[{{mminutes}}:{{sseconds}}] X
Пользователь приглашает вас присоединиться к открытой игре игре с друзьями .
Обычный нидерландский
(13)       Используют 60 человек

Комментарии

Мультилингва 7 августа 2021
Словарь включён в программу мероприятия [08.08.21 - 29.09.21] Мультилингва МЕГА 3.
Nowhereman42nd 4 февраля 2017
"дети не хотели стола"

Вот такое выражение нашёл гугл-переводчик в первом предложении.
Uncle_Sam 8 июля 2011
Действительно, не то. Исправил :)
teacherIgor 8 июля 2011
kinderhals,.een

Мне кажется, что здесь что-то не то.
LadyIrina 28 июня 2011
Голландская раскладка клавиатуры
Написать тут
Описание:
Аналог "обычного" на нидерландском языке.
Автор:
Uncle_Sam
Создан:
28 июня 2011 в 17:51 (текущая версия от 9 мая 2017 в 11:04)
Публичный:
Нет
Тип словаря:
Тексты
Цельные тексты, разделяемые пустой строкой (единственный текст на словарь также допускается).
Информация:
09.05.17 тексты словаря перезалиты. Спасибо Phemmer за новые тексты
Содержание:
1 Hij ging rustig door met het tellen van de schroeven. Op de doos stond dat het er honderd moesten zijn. Toen Tine bleef schreeuwen, schakelde Hugo de boormachine uit. Met beide handen wreef hij het aangekoekte stof uit zijn ogen. De vuile vegen vormden een streepjespatroon op zijn wangen.
2 Hugo schudde het hoofd toen hij zijn vrouw zo blootsvoets door het stugge gras zag rennen. Straks trapte ze nog in een glasscherf en kreeg hij daar weer de schuld van. Op het ogenblik dat ze zich bezeerde, zou hij eerst vloeken en daarna verband en ontsmettingsmiddel halen.
3 Vrouwen hielden van dat soort van onderdanigheid. Een gewapende vrede was altijd leefbaarder dan een uitputtende oorlog. Toch kon hij niet echt klagen. Veel andere mannen hadden het slechter getroffen. Leen was op haar achtendertigste nog steeds een aantrekkelijke meid.
4 Ze wist dat papa haar dan met rust liet. Hugo herkende het gekrijs. Leen zou dat varkentje wel wassen, dacht hij. Hij nam zijn boormachine en drukte de knop in. Joris reikte hem een schroef aan. Hugo knipoogde naar zijn zoon. Zoveel herrie om een tak. Zij hadden wel wat beters te doen.
5 Het decor zag er in ieder geval erg romantisch uit: gezandstraalde bakstenen, antieke pannen, witgekalkte muren en de geur van duizend varkens bij de buurman. Welke overwerkte sterveling droomt vandaag de dag niet van een eigen stulpje op het platteland? O tempora, o mores.
6 Na veel dreigementen en smeekbeden was ze er eindelijk in geslaagd het scheenbeen uit Tines handen te wrikken. Het rafelige bot lag voor haar op de grond. Tine zat met roodomrande ogen te mokken. Joris telde onverstoorbaar schroeven. Het scheenbeen interesseerde hem niet.
7 Hij kwam twee schroeven tekort en deze anomalie eiste al zijn aandacht op. Leen glimlachte naar Hannelore. De vrouw van Vermast was duidelijk in de war. De gedachte dat iemand in haar tuin begraven lag, vervulde haar met afgrijzen. Volgens Hannelore stond zij op het punt in te storten.
8 Van In staakte de opgraving. Versavel had gelijk. Dit was een klus voor de experts van de gerechtelijke politie. Hij klom voorzichtig uit de put. De uigele schedel glansde in het felle zonlicht. Van In vroeg zich af of iemand ooit zijn doodshoofd op die manier zou bekijken.
9 Het erf leek plotseling op het parkeerterrein van een goedbeklante supermarkt. Na het uitwisselen van de obligate beleefdheidsformules ging Leo aan de slag. De Nikon zoemde als een bij boven een jasmijnenveld. De kleine, bolle gerechtsfotograaf maakte veertig opnamen in minder dan tien minuten.
10 Daarna daalde de wetsdokter af in het graf. Alexander De Jaegher was een bekende Bruggeling. Dat dacht hij tenminste. De wetsdokter hield er een druk sociaal leven op na. Hij was voorzitter van diverse culturele verenigingen en promotor van een lokale carnavalsvereniging.
11 De Jaegher zocht naar erkenning in een milieu dat het zijne niet was. Zijn reputatie als arts stelde niet veel voor. Vijftien jaar geleden was hij na een ernstige beroepsfout bijna geroyeerd uit de Orde der Geneesheren. Een baan bij het parket leek op dat moment een zinvol alternatief.
12 Versavel keek de andere kant op. Van sporenonderzoek had de wetsdokter na al die jaren nog altijd geen kaas gegeten. Een dergelijke onprofessionele aanpak had al vaker belangrijk bewijsmateriaal onbruikbaar gemaakt. Geen wonder dat het publiek geen vertrouwen meer had in de werking van het gerecht.
13 Tot overmaat van ramp zat er geen prik meer in. Dat kon ook niet anders. Het glas stond al ruim een kwartier in de brandende zon. Hannelore kon de pot op met haar dieet. Hij stak zijn hand op. De ober reageerde alert. Behalve Van In en Versavel zat er immers niemand op het terras.
14 Het ding vloekte met de rest van het interieur als een hamburger in een driesterrenrestaurant. Vandaele was een man van de oude stempel, wat echter niet betekende dat hij de moderne technologie schuwde. Als leerling van Machiavelli maakte hij gebruik van ieder middel dat zijn doel kon dienen.
15 Hij kende de man al heel lang. Als jonge agent had hij hem ooit met een halfnaakte knaap op de achterbank van een geparkeerde auto betrapt. Na wat heen en weergepraat hadden ze de zaak als volwassen mensen geregeld. Vandaele had hem tienduizend frank betaald en daarmee was de kous af.
16 Hij wist dat als hij het smeergeld niet aanvaardde en toch een proces verbaal opstelde, Vandaele gewoon iemand van het parket zou omkopen. In beide gevallen was de uitkomst voor de pedofiel dezelfde. Voor Baert scheelde het tienduizend frank en dat geld kon hij in die tijd best gebruiken.
17 Waarom was hij anders halsoverkop naar zijn werkkamer gevlucht toen Baert hem van de vondst op de hoogte had gebracht? Dat de oude echt in de war was, bewees de smoes van het dringende telefoontje naar zijn nicht. Die smoes was even doorzichtig als het negligé van Melissa.
18 Baert glunderde ongegeneerd. Morgen kreeg Melissa haar breedbeeldtelevisie. Wanneer hij straks thuiskwam en haar het goede nieuws vertelde, zou ze spontaan uit de kleren gaan. Misschien trok ze dan wel het kanten niemendalletje aan dat hij haar met Kerstmis cadeau had gedaan.
19 De laatste zonnestralen scheerden rakelings langs een stapelwolk. Het diffuse licht kleurde de witgekalkte muren van hun persoonlijke aards paradijs korengeel, alsof iemand een polaroidbril voor de zon had geschoven. Als ze het weerbericht mochten geloven, was dit de laatste zomerse dag.
20 Slecht nieuws heeft zo zijn voordelen. Als het echt verpletterend is, wordt men er stil van. Van In vormde deze keer geen uitzondering op die regel. Hij hapte naar lucht, probeerde een verwensing te formuleren en toen hij daar niet in slaagde, liep hij mokkend de deur uit.
21 Na al die jaren van betrekkelijke rust bonkte de gejaagdheid in zijn onderbuik als een neushoorn in een te krappe kist. Hij probeerde die pijn te blussen met een slok lauwe thee. Linda reikte hem een beboterd sneetje toast aan. Twee spiegeleieren kisten in een vettige braadpan.
22 Linda Aerts was vroeger een mooie vrouw geweest. Nu was ze vijfendertig, volslank en getekend door overmatig alcoholverbruik. Tien jaar geleden regeerde ze nog als de ongekroonde koningin van het Brugse nachtleven. Er was geen man die haar nooit had begeerd, maar Linda wilde zich aan niemand binden.
23 Hij negeerde de regerende koningin en dat kon zij moeilijk verteren. Binnen veertien dagen deelde Linda het bed van de overwinnaar. Ze trouwden halsoverkop en het feest duurde tot William zijn laatste stuiver erdoor had gejaagd. De dag waarop dat gebeurde, vermoordde hij haar jeugd.
24 Spiegels waren haar ergste vijanden geworden. Bij iedere blik onthulden die immers twee beurse borsten, een accordeonbuik en snelgroeiende moedervlekken met stug zwart haar in het midden. Haar lot leek wreder dan dat van Dorian Gray en had wellicht zelfs Oscar Wilde tot enig medelijden bewogen.
25 William begon te trillen als een stationair draaiende dieselmotor. Linda wist dat hij binnen de kortste keren zou uitbarsten als een vulkaan. Daarom trok ze zich strategisch terug naar de keukendeur. Dat was geen moment te vroeg. Ze stond nog in de deuropening toen hij het bord eieren greep.
26 Dat deed William altijd als hij over de rooie ging. Linda grabbelde tussen de voorraad sigaretten, stak twee pakjes Marlboro in de zak van haar kamerjas en rende de trap op. Over een uur was de storm geluwd en dan kon ze terug naar beneden. Linda sloot de slaapkamerdeur af en luisterde.
27 Hij kwam zelfs niet op de deur bonken. Ze ontkurkte zenuwachtig de fles Elixir en dronk. William ging aan de keukentafel zitten. Voor hem stond een ingelijste foto van zijn moeder. In de linkerbovenhoek herinnerde een rouwlint aan de tragedie die hem zestien dagen geleden had getroffen.
28 Nergens was een bel te bespeuren. Hugo Vermast stond in de dakgoot van zijn boerderij. Hij was druk bezig met het slopen van een zwartgeblakerde schoorsteen. Zijn schreeuwerige transistorradio vermoordde het geritsel van de bladeren en het gezang van een moedige lijster.
29 Toen was de koning in Brugge op bezoek geweest. Iedereen die de vorst wilde begroeten, mocht die dag wegblijven uit de school. Vermast beantwoordde de groet van de commissaris met een enthousiast armgebaar. Straks valt hij nog uit de goot, dacht Van In met enig leedvermaak.
30 De zogenaamde vrije opvoeding was een hersenspinsel van een handvol dolgedraaide artsen. Dokter Benjamin McLane Spock was er zo eentje geweest. Een paar decennia na het verschijnen van zijn eerste boek had de man er spijt van gekregen dat hij het leven van miljoenen jonge gezinnen had verknoeid.
31 Zijn theorie had legioenen ettertjes gebaard. Dokter Spock. Jezus. Voor Van In bestond alleen de echte Mister Spock. Die kon tenminste zeggen: beat them up, Scotty. Het interieur van de keuken bestond uit een bonte verzameling gebloemd aardewerk, droogbloemen en slordig gebeitst meubilair.
32 Het jongetje was net geen autist en bijgevolg werd het neurotische meisje meteen tot wonderkind gebombardeerd. Vermast haalde een derde kopje uit de keukenkast, pakte de theepot en schonk de koppen vol. Het goedje stonk naar wasgoed. Van In had het kunnen weten, maar nu was het te laat.
33 Ze liet zich met een zucht neerploffen in een stoel, waardoor de jurk hoog naar boven schoof. De meeste vrouwen kruisen dan kuis hun benen, maar zij deed geen moeite om haar sneeuwwitte slipje aan het oog van de commissaris te onttrekken. Van In was ervan overtuigd dat ze dat met opzet deed.
34 Vermast deed gelukkig de deur dicht, wat minstens veertig decibel scheelde. Hij verzocht Van In plaats te nemen op een rustieke bank, waarvan het overtrek, net als bij de rest van het meubilair het geval was, in een lamentabele staat verkeerde. De dochter mocht zich blijkbaar op alles afreageren.
35 Zonder de beschermende verflaag leken die nu op stukken verdroogde ontbijtkoek. Het mocht een wonder heten dat het huis overeind bleef staan. De toestand van de plankenvloer tartte elke verbeelding. Grillig gevormde gangen wezen op de onverdroten ijver van een kolonie houtwormen.
36 Namaaktinnen borden, een verroest smeedijzeren haardstel, een luchter in de vorm van een karrenwiel en diverse landbouwwerktuigen aan de muren moesten een bucolische sfeer creëren. Wat Van In echter het meest ergerde, was het onherkenbaar verminkte speelgoed dat overal rondslingerde.
37 Het kantoor was ondergebracht in het ouderlijk huis van Benedict Vervoort. De woonkamer was tot lokettenhal omgevormd, een groot woord voor een betralied hok waarin niemand zat. Toch was dit een multifunctioneel bedrijf. Onroerend goed vormde slechts een gedeelte van het dienstenpakket.
38 Hier kon de modale boer ook met cash en waardepapieren terecht. Die informatie haalde Van In uit de diverse handgeschreven affiches die het kantoor opfleurden. Hij werd begroet door een oudere vrouw, de jongste bediende zoals dat heet. Ze leek sprekend op Audrey Hepburn, maar dan zonder schmink.
39 Van In droomde niet. Dit was het West Vlaamse platteland, waar in banale huizen fortuinen werden verdiend en waar een beslijkte Mercedes voor de deur het enige zichtbare teken van luxe vormde. Benedict Vervoort had het zelfs niet nodig gevonden het vale bloemetjesbehang te laten vervangen.
40 Op Sicilië ging het gros van de maffiosi minder opvallend gekleed. Van In drukte hem de hand. De dikke, met ringen omkranste vingers van de jonge zakenman voelden klef aan. De aftershave waarmee hij zich kwistig had besprenkeld, stonk naar wc eend, een geur die Van In amper kon harden.
41 In de asbak smeulde een Marlboro. De vijf centimeter lange aspunt zat als versteend vast aan de filter. In de kamer stonk het naar zuur zweet, goedkope deodorant en ongewassen kleren. Er heerste een wanorde waarop menig tiener jaloers was geweest. Gelukkig waren de gordijnen dicht.
42 Linda droeg een satijnen nachthemd. De gladde stof accentueerde genadeloos iedere vetrol om haar lenden. Haar slappe borsten deinden mee op het ritme van haar zware ademhaling. De telefoon rinkelde al meer dan een uur met tussenpozen van telkens tien minuten. Linda droomde van een begrafenisstoet.
43 De lijkwagen, een zwarte Chevrolet met verchroomde bumpers, sneed als een prehistorische batmobiel door de joelende menigte. Linda bereed een witte hengst. De massa verdrong zich achter de dranghekken. Iedereen probeerde een glimp op te vangen van haar. Er werden leuzen gescandeerd.
44 Ze paradeerde met opgeheven hoofd in het zog van de Chevrolet en genoot van het spektakel. In de lijkwagen stond een glazen kist. Het deksel lag bedolven onder knoestige seringen. William lag op een pluche matras. Zijn hoofd rustte op een geborduurd kussen met kwastjes aan de vier hoeken.
45 De rouwstoet naderde het centrum van de stad. Het plein voor de bank stond afgeladen vol. Toen Linda de teugels vierde, week de menigte eerbiedig uiteen. Ze reed langs de bank en keek opzij. Het gebouw, een kooi van staal en spiegelglas, reflecteerde haar beeltenis. Ze was naakt.
46 Plotseling sprong een nar voor het paard. Hij greep de teugels beet en graaide begerig naar haar dijen. De belletjes aan zijn zotskap overstemden het rumoer. Linda probeerde de dwerg af te weren. Ze gaf het paard de sporen. De witte hengst sidderde en sloeg op hol. Linda viel op de straatstenen.
47 Of de heren lijden aan geheugenverlies en vragen om morgen terug te bellen of ze melden via hun telefoonbeantwoorder dat ze met vakantie zijn. Geen wonder dat het een half weekloon kost om een kroon te laten herstellen. Vroeger kreeg je voor die prijs een klomp goud in je bek.
48 Hannelore was verzot op de geroosterde lendenbiefstuk die men daar serveerde en Van In beschikte over een valabel excuus om ongestraft een fles medoc soldaat te maken. Het kleine, idyllische plein, volgens kenners een van de meest romantische plekjes van Brugge, gonsde van de bedrijvigheid.
49 Obers met lange voorschoten voerden professioneel hun nummertje op. De toeristen knikten goedkeurend. In Brugge voelen de vreemdelingen zich immers echt thuis. Hier worden ze op hun wenken bediend. Zelfs wanneer ze lastig doen, staan de onvermoeibare obers hen in hun landstaal te woord.
50 Het kleine terras van de Heer Halewijn zat stampvol. In tegenstelling tot de andere kroegen en restaurants op het plein werd er overwegend Brugs gesproken. Hier geen bierhijsende Duitsers, kakelende Fransen, Engelse Chunnel vaarders, ongemanierde Amerikanen of op etenslucht jagende Nederlanders.
51 Iedereen op het terras die het gesprek had gevolgd, schoot in de lach. Van In keek als een gestrafte puppy. Hannelore sloeg troostend haar arm om zijn schouder en gaf hem een klinkende zoen. Heel wat mannen hadden zich met plezier een pink afgehakt om nu in zijn stoel te zitten.
52 Pas nadat hij de laatste sliert chocolademousse van zijn lepel had gelikt, nam hij de draad van het gesprek weer op. Hij vertelde haar wat hij had ontdekt over de boerderij van Vermast. Van In was een talentvolle speurder die al menige ophefmakende misdaad had opgelost.
53 Hij heeft het nieuws in de krant gelezen en is in paniek geraakt. Waarschijnlijk is hij bang voor represailles van onze kant. Hij had het lijk nooit op mijn terrein mogen begraven. Dat was de afspraak niet. Aerts weet verduiveld goed dat ik hem voor zijn diensten ruimschoots heb vergoed.
54 De Cleopatra was toen een derderangsbar waar gepensioneerde Brusselse hoeren van een welverdiende rust kwamen genieten. De cliënteel bestond uit een handvol gefrustreerde handelsreizigers die dachten dat ze voor een fles lauwe mousserende wijn een ticket naar het paradijs konden kopen.
55 Provoost stond bekend om zijn radde tong. In de rechtbank was hij een superieur wezen, een man die gevreesd werd om zijn scherpe replieken. Dat zei men toch. Oog in oog met Vandaele leek hij een schooljongen die de onderwijzer niet durft tegen te spreken. De oude Vandaele kende zijn pupil.
56 En het is allemaal zo lang geleden. Aerts is spoorloos. Maar wie zal hem ooit geloven als hij zijn mond voorbij praat? Het is het woord van een pooier tegenover dat van jou. Dit is België, Yves. In dit land wordt niemand veroordeeld zonder dat zijn schuld onomstotelijk is vastgesteld.
57 Roken mocht hij al lang niet meer. Een leger van zwarte kankercellen had zijn longen veroverd en maakte zich nu klaar om de rest van zijn lichaam in te palmen. Binnen afzienbare tijd was hij dood, maar zijn naam moest voortleven. Daar kon een stomme moord niets aan veranderen.
58 Wat was immers mooier dan te sterven door een hartinfarct op een subtropisch strand? William Aerts liep probleemloos door de paspoortcontrole. Hij zag eruit als een doorsnee zakenman: sportief pak, lichtgewicht Delsey koffer en een exemplaar van de Financieel Economische Tijd onder de arm.
59 Meer dan vijftien jaar had Aerts naar dit moment verlangd. Hij had eindelijk een excuus om dit kloteland te ontvluchten. Gedaan met Linda, het zeurende nijlpaard. En wat de pedofiel betrof: die zou hem nooit meer vernederen. Vandaag was hij een vrij man. De timing was niet perfect.
60 Marc, de loketbediende, probeerde mevrouw Aerts te sussen. Achter haar stonden immers nog drie klanten. Een van hen was mijnheer Ostijn en die hield niet van relletjes. Hilaire Ostijn was de voorzitter van de plaatselijke middenstandsvereniging en een van de beste klanten van het filiaal.
61 Vroeger had hij dit probleem in een handomdraai opgelost. Hij had haar tienduizend frank gegeven en daarmee was het probleem van de baan geweest. Vandaag de dag had een gewone bankbediende die bevoegdheid niet meer. Wie niets had, kreeg niets. De nieuwe regel was onverbiddelijk.
62 Ostijn deed alsof hij haar niet kende. De bankbediende wist evenwel dat zowel zijn baas als Ostijn de Cleopatra frequenteerde. Hij nam het geld uit de la en tikte het bedrag in. Op dat ogenblik zwaaide de deur open. De snelheid waarmee Albert Denolf reageerde, was verbluffend.
63 Telebankieren was niet aan hem besteed. Marc zuchtte onhoorbaar. De transacties van Ostijn zouden zeker meer dan een kwartier in beslag nemen. Die routine werd echter plotseling onderbroken door glasgerinkel. Ostijn reageerde zoals iedere rechtgeaarde kapitalist dat zou doen.
64 Hij wees naar een knus bankstel dat vlakbij het raam stond. In tegenstelling met daarstraks had Van In nu een prachtig uitzicht op een zorgvuldig onderhouden rotstuin met in het midden een klaterende fontein. Fonteinen waren in. Iedereen die zichzelf respecteerde had er een.
65 Hij nam een taxi naar de haven. In zijn broekzak stak een portefeuille met daarin vijftig briefjes van honderd dollar en vier miljoen lire in grote coupures. Ondanks de ondraaglijke hitte had hij tijdens de treinreis van Rome naar Napels zijn hand niet uit zijn zak gehaald.
66 Havens stinken altijd, maar in Napels haalt de stank van rottende vis en verdampende urine het van de meer geaccepteerde geur van stookolie en teer. Dat ongemak nam Aerts er noodgedwongen bij. Als alles meeviel, kon hij over een uur inschepen. De ferry naar Palermo zat stampvol.
67 De man was gevaarlijk en daar moest iets aan gedaan worden. In de salon pakte Vandaele een fles Exshaw uit het barkastje en bediende zich royaal van de twintig jaar oude cognac. Daarna raadpleegde hij zijn agenda en toetste het nummer in van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
68 Hannelore liet hem zwijgend begaan. Ze trakteerde zich op een extra glas moezelwijn en vocht in stilte tegen de verterende drang naar een trek. Ze hadden allebei een zware dag achter de rug. Van In duwde slordig een halve sigaret uit in de asbak. Hannelore werd bijna gek toen ze de peuk zag smeulen.
69 Tegen onredelijkheid stond hij machteloos. Het prangende gevoel dat zijn keel werd dichtgeknepen en de woede die door zijn slokdarm raasde, confronteerden hem met een verleden waarvan hij dacht dat het dood en begraven was. Hij sprong op en beende met opeengeklemde kaken naar de keuken.
70 De honderden toeristen hadden genoten van hun trip naar Sicilië. Niemand besteedde aandacht aan de vreemde vogel die op het achterdek naar het kielzog staarde. Aerts had de stuurman vijfhonderd dollar betaald om clandestien te kunnen meereizen. Zijn naam prijkte niet op de passagierslijst.
71 Misschien had ik beter... Eigenlijk weet ik het niet meer, Pieter. Vandaag de dag spreekt iedereen over erfelijkheid en genenonderzoek. De bladen staan er vol van. En je hebt gelijk. Vroeger heb ik er zelf hartelijk om gelachen, maar gisteren stortte die zekerheid als een kaartenhuis ineen.
72 Morgen ging ze met haar vriendinnen paardrijden. De trut had het recht niet haar dat plezier te ontzeggen. Leen deed het licht uit en liep naar beneden. Op de trap trok ze haar jurk uit en ze kwam topless de woonkamer binnen. Hugo had twee kledingstukken moeten prijsgeven.
73 Op het vlak van relaties had hij natuurlijk alleen ervaring met vrouwen, maar in de afgelopen vijfentwintig jaar had hij met vallen en opstaan geleerd dat een vrouw een aantal dingen niet accepteert. Je minnares voor een etentje inviteren en je vrouw laten koken was er een van.
74 De brigadier deed geen moeite om de schrale groet van zijn overste te beantwoorden. Van In ging achter zijn bureau zitten, haalde een pak papier uit een van de laden en begon driftig notities te maken. Normaal gebruikte hij die truc alleen als de oude onverwacht op bezoek kwam.
75 Vandaag was het toevallig een van die uitgelaten dagen. Meer dan vijftig advocaten vierden vrolijk de opening van het nieuwe gerechtelijke jaar. Het bier vloeide rijkelijk en de anekdotes werden met het uur gewaagder. Toen Hannelore binnenkwam, kon ze rekenen op een luidruchtig onthaal.
76 Het regende complimentjes. Die schudde ze van zich af als een bobtail die na een bui de woonkamer binnen komt gestoven. Hannelore bestelde een kop thee, installeerde zich op het zonnige terras, want dat was er ook, en genoot van het romantische uitzicht op de Brugse molens.
77 De najaarswarmte deed haar goed. Ze strekte de benen en sloot even de ogen. Niemand lette op Leo Vanmaele, die haar een paar minuten later vervoegde. Voor hem was het de eerste keer dat hij het heilige der heiligen betrad. De bar was immers niet toegankelijk voor het lagere personeel.
78 In de bloeitijd van de baancafés was dat wel even anders geweest. Toen draaiden die etablissementen de hele dag op volle toeren. Iedere handelsreiziger die zichzelf respecteerde kwam er geregeld zijn verkoopsuccessen vieren met een halve fles mousserende wijn en een meisje op zijn schoot.
79 Voor ze aanbelden, gluurde Van In door het raam naar binnen. In het halfduister ontwaarde hij een rustieke, eikenhouten tapkast, hoge barkrukken en de obligate fauteuils met ingezakte kussens. Er stond ook een glimmende jukebox. Die zag je niet veel meer. Linda zat in de keuken toen de bel rinkelde.
80 Dat kon gezellig worden. Ze slofte naar de achterdeur. Versavel had Van In horen roepen. Hij hield op met bellen en repte zich om de hoek. Van In gebaarde dat hij moest komen. Linda maakte de deur open en liet de heren van de politie binnen. De keuken leek op een slagveld.
81 Van In kalmeerde pas toen hij drie sigaretten had gerookt. Om de vijf minuten riep hij de agenten op die voor de Cleopatra hadden postgevat. Hij besteedde nauwelijks aandacht aan de boodschap die Hannelore had doorgefaxt. Hij moest en zou dat kreng krijgen. Drie kwartier later was het zover.
82 Van In wreef zich vergenoegd in de handen. Het kon hem niet schelen dat ze haar tot in Maldegem hadden achtervolgd en dat het heel wat moeite had gekost om haar klem te rijden. Dat ze een agent tegen de vlakte had gemept, klonk hem zelfs als muziek in de oren. Het maakte haar zaak alleen maar erger.
83 Dit feestmenu was haar manier om hem te bedanken voor de geleverde inspanningen. Hannelore wierp een blik op de keukenklok. Over twintig minuten kwam hij thuis. Ze zette de pan op het vuur en liet de stukjes vlees aanbraden. Daarna voegde ze er de room en de groene peper aan toe.
84 Wisselvallig weer is even onlosmakelijk verbonden met België als frieten en chocolade. De bomen bogen hun kruin alsof deze loze voorbode van een nakende herfst hun bladertooi bedreigde. Hier en daar tekende een flauwe rookpluim boven een geïsoleerde hoeve zich af tegen de gewatteerde hemel.
85 Brys volgde de mode. Hij had het ministeriële kenteken door zijn privénummerplaat laten vervangen, een tactiek die de meeste hoogwaardigheidsbekleders vandaag de dag toepasten. Op die manier vielen de excellenties minder op wanneer ze met honderd tachtig per uur over de autosnelweg scheurden.
86 Provoost trok zijn jas uit en volgde zijn gastheer zwijgend naar de salon. In de open haard knetterden vier blokken eikenhout. De kostbare brandstof deed het vuur zachtjes loeien. Brys stelde zich heel wat gereserveerder op. Meer dan een formele handdruk kon er niet van af.
87 Meester Lodewijk leefde in het verleden. De tijd dat een minister een procureur generaal onder druk kon zetten, was definitief voorbij. De schandalen van het voorbije jaar hadden een onuitwisbare stempel op de justitie gedrukt. Dat kon hij meester Lodewijk natuurlijk niet vertellen.
88 Dat had mijnheer de advocaat nu niet moeten zeggen. Vandaele rochelde als een oude mijnwerker. Daar had de sigaar niets mee te maken. Het waren de zenuwen die hem parten speelden. Dat Aerts het lijk tegen alle afspraken in op zijn grond had begraven, wilde hij door de vingers zien.
89 Linda leek op een natte kangoeroe. Ze begon als een bezetene door haar cel te hossen en uitte de meest afgrijselijke verwensingen. Van In zat veilig aan de andere kant van de deur. Hij rookte de ene sigaret na de andere. Het was slechts een kwestie van tijd voor ze het point of no return bereikte.
90 Dit was de enige nacht die hij kreeg om haar op de knieën te dwingen. Van In stak een sigaret op, opende het luikje en blies een wolk rook naar binnen. Hun blikken kruisten elkaar gedurende enkele seconden. De prikkelende geur van de sigarettenrook deed Linda ontwaken uit haar lethargie.
91 Van In bleef rook in haar cel blazen en glimlachte. Die grijns was de druppel die de emmer deed overlopen. Linda stormde op de deur af, een scherpgepunte vinger in de aanslag. Van In zette een pas achteruit, ging in zijn stoel zitten en luisterde naar het gebonk op de deur.
92 Ze vond het prettig dat Van In haar tutoyeerde. Ondanks de roddels die over de commissaris circuleerden, vond ze hem best een toffe kerel. Van In haalde diep adem. Hij nam niet graag een jonge agente in vertrouwen. Veel keus had hij echter niet. Het was kwart over vier.
93 Haar zelfvertrouwen had een flinke knauw gekregen. De gedwongen onthouding begon zijn tol te eisen en de drankduivel zette meedogenloos zijn laatste offensief in. Als Van In haar nu had verteld dat ze voor zes maanden de gevangenis in ging, had ze hem onvoorwaardelijk geloofd.
94 Het begrip was in de jaren zeventig uitgevonden, toen gijzelingen om de haverklap het televisiescherm teisterden. Psychologen hadden geconstateerd dat bij gijzelingen na verloop van tijd een soort vriendschappelijke band ontstaat tussen de gegijzelden en de gijzelnemers.
95 Het plein baadde in een onaards licht. De open vlakte, bezaaid met smeedijzeren lantaarns, deed hem denken aan een schilderij van Delvaux. Die associatie klonk zo gek nog niet, want vroeger stond hier het station en de naakte vrouw sliep nu haar roes uit in een cel om de hoek.
96 Een koele oostenwind deed hem huiveren. Van In stopte zijn handen diep in zijn zakken en trotseerde met gebogen rug de koude herfstbries. Hij had in zijn leven al menige nacht overwonnen en geleerd dat wie het tot vijf uur uithield niet direct naar huis wilde. Daarom trok hij naar de Eiermarkt.
97 Hij nam een slok. Mario kende zijn stiel. Het drankje verfriste zijn gedachten. Vraag één: hoe zou Hannelore straks op zijn nachtelijke escapade reageren? Vraag twee: in wat voor wespennest was hij verzeild geraakt? Het antwoord op vraag één kreeg hij binnenkort. Vraag twee baarde hem meer zorgen.
98 Lodewijk Vandaele, een van Brugges meest gerespecteerde burgers, had tot in 1986 een luxebordeel gehad, waar het kruim van West Vlaanderen ooit een nummertje had gemaakt. Een dag na de ontdekking van Herbert was William Aerts, een handlanger van Vandaele, met de noorderzon verdwenen.
99 Wat was het eigenlijke doel van de vzw? En welke rol speelde Benedict Vervoort, de makelaar met de allures van een verwaterde maffioso? Van In noteerde die bedenkingen op de achterkant van een bierviltje. Op die manier was hij er zeker van dat hij zich morgen de dag van gisteren zou herinneren.
100 De volksjury, tien miljoen man sterk, pikte het niet langer dat argumenten doorslaggevender waren dan emoties. Niet onterecht trouwens. In het verleden was meermaals gebleken dat die argumenten alleen het belang van de bezittende klasse dienden. Voor de gewone man gold de letter van de wet.
101 Hij stond op en spoelde de ondrinkbare koffie door de gootsteen. Hannelore bekeek het vodje papier. Mannen waren in principe vunzige wezens. Ze wist dat er in de zogenaamde hogere kringen af en toe een paar zwarte schapen werden gesignaleerd, maar dit register wees op een kudde.
102 Dat ze namen had genoemd, was te herstellen. Het publiek lag er niet van wakker dat de hooggeplaatsten in dit land af en toe een scheve schaats reden. Een rechtszaak zat er niet in en de pers hoefde hij evenmin te vrezen. De cliënten van de Love behoorden tot het kruim van de Brugse burgerij.
103 Geen enkele hoofdredacteur zou het in zijn hoofd halen de namen van de betrokkenen in een artikel op te nemen. Vandaag de dag was een schandaal om het schandaal niet meer voldoende om koppen te laten rollen. Zonder bewijzen bleef haar verhaal een gerucht en met geruchten viel te leven.
104 Linda Aerts had klacht ingediend bij de rijkswacht. Ze beschuldigde Van In van mishandeling en van poging tot verkrachting. Omdat Van In er niet was, belde hij Hannelore. Tevergeefs. Substituut Martens was op dit ogenblik onbereikbaar, zei de telefonist met een zeker leedvermaak.
105 Versavel drong niet aan. Hij legde zich neer bij het feit dat iedereen onder de rang van officier bij die diensten altijd en overal wordt afgescheept. Net op het ogenblik dat hij inhaakte, kwam Van In binnen. Hij zag eruit als Perseus die zich op de confrontatie met de Medusa heeft voorbereid.
106 Denk toch eens na, Guido. Onze vriend Vandaele richt samen met enkele intimi een vzw op. Het doel van de vereniging is het steunen van de kansarme medemens. Na de moord op Herbert schenkt Vandaele een bouwvallige boerderij aan de vzw, een gift die hij kan aftrekken van zijn belastingen.
107 Als dat niet stinkt, weet ik het ook niet meer. Jaarlijks besteden ze meer dan twaalf miljoen aan drukwerk, twintig miljoen aan buitenlandse reizen voor kansarmen en een kleine tien miljoen aan de opleiding van minderbegaafden. Dat kan toch geen enkel zinnig mens geloven.
108 Na twee weken gaan we pas echt aan de slag. Een team van specialisten licht de problemen door en stelt passende oplossingen voor. Die worden voorgelegd aan onze cliënten. Na een grondige evaluatie wordt daaruit een strategie gedistilleerd die de reïntegratie van onze cliënten waarborgt.
109 Ilse wierp een vluchtige blik op de sierlijke letters: professor dokter Pieter Vansande, psychiater. Versavel had ook vijftig van die kaartjes op zak. Die hadden ze in het station laten printen. Daar stond een automaat en voor tweehonderd frank kon je het ding alles laten drukken.
110 Die had Van In voor een paar uur geleend, met de bedoeling bij het bezoek aan de Zorghe een beetje geloofwaardig over te komen. Van In liet de koppeling langzaam los en gaf slordig gas. De nerveuze Italiaan reageerde navenant. De Alfa liet zijn concurrenten ver achter zich.
111 De tafel was gedekt. Het glaswerk schitterde en het linnen geurde naar een bekend wasmiddel. Toch hing er een zekere spanning in de lucht. Die werd gevisualiseerd toen Hannelore de voordeur dichtklapte. De obligate kaars trilde in de fles, de vlam flakkerde onheilspellend.
112 Maar vanavond was ze moe en prikkelbaar. Ze sprong op. De opspattende wijn had haar jurk bevlekt. Ze liep naar de gootsteen en maakte een handdoek nat onder de kraan. Van In bleef een paar seconden stokstijf zitten. Tot zijn grote verwondering voelde hij de furie wegebben.
113 Tot zijn trouwste klanten behoorde Lodewijk Vandaele. Brouwers kende de oude aannemer als een man die altijd kreeg wat hij wilde en daarvoor geen enkel middel schuwde. Hij parkeerde zijn roestige Renault langs een zijweg van de Damse Vaart en legde de laatste driehonderd meter te voet af.
114 Nog voor het geklingel was uitgestorven, maakte Virginie, de pensioengerechtigde huishoudster van Vandaele, de deur open. Dat was geen geringe prestatie voor een besje dat kromliep van de reuma. Ze verwelkomde de late gast met een tandeloze glimlach en zei dat mijnheer hem in de veranda verwachtte.
115 De bezuinigingen die het stadsbestuur vorig jaar had doorgevoerd, eisten ook hier hun tol. Het onderhoud van het gebouw was tot een minimum herleid. Alleen de lokalen waar het publiek over de vloer kwam, werden nog regelmatig schoongemaakt. Niet dat het Van In wat kon schelen.
116 Persoonlijk vond hij dat de vuile waas op de ruiten hun kantoor een zekere privacy verleende. Van buitenaf was het zo immers niet meer te zien of hier gewerkt werd of niet. Zoals gewoonlijk zette Versavel de koffie. Van In lag lui in zijn stoel, met zijn voeten op het bureau.
117 Maar Morpheus had hem slechts enkele uren vergetelheid gegund. Om halfvier was hij badend in zijn eigen zweet wakker geschrokken. De rest van de nacht had hij liggen woelen en piekeren. De aanklacht van Linda Aerts hing als het zwaard van Damocles boven zijn hoofd. Het zwaard was er ook echt.
118 In tegenstelling tot wat bij veel andere restauraties het geval is, had Provoost kosten noch moeite gespaard om het ouderlijk huis in zijn oude glorie te herstellen. Behalve de professioneel afgeborstelde gevel had hij ook de binnenkant grondig laten opknappen en aankleden.
119 Yves Provoost had juffrouw Calmeyn van zijn vader geërfd, net als de rest van het meubilair. Eudoxie Calmeyn had er veertig jaar trouwe dienst op zitten. Normaal ging ze over zes maanden met pensioen. Ze was een vrouw van de oude stempel: plichtsbewust, efficiënt en loyaal.
120 Van In bestudeerde haar vioolachtige contouren. Juffrouw Calmeyn droeg een grijze rok, die tot halverwege haar kuiten reikte, een ondoorschijnende witte blouse en dikke, vleeskleurige nylons. Haar platte nonnenschoenen maakten een naargeestig geluid in de hoge, smalle ruimte.
121 Hannelore wees naar een futuristisch gestylede sofa. Die werd bijna aan het zicht onttrokken door een bos kamerplanten. Tussen het groen van de ficussen en de varens zag Van In twee voeten uitsteken. Om de enkels zaten stalen handboeien van het soort dat door de politie wordt gebruikt.
122 Dat lukte amper. Nu Van In er was, oefende het lijk een morbide aantrekkingskracht op haar uit. Aan de universiteit had ze ooit een lijkschouwing bijgewoond. Toen was ze gebleven om haar mannelijke medestudenten geen excuus te verschaffen haar de rest van het jaar uit te lachen.
123 Of gebruikte ze haar bevoegdheid als een excuus om te voldoen aan wat ze zelf als ziekelijke nieuwsgierigheid ervoer? Zo constateerde ze onwillekeurig dat het begrip rigor mortis niet op alle mannelijke lichaamsdelen van toepassing is. Van gehangenen werd nochtans gezegd dat.
124 Provoost was dikker dan zijn dure maatpakken lieten vermoeden. Zelfs nu hij neerlag, stak zijn buikje nog boven zijn borstkas uit, wat bewees dat de dode advocaat zich nooit aan fitnessapparaten had uitgesloofd. Hannelore mocht er niet aan denken dat Van In er vroeger zelf zo had uitgezien.
125 Van In scharrelde in een hoop verfomfaaide kleren. Die lagen uit het zicht tussen een gitzwarte archiefkast en een terracottapot, waarin een reusachtige cactus weerbarstig zijn onnatuurlijke biotoop trotseerde. Van In raapte een van de kledingstukken op. Provoost had duidelijk smaak.
126 Zonder dat sjaaltje was zijn stijlvolle outfit immers niet compleet. Lag het aan de scheve leuning van de postmoderne sofa of maakte de overledene een laatste stuiptrekking? De klap waarmee de benen van Provoost op de grond bonkten, was akelig om te horen en trok het lichaam op zijn zij.
127 Hannelore slaakte een gilletje. Ze klampte zich vast aan Van In. Haar lichaam gloeide. Van In keek over haar schouder naar Provoost, die in een groteske houding half uit de sofa hing. Hannelore kneep hem bijna fijn, zo hard drukte ze zich tegen hem aan. Het was een eigenaardig gevoel.
128 Net als ieder mannetjesdier voelde Van In de behoefte zijn terrein duidelijk af te bakenen. Om alle twijfels weg te nemen, nam hij haar hand vast. Dat gebaar was voldoende om De Jaegher op zijn plichten te wijzen. De wetsdokter verontschuldigde zich en ging aan de slag.
129 Op die manier probeerde De Jaegher het tijdstip te bepalen waarop het slachtoffer was overleden. De betrouwbaarheid van deze methode is afhankelijk van een aantal parameters en het resultaat van de meting moet door een specialist geïnterpreteerd worden. In dit geval ging het om een schoolvoorbeeld.
130 Zelfs De Jaegher moest in staat zijn een behoorlijk accurate diagnose te stellen. Volgens Van In kon Provoost niet langer dan twaalf uur dood zijn. Leo maakte een foto van de geboeide handen. Daarna riep De Jaegher de hulp in van de mannen van de technische recherche om de handboeien te verwijderen.
131 Voor hem waren de sfeer op de plaats van de misdaad en de reacties van de betrokkenen belangrijker dan het geknoei met de fingerprintspray en het systematisch schoonzuigen van het tatort. Materiële bewijzen waren noodzakelijk om een dader die weigerde te bekennen te laten veroordelen.
132 De Jaegher zocht zijn spullen bij elkaar. Van In vond het hypocriet hem de hand te drukken en liep dus stilletjes de kamer uit. Het werd tijd dat hij de rest van het huis verkende. In de gang leidde een steile trap naar de eerste verdieping. Die interesseerde hem meer. Hij liep naar boven.
133 Voor een schets van een stapel beurs fruit op een porseleinen schaal werd al gauw honderdduizend frank neergeteld. Op de overloop, die twee keer zo groot was als zijn eigen slaapkamer, pronkte een overdadig versierd Hollands spiegelkabinet, een meubel dat eigenlijk in een museum thuishoorde.
134 De eerste verdieping telde twee ruime slaapkamers en een badkamer in Engelse stijl met veel mahoniehout en andere onpraktische faciliteiten. De kamer aan de straatkant fungeerde duidelijk als logeerkamer. Het rook er muf. De lakens op het strak opgemaakte bed oogden een beetje vergeeld.
135 Ze bewezen in ieder geval dat Provoost interesse had voor beide seksen. Aan de hand van wat hij zag, probeerde Van In zich een beeld te vormen van de man die beneden op de sofa lag. Yves Provoost was een gerespecteerde advocaat die zijn klanten voornamelijk dankte aan de faam van zijn voorvaderen.
136 Samen met de naam had hij eveneens een omvangrijk familiefortuin verworven. Zelfs zonder diploma had hij er een flamboyante levensstijl op na kunnen houden. Van In onderwierp de kamer aan een nauwkeurig onderzoek. In de kleerkast hingen diverse pakken, alle van onberispelijke kwaliteit.
137 Van In schrok hevig. Hij draaide zich om en probeerde onschuldig te glimlachen. De secretaresse van wijlen Yves Provoost liet zich daardoor niet vermurwen. Ze keek hem dreigend aan. In haar blik sluimerde het vuur van een tropische storm. Hannelore bleef op de achtergrond.
138 Binnen de bank was hij behoorlijk onschendbaar. Indien Verhelst zich echter met internationale transacties ging bemoeien, nam hij een niet te onderschatten risico. Bovendien was de kans relatief klein dat de mensen van de Romeinse bank op zijn verzoek om informatie zouden ingaan.
139 In de tweede lade ligt een torenhoge stapel van die dingen, allemaal netjes opgevouwen. Iemand die een knevel nodig heeft, loopt niet naar de slaapkamer om daar heel gedisciplineerd en zonder rommel te maken een zijden sjaaltje van de stapel weg te grissen. Nee, dat lijkt me te vergezocht.
140 De zestien miljoen stond nog altijd op de rekening van Aerts in Rome. Brouwers probeerde in de huid van zijn prooi te kruipen. Aerts was een listig heerschap, had Vandaele gezegd. Er moest bijgevolg een verband bestaan tussen de stad Rome en de schuilplaats van de voortvluchtige.
141 Ze denken dat de oplossing van een probleem recht evenredig is met de complexiteit ervan. Niets is minder waar. Complexiteit is niets anders dan een verzameling van eenvoudige elementen. Jos Brouwers wist dat een correcte analyse van een probleem meestal de helft van de oplossing ervan vormde.
142 Dat dankte hij aan de wiskundeknobbel die hij van zijn vader had geërfd. Brouwers senior had zijn hele loopbaan als lagere bediende voor een bank gewerkt. Niemand had hem ooit een rekenmachine zien gebruiken. Zijn ultieme droom was dat zijn zoon ooit burgerlijk ingenieur zou worden.
143 Jos Brouwers zag zich genoodzaakt zijn studies te onderbreken. Hij solliciteerde bij de rijkswacht, onderging de harde opleiding en onderwierp zich aan de vernederingen en de willekeur van zijn oversten. Gedurende meer dan tien jaar had hij zijn loon afgestaan aan zijn moeder.
144 Toen ze eenmaal hun diploma op zak hadden, lieten ze hem links liggen. Ze waren beschaamd dat hun oudste broer slechts rijkswachter was geworden. Maar ieder drama heeft zijn keerpunt. De Grieken noemen het de catharsis. Brouwers zelf prefereerde het moderner klinkende woord turning point.
145 Voor de onderdelen rijkdom en vrijheid was hij cum laude geslaagd. Prestige en invloed genoot hij in welbepaalde kringen, en daar nam hij genoegen mee. Brouwers nam een passer, ging na wat de schaal was van de kaart en trok een cirkel met een straal van vijfhonderd kilometer om Rome.
146 Hoofdcommissaris De Kee belde om het halfuur. Hij eiste dat Van In zich onmiddellijk zou melden zodra hij kwam opdagen. Versavel deed zijn best. Hij had iedereen gebeld. Juffrouw Calmeyn verzekerde hem dat de commissaris en mevrouw de procureur al meer dan een uur geleden waren vertrokken.
147 Als hij geen sporen wil nalaten, is hij verplicht het geld persoonlijk af te halen. Daarom heeft hij een half miljoen cash opgevraagd. Dat geld heeft hij nodig om te overleven tijdens de afkoelingsperiode. Aerts rekent erop dat het gerecht hem over een paar maanden vergeten is.
148 Bij het op een na laatste reisagentschap had hij geluk gehad. Brouwers had zijn smoes met veel verve gebracht. Zijn schoonbroer William Aerts had hem een appartementenhotel op Malta aanbevolen. Dat adres was jammer genoeg zoek geraakt en zijn zwager was momenteel onbereikbaar.
149 Volgens het reisagentschap dateerde zijn eerste reis naar Malta van 1988. De rekening bij de Banco Condottiere heeft hij een jaar later geopend. Volgens mij heeft Aerts zijn vlucht al een hele tijd voorbereid. Het zou me niet verwonderen dat hij op Malta iemand heeft leren kennen.
150 Na een lange, warme zomer droeg september de belofte van een vroege winter in zich. Daarom sloeg Van In de richting van de kust in. Met een beetje geluk vonden ze daar nog wat zon. De hele rit zei Versavel geen woord. Hij staarde voor zich uit alsof ze naar het eind van de wereld reden.
151 Van een grijze herfstlucht was daar niets te merken. De badplaats pronkte onder een azuurblauwe hemel. Op de dijk woei een aangename zeebries. De mensen leken hier vriendelijker dan in het bestofte Brugge. De lucht was er zuiver en het ruisen van de zee liet zelfs Versavel niet onberoerd.
152 Een garnaalschuit voer de haven binnen, met in zijn zog een zwerm schreeuwende meeuwen. Voorbij het gebouw van de reddingsdiensten sloegen ze linksaf in de richting van het Oosterstaketsel. Aan het eind van de pier stond een houten loods die als café restaurant fungeerde.
153 Het terras zat stampvol. Tientallen wandelaars waren er neergestreken en genoten van de late herfstzon. Van In bemachtigde in extremis een tafeltje omdat vier kakelende Duitsers het maar niet eens werden over de prijs van de sangria. Daar profiteerde hij ongegeneerd van.
154 Samen overliepen ze de namen. De magistraten kwamen niet in aanmerking. Restten een tiental politici, een ex kolonel van de rijkswacht, vier industriëlen, een geestelijke, twee hoge functionarissen van Financiën, Vervoort en De Jaegher. Van In wist dat de lijst verre van volledig was.
155 De man die ze in de Sint Jacobsstraat had aangesproken, bood haar vijfduizend frank aan als ze voor een uurtje met hem mee wilde gaan. Dat bewees dat haar metamorfose geslaagd was. Carine bekeek zich in het spiegelglas van een etalage. Ze vond van zichzelf dat ze er behoorlijk sexy uitzag.
156 Die leken onnatuurlijk groot achter de bolle glazen van een dure designbril. Zijn hoge voorhoofd typeerde hem als een echte bureaucraat. Vroeger stond die premature kaalheid symbool voor een zekere wijsheid. Nu wist men wel beter. Mannen waren kaal omdat hun vader dat ook was geweest.
157 Het was een beproefde tactiek die bijna altijd werkte. In Vlaanderen was eten en drinken de goedkoopste vorm van corruptie. Van In herkende het patroon. Hij dacht aan Linda Aerts. Hij begreep waarom ze onderuit was gegaan. Een nacht in een politiecel was een griezelige ervaring.
158 Vanmaele nestelde zich in een van de nieuwe, verstelbare bureaustoelen. Hij vond het prettig de hoogte van de stoel te regelen wanneer hij er al in zat. Daar kreeg hij kriebelingen in zijn buik van, net als op de kermis. Maar zelfs op de laagste stand raakten zijn voeten amper de vloer.
159 Onlangs had hij op de televisie een film gezien waarin een gevangene op een bed met springveren werd vastgemaakt. Een man in een doktersjas overgoot de sukkelaar met water en bewerkte hem daarna met elektroden. Op de achtergrond klonk muziek van Schubert. Van In dacht onwillekeurig aan Linda Aerts.
160 Een paar seconden later rolde een donderslag over de daken. Midden op de dag werd het plotseling nacht. Myriaden wolken verduisterden de stad. Het aangekondigde onweer brak in volle hevigheid los. De regen viel met bakken uit de lucht. Versavel schoot naar het raam en klapte het dicht.
161 Het toestel taxiede over het hobbelige tarmac en parkeerde op honderd vijftig meter van het moderne luchthavengebouw. Jos Brouwers wachtte tot de lading op zon beluste toeristen was uitgestapt. Een oververmoeide stewardess maande hem tot spoed aan. Brouwers reageerde knorrig.
162 Het was niet de eerste keer dat hij een vliegtuig nam. Ze hoefde niet iedere passagier over dezelfde kam te scheren. De eerste hitte overviel hem als een droog saunabad. Niet voor lang echter. Na twee minuten stroomde het zweet in dunne beekjes tussen zijn schouderbladen.
163 Daar kon zelfs een warme bries niets aan verhelpen. De douaneformaliteiten verliepen vlot. Het eiland schreeuwde immers om toeristen. Het duurde amper een kwartier voor de bende ongeduldige vakantiegangers in kleurige busjes werd afgevoerd. Brouwers liep door de koele hal.
164 De bediende van het autoverhuurbedrijf compenseerde het gebrek aan ruimte met een brede glimlach. Brouwers koos voor een compacte Suzuki. Toen hij daarmee wegreed, wuifde de vriendelijke Avis bediende hem uit. Brouwers had in een gidsje gelezen dat Maltezers dol waren op cash.
165 De tweebaansweg was breed en de bewegwijzering was voortreffelijk voor een mediterraan gebied. Daarna ging het een stuk moeizamer. Het stratenpatroon van Valletta was chaotisch en het verkeer kon je het best vergelijken met dat van Athene. Brouwers had in België een plattegrond van de stad gekocht.
166 Die had hij thuis grondig bestudeerd. Dat bleek verloren moeite, want hij raakte binnen de korste tijd toch in de knoei. Vooral het links rijden speelde hem parten. Gelukkig reageerden de autochtonen hoffelijk wanneer hij een bocht te ruim nam of te veel naar rechts uitweek.
167 Jonathan Brooks had met tegenzin de gouden handdruk geaccepteerd die de regering van Hare Majesteit hem had aangeboden. Zes maanden na het incident had hij zich als privé detective in Valletta gevestigd. Die keuze was niet toevallig. Malta maakte tot voor kort nog deel uit van het Gemenebest.
168 Carine was bekaf en verkleumd toen ze het domein opreed. Ilse Vanquathem bekeek Carine vanachter het raam van haar kantoor. Vrouwen in nood vonden steeds vlugger de weg naar de Zorghe en dat scheelde een pak op haar jaarlijkse bonus. Deze keer had de Voorzienigheid haar een prachtexemplaar gestuurd.
169 Het beeld van een mongooltje spookte ook al achtenveertig uur ononderbroken door zijn hoofd. Natuurlijk had hij moeten bellen, maar toen Versavel na hun bezoek aan de familie Vermast in elkaar was gestort, had hij zijn vriend naar huis gebracht en ze waren tot diep in de nacht blijven praten.
170 Een fleurig opgetuigd koetsje scheerde rakelings voorbij de landrover. Een stel van middelbare leeftijd wuifde enthousiast naar de roekeloze automobilist zoals alleen toeristen dat kunnen. De koetsier dreunde plichtsgetrouw zijn lesje af, maar daar had het paar geen oren naar.
171 Dat scheelde minstens tien graden. Beide mannen liepen onder de grote toegangspoort door. De stad was omringd met hoge vestingmuren die de mediterrane hitte opslorpten als oude woestijncactussen. In de gedempte slotgracht speelden diepgebruinde tieners een flitsend spelletje voetbal.
172 Hij zag eruit als een tevreden herenboer die zijn schaapjes al jaren op het droge heeft. Toen Brouwers hem in het West Vlaams uitlegde dat hij een landgenoot zocht, nodigde Plets hen met een gastvrij gebaar uit binnen te komen. Brooks wist dat de Vlaming met een Maltese was gehuwd.
173 Ze hadden elkaar twintig jaar geleden leren kennen op een juwelenbeurs in Milaan. Plets was destijds inkoper voor een befaamd Antwerpse bijoutier geweest. Zijn toekomstige verloofde leidde de Maltese delegatie en presenteerde er voor de eerste keer een exquise collectie zelfontworpen juwelen.
174 Na zestien maanden van schriftelijke en telefonische hofmakerij hadden ze elkaar in de winter van 1979 eeuwige trouw beloofd. Nu controleerden ze een vijftiental juwelierszaken op het eiland. Het snelgroeiende toerisme had het ondernemende echtpaar geen windeieren gelegd.
175 Zijn vrouw zorgde ondertussen voor de refreshments. Jane zette een dienblad neer op de tafel en liet als een voorbeeldige gastvrouw de rest aan haar man over. Ze zag er erg lief uit in haar lange, kobaltkleurige jurk, die heel subtiel een aantal overtollige rondingen camoufleerde.
176 Haar grijze ogen keken verstandig en de prachtige juwelen waarmee ze zich had getooid, rinkelden bij de minste beweging. Plets haalde een beslagen fles witte wijn uit de ijsemmer en bediende zijn gasten. Brooks leunde lui achterover en proefde van de voortreffelijke wijn.
177 Plets reageerde eveneens verstoord. Hij antwoordde niet, maar hief zijn glas. Secondelang keek hij door de parelende wijn naar de diepblauwe hemel. Het caleidoscopische effect van de dansende kleuren leek hem meer in beslag te nemen dan de vraag die zijn gast hem had gesteld.
178 Baert reageerde als een parkinsonpatiënt. Hij wilde iets doen wat maar niet wilde lukken. Toen hij er eindelijk in slaagde uit zijn stoel te komen, vloog de deur met een klap open. Van In dacht even dat hij op een filmset was aanbeland waar de regisseur net cut geschreeuwd heeft.
179 Tot overmaat van ramp was de deur tussen de receptie en de hal van geperst karton. Een flinke peuter kon die met gemak forceren. En als dat niet lukte, kon hij eerst een riotgun uit de wapenkamer halen, want die bevond zich naast de receptie en buiten de beveiligde zone.
180 Dat alles dacht Van In, toen hij langs de geklasseerde gevel van het aanpalende Pandreitje liep. Het oude gevangenisgebouw was vijf jaar geleden gesloopt en het braakliggende terrein was na een eindeloos politiek gekrakeel in een troosteloos parkeerterrein getransformeerd.
181 De geïmproviseerde ingreep had het uitzicht van het park geen goed gedaan. De vroede vaderen hadden net zo goed een elektriciteitscentrale op de Burg kunnen neerpoten. Deze disharmonie tussen natuur en commercie bood echter ook een voordeel: toeristen meden de plek als de pest.
182 Het ging er gemoedelijk aan toe. Van In vond het prettig om even tussen echte mensen te verpozen. Een spastische jongeman begroette hem met een brede grijns. Zijn gezicht zat onder de chocoladesaus en daar genoot hij zichtbaar van. Van In koos een tafel in de hoek van het terras.
183 Het valt niet te achterhalen waar die dingen vandaan komen. Ze vormen alleen het bewijs dat Herbert een transseksueel was en dat werpt een nieuw licht op de zaak. Tot gisteren namen we aan dat Herbert een man was. Zijn relatie met de orgieën in de Love leek onduidelijk.
184 Een vermoorde man hoorde in dat schema niet thuis. Voor de zoveelste keer moest hij toegeven dat er met de intuïtie van Van In niet te spotten viel. De commissaris had van in den beginne het juiste spoor gevolgd. De moord op Herbert stond rechtstreeks in verband met de fuiven in de Love.
185 Dat beviel hem niet. Hij eiste stampvoetend een tweede ijsje. Betaalde naastenliefde was duidelijk een ersatzoplossing. Toch bewonderde Van In het geduld waarmee de hulpverleners met de jongeren omgingen. Als hij gelovig was geweest, had hij nu een gebed gezegd en God om een gezonde baby gesmeekt.
186 Dokter De Jaegher was een goede vriend die af en toe een scheve schaats reed. Op zich was dat geen drama. De meeste mannen gingen wel eens vreemd. Vervelend was wel dat de naam van de dokter op de lijst prijkte die Van In op een ongeoorloofde manier had verkregen. De Kee stond voor een dilemma.
187 Dat wilde De Kee niet. Niemand hoefde nu nog te weten dat hij tien jaar geleden een jonge agente zwanger had gemaakt en dat De Jaegher de vrucht van die kortstondige lust vakkundig had verwijderd. Van In wachtte achter de deur tot de grote klok in de gang elf uur aanwees.
188 Alles stond of hing weer netjes op zijn plaats: het ingelijste universitaire diploma, de foto van De Kee met de koning, het kunstwerkje dat De Kee van de Belgische voetbalbond cadeau had gekregen, een ets van het stadhuis en het baseballpetje met het logo van de American Police Federation.
189 Mijn eerste bekommernis gaat uit naar het welzijn van mijn manschappen. Daarom vond ik het mijn plicht een aantal delicate knelpunten met je te bespreken. Maar nu onze strategieën op elkaar afgestemd zijn, kijk ik met spanning uit naar de ontknoping van beide zaken. Gerechtigheid moet geschieden.
190 Heb me om tien uur bij Ilse aangemeld. Ze was zeer enthousiast, vroeg of ik eerst een cameratest wilde ondergaan, voor we vanavond echt aan de slag konden. Ze vond dat ik een heel mooi lichaam had en dat ik niet per se naakt hoefde te poseren. Ilse leidde me naar een heuse studio.
191 Hij mat de tijd in seconden, reeg die aaneen tot minuten en vervloekte de kleine wijzer van zijn polshorloge, die als een immobiele menhir de wetten van de mechanica trotseerde. William had twee dagen in een euforie geleefd, twee dagen die niet langer dan een nanoseconde hadden geduurd.
192 De Engelsman verkeerde in een opperbeste stemming. Hij had de nacht immers doorgebracht met zijn vriendin Penelope. Brouwers had haar gisteren ontmoet in de lounge van het King George Hotel. Vanaf dat moment wist hij waarom Brooks per se op het eiland wilde overnachten.
193 Amand had beloofd hem op de hoogte te houden. Waar bleef hij godverdomme? Aerts dronk zijn glas in een teug leeg. Waarom had Vandaele een huurmoordenaar op hem afgestuurd, vroeg hij zich wanhopig af. Waarschijnlijk had Provoost zijn mond voorbij gepraat toen het lijk was opgegraven.
194 Hij nam de fles en schonk zich een tweede borrel in. Hij probeerde helder na te denken. Als Vandaele een doodvonnis had uitgesproken, had vluchten geen zin meer. Brouwers zou hem vroeg of laat toch te pakken krijgen. In het milieu werd de ex rijkswachter niet voor niets de pitbull genoemd.
195 Toen ik hem de foto van Aerts toonde, sprak hij plotseling over Vlamingen. Hij vroeg evenmin waarom we Aerts zochten. Merkwaardig voor een man die zelden landgenoten op bezoek krijgt. Secundo: vanaf het moment dat Amand wist waarom we hier waren, liet hij de bediening aan een ober over.
196 Lodewijk Vandaele verwierf het goed voor een appel en een ei en maakte er een discreet bordeel van. Bij gebrek aan inspiratie doopte hij zijn tent Cleopatra. Linda Aerts had ooit in schoonheid kunnen wedijveren met de gelijknamige Egyptische prinses. Nu leek ze op een opgeblazen mummie.
197 Overvolle asbakken bevuilden de lucht met microscopisch kleine partikels. De kattenbak was in weken niet ververst en verspreidde een pregnante geur die haar de keel dichtsnoerde. Hannelore dacht aan de lessen prenatale gymnastiek en probeerde oppervlakkig adem te halen.
198 Ze maakte een onhandige beweging. Het ging allemaal razendsnel. Plotseling stond haar nylon kamerjas in lichterlaaie. Ze sprong op als een impala die de geur van een naderende leeuw heeft opgesnoven. Hannelore daarentegen bleef verbouwereerd zitten. Linda sloeg als een bezetene om zich heen.
199 Het is merkwaardig hoe traag toeschouwers soms op een noodsituatie reageren. Het kostte Hannelore een flinke dosis wilskracht om die verlammende betovering te doorbreken. Ze veerde op, vulde een vuile pan met water en bluste de brand. Van In zou lachen wanneer zij hem straks het verhaal vertelde.
200 Daaronder droeg ze een minuscuul slipje dat als een witte driehoek tussen de vetplooien opbolde. Een van haar dijen was ernstig verbrand. Op die plaats vormden zich brandblaren. Een strook huid van tien bij twintig centimeter leek op een slordig aangebrachte strook behangselpapier.
201 Linda wees naar boven. In de kuip van de douche lag een stapel stinkend wasgoed. Hannelore schopte het vuile linnen opzij en duwde Linda naar binnen. Daarna besproeide ze de brandwonde met ijskoud water. Linda gilde hartverscheurend, maar daar trok Hannelore zich niets van aan.
202 Ze had al haar kracht nodig om haar patiënt in bedwang te houden. Tien minuten later was ze bijna even doorweekt als Linda, die voortdurend schreeuwde dat het genoeg was. Ze stopte pas met krijsen toen Hannelore de kraan dichtdraaide. De badkamer stond half onder water.
203 De rijzende zon kleurde de oude stad met de tinten van het palet van een impressionistisch schilder in. William Aerts negeerde het idyllische schouwspel en stuurde de opgefokte Toyota over de steile helling in de richting van Valletta. Gisteren was Brouwers onverrichter zake vertrokken.
204 Pas toen hij vanmorgen in Het Laatste Nieuws het uitgebreide verslag over de moord op Yves Provoost had gelezen (de krant bereikte het eiland met enkele dagen vertraging), nam hij het drieste besluit terug te keren naar België. Dat was volgens hem de enige manier om zijn hachje te redden.
205 Volgens het strafwetboek kan een verdachte pas tot een gevangenisstraf veroordeeld worden als hij aan bepaalde voorwaarden voldoet. Zo moet hij bijvoorbeeld geestelijk gezond zijn. Deze regel wordt door vele advocaten handig aangegrepen om hun cliënten uit de gevangenis te houden.
206 Zonder uitstel van betaling was hij ongetwijfeld failliet gegaan. Vandaele had een minnelijke schikking voorgesteld op voorwaarde dat hij het lijk zou begraven. In normale omstandigheden zou de rechtbank die argumentatie volgen en eerder geneigd zijn de opdrachtgever aan te pakken dan de loopjongen.
207 Hij beperkte zich tot koffie en twee sigaretten. De boterhammen met kwark, die Hannelore vanmorgen voor hem had ingepakt, lagen ongeopend in de papiermand. De koffie was slap en de sigaretten deden hem hoesten. De toekomst zag er somber uit. Hij zat met twee moordzaken opgezadeld.
208 En dan was er nog Baert, die hem de hele voormiddag op de zenuwen had gewerkt met ellenlange uiteenzettingen over misdaadanalyse. Wat hem echter het meest verontrustte, was het verbod van De Kee om bij de ondervraging van Linda Aerts aanwezig te zijn en de onwettige afwezigheid van Carine Neels.
209 Van In overwoog twee mogelijkheden. Hij kon zich bezatten of een kijkje gaan nemen bij zijn undercoveragente. De grote klok in de kantine vrat de minuten langzaam op. Het was pas halfeen. Nog vier uur in het gezelschap van Baert doorbrengen leek Van In een onmogelijke opdracht.
210 De verbinding Steenstraat Wollestraat was intact gebleven, maar parkeren was er ten strengste verboden. Een jonge agent gebaarde dat Hannelore moest doorrijden, een bevel dat ze ostentatief negeerde. Aan het frietkraam bestudeerde een Frans echtpaar van middelbare leeftijd luidkakelend de menukaart.
211 Naast hen waren een paar Japanners neergestreken en die fungeerden als lokvogels voor de rest van de groep. Binnen de tien seconden zaten Van In en Hannelore midden in een roedel kwebbelende Aziaten. Gelukkig verstonden de gele broeders de onzin niet die Hannelore uitkraamde.
212 Een laag muurtje met dito hek vormde een symbolische afsluiting tussen een keurig onderhouden voortuin en het trottoir. Hannelore parkeerde de Twingo in de berm naast het kanaal. Het lawaai van een afwateringssluis een eind verderop leek op het geraas van een Ardense cascade.
213 Door de glas in loodramen konden zij hem niet zien, als ze hun neus tenminste niet tegen het glas aandrukten. Voor alle zekerheid sloop meester Buffel voorzichtig naar de gang. Hij was argwanend geworden sinds hij vorig jaar door een stel mooipraters voor vijftigduizend frank was opgelicht.
214 Hoewel er geen sprake meer was van seksueel contact, probeerde de pedofiel zijn volwassen vriend psychisch toch aan zich te binden. Dat verschafte hem twee bronnen van genot. Als zijn pupil huwde, voelde de pedofiel zich superieur aan de echtgenote, die hij als een tweede keus beschouwde.
215 Tijdens de vakantie konden de kinderen twee keer in de week op de school terecht voor een spelnamiddag. Dat kwam goed uit voor de ouders en bovendien beschikte de school over een grote tuin. Eigenlijk was het een soort van wildernis waar de jongens naar hartenlust konden stoeien.
216 De moordenaar van Provoost had zichzelf verraden door het ritueel te herhalen dat hij als kind had ondergaan. Het getuigenis van Buffel was authentiek. Geen enkele krant had immers vermeld hoe Provoost was vermoord. Ze hoefden alleen nog Dirk of Dani Desmedt op te sporen en ze hadden de moordenaar.
217 De drank daarentegen, twee flessen witte wijn en drie Duvels, eiste nu zijn tol. Het gezoem van de wekker activeerde een ploeg koppige bouwvakkers die met voorhamers de binnenkant van zijn schedel bewerkten. Hannelore duwde hem uit het bed en draaide zich op haar andere zij.
218 Vannacht had Van In haar in een romantische bui een ontbijt op bed beloofd en dat was ze niet vergeten. Als een kreupele hond stuntelde Van In de trap af. In de keuken gooide hij twee bruistabletten in een glas water en stopte hij een paar sneetjes brood in de broodrooster.
219 Hij zag er belachelijk uit in een pyjama waarvan de broek ontbrak. Om zijn heupen floreerden de pondjes weer als champignons na een zwoele regenbui. Zelfs met een stuk in de kraag en een hoofd dat smeekte om afgehakt te worden, vond hij dat erg. De broodrooster kwam net als Van In moeilijk op gang.
220 Het duurde ruim vijf seconden voor Van In de draagwijdte van die boodschap kon inschatten. In de keuken bleef het mechanisme van de broodrooster haperen. De geur van verschroeide toast verspreidde zich door het huis. Van In spoelde de band terug en luisterde opnieuw naar de noodoproep.
221 De kans dat je in een wriemelende massa een bekend gezicht herkent, is tamelijk klein. Hij schrok dan ook toen hij aan de balie van Air Malta Brouwers een geanimeerd gesprek zag voeren met een volslanke stewardess. Er moest iets misgelopen zijn bij Amand waardoor de oude vos lont geroken had.
222 Aerts raakte niet in paniek, maar zocht koortsachtig naar een oplossing. Hij kocht een krant en ging naast twee rugzaktoeristen op de grond zitten. Vanuit die positie hield hij Brouwers scherp in het oog. Het meisje achter de balie tikte de gegevens in die Brouwers haar verstrekte.
223 Aerts zag haar knikken. Waarschijnlijk verscheen op dat moment zijn naam op het scherm. Toen het meisje Brouwers vijf minuten later een ticket overhandigde, wist hij dat zijn vermoeden klopte. Straks zaten ze samen in hetzelfde toestel. Een andere vlucht nemen leek zinloos.
224 Als hij een andere ontsnappingsroute verzon, verhoogde hij de kans dat de exrijkswachter hem zou isoleren en afmaken. Op een vliegtuig was Aerts relatief veilig en in Zaventem zou hij zich onmiddellijk aanmelden bij de luchthavenbrigade, een plan waarvan Brouwers niet op de hoogte was.
225 Het duurde nog een halfuur voor ze inscheepten en dat was ruim voldoende voor een practical joke. Aerts stond op en liep doodgemoedereerd naar de dichtstbijzijnde telefooncel. Via de internationale inlichtingendienst informeerde hij naar het nummer van de rijkswacht in Zaventem.
226 De man moest zogezegd wegens dringende zaken in Malta blijven. Aerts was natuurlijk niet op dat voorstel ingegaan, maar hij vond het toch verdacht dat diezelfde zakenman later dan toch een ticket had gekocht. Aerts gaf Dupain het vluchtnummer en een korte beschrijving van Brouwers.
227 Haar mond was kurkdroog. Ze wilde opstaan. Toen dat niet lukte, bukte ze zich voorover. Haar armen werden gehinderd door een rinkelende ketting. Paniek is een redeloos monster dat je plotseling overvalt. Carine rukte aan haar boeien en probeerde zich wanhopig los te rukken.
228 Maar wat kan jou dat schelen? Je zit in de nesten en met de twintigduizend frank die je vanavond verdient, kan je een deel van je schulden afbetalen of jezelf eens lekker laten verwennen, voegde ze er met een knipoog aan toe. De vzw probeert mensen in moeilijkheden te helpen.
229 Een mooie meid als jij hoeft haar geld niet met schoonmaken te verdienen. Wij, van de vzw, gaan ervan uit dat de gemakkelijkste weg om je doel te bereiken de beste is. Carine was eerst van plan geweest bij Van In verslag uit te brengen en hem te vertellen dat in de Zorghe niets aan de hand was.
230 Die beslissing had Carine zich nu al duizend keer beklaagd. De fotograaf die gisteren discreet op de achtergrond was gebleven, had haar nu geboeid en geblinddoekt. Daarna waren de anderen gekomen. Carine had geschreeuwd toen ze voor de eerste keer werd opengescheurd. Daarna ging het makkelijker.
231 Na een tijdje voelde ze niets meer. Er was alleen het gehijg van pompende lijven en een sompig geluid, dat leek op het geploeter van voetstappen in een drassige weide. De mannen namen haar in stilte. Na de vierde hield ze op met tellen. Haar schaambeen gloeide van het gebonk.
232 Toen dropen ze plotseling af. Ze hoorde een deur dichtslaan. Er werd gelachen. Het geroezemoes zwol aan tot het even sterk werd als het gezoem van een vlucht opgejaagde horzels. Ze kreeg het overal koud. Het leek alsof iemand een ijsblok tussen haar benen had geramd. De kilte droop van haar dijen.
233 Een halfuur later ging de deur weer open. Voor Carine was een eeuwigheid verstreken. Toen ze de geur van wceend herkende, begon ze te snikken. De man maakte haar boeien los en dwong haar op handen en knieën te gaan zitten. De verkrachters schoven nogmaals gretig aan en de nachtmerrie begon opnieuw.
234 Achttien politiemensen doorzochten de Zorghe van de kelder tot de zolder. Een computerdeskundige van de gerechtelijke politie ontfermde zich over de boekhouding van de vzw. Ilse Vanquathem bekeek het gebeuren vanop een afstand. Toen Van In haar ondervroeg, weigerde ze een verklaring af te leggen.
235 De rijkswachters onderschepten een vermeende drughandelaar en arresteerden een man die door de politie werd opgespoord. Het toeval wilde dat beide mannen op hetzelfde vliegtuig zaten. De potentiële dealer, genaamd Jos Brouwers, werd na anderhalf uur bij gebrek aan bewijzen weer vrijgelaten.
236 Een stervormige flits op het scherm verschrompelde tot een onooglijk punt. Het werd stil in de woonkamer. Vandaele zat onderuitgezakt in een fauteuil. Zijn vermoeide benen rustten op een poef van rood Marokkaans leer. Ieder geluid dat het geruis van de bomen verstoorde, deed hem opschrikken.
237 Wanneer de zweer straks openbarstte, zou Brys gelyncht worden door de publieke opinie. Aerts had hij zelf ter dood veroordeeld. Vandaele troostte zich met het beeld van hun jonge lijven, een herinnering die hem al meer dan dertig jaar in moeilijke momenten troost en verlichting verschafte.
238 Vandaele voelde alleen de pijn. Vreedzaam sterven was een voorrecht dat alleen voorbehouden was aan de rechtvaardigen. Een goede dood was hem niet gegund, hoezeer hij daar ook naar verlangde. Vandaele hees zich moeizaam uit de fauteuil. De Davidoff smeulde onschuldig verder in een overvolle asbak.
239 Maar voor muziek was nu geen tijd meer. Daarvoor was het veel te laat. Met kunst en cultuur viel niets te verdienen, had zijn vader hem steeds voorgehouden. Hij wilde dat zijn zoon hem zou opvolgen als hoofd van het familiebedrijf. Lodewijk Vandaele had de wil van zijn vader getrotseerd.
240 De jongeren hadden nood aan ontplooiing, culturele bagage en een liefdevolle leraar. Maar de buitenwereld had hem nooit begrepen. Kinderen mocht je niet aanraken, niet liefkozen. Dat was niet goed voor hen, zei men. Toch had geen enkele van zijn pupillen daar een trauma aan overgehouden.
241 Het onbegrip had van Vandaele de karikatuur gemaakt die hij nu was geworden. Het idealisme van weleer was veranderd in een bloeddorstig roofdier dat zijn ziel had opgevreten. De telefoon bleef obstinaat rinkelen. In plaats van zijn knie te masseren, streelde Vandaele de klep van zijn piano.
242 De dunne stof van haar jasje bood nauwelijks bescherming tegen de sluipende najaarskilte. Hoewel de bedrieglijke middagtemperaturen de illusie van een late zomer creëerden, viel de avond behoorlijk tegen. Bovendien had het verblijf in het stofferige archieflokaal haar geen goed gedaan.
243 Hij had gefaald en dat betekende dat Vandaele hem nooit meer zou inhuren. Het geld zou klaarliggen, had de oude beloofd. De ex rijkswachter zette zijn kraag op en beende over het gazon naar de voordeur. Tussen de kieren van de gesloten overgordijnen sijpelden gelige slierten licht naar buiten.
244 Brouwers belde aan. Een gure wind sneed door zijn broekspijpen. De afgevallen bladeren ritselden op de grond. Hij wachtte geduldig tot Vandaele de deur kwam openmaken. Toen dat niet gebeurde, liep Brouwers naar het raam. Hij roffelde met zijn vingertoppen op het venster.
245 De toetsen zaten onder een vieze smurrie. Brouwers kokhalsde toen hij in de donkerrode bloedplas stukjes zwart weefsel ontdekte. Het gezicht van de oude pedofiel was verwrongen van de pijn. Vandaele was dood. Hij had zijn rotte longen uitgebraakt en was gestikt in zijn eigen viezigheid.
246 Het voorbije jaar had het gerechtelijk apparaat flinke klappen geïncasseerd. Als Van In gelijk had en hoofdinspecteur Baert was verantwoordelijk voor de moord op Yves Provoost, zou dat het imago van zijn korps niet ten goede komen. De Kee had het steevast over mijn mannen.
247 William Aerts werd geboeid en onder begeleiding van twee stoere gendarmes in gevechtskledij naar binnen gebracht. Pas toen Van In de nodige documenten had ondertekend, ontdeden ze Aerts van zijn boeien. Van In bedankte de rijkswachters en loodste Aerts naar een verhoorkamer op de derde verdieping.
248 Zoals alle ruimtes waarin mensen ondervraagd worden, blonk ook deze kamer niet uit door een knusse inrichting. Er stonden een metalen tafel, drie stoelen en een mechanische schrijfmachine. De compacte Sony bandopnemer en een thermoskan koffie zorgden voor een modern tintje.
249 Daarna leunde hij achterover en gebaarde Aerts dat hij van wal kon steken. Het eerste deel van het verhaal was weinig relevant. Aerts had de Cleopatra overgenomen van Vandaele en er een luxehoerentent van gemaakt. Belangrijke gasten kregen echter een speciale behandeling in de Love.
250 Dat euforische gevoel ligt aan de basis van ieder totalitair regime. Maar als rechtgeaard democraat zag Van In zich verplicht zijn eigen grenzen te verkennen. Alleen wie de verleiding van de dictatuur heeft geproefd, kan weerstand bieden aan de lokroep van uiterst rechts.
251 De confrontatie met het verleden maakte hem depressief. Provoost en Brys hadden zijn hele leven gedomineerd. Als kind al mocht hij hun vuile klussen opknappen en op de middelbare school lieten ze geen gelegenheid onbenut om hem te kleineren. Steek nog eens een scheet in brand, William.
252 Toen Aerts op zijn achttiende besloot naar de universiteit te gaan, lieten ze hem vallen als een baksteen. Kinderen van arbeiders dienden de kost te verdienen met hun handen, hoonden ze. Na een rampzalig semester trok Aerts naar Amsterdam en belandde er in het drugmilieu.
253 Vier jaar later keerde hij als een rijk man naar Brugge terug, waar hij zijn fortuin verbraste. Nu mochten anderen scheten in brand steken, insecten vreten of in hun blote bast over het marktplein draven. In die periode ontmoette hij Linda en samen beproefden ze hun geluk in de Cleopatra.
254 Recherchewerk bestaat uit een combinatie van routine en procedures, een aanpak die meestal weinig resultaat oplevert. De grote doorbraak in een onderzoek is bijna altijd het gevolg van een onvoorziene omstandigheid, een spontane bekentenis, een onverwachte wending of louter mazzel.
255 De bekentenis van Aerts was een geschenk uit de hemel. Provoost had Dani vermoord, waardoor Van In over een moordenaar, een motief en een getuige beschikte. Aerts zou profiteren van verzachtende omstandigheden. Een handige advocaat zou hem zonder al te grote kunstgrepen vrij krijgen.
256 En dat beviel Van In niet. Hij had de indruk dat Aerts zijn vel probeerde te redden en alleen die dingen losliet die in zijn kraam pasten. De verdwijning van Carine Neels baarde hem meer zorgen. Hij was er bijna zeker van dat ze door het misdadige netwerk van Vandaele was opgeslokt.
257 Een geïmproviseerde huiszoeking in de Zorghe had niets opgeleverd. Meer nog, de overhaaste actie had overduidelijk iedereen in het milieu gealarmeerd. En dan was er nog Baert. Uiteindelijk was hij de enige, echte moordenaar en voor politiemensen golden geen verzachtende omstandigheden.
258 Het interieur leek op een plaatje uit een handboek voor binnenhuisarchitecten. Hannelore trok voorzichtig de laden van de grenen commode open en woelde door de lingerie van de verdwenen agente. Hoewel mevrouw Neels het nut van de zoekactie niet inzag, sloeg ze het tafereel aandachtig gade.
259 Hij liep naar de koelkast en nam een Duvel. Twee bekentenissen op een dag waren meer dan hij kon verwerken. Met die van Aerts had hij geen moeite. De man had alles netjes op papier gezet en dat relaas zou hij straks rustig bestuderen. Het geval Baert leek hem veel tragischer.
260 Alle instrumenten lagen netjes op een rij. Het was immers niet de eerste keer dat hij in een snuff movie optrad. In de kelder lag Carine Neels vastgekluisterd aan de spijlen van een ouderwets bed. Ze was naakt. Benedict Vervoort plaatste zijn camera op een statief en maakte een proefopname.
261 Ze kromp ineen. Het licht scheen door de blinddoek heen. Johan Brys duwde de kleine serveerboy voor zich uit. Vervoort hield de deur voor hem open. De minister was naakt, op de lederen kap na. Op de serveerboy lagen de messen, tangen en priemen die hij straks zou gebruiken.
262 Toen iemand de blinddoek losknoopte, knipperde ze even met de ogen. Ze verstijfde bij het zien van de lederen kap die op minder dan dertig centimeter boven haar gezicht zweefde. Haar hartslag stokte. Ze wilde schreeuwen, maar toen dat niet lukte, sloot ze opnieuw de ogen.
263 De magere vent had altijd veel tijd nodig. Hij vroeg zich af wie achter het masker schuilging. Brys richtte zich op. Carine sloeg voorzichtig haar oogleden op. Pas nu bemerkte ze de serveerboy met de folterwerktuigen. Haar geschreeuw ging door merg en been. Het publiek mompelde goedkeurend.
264 Vervoort zoomde in op Carines linkerborst, schudde het hoofd en gebaarde Brys dat hij moest wachten. Hij nam een ijsblokje en wreef ermee over haar borst, zodat de tepel mooi recht kwam te staan. Brys knikte goedkeurend. Hij had het scenario vooraf samen met Vervoort doorgenomen.
265 Hij richtte zijn pistool in een vloeiende beweging op de gemaskerde man en vuurde drie schoten af. De eerste kogel trof Brys in het rechteroog, de tweede verbrijzelde zijn schouder en de derde maakte een keurig gaatje in het achterhoofd van Vervoort, die toevallig in de vuurlijn stond.
266 Tien seconden later overspoelde een eerste golf politieagenten de boerderij van Catrysse. Een paar toeschouwers maakten van de verwarring gebruik om op de vlucht te slaan. Na een korte achtervolging werden ze echter ingerekend. Hannelore trok haar jasje uit en ontfermde zich over Carine.
267 Het land stond in rep en roer nu bekend was geraakt dat de minister van Buitenlandse Zaken neergeschoten was tijdens de opname van een snuff movie. Aerts besefte dat het spel verloren was. Justitie zou hem niet laten gaan eer iedere verklaring daaromtrent honderd keer was geverifieerd.
268 In die volgorde. Maar Gerda zou niet meer naar huis terugkeren. Twee weken geleden had ze haar koffers gepakt. Ze was het beu steeds in zijn schaduw te staan, had ze gezegd. De verloren tijd kon nooit meer worden ingehaald. Gerda vond dat ze eindelijk recht had op een eigen leven.
269 De reis naar de Caraïben was een leugen, iets wat hij Vandaele had wijsgemaakt omdat hij liever doodviel dan toe te geven dat zijn huwelijk was mislukt. Brouwers dacht aan het stel op Malta. Hij zag de koets opnieuw voorbijrijden. De man schonk een glas in voor zijn vrouw.
270 Zijn laatste gedachte ging naar de toekomstige eigenaars van de villa. Die zouden de woonkamer opnieuw moeten behangen, want op het behang zouden overal sporen te vinden zijn van zijn opengespatte hersenen. Brouwers stierf even banaal als hij geleefd had, maar dat kon hem verder geen barst schelen.
271 Aerts gruwde van het holle geluid van zijn eigen voetstappen. Straks zou Van In hem verhoren. Het tijdstip van de ondervraging was niet toevallig gekozen. De commissaris wist dat hij gelogen had. Terwijl hij door de gangen stapte, draaide hij in zijn hoofd opnieuw de hele film af.
272 Provoost had hem die bewuste avond gebeld. Er was een ongelukje gebeurd. Dani was dood. William moest het lijk dumpen en daarvoor zou Vandaele hem honderdduizend frank betalen. William sleurde het lijk in de koffer van zijn wagen. Toen hij de klep wilde dichtslaan, hoorde hij gekreun.
273 Als hij zijn mond hield en terug naar Nederland ging, zou William hem honderdduizend frank geven. Alles verliep vlekkeloos, tot Dani zes maanden later weer opdaagde en extra geld eiste voor een nieuwe operatie. Als William niet afdokte, dreigde Dani ermee Provoost onder druk te zetten.
274 Er kwamen trouwens weinig mensen zo ver de onderkelders in. Haar weving pikte in de verte het gepiep van ratten op. Licht! Sinds wanneer waren er ratten in Tar Valon? En nog wel in de Toren zelf. Ogen en oren van de Duistere? Verontrust streek haar tong langs haar lippen.
275 Bij zoiets had je niets aan logica. Waarheid. Niet logisch. Ze wilde lachen. Met moeite trok ze zich van de drempel van hysterie terug. Ze moest aan iets anders dan ratten denken. Aan... Een onderdrukte gil werd hoorbaar in de kamer achter haar en ging over in onderdrukt gesnik.
276 Ze probeerde zich af te sluiten. Let op! Zij was met haar gezellinnen min of meer in dit vertrek beland, omdat de oversten van de Ajahs elkaar in het geheim schenen te ontmoeten. Ze had zelf gezien hoe Ferane Neheran in een stil hoekje van de librije met Jesse Bilal had staan fluisteren.
277 Althans dat dacht ze. Maar waarom had Ferane met Suane in een stille hoek van de Torengrond gewandeld, beiden gehuld in eenvoudige mantels? Nog steeds spraken de Gezetenen van de verschillende Ajahs openlijk met elkaar, al gebeurde dat kil. De anderen hadden hetzelfde opgemerkt.
278 De Ajahs konden elkaar wel vermoorden, maar hun oversten spraken stiekem met elkaar. Wat voerden ze in hun schild? Wat? Het was jammer dat ze het niet gewoon aan Ferane durfde te vragen. Zelfs als Ferane vragen van anderen had willen aanhoren, had ze het niet gedurfd. Niet nu.
279 Omdat ze niet om wilde kijken, bleef ze naar de deur staren en over het onoplosbare raadsels piekeren. Ze wilde niet kijken naar de bron van het gedempte gesnik en grommende gesnuif. Alsof de gedachte aan de geluiden haar dwong, keek ze langzaam om naar haar gezellinnen.
280 Ver boven haar dwarrelde sneeuw op Tar Valon neer, maar het vertrek leek onverklaarbaar heet. Ze dwong zichzelf te kijken. Met de stola met bruine franje over haar armen geschikt stond Saerin wijdbeens klaar. Ze voelde aan het gevest van de kromme Altaraanse dolk die in haar ceintuur stak.
281 Pevara was veel taaier dan haar omvang deed vermoeden en zo vastberaden dat Saerin met haar vergeleken een aanstelster leek. Aan de andere kant van de Zetel der Wroeging hield de kleine Yukiri haar armen strak om zich heen. De lange zilvergrijze franje van haar stola trilde door haar gebeef.
282 Ze ging zo op in haar werk dat het zweet op haar bleke voorhoofd parelde. Ze waren allen Gezetenen, ook de vrouw die op de Zetel zat te kronkelen. Talene Minli was kletsnat van het zweet, haar goudblonde haren waren plakkerig en haar linnen ondergoed kleefde drijfnat aan haar huid.
283 Haar kleren lagen in een slordig hoopje in een hoek van het vertrek. Haar gesloten oogleden trilden en ze liet onafgebroken een verstikt gekreun en gejank horen, waarbij ze leek te smeken. Seaine voelde zich misselijk maar kon haar ogen niet afwenden. Talene was een vriendin van haar.
284 Misdadigers die in Tar Valon waren opgepakt, werden hierheen gebracht om de Zetel der Wroeging uit te proberen, waarbij ze zorgvuldig gekozen gevolgen van hun misdaden mochten ervaren. Na hun vrijlating maakten ze onveranderlijk dat ze van het eiland wegkwamen. Er was weinig misdaad in Tar Valon.
285 Ze zou dankbaar moeten zijn voor de grotere groep. Ze waren echter niet in de Zaal en ze konden hier niet de rechten van een Gezetene opeisen. De rangen en standen van de Toren hadden het overgenomen, alle verfijnde en minder verfijnde verschillen, zoals hoe groot het verschil in rang onderling was.
286 In feite was Saerin tweemaal zo lang novice en Aanvaarde geweest als de anderen, maar ze was wel veertig jaar Gezetene geweest, langer dan wie ook in de Zaal en dat telde zwaar mee. Seaine mocht van geluk spreken als Saerin om haar mening zou vragen, laat staan haar advies, voor ze iets besloot.
287 Yukiri werd omgeven door de saidargloed en ze schermde de vrouw die op de Zetel zat zwijgend volkomen af. Saerin had de leiding en iedereen besefte het. Daarmee uit. Een heel scherpe doorn. Een schild leek amper noodzakelijk. Talenes gezicht leek een masker van doodsangst.
288 Ze zonk nog steeds in de zachte bovenkant weg, maar nu Doesine niet meer geleidde, vormde het blok zich niet meer naar haar lichaam. Talene keek met uitpuilende ogen naar het plafond en kneep ze toen stijf dicht, maar ze schoten meteen weer open. Ze wilde haar herinneringen niet nogmaals zien.
289 Talene bleef Saerin strak aankijken. Haar grote ogen vulden zich met tranen en ze begon met hevig bevende, wanhopige snikken te huilen. Ze stak blindelings haar hand uit tot Pevara de Eedstaf in haar hand legde. Pevara omhelsde de bron en leidde een draadje Geest in de staf.
290 Iedere spier stond strak en haar hele lichaam schokte wild. Even plotseling als de toeval was begonnen, eindigde die. Talene viel volkomen slap neer en bleef als een verdwaald kind liggen huilen. De Eedstaf rolde uit haar krachteloze hand over de schuine grijze bovenkant.
291 Daarna begon Talene stil te huilen en beefde geluidloos. Wellicht kwam het door de Geloften, die hun greep op haar versterkten. Vlak na het afleggen ervan voelden ze ongemakkelijk. Misschien. Toen vermeldde Pevara de andere eed die ze van haar eisten. Talene kromp ineen, maar mompelde de woorden.
292 En nu had ze het gehoord. De Zwarte Ajah bestond echt. Ze keek met eigen ogen naar een Zwarte zuster, een Duistervriend die de stola droeg. En een veronderstelling veranderde in de bleke schaduw van iets onder ogen zien. Alleen met stijf verkrampte kaken kon ze voorkomen dat ze klappertandde.
293 Saerin had harder moeten werken dan wie ook om de stola te winnen en daarmee het recht om in de Toren te blijven. Voor haar was de Toren meer dan een thuis, belangrijker dan haar eigen leven. Als Talene het verkeerde antwoord gaf, zou Elaida niet eens voor een raad berecht worden.
294 Nee. Ze vermeed de echte moeilijkheid en die te negeren was zinloos. Had Elaida haar wel echt opdracht gegeven de Zwarte Ajah op te sporen? Ze had die term niet eens gebruikt. Had ze wellicht iets anders bedoeld? Elaida had bijna iedereen aangevlogen die het waagde de Zwarte Ajah te noemen.
295 Doesine leek voor te stellen om iedere zuster een voor een te ontvoeren en allen te dwingen de gehoorzaamheidseed af te leggen, maar de andere drie schonken weinig aandacht aan dit plan. Seaine hield zich afzijdig. Haar reactie op hun lastige toestand was de enig mogelijke, bedacht ze.
296 Ze schuifelde naar een hoek van het vertrek en gaf over. Uit alle macht trachtte Elayne te voorkomen dat ze tandenknarste. Buiten werd Caemlin opnieuw door een sneeuwstorm geteisterd, waardoor de middaghemel zo donker werd dat alle lichten op de zijmuurpanelen van de zaal moesten worden aangestoken.
297 De Kinne wist uitstekend hoe ze uit het zicht moest blijven, maar de Seanchanen zouden hen niet voor wilders verslijten zoals de Aes Sedai plachten te doen. Wellicht was Vandene nog steeds geschokt door de moord op haar zuster. Ze at amper en was nauwelijks in staat om raad te verschaffen.
298 De jacht op de moordenaar nam haar geheel in beslag. Men meende dat ze op vreemde tijden vol verdriet door de zalen liep, maar ze was in het geheim op jacht naar Duistervrienden. Drie dagen eerder zou die gedachte Elayne hebben laten huiveren, maar nu was het slechts een van de vele gevaren.
299 Vandene zou met haar rijke ervaringen en levenslange studie een schat aan goede raad kunnen zijn, terwijl Nynaeve in Emondsveld vele jaren met de dorpsraad en de vrouwenkring was omgegaan, zodat ze een goede kijk had op alledaagse politiek, ook al ontkende ze dat glashard.
300 Bloedvuur, ik heb honderden problemen, sommige zelfs vlak onder mijn neus in het paleis, en ik heb hen nodig. Als ze haar zin kreeg, zou Nynaeve Almaeren de Aes Sedai raadsvrouwe voor de volgende koningin van Andor worden. Ze had alle hulp nodig die ze kon vinden. Betrouwbare hulp.
301 Vreemd genoeg bevond de ereplaats van de koningin zich het verst van de hitte van het vuur. Nou ja, het zij zo. Haar rug voelde meteen warm aan, terwijl ze van voren koud bleef. Buiten viel de sneeuw, donderde het en flitsten de bliksems. In haar gedachten evenzeer. Kalm.
302 Ze hielden slemppartijen en zochten ruzie en vielen vrouwen lastig die niet van hun uitsloverij gediend waren. Op deze manier konden ze nut hebben door moeilijkheden te voorkomen in plaats van ze te beginnen. Ze had liever gehad dat ze zichzelf niet steeds trachtte te overtuigen.
303 Een groot rond sieraad met de Uil en Eik van Huis Taravin zat vastgespeld op de hoge kraag van haar donkergroene gewaad. Het was haar enige sieraad. Een vertoon van trots op haar Huis, misschien overmatig veel. De Hoogzetel van Huis Taravin was zeer zeker een trotse vrouw.
304 Ze had grijze lokken in haar goudblonde haren en fijne rimpels bij de ooghoeken, maar haar trekken waren sterk en haar blik was direct en scherp. Haar geest leek een scheermes. Of wellicht een zwaard. En vrouw die haar uitgesproken meningen niet onder stoelen of banken stak.
305 Als je een vederlicht optreden wenst, slaan ze als een moker neer en wanneer je een moker nodig hebt, zijn ze waarschijnlijk elders hun zakken aan het vullen. Ze zijn trouw aan goud. Maar alleen zolang er goud is. Als ze jou niet al eerder voor nog meer goud hebben verraden.
306 Haar hemelsblauwe broek was net zo gemaakt als haar andere broeken, ruim vallend en bij de enkel ingenomen, terwijl haar korte rode jas een hoge witte kraag en brede witte mouwomslagen had, die afgezet waren met goud. Zij was nu vrouwe Birgitte Trahelion en kapitein generaal van de koninginnegarde.
307 Ze spiegelden elkaar op verrassende wijze na de binding, zowel met gevoelens als anderszins. Zo was zij nu op dezelfde tijd ongesteld als haar zwaardhand. Birgittes weigering om het zwakste argument over te nemen was duidelijk even groot als haar aarzeling ermee in te stemmen.
308 Ze geleidde kort Vuur en er kringelde wat damp uit de kan. Door het opwarmen werden de kruiden bitter, maar de warmte van de bewerkte zilveren beker in haar handen maakte dat goed. Met moeite onderdrukte ze haar verlangen de lucht in de kamer met de Ene Kracht te verwarmen en ze liet de Bron los.
309 De warmte zou toch niet lang hebben geduurd als ze de wevingen niet in stand hield. In zekere zin had ze haar tegenzin om saidar los te laten wel overwonnen, maar de laatste tijd werd het verlangen telkens meer te willen putten weer groter. Iedere zuster kende dat gevaarlijke verlangen.
310 Nu de Saldeanen weg waren en de Aiel op het punt stonden om te vertrekken, bloeide de misdaad als onkruid in de lente. Ze had gemeend dat de sneeuw alles zou afkoelen, maar elke dag kwam er nieuws van berovingen, brandstichting of erger. De toestand werd met de dag ernstiger.
311 Ze gaf beslist een vreemde invulling aan hun binding als Aes Sedai en zwaardhand, maar ze wist inmiddels wanneer Elayne niet viel om te praten. Bij sommige dingen had ze dat geleerd. Niet bij het landgoed en haar titel. En het bevel over de koninginnegarde. En wat andere dingetjes.
312 Ze kon maar beter goed voor ogen houden dat veel mensen niet Elayne Trakand op de Leeuwentroon wensten, maar Dyelin Taravin. De vrouw was tot nu toe zeer behulpzaam geweest, maar er waren slechts enkele dagen verstreken en soms fluisterde er een pesterig stemmetje in Elaynes hoofd.
313 Zonder dat alles zou ze de laatste maanden niet hebben overleefd. Het Licht geve dat Thom, Mart en de anderen aan de Seanchanen waren ontkomen en veilig op weg waren naar Caemlin. Na haar vertrek uit Ebo Dar had ze het Licht gesmeekt hen te redden, maar meer dan dat had ze niet kunnen doen.
314 Eruitzien als een koningin, had haar moeder haar vaak gezegd, is niet genoeg; veel belangrijker is een fijnbesnaarde geest. Een ferme greep op allerlei zaken en een dapper hart zijn nutteloos als mensen je niet als koningin erkennen. Birgitte nam haar scherp, bijna achterdochtig op.
315 Ze hadden het verhaaltje rondgestrooid dat Birgitte uit Kandor afkomstig was, waar boerenvrouwen dit soort kledij droegen, maar Dyelin doorzag de leugen volkomen. En iedere keer dat Birgitte haar mond voorbijpraatte, kwam Dyelin steeds dichter bij de onthulling van het geheim.
316 Vernedering overstemde al het andere in de binding. Het was zo sterk dat Elayne haar eigen gezicht rood voelde worden. Snel mat ze zich een streng gezicht aan in de hoop dat haar rode wangen voor iets anders konden doorgaan dan haar vurige wens ter plekke te kermen over Birgittes schaamte.
317 Als zij een verkeerde beslissing nam, zou Andor een tweede Cairhien worden, een natie van bloeddoordrenkte chaos. En zij zou natuurlijk sterven, een prijs die de kosten niet zou dekken. Maar niets doen was ondenkbaar en zou voor Andor zeker dezelfde gevolgen hebben als haar falen.
318 Koel, beheerst, dodelijk kalm. Een koningin mocht geen angst tonen, zelfs als ze die voelde. Vooral dan niet. Haar moeder had altijd gezegd dat je beslissingen zo min mogelijk moest uitleggen. Hoe meer je uitlegde, hoe meer verklaringen er nodig waren, tot je je alleen maar daarmee bezighield.
319 Gelukkig hield Egwene die voorlopig in Morland vast. Ze gebaarde naar een stoel naast haar en Dyelin ging zitten, zorgvuldig haar rok schikkend. De onweerswolken waren niet langer op het gezicht van de oudere vrouw te zien. Ze keek Elayne aandachtig aan en verried niets van haar vragen en gedachten.
320 Voor hen is dit een Opvolgingsoorlog en de enige manier waarop ik hen kan tegenhouden, is zo sterk worden dat ze geen gevecht aandurven. Als Birgitte de garde tegen de lente tot een leger weet te maken is dat des te beter, want tegen die tijd zal ik hard een leger nodig hebben.
321 Onbewust plukten haar vingers aan de rok. Er was maar weinig waar ze bang voor was, maar de verhalen over de Seanchanen hadden haar beslist angst aangejaagd. Zachtjes mompelend, alsof ze het tegen zichzelf had, was te horen: ik had gehoopt een echte burgeroorlog te voorkomen.
322 Waarom moest dat mens zo opeens van onderwerp veranderen? Dyelin schrok en opnieuw werd Elayne vuurrood. De mond van de oudere vrouw stond zo ver open dat ze precies wist hoe grof haar vloek was geweest. Het maakte haar vreemd verlegen. Dyelins vriendschap met haar moeder had niet mogen tellen.
323 Haar gezicht stond heel strak, maar boosheid streed met haar verlegenheid, waarbij de eerste de overhand kreeg. Met een steek van ergernis wilde Elayne iets zeggen om Dyelins woorden over de burgeroorlog verder te kunnen verklaren voor ze over Birgittes boosheid ging nadenken.
324 Ze werd gevolgd door Zaide din Parede Zwartvleugel, die net een hand kleiner was en zo zwart als houtskool. Zij droeg maar half zoveel muntjes aan de ketting op haar linkerwang en straalde meer iets van macht uit dan van hooghartigheid. Het was een ijskoude zekerheid dat zij gehoorzaamd zou worden.
325 Het Licht mocht beiden verbranden, maar ze kon zich geen belediging veroorloven. Birgitte kwam naast haar staan en maakte een gepaste buiging om de beker uit haar hand over te nemen. De zwaardhandbinding zond behoedzaamheid over. Ze was altijd heel behoedzaam bij het Zeevolk.
326 Vroeger had Elayne gemeend dat Merililles zelfbeheersing elk openlijk blijk van verrassing uitsloot, maar nu liep de zuster voortdurend met grote ogen en halfopen mond rond. Het was net of ze zich doodgeschrokken was en erop rekende dat dit binnen enkele tellen opnieuw zou gebeuren.
327 Ze schreed langs de in stilte woedende Renaile alsof ze een pilaar in de kamer was, maar liep niet naar Zaide toe. Als iemand het recht had zich hier te ontspannen, was zij dat. Ze kon het zich niet veroorloven Zaide een pink te geven of de golfvrouwe zou haar haren naar de pruikenmaker brengen.
328 Waarna ze een blik op Renaile wierp en inbond. Een blos deed haar Cairhiense bleekheid verdwijnen. Opnieuw vouwde ze de handen en hulde zich in nederigheid alsof het een tweede huid was. Birgitte schudde verbijsterd het hoofd. Dyelin staarde alsof ze nooit eerder een Aes Sedai had gezien.
329 Nou, ditmaal zou alles anders verlopen. Wat zouden de zusters er bijvoorbeeld bij winnen? Er hoorden twee kanten aan een overeenkomst te zijn. Zaide glimlachte alsof ze wist waar Elayne aan dacht en het vermakelijk vond. Toen een van de deuren openging, was het bijna een opluchting.
330 Beiden droegen op hun hoge kraag het zilveren zwaard en het draakje van rood emaille. Geen van de drie droeg echter een zwaard. Ze hadden geen zwaarden nodig. De zitkamer voelde opeens kleiner en overvol. Instinctief omhelsde Elayne saidar en reikte rond om zich te koppelen.
331 Merilille haakte soepel aan de koppeling aan. Tot haar verrassing deed Renaile hetzelfde. Een snelle blik op de windvindster maakte die verrassing kleiner. Met een grijs gezicht omklemde Renaile de dolk in haar buikband zo stevig dat Elayne door de koppeling bijna de pijn in haar knokkels voelde.
332 De kale man verstarde en de slanke jongeman balde zijn vuisten. Ze keken bozig rond. Natuurlijk hadden ze naar saidin gegrepen. Elayne kreeg spijt dat ze aan haar impuls had toegegeven, maar ze was niet van de plan de Bron los te laten. Nu niet. Taim straalde gevaar uit zoals een vuur hitte.
333 Ze haalde alles uit de koppeling tot het punt waar het overweldigende levensgevoel scherpe waarschuwende prikkels opleverde. Zelfs die voelden vreugdevol aan. Met zoveel van de Kracht kon ze het paleis verwoesten, maar ze vroeg zich af of het genoeg was voor Taim en de twee andere mannen.
334 Ze had hier dolgraag een van de drie angrealen uit Ebo Dar willen hebben, maar die waren veilig met alle andere spullen uit de bergplaats opgeborgen tot ze tijd had om ze opnieuw te bestuderen. Taim schudde minachtend zijn hoofd, een kleine glimlach krulde om zijn lippen.
335 Nou, zijn gezag was hier niets waard. Rustig ging ze weer zitten waarbij ze de tijd nam om haar rok te schikken. De mannen zouden nu als smekelingen voor haar moeten verschijnen of anders tegen de zijkant van haar hoofd moeten praten, omdat zij weigerde hen aan te kijken.
336 De andere vrouwen hadden geen tijd verspild en zich zo goed mogelijk op de mannen ingesteld. Zaide stond doodstil naast de caleidoscoop en deed haar best er zowel vreedzaam als kleintjes uit te zien, maar ze had de handen op de rug en de dolk stak niet meer in haar band.
337 Birgitte bevond zich naast de haard, de linkerhand op de stijl, ogenschijnlijk ontspannen, maar de schede van haar mes was leeg en uit de manier waarop ze de andere hand op de zij hield, kon je opmaken dat ze klaarstond voor een onderhandse worp met haar dolk. Maar de binding liet haar.
338 Er waren manieren om met een geleider om te springen zonder hem af te schermen, maar dat was een moeilijk kunstje, heel gewaagd, en ze kende eigenlijk alleen wat erover geschreven stond. Hij verscheen recht voor haar, op enkele stappen afstand, maar zag er niet uit als een smekeling.
339 Mazrim Taim kende zichzelf en wist wat hij waard was, hoewel hij zijn eigenwaarde duidelijk hoger inschatte dan de hemel. Het weerlichtte en de vensters wierpen vreemde lichten op zijn gezicht. Velen zouden van hem onder de indruk raken, zelfs zonder zijn mooie jas of beruchte naam.
340 Ik had Rhands naam niet moeten noemen. De man dacht blijkbaar dat hij precies wist hoe zij met de boosheid van die verdoemde Draak zou omgaan! Het ergste was dat als zij Rhand in haar bed kon krijgen, zij dat zou doen. Niet vanwege dit, niet om dit klaar te spelen, maar omdat ze dat graag wilde.
341 Overal waarheen ik hen beveel te gaan. Ik betwijfel of u me kunt tegenhouden om iets te kopen van een boer die tien span buiten Caemlin woont, maar ik heb er geen last van als u dat kunt. Niettemin ben ik bereid bezoek toe te staan wanneer u dat vraagt. Overeengekomen bezoeken onder begeleiding.
342 Birgittes meshand trilde, zo graag wilde ze haar mes gooien. En zijzelf? Ze was door en door woest! Nog ietsjes meer en ze zou met saidar toeslaan. Met moeite bedwong ze haar woede tot een uiterlijke kalmte. Een ziedende, schijnbare kalmte. Ze slikte en kon met moeite haar stem vlak houden.
343 Licht, ze moest proberen het gezag van Andor te handhaven, niet deze man te prikkelen. Snel deed ze een oefening uit haar Novicetijd: de rivier tussen twee oevers. Ze zocht rust en kalmte. Het hielp een beetje. Nu wilde ze hem alleen nog maar alle wijnbekers naar zijn hoofd smijten.
344 Ze had deze oproep verwacht, maar niet geweten wanneer die precies zou komen. Ze wist alleen dat eraan gehoorzaamd moest worden, meteen. Ze stond op en had graag wat meer tijd gekregen om Taim een en ander duidelijk uit te leggen. Hij keek fronsend naar de vrouw die was binnengekomen en naar Elayne.
345 Ze schoof de donkere omslagdoek met veel gerinkel van armbanden rond haar schouders en liep naar Elayne toe, waarbij ze Taim de rug toekeerde. Ondanks de kou droeg ze alleen de omslagdoek over haar dunne witte hemd, hoewel ze vreemd genoeg een dikke wollen mantel over een arm droeg.
346 Elayne wist niet of hij zich ook had omgedraaid – ze voelde zijn ogen bijna zeker op haar gericht – maar opeens stond Birgitte vlak voor haar, evenals Merilille, Reene en Zaide. Zelfs Renaile. Ze stonden schouder aan schouder en vormden een grimmige muur tussen haar en de mannen.
347 Let nergens op, hield ze zichzelf voor. Ik beheers me. Ik ben kalm. Ik ben... Ik sta straks poedelnaakt in een volle kamer! Ze kleedde zich zo snel mogelijk uit en liet haar gewaad en onderkleren op de vloer vallen, waarna ze haar muiltjes en kousen erop schopte. Ze kreeg kippenvel.
348 De Wijzen hadden gezegd dat ze als ongeboren kind naar de geboorte diende te komen. Ze hadden heel veel uitgelegd, maar het voornaamste was dat ze niemand mocht zeggen wat er ging gebeuren. Zij had het graag exact willen weten, maar een kind werd geboren zonder voorkennis van wat er ging gebeuren.
349 Nadere kwam naar voren met de mantel en hield die haar voor zonder hem aan te reiken. Elayne moest hem aanpakken en haastig omslaan. Ze wist zeker dat ze Taims ogen voelde. Ze hield de dikke wol strak om zich heen en haar eerste gedachte was snel het vertrek uit te schieten.
350 Ze was niet van plan in een mantel van schaamte weg te ijlen. Taims mannen stonden stokstijf met hun gezicht naar de deur. Taim zelf keek met over elkaar geslagen armen strak naar de open haard. Haar gevoel dat zijn ogen strak op haar gevestigd waren, was verbeelding geweest.
351 De roodwitte vloertegels waren veel kouder dan de tapijten in de zitkamer. Enkele bedienden, warm gekleed in goede wollen livreien, keken haar met grote ogen na, waarna ze zich verder repten voor hun taken. De vlammen van de staande kandelaars flakkerden. Het tochtte hier altijd.
352 Ze moest voor de plechtigheid over bepaalde dingen nadenken, was haar gezegd, en sommige van die dingen verontrustten haar. Nadere hield Elayne gemakkelijk bij en Elayne zorgde er zorgvuldig voor dat haar benen niet door de split zichtbaar waren, want overal waren bedienden.
353 Het kostte dus behoorlijk wat tijd voor ze de kamer bereikten waar de Wijzen bijeen waren. Meer dan tien. Ze waren gekleed in ruim vallende rokken, witte hemden en donkere omslagdoeken. Behangen met halskettingen en armbanden van goud of zilver, met edelstenen en ivoor.
354 Hun zwarte haren werden bijeengehouden met doeken. Alle meubels en tapijten waren weggehaald waardoor alleen de witte vloertegels te zien waren. Er brandde geen vuur in de haard. Zo diep in het paleis en in deze ruimte zonder vensters waren de donderslagen amper te horen.
355 Elaynes ogen gingen meteen naar Aviendha, die aan de andere kant van de kamer stond. Naakt. Ze gaf Elayne een zenuwachtig glimlachje. Zenuwachtig! Aviendha! Elayne gooide haastig de mantel af en glimlachte terug. Zenuwachtig besefte ze. Aviendha lachte zachtjes en even later deed Elayne hetzelfde.
356 Licht, wat was de lucht koud. De vloer was zelfs nog kouder. De meeste Wijzen kende ze niet, maar één gezicht viel op. Het vroeg witgeworden haar en de gelaatstrekken van Amys gaven haar een onbestemde leeftijd, waardoor ze op een Aes Sedai leek. Ze moest uit Cairhien zijn komen Reizen.
357 Beiden waren sterker in de Ene Kracht dan zij, sterker dan elke Aes Sedai die ze kende, met uitzondering van Nynaeve. Het leek bij de Aiel onbelangrijk maar ze kon geen enkele andere reden bedenken waarom de twee Wijzen altijd vol spot op haar neerkeken. Ze had gedacht dat Amys de leiding zou nemen.
358 Haar geelblonde haren hadden ook iets roods. Ze was niet echt klein maar wel de enige vrouw in de kamer die kleiner was dan Elayne. En ook de zwakste, die amper de stola verworven zou hebben als ze naar Tar Valon zou zijn gegaan. Misschien deed het er echt niet toe bij de Aiel.
359 Twee anderen stapten met haar mee. Een felle rossige die Shyanda heette en die Elayne bij Melaine had gezien en een grijzende vrouw die ze niet kende. Ze hielpen Amys zich uit te kleden. Amys keek fier in haar naaktheid Monaelle aan en gaf een klap op haar strakke buik.
360 Ik zal vragen stellen en jullie antwoorden naar waarheid. Als je weigert te antwoorden, zul je worden weggezonden. Als iemand van de aanwezigen denkt dat je liegt, zul je worden weggezonden. Natuurlijk mogen jullie op elk tijdstip uit jezelf weggaan. Waarmee dit alles ook voor eeuwig is afgelopen.
361 Tijdens haar woorden verweefden zich opeens stromen saidar tussen haar en Aviendha en er klonk geen enkel geluid uit haar mond of uit die van Aviendha. Onbewust nam een deel van haar geest de wevingen op, zelfs nu. Proberen iets te leren hoorde evenzeer bij haar als de kleur van haar ogen.
362 Je vond het prettig als mannen naar je keken en schonk hun een glimlach. Glimlach je nooit naar een man om jouw argumenten kracht bij te zetten? Raak je niet zijn arm aan om hem af te leiden van de zwakte in je redenering? Dat zul je doen en je bent er niet minder door.
363 Ontken het en je ontkent jezelf. Ben je nooit razend geweest en heb je toen niet geslagen? Heb je nooit bloed laten vloeien? Nooit gewild dat het zou gebeuren? Zonder aan andere oplossingen te denken? Zonder verder te denken? Zolang je ademt, zal het deel van je uitmaken.
364 Hart en geest zijn de echte wapens. Heb je op een dag geleerd de speer te gebruiken en werd je daardoor Far Dareis Mai? Als je nu je geest en hart niet scherpt, word je oud en brengt een kind je al in de war. Stamhoofden zullen je niet langer serieus nemen en bij jouw woorden slechts de wind horen.
365 Wellicht zal je man jou nog zien zoals hij je de eerste keer zag, maar geen enkele andere man zal van je dromen. Ben jij dan niet meer jij? Je lichaam is niet meer dan kleding. Je vlees wordt zwak maar je bent ook hart en geest en die veranderen slechts door sterker te worden.
366 Proppen? Proppen!? Af en toe een snoepje, dat was alles. Heel af en toe. Dik? Waarom zat Aviendha haar zo woest aan te staren? Wie weigerde in kniehoog water te stappen, gedroeg zich kinderachtig. Monaelle bedekte haar mond voor een kuchje, maar Elayne vermoedde dat ze lachte.
367 Toen ze de vraag hoorde, was het antwoord zonneklaar geweest, maar ze had toch iets minder kwetsends bedacht, iets wat ook waar was, waardoor ze zich beiden niet verlegen hoefden te voelen. Maar na die woorden over haar lachen tegen mannen en het tonen van haar boezem..
368 Aviendha zou toch zeker niet... Met knipperende ogen duwde Elayne zich op van de ijskoude tegels. Voorzichtig voelde ze aan haar wang en kromp ineen. De rest van de dag zou de handafdruk te zien zijn. Dat mens had toch niet zó hard hoeven te slaan! Iedereen keek toe tot ze weer op haar knieën zat.
369 En de enige reden daarvoor was dat het je werd opgedragen. Laat die klappen gelden voor alle klappen die je elkaar nog wilt geven. Jullie hebben toh jegens elkaar. Toh kun je niet terugbetalen en je zult het niet proberen, want elke vrouw is haar eerstezuster iets verschuldigd.
370 Zij vervaagde. Ze hield op te bestaan. Bewustzijn. Iets van dien aard. Ze dacht niet aan zichzelf als ik, ze dacht in het geheel niet, maar ze was zich bewust. Geluid. Een vloeistof die om haar heen stroomde. Gedempt gegorgel en gerommel. Een ritmisch geklop. Dat vooral.
371 De doem. De doem. Ze kende geen tevredenheid, maar was tevreden. De doem. Tijd. Ze wist niet wat tijd was, maar Eeuwen verstreken. Er klonk een geluid in haar, een geluid dat haar was. De doem. Hetzelfde geluid, hetzelfde ritme als het andere. De doem. En van een andere plek.
372 Dichterbij. De doem. Nog een. De doem. Hetzelfde geluid, dezelfde maat, als van haarzelf. Niet dat van een ander. Ze was dezelfde. Ze waren een. De doem. Voor altijd vervloog door dat ritme alle tijd die ooit had bestaan. Ze voelde de ander die zijzelf was. Ze kon voelen.
373 Zij en die ander die zijzelf was, kronkelden tegen elkaar aan, de ledematen vervlochten zich, schoven opzij maar kwamen voortdurend naar elkaar terug. De doem. Soms was er licht in de duisternis; vaag zonder iets te zien, maar fel voor iemand die niets anders dan duisternis had gekend.
374 De doem. Ze opende haar ogen, staarde in de ogen van iemand die zijzelf was en sloot de ogen. Tevreden. De doem. Verandering, plots, angstwekkend voor iemand die nooit verandering had gekend. Druk. De doem. De doem. Dat geruststellende ritme was sneller. Samenpersende druk.
375 Ze wist niet wat vrees was, maar ze was bang en alleen. De doem. De doem! Druk! Groter dan ooit tevoren! Het perste, het drukte haar fijn. Als ze had geweten hoe ze moest krijsen, als ze had geweten wat gekrijs was, zou ze hebben gekrijst. En toen opeens licht, verblindend, vol wervelende patronen.
376 Ze schopte zwakjes en trappelde met benen en zwaaide met armen die niet wisten wat beweging was. Ze werd opgetild, op iets zachts gelegd dat toch ruwer was dan alles wat ze eerder had gevoeld, afgezien van herinneringen aan die ander die zijzelf was, de ander die verdwenen was.
377 O ja, ze was Elayne. Ja, Elayne Trakand. Maar er was nu iets meer in haar. Het was geen zwaardhandbinding, maar het leek er wel op. Zwakker, maar mooier. Langzaam, met een hoofd dat licht heen en weer rolde, keek ze op om die ander te zien die zijzelf was en die tegen de andere borst van Amys lag.
378 Met tegenzin gooide ze haar dekens opzij. Het gebouw was een soort kleine opslagruimte geweest, met dikke muren en zware lage zolderbalken, maar nergens was een haard. Haar adem vormde wolkjes en de ijzige ochtendlucht beet al door haar dunne nachtgoed voor haar voeten de ruwe planken raakten.
379 Logain, die was gestild en op de een of andere manier weer kon geleiden, die het had gewaagd haar, Toveine Gazal, met zijn vervloekte saidinweving te binden. Jammer voor hem dat hij haar niet had bevolen te stoppen met denken. Ze kon hem voelen, achter in haar hoofd. Hij was er altijd.
380 Heel even kneep ze haar ogen dicht. Licht! De boerderij van vrouw Doweel had de Doemkrocht geleken, een jarenlange boetvaardige verbanning zonder andere uitweg dan iets ondenkbaars zoals een opgejaagde afvallige worden. Amper een halve week nadat ze gevangen was had ze al beter geweten.
381 Kwaad hoofdschuddend wreef ze met haar vingers een vochtige glinstering van haar wangen. Nee! Ze zou hoe dan ook ontsnappen, al was het maar net lang genoeg om Elaida te wurgen. Hoe dan ook. Hoewel er slechts een bed en drie meubelstukken stonden, was er maar weinig ruimte.
382 Dat en verder niets. Gedachteloos waste ze zich en poetste ze haar tanden met zout en soda, waarna ze schoon goed en schone kousen pakte uit de kleine houten kist aan het voeteneind en die aantrok. Ze liet haar ring in de kist liggen, verstopt in een fluwelen beursje onder vele andere dingen.
383 Ook bevolen. Al haar eigendommen met uitzondering van een schrijftafeltje waren hier. Gelukkig was ze dat kwijtgeraakt toen ze overwonnen werd. Haar gewaden hingen aan een kapstok, het derde meubelstuk. Ze koos er een zonder echt te kijken, trok hem gedachteloos aan en gebruikte kam en borstel.
384 Hier en daar spraken enkelen mompelend met elkaar, maar de rest meed elkaars blik, zelfs leden van dezelfde Ajah. Er hing een sfeer van vrees, maar op de meeste gezichten stond schaamte te lezen. Akoure, een stevige Grijze zuster, stond naar de hand te staren waar ze altijd haar ring droeg.
385 Desandre, een magere Gele, verborg haar rechterhand onder de oksel. Het zachte gefluister verdween toen Toveine verscheen. Verschillende vrouwen keken haar woedend aan, onder wie Jenare en Lemai. Haar eigen Ajah! Desandre was zo verstandig om zich stijfjes om te draaien.
386 Als Logain niet had ingegrepen zouden ze de eerste nacht al wraak hebben genomen. Ze vond hem niet aardiger doordat hij een eind aan de afstraffing had gemaakt en vervolgens Carniele had bevolen haar opgezette bulten en schrammen te helen die door riemen, vuisten en voeten waren toegebracht.
387 Ze was liever doodgeslagen dan hem iets verschuldigd te zijn. Ze deed haar mantel aan en liep trots door de gang naar buiten; het bleke ochtendlicht paste goed bij haar matte stemming. Achter haar riep iemand bijtende woorden voor de dichtvallende deur ze onhoorbaar maakte.
388 Met trillende handen deed ze haar kap op en schikte het donkere bont rond haar gezicht. Niemand kon ongestraft Toveine Gazal vernederen. Zelfs vrouw Doweel, die haar in de loop der jaren een schijnbare onderwerping had afgedwongen, had dat aan het eind van Toveines verbanning geleerd.
389 Weliswaar was ze één ogenblik in paniek geraakt, maar dat deed er niet meer toe. Wat er wel toe deed, waren vijfhonderd man die konden geleiden; ze waren als een klein botje dat klem zat tussen haar tanden en niet los kwam. Vijfhonderd! En sommigen konden Reizen. Een heel scherp botje.
390 Erger nog, ze had ruim een span door de bossen gezwoegd voor ze bij de muur was beland. Door wat ze eruit kon afleiden, werd ze bang. Nergens was de muur af, nergens meer dan twaalf of vijftien voet hoog en de meeste torens en versterkingen waren nog niet eens aanwezig.
391 De man had haar zo volkomen in zijn macht dat hij niet eens een poging deed om te liegen. Hij noemde de muur een verspilling van tijd en moeite en wellicht was het dat ook, maar ze klappertandde bij de gedachte. Pas drie maanden. Gemaakt met de Ene Kracht. De mannelijke helft van de Ene Kracht.
392 Als ze aan die zwarte muur dacht, zag ze een onverzettelijke strijdmacht die niet tegengehouden kon worden, zag ze een lawine van zwarte steen die de Witte Toren begroef. Onmogelijk natuurlijk. Onmogelijk, maar wanneer ze niet over het wurgen van Elaida droomde, droomde ze daarvan.
393 Nog vreemder waren de kinderen die door de straten renden rond de groepen geleiders en die schreeuwend en lachend rondbuitelden en elkaar gekleurde ballen toegooiden, of met poppen of honden speelden. Een stukje alledaagsheid dat de smerige stank van de rest versterkte.
394 Een groep ruiters kwam stapvoets door de straat naar haar toe. In de korte tijd dat ze hier was geweest – die eindeloze tijd – had ze niemand in het dorp zien rijden, afgezien van werklui op karren of wagens. Zelfs geen bezoeker en sommige van deze ruiters moesten bezoekers zijn.
395 Vijf man in het zwart begeleidden ongeveer tien mannen die de rode jassen en mantels van de koninginnegarde droegen en die onder aanvoering van twee goudblonde vrouwen stonden. Een in een roodwitte mantel afgezet met zwart bont en de ander... Toveines wenkbrauwen rezen hoog op.
396 Toveine trok haar mantelkap wat meer naar voren om haar gezicht te verbergen en bewoog opzij, naar de hoek van een kleiner huisje. Een oude man met een vorkbaardje kwam naar buiten. Hij droeg een zilveren zwaardspeld op de hoge kraag en keek haar nieuwsgierig aan zonder echter in te houden.
397 Elaida had niet ronduit gezegd waarom ze die weggelopen Aanvaarde zo graag in handen wilde krijgen, nog wel een die koningin kon worden, maar geen enkele zuster mocht de Toren uit zonder bevelen wat te doen als ze dat meisje tegenkwam. Pas maar op, Elayne Trakand, dacht Toveine.
398 Hij zou weldra naar buiten komen. Hij had haar gezegd gereed te staan wanneer hij naar buiten stapte. Haar benen bewogen nog sneller dan haar gedachten. Het gevolg was dat haar benen in de rokken verward raakten en ze zo hard op de grond klapte dat het haar de adem benam.
399 Ruw geschreeuw van de mannen volgde haar in de straat en lachende kinderen wezen toen ze voorbijholde. Opeens schoot een troep honden op haar af, grauwend en bijtend naar haar benen. Ze sprong, tolde rond en schopte, maar de honden bleven haar aanvallen. Ze kon wel gillen van ergernis en woede.
400 Een grijze hond greep een loshangende rokpunt en trok haar opzij. Ze raakte in paniek. Als ze nu viel, zouden ze haar in stukken scheuren. Een schreeuwende vrouw in bruin wollen kledij zwaaide met een zware mand naar de hond die aan Toveines rok trok. Het dier sprong opzij.
401 De emmer van een gezette vrouw trof de ribben van een gevlekte bruine hond en hij ging er jankend vandoor. Toveines mond viel open van verbazing en moest voor haar onachtzaamheid boeten met een kapotte kous en wat huid van haar linkerbeen dat gegrepen was door een andere hond.
402 Ze rende verder en dacht verwoed na. De vrouwen wisten het. Als een het wist, wisten ze het allemaal. Maar ze zouden geen berichten doorspelen, niet helpen bij een ontsnapping, niet wanneer ze daar uit vrije wil bleven wonen. Niet als ze begrepen waaraan ze meehielpen. Ze had er niets aan.
403 Ze kon hem wel voelen, hij ging volkomen op in iets. Lezen misschien. Het laatste stuk liep ze heel waardig. Beheerst en ondanks alles tot in haar pink een Aes Sedai. Het lukte haar bijna haar panische vlucht voor de honden te vergeten. Telkens als ze het huis zag, verbaasde het haar.
404 Een alledaags houten huis met een verdieping, hoewel de rode deur, de luiken en vensters vreemd aandeden. De simpele gordijnen beletten dat ze naar binnen kon kijken, maar het glas was zo slecht dat ze zelfs met open gordijnen binnen amper iets had kunnen onderscheiden.
405 Ze zette de zuster uit haar gedachten. Hoewel... Als Gabrelle echt te laat kwam, moest ze uitzoeken hoe de vrouw dat klaarspeelde. Maar nu moest ze zelf kennis opdoen. De wachtende mannen voor de rode deur namen haar op maar zeiden niets, zelfs niet tegen elkaar. Toch was er geen vijandschap.
406 Ze wachtten gewoon. Geen van hen droeg een mantel, hoewel hun adem bleke wolkjes voor hun gezichten vormde. Ze waren allemaal Toegewijden met de zilveren zwaardspeld op de kraag. Zo was het elke ochtend geweest als ze zich kwam melden, hoewel er niet altijd dezelfde mannen stonden.
407 Hij stond tegen de hoek van het huis met een touwtje te spelen. Donalo Sandomere, als dat tenminste zijn naam was, met zijn gerimpelde boerse gezicht en scherp gesneden geoliede baardje, probeerde de verveelde houding aan te nemen die volgens hem bij iemand van adel paste.
408 Ze verzamelde in gedachten een lijstje namen en gezichten. Vroeg of laat zou er op hen worden gejaagd en elke inlichting die kon helpen hen te vinden, zou nuttig zijn. De rode deur ging open en de mannen richtten zich op, maar het was niet Logain die naar buiten stapte.
409 Kurin grijnsde openlijk en streek met een duim langs zijn smalle snorretje. De vrouw was zo onbeschaamd niet eens rood te worden. Ze trok haar wipneus iets op en schikte toen ferm haar donkerblauwe gewaad bij de heupen, alsof ze bekend wilde maken dat ze het net had aangetrokken.
410 Ik prijs mezelf gelukkig dat het me slechts vier dagen kostte om hem ervan te overtuigen mij de kans te geven. Roden zoals jij beseffen dat misschien niet, maar mannen zijn dol op gesprekken en roddels. Je hoeft alleen maar te luisteren of net te doen alsof en elke man vertelt jou zijn hele leven.
411 Ze wilde dat net zeggen toen Logain zelf verscheen en de deur achter zich dichtdeed. Hij was lang, groter dan de mannen om hem heen. Zijn donkere haren raakten brede schouders en omkransten een hooghartig gezicht. Zijn hoge kraag toonde zowel het zilveren zwaard als die belachelijke slang met poten.
412 Toveine luisterde aandachtig. Nynaeve Almaeren. Ze had die naam vaak gehoord na haar terugkomst in de Toren. Ook een weggelopen Aanvaarde. Nog zo een die Elaida verschrikkelijk graag wilde vangen, veel gretiger dan normaal was. Eveneens afkomstig uit het dorp van Altor.
413 Door een Aanvaarde? Dat was onwaarschijnlijk en grensde aan het onmogelijke, maar ze had al eerder het onmogelijke zien gebeuren en dus prentte ze ook deze kennis goed in haar geheugen. Ook Gabrelle luisterde nauwgezet, merkte ze. Maar ze hield ook Toveine vanuit haar ooghoeken in de gaten.
414 Blijf maar zo goed mogelijk op die mannen uit Tweewater letten. Je hoeft ze niet te vertroetelen, anders nemen anderen hen te pakken, maar probeer te voorkomen dat ze stomme dingen doen. De Drakenheer vindt het waarschijnlijk niet leuk als we te veel mensen uit zijn streek doden.
415 Stomme boeren. De Toren nam alleen meisjes van onder de vijftien op wanneer ze al een eerste begin met geleiden hadden gemaakt. Dat andere was echter boeiender. Weer Tweewater. Iedereen zei dat Rhand Altor zich niets aantrok van zijn geboortestreek, maar zij was daar niet zo zeker van.
416 De anderen keken elkaar zwijgend aan met gezichten die uit steen leken gehouwen. Ze verbeet haar ergernis terwijl ze rondkeek. Dit soort dingen gebeurde te vaak. Er waren onderwerpen waar ze verder niets over wilden zeggen – of waren ze er bang voor? – en zij begreep er niets van.
417 Voortdurend had ze het gevoel dat hier kostelijke feiten verborgen lagen. Maar net buiten haar greep. Een brede Cairhienin, die nog net tot Logains borst reikte, wilde wat zeggen, maar of hij nog iets meer over Mishraile wilde vertellen of wie dat was, zou ze nooit te horen krijgen.
418 Ze had de mannen al eerder over Taims paleis horen praten en vandaag had ze gehoopt het te vinden en wellicht een glimp op te vangen van de man wiens naam even besmeurd was als die van Logain. In plaats daarvan volgde ze de andere vrouw gedwee de rode deur in. Het had geen zin er tegenin te gaan.
419 Binnen keek ze de voorkamer rond, terwijl Gabrelle haar mantel aan een haak hing. Ondanks de buitenkant had ze bij Logain iets grootsers verwacht. Een klein houtvuur brandde in een ruwstenen haard. Een lange smalle tafel en stoelen met lattenruggen stonden op kale planken.
420 Haar vingers jeukten maar ze wist dat ze niet in staat zou zijn ook maar iets anders aan te raken dan de pen of het potje met inkt. Zuchtend volgde ze Gabrelle de keuken in, waar een ijzeren kachel te veel hitte uitstraalde en vuile ontbijtborden op een lage kast onder het venster stonden.
421 Ze wilde geen thee, tenzij ze er wat eten bij kreeg, ze had immers het ontbijt gemist, maar ze wist dat ze de thee zou drinken. De dwaze Bruine zuster praatte over koetjes en kalfjes, terwijl ze haar keukentaken uitvoerde als een kalme boerin, ik ben al een heleboel te weten gekomen.
422 De anderen wonen allemaal in Taims paleis. Ze hebben bedienden, maar Logain heeft de vrouw van een man in opleiding in dienst genomen om voor hem te koken en te wassen. Ze zal gauw komen en vindt hem haar zonnetje aan de hemel, dus kunnen we belangrijke zaken maar beter nu bespreken.
423 Natuurlijk hebben ze zich zeer veel moeite getroost om ons hierheen te brengen. Er zijn nu eenenvijftig zusters hier en zelfs met die binding moeten ze bang zijn dat wij een uitweg zullen vinden om ongehoorzaam te zijn, een of andere opening die zij niet gezien hebben. Het antwoord is duidelijk.
424 De eerste vraag is: gaan wij ons verenigen of gaan we ons weer als Bruinen en Roden, als Gelen, Groenen en Grijzen gedragen? En wat moet die arme Ayako, die het wel heel erg zal spijten dat de Witte zusters erop stonden dat er uit hun kring iemand meeging? Lemai en Desandre zijn de hoogsten in rang.
425 Zich onderwerpen aan een zuster was op zich geen zware opdracht. De Ajahs hadden altijd geheimen gekoesterd en hadden soms tegen elkaar geïntrigeerd, maar de openlijke tweedracht die nu de Toren beheerste, stond haar tegen. Bovendien had ze bij vrouw Doweel geleerd hoe ze zich nederig kon gedragen.
426 Bruinen waren altijd beter met boeken dan met mensen als ze erover nadacht. Voor Logain en Taim en de anderen aan hun eind kwamen, zouden zij Toveine Gazal helpen Elaida van de troon te stoten. De grote stad Cairhien was een opeengeperste steenmassa binnen dikke muren op de oever van de Alquin.
427 De handel verliep trager door oorlogen, de winter en de Herrezen Draak, maar kwam nooit echt tot stilstand, behalve wanneer de naties zelf stierven. Ondanks de kou stroomden wagens, karren en mensen door de straten die de terrasheuvels van de stad bedekten. De Stad zei men hier.
428 De menigte voor het Zonnepaleis was echter stil. Ruim een span van het paleis vandaan stond Rhand in een venster van de groots genaamde School van Cairhien en tuurde door de bevroren ruiten naar het bestrate erf onder hem. In de tijd van Artur Haviksvleugel waren er al scholen geweest en eerder ook.
429 Hij stond echter aan belangrijker zaken te denken. Was het een fout geweest om zo snel naar Cairhien terug te keren? Hij was echter gedwongen geweest er snel vandoor te gaan en op de juiste plekken zou men al snel weten dat hij echt was gevlucht. Te snel om alles voorbereid te hebben.
430 Hij hoorde haar mompelend de planken afzoeken waar ze na Fels dood waren geplaatst. Door de schenkingen van boeken en geschriften die de Drakenschool nog niet bezat, breidde de verzameling zich snel uit over de leegstaande vertrekken van het voormalige paleis van heer Barthanes.
431 Het Licht zij dank was Lews Therin nu stil. De laatste tijd leek de man gekker dan ooit. Hij wreef met zijn mouw een plek schoon op het glas. Dikke grijze wol, goed genoeg voor een man van weinig aanzien en met weinig geld. Het was geen kledingstuk dat iemand bij de Herrezen Draak zou verwachten.
432 Een handvol mannen in dikke jassen met dassen en hoofddeksels hield zich blijkbaar bezig met de vreemde lading op de wagen. Draaiende toestellen rond een dikke metalen buis die meer dan de helft van de wagen in beslag nam. Nog vreemder waren de ontbrekende paar denbomen.
433 Het open luik van die doos gloeide door het vuur erbinnen en uit een smalle hoge schoorsteen kringelde rook. Een kale man met baard sprong om de wagen heen, gebarend en blijkbaar bevelen schreeuwend die weinig effect op de anderen leken te hebben. Hun adem vormde ijlwitte wolkjes.
434 De wond in zijn zij, die nooit helemaal wilde genezen, voelde heet aan. Het gevloek van Min drong niet echt tot hem door. Hij wist dat het van haar kwam, maar aan haar toon kon hij al horen dat ze niet zou vertrekken tenzij hij haar wegdroeg. Er waren een of twee zaken die hij nog wenste te weten.
435 Mensen die denken dat u de Amyrlin Zetel gehoorzaamheid hebt gezworen, geven de voorkeur aan de Verzakers. Hoe dan ook, er wordt behoorlijk veel gepraat over de vraag of u dood bent, ontvoerd of gevlucht. De mensen nemen aan dat u nog ergens leeft, of beweren dat ze dat geloven.
436 Op het erf stapte een man van de wagen af, maar de kale kerel greep hem vast en sleurde hem weer terug om hem te laten aanwijzen wat hij gedaan had. Aan de andere kant sprong een man op de stenen en de man zonder hoed liet de eerste in de steek om ervoor te zorgen dat die ander weer terugklom.
437 Geen knappe man, maar betrouwbaar. Blauwwitte banen liepen over de voorkant van zijn donkere fluwelen jas vanaf zijn nek bijna tot aan zijn knieën. Zijn zegelring was een geslepen robijn en er zat er nog een op de kraag die weinig groter was, maar voor een Cairhienin was het pronkerig.
438 Alleen als hij dichter bij het paleis was, zouden ze voelen dat hij hier een poort schiep. Die drie mannen hadden niet meegedaan aan de aanval, maar een goed strateeg zou de kans op mislukking in zijn opzet hebben meegenomen. Zou een plan klaar hebben om na afloop iemand in zijn nabijheid te houden.
439 Je overleeft het niet, fluisterde Lews Therin. Geen van ons overleeft het. Ga slapen, dacht Rhand geërgerd. Hij wist best dat hij het niet zou overleven. Maar hij wilde het wel. Een honend gelach vormde het antwoord, maar het gelach stierf weg en verdween ten slotte helemaal.
440 En Darlin Sisnera leidde de Tyreense edelen die hem uit hun kostelijke Steen wilden gooien. Rhand fronste. Hij was er zeker van dat Cadsuane haar aandacht volledig op hem had gericht, al deed ze net of dat niet zo was. Maar wat als het inderdaad niet waar was? Dan was dat een opluchting.
441 Maar natuurlijk trok hij haar volle aandacht en het laatste dat hij nodig had, was een Aes Sedai bemoeial. Het allerlaatste. Misschien richtte Cadsuane haar bemoeizucht nu op andere zaken. Min had gezien hoe Sisnera een vreemde kroon droeg en Rhand had veel over haar beeld nagedacht.
442 Hij wilde niet denken aan de andere dingen die zij over hem en de Groene Aes Sedai had gezien. Kon het iets simpels zijn, zoals het denkbeeld dat zij, Cadsuane, kon beslissen over de heerschappij van zowel Tyr als Cairhien? Simpel? Hij moest bijna lachen. Maar zusters gedroegen zich zo.
443 Bevend, want hij leek nog sneller te kloppen dan een hart. De meeste mannen begonnen er weer aan alle kanten aan te werken. Een man draaide met een doek om de hand verwoed iets rond. Onverwachts schoot er stoom omhoog uit een pijp en werd het trillen minder tot het helemaal stopte.
444 Hij herinnerde zich nu die Mervin weer, met zijn ontwerp dat op een tafel stond te schudden en niets deed. En dit wonder was de opvolger? Hij had toen gemeend dat je er muziek mee kon maken. Dan moest die man die daar rondsprong en zijn vuist hief naar de anderen die Mervin zijn.
445 Ik neem aan dat u op wapens hoopte, maar nu heb ik tientallen dromers en uitvreters binnen en iedereen heeft minstens één heel oud boek of manuscript, zo niet meer in bezit. Ze stammen minstens uit de tijd van het Covenant van de Tien Naties, als het al niet uit de Eeuw der Legenden zelf is.
446 De moeilijkheid was dat hij geen flauw benul had wat dat kon zijn, afgezien van de School zelf. Wie wist vooraf wat een wonder vermocht? Licht, hij wilde iets bouwen dat blijvend zou zijn. Ik meende dat ik iets kon opbouwen, mompelde Lews Therin in zijn hoofd. Ik had het mis.
447 Wij zijn geen bouwers, jij niet, ik niet en die ander ook niet. Wij zijn vernietigers. Vernietigers. Rhand huiverde en streek met de handen door zijn haar. De ander? Er waren tijden dat de stem heel normaal klonk terwijl die de gekste dingen zei. Ze stonden hem aan te kijken.
448 Dobraine verborg amper zijn onzekerheid en Idrien nam niet eens de moeite. Rhand richtte zich op of er niets aan de hand was en haalde twee kleine pakjes uit zijn jas. Beide vertoonden de draak in een lange strook rode was. De riemgesp die hij nu niet droeg, leverde een indrukwekkend zegel op.
449 Mins stem klonk nu opgewekter. Ze moest Fels boeken hebben gevonden. Hij zou haar toestaan hem tot haar dood te laten volgen, want hij was niet sterk genoeg om haar weg te houden. Ilyena, kreunde Lews Therin. Vergeef me, Ilyena! Rhands stem klonk als de bittere kou van hartje winter.
450 Het Hoofd der School slaagde erin zowel blij als ontevreden te kijken. Ze was druk en overbodig bezig haar rok glad te strijken als een vrouw die onder zware druk haar mond moet houden. Al klaagde ze zo nog zoveel over de dromers en wijsgeren, boven alles wilde ze een zo goed mogelijke School.
451 Hij had Min en Rhand eerder meegemaakt. Daarna zorgde Rhand dat zijn bezoekers zo snel mogelijk verdwenen. Ze hadden al genoeg gezien en gehoord. Hij stuurde hen weg en bezwoer hen te zeggen dat hij er nooit geweest was. Dobraine knikte alsof hij niet anders had verwacht.
452 In elk geval hadden ze weinig tijd. Misschien was niemand die het kon weten zo dichtbij dat hij de opening van een poort voelde, maar wie goed naar de aanwijzingen keek, zou zeker weten dat er een geleider in de stad was. Het was niet zijn bedoeling nu al gevonden te worden.
453 Hij kon het enigszins beheersen. Gewoonlijk. Vaak. Deze duizeligheid door saidin was echter nieuw. Misschien had hij zich te snel omgedraaid. En misschien vlogen varkens echt. Hij schoof de band van de leren tas over zijn vrije schouder. De mannen op het erf waren nog aan het werk.
454 Maar het lukte hem rechtop te blijven staan. Nog net. En hij kon nog net de stromen voor een poort weven, die zich opende naar een besneeuwd veld waar twee gezadelde paarden aan een lage tak van een eik stonden vastgebonden. Hij zag tot zijn opluchting dat de dieren er nog waren.
455 Daarnaast waren er nu ook een groot aantal half bevroren mannen en vrouwen met pijnlijke voeten die het volledige genot van losbandigheid smaakten en vermoeid raakten van het zoeken naar onbekende verten. Zelfs deze grove rijdieren zouden verdwenen zijn als iemand had gemerkt dat ze onbewaakt waren.
456 Ik weet dat het belangrijk is. Kijk niet zo verbaasd. Je hebt die tas de hele tijd in het oog gehouden. Waarom voer je je plannen niet verder uit en leg je overal valse sporen? En vervolgens uiteraard het echte spoor. Je pakt ze aan wanneer ze dat het minst verwachten, heb je gezegd.
457 Zwijgend reden ze verder. Nog steeds hield hij enkele dingen voor haar geheim, zoals die misselijkheid die hem telkens overviel wanneer hij geleidde. Dat was de echte reden waarom hij eerst met Dashiva en de anderen wilde afrekenen, want zo schiep hij tijd om die misselijkheid te overwinnen.
458 Dan vervagen de sagen tot mythen, tot ook die allang vergeten zijn bij de wederkomst van de Eeuw die deze verhalen schiep. In een Eeuw – door sommigen de Derde Eeuw genoemd, een Eeuw die nog zal komen, een Eeuw die reeds voorbij is – stak een wind op boven de Arythische Oceaan.
459 Maar het was een begin. Oostwaarts blies de wind, boven de koude grijsgroene golven van de oceaan, naar Tarabon, waar over een afstand van enkele spannen langs de lage kustlijn schepen aan hun ankers trokken, schepen die reeds gelost waren of wachtten tot ze de haven van Tanchico in konden varen.
460 Naar het oosten blies de wind, span na span, soms luwend en soms aanwakkerend, maar hij ging nimmer liggen. Oostwaarts, en dan naar het zuiden, over wouden en vlakten in de greep van de winter, met hun kale takken en dorbruine gras. Ten slotte passeerde hij de vroegere grens van Tarabon en Amadicia.
461 Oostwaarts en zuidwaarts, om de zuidelijke uitlopers van de Mistbergen heen, wervelend over het hoog ommuurde Amador. Het veroverde Amador. De banier boven op de sterke Burcht van het Licht klapperde in de wind en de gouden havik leek echt te vliegen, met bliksemflitsen in zijn klauwen geklemd.
462 Neergeslagen, niet alleen om te letten op het gladde plaveisel, maar ook om het zicht te vermijden op een voorbijrijdende Seanchaan, zittend op een beest dat eruitzag als een met bronzen schubben beklede kat ter grootte van een paard, of op in maliesluiers geklede Taraboners.
463 Sneeuw dekte geblakerde balken en verlaten schuren toe en verzachtte het beeld, ook al heerste de vorst met zijn dodelijke straf van hongersnood. Zwaard en bijl en speer waren reeds bekend en gebleven voor nieuwe doden. Verder naar het oosten gierde de wind klagend over het ommuurde Abila.
464 Er wapperden geen banieren op de wachttorens van de stad, want de Profeet van Heer Draak verbleef er en hij had geen banier nodig, slechts zijn naam. In Abila huiverden de mensen meer bij het horen van de naam van de Profeet dan voor de wind. Ook elders huiverden mensen voor zijn naam.
465 Hij hield zijn gezicht strak, maar hij was te woedend om de koude te voelen. Het kostte hem moeite om zijn hand niet naar de bijl in zijn riem te laten afdwalen. Masema hij zou de man nimmer de Profeet noemen, nimmer – was waarschijnlijk een dwaas en overduidelijk gestoord.
466 Het waren magere kerels in gestolen zijden kleren, baardeloze leerlingen in gescheurde mantels en voormalige rijke kooplieden in de resten van fijne wol. Hun adem kwam dampend en sommigen zonder mantel huiverden, maar in de vuisten van iedere man lag een speer of een kruisboog met aangelegde pijl.
467 Vijandig of niet, op bevel van Masema zouden ze hem en ieder ander doden. Op bevel van Masema zouden ze hele naties uitmoorden. En terwijl hij hun geur opving, voelde hij een koude die dieper ging dan welke winterwind ook. Hij was meer dan blij dat hij geweigerd had om Faile mee te nemen.
468 Na de bijeenkomst in het huis was hij opgelucht om de mannen weer te zien die hij bij de rijdieren had achtergelaten. Ze zaten te dobbelen naast de dieren, of deden alsof, op een stukje plaveisel waar de meeste modderige sneeuw was weggeschraapt. Hij vertrouwde Masema voor geen zier.
469 De mannen besteedden meer aandacht aan het huis en de wachters dan aan hun spel. Bij zijn komst sprongen de drie zwaardhanden overeind en hun ogen zochten naar het gezelschap dat achter hem aankwam. Hun handen hingen niet ver van hun zwaarden. Ze wisten wat hun Aes Sedai daarbinnen gevoeld had.
470 Zijn gouden ogen stonden kalm. Hij was een slungelige oude man met een breedgerande hoed, grijzend haar tot aan zijn middel en een lange baard die uitwaaierde over zijn borst. Hij had een lang mes aan zijn riem, geen zwaard. Maar hij was een zwaardhand geweest. En eigenlijk was hij dat nog steeds.
471 Het kon hem niet schelen wat de vraag was. Neald gaf Elyas de teugels van zijn muiskleurige ruin voor hij met verbeten mond op zijn eigen gevlekte paard klom. Perijn had geen tijd voor de lichtgeraakte Morlander. Rhand had hem hierheen gestuurd om Masema terug te brengen, en Masema zou komen.
472 Hij moest hem bijwerken. Of eigenlijk laten bijwerken. Als hij de schaar oppakte, zou Faile die afpakken en aan Langwin Dorn geven. Het leek nog steeds onmogelijk dat die breedgeschouderde logge man met zijn verweerde gezicht en grote vuisten de vaardigheid van een kamerdienaar had.
473 Licht! Een kamerdienaar. Hij kon aardig overweg met Faile en haar vreemde Saldeaanse manieren, maar hoe beter het hem afging, hoe meer zij erin slaagde alles naar haar hand te zetten. Dat deden vrouwen natuurlijk altijd al, maar soms dacht hij dat hij de ene wervelwind voor de andere had verruild.
474 Maar hij betwijfelde of het hem lukte zo te schreeuwen. Haar uitschelden was al erg genoeg, als zij het eerst begon. Het was trouwens dwaasheid om daar nu aan te denken. Hij keek naar de anderen, die naar hun paarden liepen zoals hij gereedschap voor een moeilijke klus zou hebben bekeken.
475 Hij was bang dat Masema ervoor zou zorgen dat deze reis zijn moeilijkste opdracht ooit ging worden en zijn gereedschap zat vol scheurtjes. Seonid Traighan en Masuri Sokawa bleven naast hem staan. Ze hadden hun kap ver naar voren getrokken zodat hun gezichten in de schaduw bleven.
476 Hij wilde de beweegredenen niet nog eens horen, nu niet en straks niet. En het scheen ook overbodig. Achter de Aes Sedai doemden Edarra en Carelle op. Ze hadden hun donkere omslagdoeken al om het hoofd geslagen. Wat er nu nog op hun rug en borst hing, leek onvoldoende bescherming tegen de kou.
477 De Wijzen waren het helemaal eens over Masema en dat gold voor alle Wijzen in zijn kamp. Het was een behoorlijk hete soep die iedereen zonder zich te branden mee moest nemen naar Cairhien. Jur Gradi en Aram zaten al te paard en hij kon hun geur temidden van de anderen niet opvangen.
478 Arams groene ketellappersmantel bolde op en flapperde in de wind terwijl hij de teugels opnam. Zijn zwaard stak boven zijn schouder uit. Arams gezicht weerspiegelde opwinding en Perijns hart zonk. In Masema had Aram een man ontmoet die zijn leven en hart en ziel aan de Herrezen Draak had gegeven.
479 Op Arams lijstje stond de Herrezen Draak dicht achter Perijn en Faile. Je hebt de jongen geen dienst bewezen, had Elyas Perijn gezegd. Je hebt hem afgeholpen van datgene waar hij in geloofde, en nu is alles wat bij heeft zijn geloof in jou en dat zwaard. Dat is niet genoeg, voor geen enkel mens.
480 Een hete soep waar vergif in kon zitten, voor sommigen. Misschien bezagen de wachters Perijn in verwondering, maar ze bewogen zich pas toen iemand uit een raam van het huis iets riep. Ze schoven opzij en lieten zoveel ruimte open dat de ruiters achter elkaar weg konden rijden.
481 Niet zo lang geleden was Abila een grote, welvarende stad geweest, met zijn stenen marktplein en drie verdiepingen hoge gebouwen met leien daken. De stad was nog steeds groot, maar puinhopen gaven aan waar huizen en herbergen waren afgebroken. Er stond geen herberg meer overeind in Abila.
482 Het ware grauwe mensen in grauwe kleren die meestal angstig naar de straatkant uitweken. Er waren geen kinderen. Ook geen honden; voedsel moest hier een probleem zijn. Overal waadden groepen gewapende mensen door de enkeldiepe modder die de avond tevoren sneeuw geweest was.
483 Het Licht zij geprezen dat de man ermee ingestemd had om slechts een honderdtal mee te nemen. Het had een uur geduurd voordat Masema daarmee ingestemd had. Op het laatst had zijn verlangen om Rhand zo snel mogelijk te bereiken zonder te hoeven Reizen, het pleit beslecht.
484 Als ze te paard konden wegrijden, moest dat de wens van Masema zelf zijn. Perijn hoefde niemand te zeggen om bij elkaar te blijven. Er hing een afwachtend gevoel in Abila, en niemand die maar enigszins bij zijn verstand was, wilde in de buurt zijn als daaraan een eind kwam.
485 Haar schrijver en die van Perijn. Hij wist eigenlijk niet goed wat hij met een schrijver aan moest, maar het mannetje bezat bekwaamheden die verder gingen dan zijn goede handschrift. En dat liet hij merken zodra ze de stad achter zich gelaten hadden en midden tussen lage, beboste heuvels reden.
486 Iedereen was eraan gewend geraakt dat de kleine man zo geheimzinnig deed. Over de reden waarom hij liever niet wilde dat iemand wist dat hij in elk dorp of stadje nieuws vergaarde, wilde Perijn niet eens nadenken. Hij moest toch weten dat Perijn zijn bevindingen met Faile en Elyas besprak.
487 Er was niets dat de Seanchanen nu verhinderde zo snel mogelijk door te stoten, hoewel ze dat bij tegenstand even goed deden. Hij zei dat met zoveel woorden en Balwer knikte met een goedkeurend dun glimlachje. De man stelde het op prijs als Perijn de waarde inzag van wat hij te melden had.
488 Perijn kon zich een tijd herinneren waarin hij even weinig zorgen had als die havik. Vergeleken met nu tenminste. Dat was een hele tijd geleden, ik vermoed dat de Witmantels meer belang hebben bij het ontwijken van de Seanchanen dan bij het lastig vallen van ons, Balwer.
489 Opnieuw flitste Dumaisbron door zijn gedachten, sterker dan eerst. Even was hij weer terug, rug aan rug met Loial, wanhopig vechtend, er zeker van dat elke ademtocht zijn laatste zou zijn. Voor het eerst op deze dag huiverde hij. Rhand was gelukkig van de Seanchanen op de hoogte.
490 Daar hoefde hij zich tenminste geen zorgen over te maken. Hij merkte dat Balwer hem aankeek. Hem aankeek zoals een vogel een vreemd insect bekijkt. Hij had gezien dat Perijn huiverde. De kleine man wilde alles weten, maar er waren een paar geheimen die niemand ooit te weten zou komen.
491 Perijns blikken keerden terug naar de havik, die zelfs voor hem nauwelijks meer zichtbaar was. De vogel deed hem aan Faile denken, zijn vurige haviksvrouw. Zijn geweldige haviksvrouw. Hij bande de Seanchanen, de Witmantels, de veldslagen en zelfs Masema uit zijn gedachten.
492 Het liep tegen de middag toen hij tussen de bomen afsloeg. Terwijl de paarden zich soms een weg moesten banen door kniediepe sneeuwhopen, legden ze de laatste span naar het kamp af, waar ze de mannen uit Tweewater, de Aiel, de Mayeners en de Geldaners had achtergelaten.
493 Vijfhonderd pas van de vlakke rotsheuvel waar de Wijzen hun lage tenten hadden neergezet, stonden de Mayeners in hun grijze mantels opgesteld. Alle negenhonderd. Paarden stampten ongeduldig, de rode mantels en de lange rode banieren aan de speren wapperden in de koude wind.
494 Het was een fraai gezicht voor een parade, maar dit was geen parade. De Vleugelgarde stond in slagorde vanwege de Geldaners en de Geldaners konden zo optrekken naar de heuvel. En de top van de heuvel was omsingeld door mannen uit Tweewater, die hun voetbogen in de hand hadden.
495 Niemand had nog een boog gespannen, maar iedere man had een pijl aangelegd. Het was waanzin. Perijn dwong Draver met zijn laarzen tot een galop en zo goed en zo kwaad als het ging ploegde de vos zich door de sneeuw, gevolgd door de anderen, tot hij de kop van de Geldaanse slagorde had bereikt.
496 Daar stonden Berelain, in een met bont afgezette rode mantel, en Gallenne, de eenogige kapiteinheer van haar Vleugelgarde. Annoura, haar Aes Sedai raadsvrouwe, stond kennelijk te ruziën met Alliandres Eerste Kapitein, een verbeten, gedrongen kerel die Gerad Arganda heette.
497 Toen ze Perijn zagen aankomen, braken ze hun geruzie af en stuurden hun rijdieren naar hem toe. Berelain zat rechtop in het zadel en haar zware haren verwaaiden in de wind. Haar merrie met de slanke benen stond te rillen. Op haar flanken bevroren de vlokken van een woeste galop.
498 Tot op heden is nog niemand anders van de groep teruggekeerd; wellicht hebben de Aiel gevangenen gemaakt. Ik heb een groep lansiers ter verkenning uitgezonden. We waren ongeveer tien span ten zuidoosten van hier, dus zouden ze tegen de avond met nieuws terug moeten zijn.
499 Als we met onze hele strijdmacht de achtervolging inzetten, kunnen we ons een veldslag tegen de Aiel op de hals halen. Dat kan ons zwaar treffen, zonder dat we weten of zij degenen zijn die uw vrouwe hebben. Of zonder dat we weten of ze nog in leven is. Dat moeten we eerst weten, heer Perijn.
500 In zijn hart. Ze moest in leven zijn. Dat moest. Licht, hij had haar met zich mee moeten nemen naar Abila. Het gezicht van Annoura Larisen, omkranst door dunne Taraboonse vlechten, was een en al medeleven. Plotseling voelde hij de pijn in zijn handen die zich om de teugels geklemd hadden.
501 De man verwachtte Failes lijk te vinden. Ze moest in leven zijn, en dat betekende gevangen, maar beter een gevangene dan... Ze konden niet met elkaar praten zoals ze met de wolven deden, maar Elyas aarzelde, alsof hij Perijns gedachten raadde. Hij bracht er echter niets tegenin.
502 Hij stuurde zijn ruin stapvoets naar het zuidoosten, zo snel als de sneeuw toeliet. Aram keek Perijn snel aan en volgde Elyas met een duister gezicht. De vroegere ketellapper had het niet op Elyas, maar hij vereerde Faile bijna, al was het maar doordat ze Perijns vrouw was.
503 Hij wilde meegalopperen. Er leken overal kleine scheurtjes en barstjes in hem te ontstaan. Als ze met het verkeerde nieuws zouden terugkomen, zou hij versplinteren. Tot zijn verrassing draafden de paarden van de drie zwaardhanden in stuifwolken van sneeuw achter Elyas en Aram aan.
504 Dat geen van de zusters probeerde de baas te spelen, gaf het grote gezag van de Wijzen aan. De handen van Masuri en Seonid bleven rustig op de zadelknoppen liggen en geen van beiden verried enig ongeduld, niet eens door met de ogen te knipperen. Niet iedereen keek de vertrekkende mannen na.
505 Gallenne keek naar Berelain, wachtend op een teken of hij het zwaard moest trekken dat hij vasthield, maar Berelain hield kalm en onbewogen haar aandacht op Perijn gericht. Gradi en Neald hadden hun hoofd naar hem gewend en wierpen snelle, grimmige blikken in zijn richting.
506 Met zijn smeekbede om hulp vloeide de pijn naar buiten, een pijn die eerder toe dan afnam. Ze hadden over Jonge Stier gehoord en leefden mee met het verlies van zijn wijfje, maar bleven uit de huurt van de tweebeners die al het wild verjoegen en de dood betekenden voor iedere eenzame wolf.
507 Er waren tijden dat Annoura erin berustte dat Berelain achter een getrouwde man aanjoeg, en andere keren scheen het haar te vermaken en hielp ze zelfs door Berelain in staat te stellen met hem alleen te zijn. Op dit moment vervulde zowel de Eerste van Mayene als de Aes Sedai hem met afkeer.
508 Ze trokken zich niet terug en drongen ook niet op zoals hij verwacht had. Daar was hij dankbaar voor. Bijna de hele heuveltop rook naar behoedzaamheid. De sneeuw boven op de heuvel was platgetrapt tot een begaanbare ruimte; slechts hier en daar lagen wat bevroren sneeuwhopen.
509 Gaul en de Speervrouwen waren misschien de enige aanwijzing dat de Aiel op het punt van een strijd hadden gestaan. Ze zaten gehurkt, met om het hoofd een sjoefa en voor het gezicht een zwarte sluier die slechts hun ogen vrijliet; in hun hand hadden ze korte speren en schilden van ossenhuid.
510 Perijn knikte, ging haastig opzij en liet de Aiel langs, die al begonnen te rennen. Als iemand dat tempo lang kon volhouden, waren zij het wel. Terwijl de Speervrouwen langs hem heen liepen, drukte ieder even een vinger tegen de sluier om vervolgens zijn schouder aan te raken.
511 Misschien... Chiad en Bain waren bij Faile gebleven. Gaul gaf niets om Bain, maar Chiad was iets anders. De Speervrouwen hadden Gaul beslist geen hoop gegeven dat Chiad de speer zou opgeven om hem te trouwen, zeer zeker niet, maar misschien was dit de reden. Perijn verwenste zichzelf.
512 Chiad en Bain, en wie nog meer? Zelfs al was hij verblind door zijn angst voor Faile, hij had het moeten vragen. Als hij haar terug wilde krijgen, moest hij zijn angst onderdrukken en zijn ogen gebruiken. Maar je had net zo goed kunnen zeggen dat hij een berg moest verplaatsen.
513 Ze schepten tegen elkaar op wat ze bij een aanval van de lansiers gedaan zouden hebben. Soms verhief een enkeling zijn stem en vroeg naar Faile en of iemand wist of ze veilig was of dat ze naar haar op zoek gingen, waarna anderen hem met bezorgde blikken op Perijn snel tot zwijgen brachten.
514 Tenzij iemand hen zou bevelen om op te houden, zouden ze hetzelfde tijdens een veldslag hebben gedaan, zonder een hand op te heffen om te helpen of te hinderen. Alle Wijzen waren met Seonid en Masuri een tent ingegaan, en de flappen waren niet alleen neer maar ook nog vastgebonden.
515 Waarschijnlijk overlegden ze hoe ze de man konden doden zonder dat hij of Rhand erachter zou komen. Geërgerd sloeg hij met een vuist in zijn handpalm. Hij was Masema zowaar vergeten. De man werd geacht om hem met die erewacht van honderd man voor het vallen van de avond te volgen.
516 Gradi was vroeger boer geweest, nooit jager of woudloper. Neald vond elke plaats zonder stenen muur een dorp. Ze zouden nog wel een voetafdruk van een boom kunnen onderscheiden, maar als ze een spoor vonden, zou geen van beiden waarschijnlijk kunnen zeggen in welke richting het ging.
517 Hij trok zijn mes en bukte zich om de banden los te snijden, maar voor hij het lemmet door de smalle spleet tussen de flappen kon drukken, werd eraan gerukt alsof iemand ze aan de binnenkant losmaakte. Hij richtte zich op en wachtte af. De tentflappen gingen open en Nevarin glipte naar buiten.
518 Haar groene ogen zagen het mes in zijn hand en ze plantte met ratelende armbanden de vuisten in haar zij. Ze was broodmager en had lang, zandkleurig haar dat met een donkere opgevouwen doek was opgebonden. Hoewel ze ruim een hand groter was dan Nynaeve, deed ze hem wel altijd aan haar denken.
519 Perijn keek ernaar terwijl hij zijn duim over het lemmet van zijn mes liet glijden. Toen stak hij het terug in de schede. Als hij naar binnen zou stormen, zouden ze waarschijnlijk doen waarmee Nevarin gedreigd had. En over wat hij wilde weten, konden ze hem niets vertellen.
520 Bomen onttrokken delen van het Geldaanse en Mayeense kamp aan het oog, maar Perijn kon zien dat in heide kampen de wagens werden volgeladen. Toch besloot hij zijn mannen op wacht te laten staan. Arganda kon proberen hem zand in de ogen te strooien. Een man die zo rook, kon.
521 Hij kon hier niets meer doen, dus liep hij de halve span naar zijn tent. De tent die hij deelde met Faile. Hij struikelde constant en ploeterde door hoge sneeuwwallen heen. Hij hield zijn mantel stevig om zich heen, zowel voor de warmte als tegen het klapperen in de wind.
522 Ze hielden nauwelijks op met werken om hem na te kijken, maar iedere man uit Tweewater verstarde, tot iemand anders hem een por gaf om door te gaan. Perijn was blij dat niemand het medelijden dat hij in hun ogen zag, uitsprak. Hij geloofde dat hij dan zou instorten en zou gaan janken.
523 Hij kon aan niets anders denken dan aan Faile. Hij wist nauwelijks waar hij heen liep tot hij buiten de kring van wagens was gekomen. Een honderdtal passen voorbij de piketlijnen stak een donkere, stenen richel door de sneeuw. Daar zou hij de sporen van Elyas en de anderen kunnen zien.
524 Daar kon hij ze zien terugkeren. Lang voor hij de smalle top van de richel bereikt had, zei zijn neus hem dat hij niet alleen was, en ook wie daarboven was. De ander lette niet op, al bereikte Perijn knersend de top. De man sprong op van de plek waar hij op zijn hurken had gezeten.
525 Hij was een lange man, die heel wat in zijn leven te verduren had gekregen, en gewoonlijk was hij behoorlijk zeker van zichzelf. Misschien verwachtte hij een boze woordenstroom omdat hij niet bij Faile was geweest, hoewel ze niet alleen hem maar iedereen als lijfwacht geweigerd had.
526 Tallanvor was verliefd op Maighdin en zou heel spoedig met haar trouwen, als Failes vermoeden tenminste juist was. De man had het recht om op de uitkijk te staan. Samen stonden ze op de rotsrichel terwijl de schemering viel, en in het besneeuwde woud voor hen bewoog niets.
527 De duisternis kwam, zonder bewegingen, zonder Masema, maar Perijn dacht niet eens aan Masema. De maansikkel scheen wit op de sneeuw en leek bijna net zoveel licht te geven als een volle maan. Tot de wolken haar verborgen en haar schaduwen over de sneeuw joegen, die dikker en dikker werd.
528 Windvlagen staken op en gingen liggen, staken op en gingen liggen. Nog maar enkele van de spaarzame bomen droegen bladeren en die waren dood en bruin. De windvlagen wervelden ongehinderd door het bos, maar hoe licht ook, ze voerden ijs met zich mee. Perijn kwam in haar gedachten amper voor.
529 Zelfs als die heks van een Berelain de enige was die het hem kon vertellen. Ze hoopte dat Berelain aan de hinderlaag was ontkomen en Perijn inmiddels alles had verteld. Waarna ze in een kuil kon vallen en haar nek breken. Maar nu had ze dringender zorgen dan haar echtgenoot.
530 Ze had deze winter herfstig genoemd, maar ook in een Saldeaanse herfst vroren mensen dood en ze bezat van haar kleding alleen nog haar donkere wollen kousen. Een ervan hield haar ellebogen strak op de rug gebonden, terwijl de tweede als een riem om haar nek was gebonden.
531 De Shaidokolonne van gemaskerde mannen en Speervrouwen liep trager wanneer de sneeuw tot de knieën reikte, maar ging meteen weer in een gestage draf over als die niet hoger kwam dan de enkels. Ze leken niet moe te worden. Paarden hadden over die afstand niet sneller kunnen zijn.
532 Ze hielden de streek waar ze doorheen trokken waakzaam in het oog en trokken als stille spoken verder. Het enige geluid was het zachte geknisper van de sneeuw onder hun zachte, tot de knie reikende laarzen. Hun groengrijze en bruine kleren staken echter scherp tegen het witte landschap af.
533 Ze probeerde alles te zien, alles te onthouden wat later van nut zou kunnen zijn, wanneer het tijd was om te ontsnappen. Ze hoopte dat haar medegevangenen hetzelfde deden. Perijn zou zeker naar haar op zoek gaan, maar de gedachte aan redding kwam niet eens in haar overwegingen voor.
534 Als je op redding wachtte, kon je eeuwig blijven wachten. Bovendien moesten ze zo snel mogelijk ontsnappen, voor hun Shaido zich bij de anderen voegden. Ze wist nog niet hoe, maar de kans moest komen. Het enige beetje geluk was dat de Shaidohoofdmacht zich op enkele dagen afstand moest bevinden.
535 Door de ijzige schok snakte ze naar adem en ze kreeg het opnieuw benauwd toen de grote, hoog boven haar oprijzende krijger die haar riem vasthield, haar weer overeind trok. Rolan was net zo breed als Perijn en bijna een hoofd groter en hij trok haar gewoon aan een handvol haren omhoog.
536 Rolan en de anderen voor hem trapten een soort pad voor haar plat, maar er bleven nog genoeg scherpgerande sneeuwrichels over, waardoor er steeds meer bloedspatten in haar voetafdrukken te zien waren. De kou zelf was nog erger. Ze had al eerder bevroren lichaamsdelen gezien.
537 Al struikelend bewoog ze alle voetspieren als ze haar voet naar voren zette en voortdurend bewoog ze haar vingers. Vingers en tenen liepen het meeste gevaar, maar dat gold ook voor elk stukje onbedekte huid. Wat haar gezicht en lichaam betrof, kon ze slechts hoop koesteren.
538 Dat was het enige waar ze aan dacht en voor andere gedachten was geen ruimte. Ze moest met haar trillende benen in beweging blijven en ervoor zorgen dat haar handen en voeten niet bevroren. In beweging blijven. Onverwachts botste ze tegen Rolan aan en ze trok zich hijgend van zijn brede borst terug.
539 Ze voelde verontwaardiging toen hij haar wat heen en weer schoof om de gemakkelijkste draaghouding te vinden, maar ze onderdrukte dat gevoel even snel als het opkwam. Dit was er niet de plek of de tijd voor. Haar voeten bevonden zich niet meer in de sneeuw en dat was het enige dat telde.
540 Moeizaam richtte ze haar hoofd op om naar haar metgezellen te kijken en ze zag opgelucht dat ze er nog allemaal waren. Naakt en gevangen, dat wel, maar ze waren er allemaal. Niemand anders droeg een riem om de hals, maar bij de meesten waren de armen op de rug vastgebonden.
541 Stevig voor een Aiel betekende dat hij nergens zou opvallen, maar zijn schouders waren bijna even breed als die van Rolan. Het donkere haar op Alliandres rug werd door de wind rondgeblazen en uitputting tekende haar gezicht. Achter haar leek Maighdin er even slecht aan toe.
542 Bain en Chiad zouden wellicht bij een ontsnapping kunnen helpen – Faile wist niet zeker in hoeverre het gebruik dit verbood – maar zelf zouden ze niet proberen weg te komen. De laatste gevangenen, Lacile en Arrela, trachtten in een armzalige poging de Speervrouwen na te doen.
543 Een grote Aiel had de kleine Lacile gewoon onder de arm genomen om haar voeten te bekijken; koudvuur tekende vuurrode vlekken op haar bleke wangen. Arrela was lang, maar de twee Speervrouwen die voor haar zorgden, waren nog langer dan Faile en ze pakten de Cairhienin met gemak aan.
544 Faile hoopte dat ze nu geen moeilijkheden ging veroorzaken. Ieder lid van Cha Faile probeerde net zo te zijn als de Aiel en te leven zoals zij meenden dat Aiel leefden, maar Arrela wilde echt een Speervrouwe zijn en was heel giftig dat Sulin en de anderen haar de handtaai niet wilden bijbrengen.
545 Niet voldoende om alle woorden die de Speervrouwen uitwisselden te herkennen, maar enkele. Maar goed dat Arrela het niet begreep. Ze vonden dat ze natlandse zachte voeten had en dat zij over het geheel te veel vertroeteld en zacht was, woorden die Arrela zeker razend zouden maken.
546 Deze deed net of ze wankelde, maar gebruikte haar vrije hand om een mededeling te gebaren, waardoor de andere Speervrouwe blaffend achter haar sluier lachte. Na een blik op Bain en Chiad, die al heel gedwee over de schouders van twee Aielmannen lagen, ontspande Arrela zich.
547 Hun navolging van de Aiel had duidelijk voordelen. Alliandre en Maighdin, de laatste vrouwen die volgens Faile moeilijkheden zouden veroorzaken, waren echter een volkomen andere zaak. Toen ze beseften wat er ging gebeuren, vochten ze als wilden. Het vechten stelde niet veel voor.
548 De twee naakte vrouwen hadden hun ellebogen strak op de rug gebonden en waren uitgeput, maar ze kronkelden, schreeuwden en schopten naar iedereen die in de buurt kwam. Maighdin zette zelfs haar tanden in de hand van een onoplettende Aiel en hield die als een jachthond vast.
549 Ze klemde haar tanden op elkaar en mompelde iets binnensmonds, waardoor ze nog een klap kreeg! De man had haar messen in zijn riem gestoken. Als ze er één in handen kon krijgen...! Nee, wat doorstaan kon worden, moest worden doorstaan. Ze was van plan te ontsnappen, niet om iets zinloos te doen.
550 Een paar forse kerels wrikten haar kaak open. Tot Failes verrassing schudde de gebeten kerel lachend het bloed van zijn hand! Waarmee Maighdin echter niet aan haar boetedoening ontkwam. In een oogwenk lag Failes dienstmeid met haar gezicht in de sneeuw, naast de koningin.
551 Aanvankelijk bleven de twee vrouwen zich hevig verzetten, maar hun gevecht was nog nuttelozer dan toen ze nog stonden. Alliandre bleef maar gillen dat ze haar dit niet mochten aandoen. Voor een koningin heel begrijpelijk, al waren het in deze omstandigheden dwaze woorden.
552 In elk geval hadden hun woorden geen enkel nut. De afranseling ging door tot beiden zwijgend schopten en huilden en toen nog wat langer om het ze af te leren. Toen ze eindelijk net als de andere gevangenen over de schouder werden gehesen, hingen ze huilend stil en was elke strijd opgegeven.
553 Misschien was de verloren tijd amper de moeite waard, maar het kon het verschil betekenen tussen leven en dood. Bovendien zou zelfs de Aielse waakzaamheid ooit een keer verslappen als ze eenmaal onderdak hadden gevonden en een vuur hadden aangelegd. En ze konden uitrusten terwijl ze gedragen werden.
554 Met de gevangenen op de schouders zetten de Shaido weer hun spannen verslindende pas in. Ze leken zich nu nog sneller door het bos te verplaatsen. De harde leren boogschede slingerde tegen Failes zij en ze voelde zich duizelig worden. Rolans lange gestrekte pas bezorgde haar schok op schok.
555 Als ze er goed over nadacht, waren enig oponthoud en enkele striemen een lage prijs die betaald moest worden om een stuk uit deze lomperd te bijten, die haar behandelde als een zak graan. Maar geen stuk uit zijn hand. Uit zijn keel was veel beter. Stoere gedachten, en volkomen zinloos.
556 Dwaas. Ook nu ze gedragen werd, moest ze tegen de kou vechten. In feite was dit dragen veel erger. Als ze liep, moest ze zich tenminste nog inspannen om overeind en wakker te blijven, maar nu de avond viel en het steeds donkerder werd, werd de zwaaiende beweging op Rolans schouder slaapverwekkend.
557 Regelmatig bewoog ze haar handen en geboeide armen, strekte haar benen en ontspande de spieren. Het spannen en ontspannen van de spieren zorgden ervoor dat het bloed bleef stromen. Ze dacht aan Perijn en bedacht wat hij met Masema diende te doen en hoe ze hem kon overtuigen als hij tegenstribbelde.
558 Heerlijk! Nadenkend over dat laatste vergat ze haar spieren te bewegen, dus probeerde ze alleen maar te denken aan de ruzies en aan haar plannen. De kou maakte haar denken echter traag. Ze begon verbanden kwijt te raken, moest stevig haar hoofd schudden en dan weer opnieuw beginnen.
559 Zelfs de klappen op haar blote billen hielpen, al vond ze het afschuwelijk dit toe te geven, maar elke klap liet haar opschrikken, waardoor ze wakker bleef. Na een poosje begon ze nog meer te kronkelen en bewoog toen zo heftig dat ze bijna viel, verlangend naar de harde klappen.
560 Alle Licht ter wereld, waarom wil ik zoiets, dacht ze dof, en in een grijs hoekje van haar geest besefte ze dat ze de strijd aan het verliezen was. De nacht leek zelfs donkerder dan die hoorde te zijn. Ze kon het maanlicht op de zacht glanzende sneeuw niet eens meer onderscheiden.
561 Ze voelde hoe ze wegzakte, steeds dieper weggleed naar een nog donkerder zwart. Zachtjes huilend raakte ze bewusteloos. Dromen kwamen. Ze zat op Perijns schoot, met zijn armen zo strak om haar heen dat ze amper kon bewegen. Voor hen laaide een vuur hoog op in een brede stenen haard.
562 Ze hapte naar lucht die zo koud was dat scherven haar keel leken open te kerven. Om haar heen flonkerden ijspegels aan dikke takken en een ijskoude wind gierde door het kale woud. Perijn was heel kwaad en ze moest weg van hem! Ze kon zich de bijzonderheden van de ruzie niet meer herinneren.
563 Ze konden het nog steeds weer goedmaken. En ze zou hem die vernedering natuurlijk betaald zetten. Ze had trouwens een paar keer zijn bloed laten vloeien door een goed gemikte schaal of kan, al had ze dat eigenlijk niet gewild en ze wist dat hij haar nooit echt pijn zou doen.
564 Het monsterachtige houtvuur reikte tot hoog boven haar. Een hoge stapel dikke blokken vormde een laaiend vuur. Ze was naakt. En koud. Zo koud. Hoe dicht ze ook naar het vuur kroop, haar botten leken wel bevroren, terwijl haar vlees door een schok in stukken uiteen kon vallen.
565 Licht, het was heet, te heet. Maar ze was nog steeds koud van binnen. Nog dichterbij. Ze begon te krijsen vanwege de brandplekken en de vlijmende pijn, maar van binnen bleef ze een en al ijs. Nog dichterbij. Nog dichterbij. Ze zou hier sterven. Ze gilde, maar er was niets dan stilte en kou.
566 De honger knaagde met botte tanden aan haar maag. Een heel grote, magere man met een wollen doek voor zijn gezicht tegen de kou zette met geweld iets tegen haar mond, de rand van een grote aardewerken kom. Zijn verrassend groene ogen leken op smaragden en werden omringd door slordige littekens.
567 Hij knielde op een grote, bruine, wollen deken naast haar neer; een tweede deken van grijze strepen was om haar blote lichaam geschikt. De smaak van hete thee met veel honing ontplofte op haar tong en met beide handen greep ze de magere pols van de man voor het geval hij de kom weg wilde halen.
568 Hij trok zijn pols uit haar zwakke greep, maar alleen om uit een leren waterzak die over zijn schouder hing, de kom weer te vullen met een donkere vloeistof. Uit de kom stegen damp en de geur van thee op. Ze rilde zo hevig dat ze bijna omviel en klemde de dikke deken om haar heen.
569 Ze dacht echter alleen aan de warmte, niet aan gepaste kleding, hoewel ze van beide zaken weinig bezat. De tanden van de honger werden scherper en ze bleef rillen. Van binnen was ze bevroren en de hitte van de thee was reeds een herinnering. Haar spieren leken gestold vet van een week oud.
570 Iemand had het bloed van Bains gezicht gewassen, maar in tegenstelling tot de vorige keer waren de twee Speervrouwen even beverig en in zichzelf teruggetrokken als de anderen. Iedereen zag eruit – hoe zei Perijn het ook al weer? – alsof ze van achter naar voren door een kwastgat waren getrokken.
571 Heel even probeerde ze fronsend een verdwijnende gedachte vast te houden. Natuurlijk! Waar waren de anderen? Een ontsnapping zou gemakkelijker zijn als de anderen waren vertrokken om iets te gaan doen. Er was echter nog iets. Iets neveligs wat ze niet te pakken kon krijgen.
572 Ongeveer honderd stap verder, amper zichtbaar door de verspreide bomen en vallende sneeuw, trok gestaag een stroom mensen, pakdieren, wagens en karren voorbij. Geen stroom. Een vloed van Aiel die naar elders vertrokken. In plaats van met honderdvijftig Shaido moest ze nu met een hele stam afrekenen.
573 Razend was een betere omschrijving. Ze had geen zin haar hoofd van de heerlijke kom af te wenden, maar richtte haar ogen toch op de hurkende reus die haar als een zak graan had gedragen en haar genadeloos had geslagen. Vaag herinnerde ze zich die slagen te hebben verwelkomd, maar dat was onmogelijk.
574 Elk beetje kennis kon helpen bij een ontsnapping. Dus ze hadden hun gevangenen tegen de kou beschermd? Nou, niemand zou het gevaar van bevriezing hebben gelopen als Rolan en de anderen er niet waren geweest. Niettemin was ze hem wellicht iets verschuldigd. Een kleinigheid, alles bij elkaar genomen.
575 Ze moest nadenken. Goed nadenken! Haar hersens waren het enige wapen dat ze bezat, maar op dit moment hadden ze net zo goed bevroren kaas kunnen zijn. Ze nam een grote slok hete thee en dwong zich te bedenken hoe duizenden Shaido in haar voordeel konden werken. Ze kon echter niets bedenken.
576 Afgezien van leden van koningshuizen konden maar weinigen zich iets dergelijks veroorloven. Ondanks dit alles werd Failes aandacht vooral getrokken door de twee anderen. Iets maakte haar duidelijk dat het Wijzen waren. Ze straalden te veel gezag uit om iets anders te kunnen zijn.
577 Ze was zeker een pas lang, bijna even lang als de meeste Aielmannen, terwijl de ander minstens een halve hand groter was dan Perijn! Ze was echter niet fors. Zandkleurige haren stroomden overvloedig omlaag en werden uit haar gezicht gehouden door een brede donkere doek.
578 Al die zware halskettingen van ivoor en goud moesten aanvoelen als banden van ijs! Toen ze voor de geknielde gevangenen bleven staan, fronste de vrouw met het arendsgezicht afkeurend naar de Shaido die hen gevangen hadden genomen, waarna ze met haar vrije hand gebaarde dat ze weg moesten gaan.
579 De drie Speervrouwen draaiden zich meteen om en haastten zich naar de voorbijtrekkende Shaido. Net als een van de mannen, maar Rolan en de anderen wisselden eerst enkele nietszeggende blikken uit voor ze de anderen volgden. Misschien betekende het iets, misschien niets.
580 Faile kromp ineen toen de blik op haar viel en begroef haastig haar gezicht in de kom. Ze had Therava nooit eerder gezien, maar in haar blik herkende ze het soort vrouw dat Therava was. Iemand die elke uitdaging volkomen wilde neerslaan en reeds in een achteloze blik een uitdaging kon zien.
581 Ontsnappen zou meer dan moeilijk worden als Therava persoonlijk belangstelling voor haar vertoonde. Niettemin hield ze de vrouw vanuit haar ooghoeken in de gaten. Het leek wel of ze naar een bandadder met in de zon glinsterende schubben keek die zich een voet van haar gezicht opgericht hield.
582 Je hoeft niet tweemaal naar me te kijken, koudbloedige heks. Ze hoopten dat de anderen ook zagen wat voor vrouw deze Aiel was. Alliandre niet. Ze probeerde wankelend op haar gezwollen voeten overeind te komen, waarna ze met een van pijn vertrokken gezicht weer op haar knieën zakte.
583 Mijn leenvorstin en ik eisen een passend onderkomen tot alles geregeld kan worden, en zo ook voor haar dienstmeid. De anderen mogen met minder toe, zolang hun maar geen kwaad wordt gedaan. Ik zal geen losprijs betalen als u de minste van de dienaren van mijn leenvorstin slecht behandelt.
584 Ik heb Alliandre eenmaal eerder gezien, jaren geleden, en het meisje uit mijn herinnering kan heel goed deze vrouw zijn. Ze werd tot koningin van Geldan gekroond. Maar wat ze in Amadicia doet, weet ik niet. Zowel de Witmantels als Ailron zouden haar ogenblikkelijk oppakken als ze.
585 In zekere zin leek het of ze Logain zag of Mazrim Taim. Sevanna had eveneens met bloed en vuur haar naam hoog aan de hemel geschreven. Cairhien zou nog jaren nodig hebben om te herstellen wat zij had verwoest en de rimpelingen hadden zich verspreid over Andor, Tyr en nog verder.
586 Sevanna maakte haar rondje af en keerde terug naar een plek waar Faile haar duidelijk kon zien. Ze trok de teugels aan en keek naar de Wijzen. Haar volle lippen waren stijf op elkaar geperst. De ijzige wind deed haar mantel rimpelen, maar ze leek het niet te merken, net als de sneeuw op haar hoofd.
587 Met uitdrukkingsloze maskers keken Therava en Someryn paard en ruiter na tot de sneeuw haar onzichtbaar maakte. Een belangrijk gesprekje, althans voor Faile. Ze herkende wederzijdse haat en spanning die zo strak stond als een harpsnaar. Een zwakheid die uitgebuit kon worden.
588 Blijkbaar waren niet alle Shaido hier, hoewel het er aan de onophoudelijk voorbijtrekkende stroom te zien meer dan genoeg leken. Toen kwam Galina bij haar en werd al het andere uit haar gedachten verdreven. Galina probeerde haar kalm en beheerst aan te kijken, maar slaagde daar niet goed in.
589 De in het wit geklede vrouw stapte achteruit en Faile zakte in elkaar, met haar gezicht op de bruine deken, waar ze tegen de ruwe wol lag uit te hijgen. Haar voeten deden geen pijn meer, maar Heling veroorzaakte altijd honger en na het ontbijt van gisteren had ze niets meer gegeten.
590 Ze had bordenvol met alles wat op voedsel leek kunnen opslokken. Ze voelde zich niet langer moe, maar haar spieren leken nu van water in plaats van pudding. Ze duwde zich op met armen die haar gewicht niet wilden dragen en trok onhandig de grijsgestreepte deken weer om haar heen.
591 Ze voelde zich verbijsterd, niet alleen door wat ze had gezien voordat Galina haar vastpakte, maar ook door de Heling zelf. Dankbaar liet ze toe dat de man met de littekens een dampende kom thee tegen haar mond zette. Ze wist niet zeker of haar vingers hem hadden kunnen vasthouden.
592 Haar uitgestrekte armen en benen schoten wild schokkend alle kanten op, terwijl ze zwakjes trachtte zich te beheersen. Galina had nu haar handen om Chiads hoofd gelegd en Chiad veerde met uitgestrekte armen recht overeind, terwijl met een luide zucht alle adem leek te ontsnappen.
593 En ook nog volkomen bereid om de voeten van Sevanna en Therava te kussen! Een Aes Sedai! Galina stond rechtop achter de ineengezakte Arrela, de laatste in de rij, en hijgde licht na de inspanning om zoveel mensen zo snel te helen. Ze wierp een blik op Therava alsof ze op lof hoopte.
594 Maar zonder haar een blik te gunnen begaven de twee Wijzen zich naar de stroom Shaido. Ze praatten zachtjes, met hun hoofden dicht bij elkaar. De Aes Sedai trok een lelijk gezicht, hield haar rok op en haastte zich zo snel mogelijk achter hen aan. Ze keek echter een aantal keren om.
595 Slechts een ervan was een Aiel, een slanke rossige met een smal wit litteken van haargrens tot kaak. Faile herkende een kleine bleke Cairhienin en vermoedde van anderen dat ze Amadicianen of Altaranen waren. Ze waren langer en donkerder en er was zelfs een gebronsde Domani bij.
596 Het vlees was zo taai als leer, de kaas bijna steenhard en het brood niet veel zachter, maar alles smaakte haar heerlijk! Ze watertandde bijna bij elke hap. Terwijl ze op de kaas kauwde, knoopte ze de laatste laarsveter vast en stond op, waarbij ze haar kleren gladstreek.
597 Niemand dwong haar op een bepaalde plaats te blijven, dus ploeterde ze vermoeid van voor naar achter door de stoet, vergezeld van Alliandre en Maighdin. Dat ze haar handen in de mouwen gevouwen hield hemoeilijkte het lopen, vooral als ze door dikke sneeuw moest waden, maar ze bleven wel warm.
598 Hoewel Faile haar dienstmeid slechts kort aankeek, was dat voldoende om Maighdin met een rood hoofd te laten stamelen. Wat was er in die vrouw gevaren? Goed, haar gedrag was misschien niet zoals je van een dienstmeid mocht verwachten, maar ze kon Maighdins felheid bij een ontsnapping niet missen.
599 Als een van jullie daartoe kans ziet, moet je die kans grijpen. Deze kleren helpen je om je in de sneeuw te verbergen. Als je dan een dorp hebt gevonden, kan het goud dat ze ons zo welwillend hebben verstrekt, ervoor zorgen dat je naar mijn echtgenoot terug kunt keren. Hij zal ons volgen.
600 Haar gevangenschap had een vlammend vuur in haar hersenen aangestoken! Ze hoorden haar bevelen op te volgen, maar ze liet haar woorden wegsterven voor ze ze had uitgesproken. Uit de grote groep Shaido maakten enkele donkere gestalten zich los die naar hen toe kwamen lopen.
601 Therava liep voorop. Ze mompelde iets, waarna de anderen inhielden en op afstand bleven terwijl Therava zich bij Faile en de twee anderen voegde. Haar felle ogen leken zelfs Maighdins vurigheid te blussen, al keek ze haar maar eenmaal aan. Voor haar was ze de moeite van een blik nauwelijks waard.
602 Mogelijk overtuigde die heesheid Therava echter. Mensen zoals zij geloofden sterker in vrees als reden dan elke andere. Ze glimlachte in elk geval, maar het was geen warme glimlach. Haar dunne lippen krulden iets en als er al iets van gevoel merkbaar was, was dat er een van voldoening.
603 Elke dag zal een Wijze jullie ondervragen en dan herhalen jullie elk woord van Sevanna en noemen jullie de namen van de persoon die ze aanhoorde. Als ze in haar slaap praat, herhalen jullie wat ze mompelt. Doe mij dat genoegen en ik zal ervoor zorgen dat jullie worden achtergelaten.
604 Dat wist ze wel zeker. Therava zou geen gevaar willen lopen. Ze zouden het wellicht voor de nacht viel al niet overleven. Deze sneeuw kon heel snel drie in het wit geklede lijken verbergen en ze betwijfelde ten zeerste of iemand zou protesteren als Therava hier ter plekke hun kelen opensneed.
605 Ze zag drie zachte natlanders, te zwak om ongehoorzaam te zijn. Zonder verder een woord te zeggen liet ze Faile los en draaide zich om. Enkele tellen later waren zij en de andere Wijzen in de sneeuw verdwenen. Een tijdlang worstelden de drie vrouwen zich zwijgend verder.
606 Als ze nu zou toegeven, zou het lijken alsof Therava haar van gedachten had doen veranderen en dat haar angst voor de vrouw dat had veroorzaakt. Faile kende Alliandre en Maighdin goed genoeg om zeker te weten dat ze liever stierven dan toe te geven dat die vrouw hun angst aanjoeg.
607 Om nog maar niet te denken aan de hoofden waar ze verantwoordelijk voor was. Elke hulp zou welkom zijn, van wie dan ook. De kille wind ging liggen terwijl ze over Galina nadacht, en toen kwam de sneeuw weer, steeds dichter en zwaarder, tot ze maar tien pas voor zich uit kon zien.
608 Toen Galina zag dat ze was opgemerkt, ploeterde ze mee tussen Faile en Alliandre. Het ging niet soepel en vlot, maar ze leek het lopen in de sneeuw meer gewend te zijn dan de andere drie. Nu lag er echter niets deemoedigs in haar ogen. Haar ronde gezicht stond hard en haar ogen keken scherp rond.
609 De eerste keer dat je probeert te ontsnappen, geselen ze je voetzolen net zo lang tot je niet meer kunt lopen. Dan binden ze je vast en leggen ze je op een kar tot je weer kunt lopen. De tweede keer is erger en de derde keer nog erger. We hebben hier een kerel die vroeger een Witmantel was.
610 Er is een jongeman, Perijn Aybara. Je man? Inderdaad, ik heb doel getroffen. Dat zou Alliandres eed zeker verklaren. Sevanna heeft grandioze plannen met een man wiens naam verbonden is met die van jouw man. Rhand Altor. Als zij wist dat jij in haar handen was gevallen..
611 Ze zaten in drie vallen verstrikt en elk van die drie was dodelijk. Gered worden leek opeens heel aantrekkelijk. Maar Faile was van plan hoe dan ook een uitweg te vinden uit deze benarde situatie. Ze haalde haar hand van haar eigen kraag en vocht zich al plannen makend een weg door de sneeuwstorm.
612 De vallende sneeuw smolt niet langer meer op zijn verkilde vacht, maar de koude deerde hem niet. De kussentjes onder zijn poten waren gevoelloos, maar zijn poten draafden als een vurige storm en droegen hem verder, sneller en sneller, tot het land voor zijn ogen vervaagde.
613 Zijn tanden zouden de kelen verscheuren van degenen die haar hadden gegrepen. Zijn kaken zouden hun beenderen vermorzelen! Jouw wijfje is hier niet, bracht Springer over, maar je bent hier te nadrukkelijk aanwezig, en te lang van je lichaam gescheiden. Je moet terug, Jonge Stier, of je zult sterven.
614 Hij was Jonge Stier. Ooit had hij hier zijn valk gevonden, en hij kon het weer doen. Hij moest haar vinden. Naast die drang betekende de dood niets. Als een grijze flits sprong de andere wolf tegen zijn flank, en hoewel Jonge Stier groter was, viel hij log om omdat hij vermoeid was.
615 Hij krabbelde in de sneeuw overeind, grauwde en viel uit tiaar Springers keel. Niets deed er meer toe. Alleen de valk. De wolf met de littekens vloog als een vogel de lucht in en Jonge Stier tuimelde omver. Springer kwam op de sneeuw achter hem neer. Luister, welp! bracht Springer heftig over.
616 Ze is hier niet en je zult hier sterven als je hier nog langer blijft. Zoek haar in de ontwaakte wereld. Alleen daar kun je haar vinden. Ga terug en vind haar! Perijns ogen schoten open. Hij was doodop en hij voelde zich leeg en hol, maar de honger was niets vergeleken met de leegte in zijn borst.
617 Hij was volkomen leeg en nam afstand van zichzelf, alsof hij een ander was die toekeek hoe Perijn Aybara leed. Boven hem klapperde een tentdak met blauwe en gouden strepen in de wind. Binnen was het halfdonker en er waren vele schaduwen, maar het zonlicht lichtte het heldere tentdoek op.
618 De lucht was warm maar hij huiverde. Hij lag op een veren matras in een groot bed met massieve bedstijlen vol ingewikkeld verguld snijwerk. Door de geur van houtskool die in de korven brandde, rook hij een muskusachtige reukstof, en de vrouw die die geur droeg. Er was niemand anders.
619 Een van haar kampstoelen kraakte toen ze ging verzitten. Hij was hier met Faile vaker geweest om plannen te bespreken. De tent was groot genoeg voor een heel gezin en Berelains fraaie meubels zouden in een paleis niet misstaan met hun ingewikkelde snijwerk en verguldsel.
620 Ze hebben mijn mensen gevonden, dood, in een hinderlaag. Gedood op vijf of zes span afstand. Ik heb heer Gallenne bevolen om het kamp scherp te bewaken. Arganda heeft ook een grote groep ruiters klaarstaan en heeft verkenners weggestuurd. Tegen mijn raad in. De man is een dwaas.
621 Gaul zou zich niet laten verrassen. Jondien evenmin, zelfs niet door Aiel. Ze zochten nog steeds en dat betekende dat Faile nog leefde. Ze zouden allang zijn teruggekeerd als ze haar lichaam hadden gevonden. Dat moest hij geloven. Hij lichtte een van de blauwe dekens iets op.
622 Ze... ze leek bang dat je zou sterven, zelfs na haar Heling. Je sliep als een man die al dood was. Ze zei dat je bijna aanvoelde als iemand die zijn ziel verloren had, en koud bleef, hoeveel dekens er ook over je heen werden gegooid. Dat voelde ik ook toen ik je aanraakte.
623 Het enige licht in de tent kwam van een kaars op een tafeltje naast Berelains stoel, maar voor zijn ogen was het meer dan genoeg, zelfs nu ze prikten van vermoeidheid. Ze was zedig gekleed, in donkergroene rijkleding met een hoge hals waarin haar kin in een rijke laag kant lag genesteld.
624 De kleren die hij gedragen had, lagen netjes opgevouwen op een weelderig versierde reiskist met goudbeslag. Zijn met bont afgezette mantel lag over de zijkant van de kist en zijn bijl stond naast zijn laarzen, boven op de kleurrijke bloementapijten die als in een huiskamer over elkaar heen lagen.
625 In haar ergernis nam ze niet eens de moeite een mantel om te slaan. Even zag hij door de opening dat het nog steeds sneeuwde. Niet zo erg als de vorige nacht, maar de witte vlokken kwamen gestaag neer. Zelfs voor Jondien zou het moeilijk zijn om na de afgelopen nacht nog een spoor te vinden.
626 Vier vuurkorven verwarmden de tent, maar zodra zijn voeten de tapijten raakten, trok de ijzige kou door hem heen en haastte hij zich naar zijn kleren. In feite leek het meer op strompelen, maar hij wankelde niet. Hij was zo moe dat hij zo op de tapijten in slaap had kunnen vallen.
627 Misschien had de wolfsdroom – het verlaten van zijn lichaam en zijn sterke aanwezigheid in die droom – daar iets mee te maken, en de Heling had alles waarschijnlijk versterkt. Hij had sinds de vorige ochtend niets meer gegeten en na een nacht in de sneeuw had zijn lichaam niets meer om op te teren.
628 Jondien zou haar vinden. Of Gaul. Levend. De rest deed er niet toe. Hij voelde zich verdoofd. Hij had niet verwacht dat Berelain zelf zou terugkomen, maar een koude vlaag bracht de geur van haar reukwater met zich mee, terwijl hij nog bezig was zijn broek aan te trekken.
629 Dat nieuws kon heel veel betekenen of helemaal niets. Misschien dacht de man dat hij de Seanchanen ook naar de Drakenheer kon leiden. Hij was er gek genoeg voor. Maar... Faile had die dwazen als verspieders gebruikt? Had ze Abila binnen laten sluipen? En het Licht mocht weten wat nog meer.
630 Ze had het hem tenminste kunnen vertellen. Of had ze het verzwegen omdat haar dienaren niet de enigen waren die hun neuzen in verboden zaken staken? Dat zou best iets voor haar kunnen zijn. Faile bezat echt een haviksgeest. Ze zou zelfs kunnen denken dat her leuk was om zelf ook te verspieden.
631 Perijn deed zijn mond dicht en hoopte dat ze niets had opgevangen. Berelain glimlachte; het scheen haar niets te doen. De kamermeid zette het blad op de grootste tafel en spreidde haar blauwe rok met gouden strepen in een diepe kniks voor Berelain en nog een, korter, voor hem.
632 Van het blad stegen de geuren op van schapenvlees en kruidenwijn, die Perijns maag lieten knorren, maar zelfs met twee gebroken benen zou hij nog niet zijn gebleven. Hij slingerde zijn mantel om zijn schouders en liep met grote stappen de sneeuwbui in terwijl hij zijn handschoenen aantrok.
633 Dikke wolken verborgen de zon, maar aan het licht te zien was de ochtend al een paar uur oud. Er waren voetpaden in de sneeuw gelopen, maar de witte vlokken die uit de lucht vielen, vormden een steeds dikkere laag op de kale takken en gaven de sparren en dennen een nieuwe mantel.
634 Ondanks de bomen had men een rechte lijn kunnen trekken door alle rijen kampvuren, en ze waren zelfs bijna even groot als maar menselijk mogelijk was. De voorraadwagens uit Cairhien waren allemaal opgeladen en de paarden ingespannen, en ook die stonden in een rechte lijn.
635 Nergens was er enig teken te zien van duizenden lieden die zich verzamelden. Nergens ware brede platgetrapte paden in de sneeuw om te volgen. Er waren zelfs helemaal geen voetstappen tussen de drie kampen. Als Annoura bij de Wijzen was, had ze al een hele tijd op de heuvel gezeten.
636 Hij keek even naar Berelains tent, maar de gedachte om terug te gaan liet zijn nekharen overeind komen. Wat verderop stond nog een andere tent overeind, de kleinere gestreepte tent van Berelains twee dienaressen. Ondanks de sneeuwval zaten Rosene en Nana op kampstoeltjes voor de kleine tent.
637 Ze hadden gezelschap en dat was wellicht de reden waarom ze niet binnen om een vuurkorf zaten gebogen. Ongetwijfeld stond Berelain erop dat haar dienaressen zich fatsoenlijker gedroegen dan zijzelf. Gewoonlijk leken Berelains dievenvangers samen zelden meer dan drie woorden uit te wisselen.
638 Binnen gehoorsafstand van Perijn tenminste, maar nu gebaarden ze druk en lachten met Rosene en Nana mee. Ze waren heel gewoon gekleed en zo nietszeggend dat ze bij een botsing op straat niet eens zouden opvallen. Perijn kon nog steeds niet zeggen wie Santes was en wie Gendar.
639 Een keteltje naast het vuur rook naar stoofpot van schapenvlees. Hij probeerde de geur te negeren, maar zijn maag rommelde toch. De gesprekken stopten toen hij dichterbij kwam. Voor hij bij het vuur was, gluurden Santes en Gendar met volstrekt nietszeggende gezichten van hem naar Berelains tent.
640 Na heel wat gegiechel en vlugge blikken naar hem, naar elkaar en naar Berelains tent zei Nana dat ze het niet zeker wist, maar ze dacht dat het die kant op was, en ze wuifde vaagjes met een hand naar het zuidwesten. Rosene zei dat haar meesteres had gezegd dat het niet meer dan twee span ver was.
641 Vermoeid sjouwde hij om de heuvel heen en bedacht wat hij moest doen. De dikke sneeuwlaag waar hij doorheen moest ploeteren toen hij het Mayeense kamp eenmaal verlaten had, maakte zijn slechte stemming er niet beter op, evenmin als de beslissingen die hij meende te moeten nemen.
642 Weer anderen liepen langs de lijnen van de onbereden dieren en kalmeerden de gehalsterde paarden. De mannen die zich verspreid tussen de bomen op de heuveltop bevonden, zaten gehurkt rond tientallen kleine vuurtjes. Ze waren gekleed om uit te rijden en hielden de teugels van hun paarden vast.
643 Er was minder orde dan bij de soldaten in de andere kampen, maar ze hadden Trolloks en Aiel bevochten. Iedere man droeg zijn boog op de rug en een volle pijlkoker aan de heup, soms in evenwicht gehouden door een zwaard of een lang mes. Gradi zat wonder boven wonder bij een vuur.
644 Of er tenminste achter zouden komen waar ze werd vastgehouden. Een tijdlang leek het of dit de laatste goede gedachte was voor vandaag. De Rode Adelaar van Manetheren en zijn eigen wolfskopbanier hingen slap in de vallende sneeuw aan twee stokken die tegen een wagen waren gezet.
645 De sneeuwbui nam toe en de vlokken vielen op de mantels van de mannen. De paarden hielden de staart tussen de benen tegen de koude. In een paar uur zou de bui opnieuw in een sneeuwstorm overgaan, zo niet eerder. Het was geen weer om de warmte van een kampvuur achter te laten.
646 Dan kunnen Gradi of Neald ons er door een poort naartoe brengen. Stuur mannen naar Berelain en Arganda. Ik wil dat de Mayeners en Geldaners ook optrekken. Stuur verkenners uit en zeg dat ze niet alleen maar naar Aiel moeten uitkijken. Er zijn ook anderen die ons dood willen hebben.
647 Terwijl hij op zijn paard wachtte, stapte hij dichter naar het vuur toe. Faile had gezegd dat hij moest leren leven met al dat heer Perijn gedoe, met het buigen en het eerbetoon, en de meeste tijd lukte het hem ook om alles te negeren, maar vandaag werd er weer een druppel gal aan toegevoegd.
648 Zelf wilde hij iedereen redden, maar als hij moest kiezen, dan wist hij dat hij Faile zou nemen en de rest zou laten schieten. Hij zou alles doen om haar te redden. De geur van paarden hing zwaar in de lucht, maar hij rook iemand anders die geërgerd was en hij keek over zijn schouder.
649 Ze stapte net genoeg opzij om niet per ongeluk omvergereden te worden door de mannen die door elkaar krioelden om ongeregelde rijen te vormen. Haar knokige hand greep de rand van haar mantel en de andere hield een met koper beslagen knuppel vast die bijna net zo lang was als haar arm.
650 Maar niet om Lini op te zoeken, dat wist Perijn wel zeker. Niemand gaf Lini bevelen, behalve Faile. Mistroostig keek Perijn toe hoe de verkenners uitreden door de vallende sneeuw, tien mannen die de omringende bomen al bespiedden voor ze uit het zicht van de wagens waren.
651 Hij had gedacht dat hij alleen met Rosene en Nana te maken had. Waarschijnlijk had Lini het aan Breane Taborwin, Failes andere kamerdienares, verteld zodra ze vanochtend terug was gekomen, en inmiddels zou Breane het wel aan iedere vrouw in het kampement verteld hebben.
652 Er zaten genoeg vrouwen bij de paardenknechten en wagenrijders, en als echte Cairhienin zouden die maar al te graag alles ook aan de mannen overbrengen. Dat soort zaken werd in Tweewater niet bepaald vriendelijk opgenomen. Als je die naam kreeg, was het niet gemakkelijk om er weer vanaf te komen.
653 Plotseling zag hij het ontwijken van de mannen in een nieuw licht, evenals de manier waarop ze hem onzeker hadden aangekeken en de spuwende Lem. In zijn herinnering werd Kennes glimlach een grijns. Het enige lichtpuntje was dat Faile het niet zou geloven. Natuurlijk niet.
654 Hij zei tegen zichzelf dat het was omdat hij moe en hongerig was, dat hij alleen maar rust en iets in zijn maag wilde hebben. Dat maakte hij zichzelf wijs, maar hij bleef verbrande boerderijen zien en opgehangen lijken aan de kant van de weg, mannen en vrouwen en zelfs kinderen.
655 Zelfs als Rhand nog in Altara was, werd het een lange reis. Een lange reis, en hij had geen keus. Geen keus die hijzelf kon maken. Hij stond met zijn voorhoofd tegen Stappers zadel geleund toen een groep jonge dwazen die zich aan Faile gehecht hadden, naar hem toe kwam lopen.
656 Hij richtte zich vermoeid op. Van hem mocht de sneeuw hen allemaal begraven. Selande Darengil plantte zich naast Stappers achterhand. Ze was een kleine, slanke vrouw die haar in groene handschoenen gestoken handen in de zij zette en een boze rimpel op haar voorhoofd toonde.
657 Alle vrouwen droegen mannenkleren en zwaarden, en waren gewoonlijk tweemaal zo snel bereid om die te gebruiken als de mannen, en dat betekende heel wat. De mannen en vrouwen waren lichtgeraakt en zouden elke dag tweegevechten houden als Faile er geen einde aan had gemaakt.
658 En daardoor was zijn dochter van behoorlijk hogere stand dan Selande, die slechts een lagere Cairhiense edelvrouwe was. Maar Medore slikte heftig en haar ogen werden groot, alsof ze verwachtte levend gevild te worden. Ineens had Perijn genoeg van deze dwazen en hun verwrongen plannen.
659 Als verontschuldiging was het niet veel, en zo aanvaardden ze het ook. Een grom van Selande was naast hun boze blikken het enige antwoord dat hij kreeg, waarna ze wegstampten. Her was niet anders, zolang ze hun woord maar hielden. Het hele stel had tezamen nog geen dag eerlijk werk verricht.
660 De wagens trokken zuidwaarts, glijdend op hun sleden achter de trekpaarden. De paarden lieten diepe sporen na, maar de sleden maakten ondiepe sleuven die de vallende sneeuw onmiddellijk opvulde. De laatste mannen op de heuvel haastten zich in het zadel en voegden zich bij de wagens.
661 Tien gesluierde Aiel kwamen in een drafje door de sneeuwbui naar hen toe. Een ervan voerde een groot wit paard mee. Achter hen reden drie mannen gehuld in een mantel met kap. Er was iets merkwaardigs aan de manier waarop de Aiel bewogen. En op het zadel van het witte paard was een bundel gebonden.
662 Hun paarden zagen er even vermoeid uit als hij zichzelf voelde, bijna volledig uitgeput. Hij wilde Stapper tot galop dwingen om te horen wat ze te melden hadden. Hij vreesde hun nieuws. De raven zouden bij de lichamen gewreest zijn, vossen, misschien dassen en het Licht mocht weten wat nog meer.
663 Hij probeerde die gedachte vast te houden, maar het deed pijn, alsof hij met blote handen een scherp lemmet vasthield. Hij steeg af, struikelde en moest zich aan het zadel vasthouden om niet om te vallen. Hij voelde zich verdoofd rondom de pijn van het vasthouden aan die ene gedachte.
664 Het was niet één bundel op het fraai versierde zadel, maar een stel kleinere bundels die eruitzagen als bijeen geraapte vodden. De Speervrouwen droegen grove sneeuwlopers gemaakt van wijnranken en veerkrachtige pijnboomtakken met naalden. Dat was de reden waarom ze zo vreemd liepen.
665 Jondien moest hun hebben geleerd hoe ze die moesten maken. Hij probeerde zijn aandacht erbij te houden en dacht dat het gebons van zijn hart zijn ribben zou verbrijzelen. Sulin bracht haar speren en gesp over naar haar linkerhand en greep een van de bundels van het zadel voor ze naar hem toekwam.
666 De overige Speervrouwen verzamelden zich om hem heen. Het waren bijna allemaal oudere vrouwen met harde gezichten, hoewel niet zo hard als dat van Sulin. De zwaardhanden stegen af – er was niet te zien dat ze de hele nacht in het zadel gezeten hadden – en bleven achter de Speervrouwen staan.
667 Hij en Jondien Barran vonden sporen op de bomen waarvan ze zeiden dat die door wagens waren veroorzaakt. Een heleboel wagens. Als er kinderen zijn... Ik denk dat het een hele sibbe kan zijn, Perijn Aybara. Misschien meer dan één. Zelfs een sibbe heeft minstens duizend speren, en meer indien nodig.
668 Hij slingerde zich in Stappers zadel en keerde om naar de krijgsmacht. De zwaardhanden liepen en hielden hun vermoeide paarden aan de teugel. De Speervrouwen namen Alliandres ruin mee en liepen naar de Wijzen. Masuri en Seonid reden naar voren om zich bij hun zwaardhanden te voegen.
669 Hij vroeg zich af waarom ze er niet allemaal nieuwsgierig bij waren komen staan. Misschien was de reden wel heel eenvoudig, zoals dat ze hem met zijn verdriet alleen wilden laten als het nieuws slecht was geweest. Misschien. In zijn hoofd probeerde hij alles in elkaar te passen.
670 Het leger te paard, Witmantels of Seanchanen. Het was als een puzzel die baas Lohan hem had leren maken: ingewikkelde stukjes metaal die uit elkaar gleden zonder hapering weer in elkaar zetten. Maar zijn hoofd voelde warrig elke keer dat hij stukjes wilde grijpen die niet in elkaar wilden passen.
671 Neald knikte en keerde zijn ruin naar het kamp, waar hij zich de omgeving al had ingeprent. De meeste bevelen waren al gegeven. Er moesten ruiters uitgestuurd worden om de Mayeners en Geldaners te vinden, die gescheiden van elkaar zouden optrekken en elk hun eigen kamp zouden opslaan.
672 De helft van de mannen droeg een lans, niet weggestoken maar onder de arm, klaar voor gebruik. Ze kwamen stapvoets naar voren. Sommigen droegen een wapenrusting, zoals een borstkuras of een helm, maar zelden allebei. Niettemin waren ze beter gewapend dan de andere volgelingen van Masema.
673 Het gezicht van de man staarde als een dolle bergkat in een grot uit de kap van zijn mantel. Hoeveel van die lansen hadden gisterochtend een rode banier gehad? Toen hij niet meer dan enkele passen van Perijn af was, hief Masema zijn hand en liet zijn mannen halt houden.
674 Deze man wist zowel Masema als de mannen uit Tweewater strak in de gaten te houden. Zijn donkere ogen brandden bijna even fel als die van Masema. Perijn dacht erover hun te vertellen dat een Tweewaterse voetboog op deze afstand dwars door een borstkuras en door de rug kon boren.
675 Niettemin liep hun aantal in de duizenden. En ze hadden legers tegengehouden, wellicht zelfs Aiel. Een stukje van de puzzel in zijn geest verschoof. Hij viel bijna om van vermoeidheid en kon niet precies uitmaken hoe dat was gebeurd, alleen maar dat het was gebeurd. Hoe dan ook, ze gingen niet mee.
676 De Gouden Lelie op de borst van haar vuurrode, met bont afgezette mantel was voor de burgers voldoende om haar te herkennen, maar ze hield haar kap achter op haar hoofd, zodat die haar gezicht omlijstte en de ene gouden roos op het erfdochterkroontje goed zichtbaar was.
677 Hier reed niet Elayne, Hoge Troon van Huis Trakand, maar Elayne de erfdochter. Iedereen diende het te zien en te weten. De koepels van het nieuwe stadsdeel glinsterden wit en goud in het bleke ochtendlicht en ijspegels glinsterden aan de kale boomtakken in het midden van de hoofdstraten.
678 Enkele venters en straatverkopers trotseerden de kou om luidkeels hun waren aan te prijzen, maar de meeste mensen haastten zich om alles snel af te handelen en zo vlug mogelijk weer naar binnen te kunnen. Maar dat je haast had, betekende nog niet dat je ook snel kon lopen.
679 De stad puilde uit doordat het aantal inwoners nu groter was dan dat van Tar Valon. In deze drukte konden zelfs de enkelingen te paard nauwelijks sneller vooruitkomen dan iemand te voet. De hele ochtend had ze maar twee of drie rijtuigen gezien die zich door de straat bewogen.
680 Andoranen spraken zich gewoonlijk duidelijk uit en de bewoners van Caemlin zelfs overduidelijk. Opstanden waren begonnen of koninginnen hadden hun troon verloren, omdat de stadsbewoners luidkeels hun ongenoegen op straat hadden geuit. Een ijzige gedachte deed Elayne huiveren.
681 Ik zal hun lof verdienen. Vandaag deden de overvolle straten echter eenzaam aan tussen het verspreide gejuich. Ze had graag Aviendha als gezelschap gehad, maar Aviendha vond een ritje door de stad onvoldoende reden om op een paard te klimmen. Elayne kon haar gelukkig wel voelen.
682 De meeste mensen op straat zouden zo op het eerste gezicht geen zuster herkennen, maar haar zwaardhand, Ned Yarman, reed vlak achter haar en hij trok alle aandacht. De lange, breedgeschouderde jongeman had lichtblauwe ogen en korenblond krullend haar tot op de schouders.
683 Terwijl de groep zich een weg baande door de menigte, trokken de anderen rond Elayne ook veel aandacht. Acht vrouwen in de rode jassen en met de glimmende helmen en kurassen van de koninginnegarde waren zeker geen alledaags gezicht. Eigenlijk vormden ze iets volkomen nieuws.
684 Juist om die reden had ze die vrouwen zelf uit de nieuwe rekruten gekozen. Hun gardesergeant, Caseille Raskovni, mager en even taai als een Speervrouwe, was een zeldzaamheid. Ze was de vrouwelijke wachter van een koopman geweest en had, zoals zij het stelde, bijna twintig jaar in het vak gezeten.
685 Er was een kans dat die tien zusters zich onder de toeschouwers bevonden. Na haar aankomst in Caemlin waren er inmiddels twee vertrokken en drie bijgekomen. Dat gaf niet de indruk dat het een groep met een opdracht was. Geen van hen was van de Rode Ajah en Elaida zou zeker Roden mee hebben gestuurd.
686 In het paleis ving Elayne af en toe een vreemde blik op van een zuster. Ze dachten ongetwijfeld aan de manier waarop zij tot zuster was verheven, maar leken haar desondanks wel als volwaardige Aes Sedai te aanvaarden, die, met uitzondering van Nynaeve, van hogere rang was dan de anderen.
687 Halwin Norrij gaf haar stapels papieren met cijfers en feiten, en ook al maakte de eentonige stem van de hoofdklerk haar slaperig, ze wilde alles met eigen ogen zien. Norrij kon een rel even levenloos beschrijven als een verslag over de stadskelders of de kosten van het reinigen van de riolering.
688 Overal zag ze vreemdelingen in de menigte. Kandori met snorren en gevorkte baarden, Illianers met baarden zonder snor. Arafellers met zilveren belletjes in hun vlechten. Bruin gebronsde Domani, olijfkleurige Altaranen en donkere Tyreners. De Cairhienin vielen op door hun lengte en bleke huid.
689 Er waren te veel van deze stakkers in de stad. Elke dag verstrekte het paleis voedsel aan duizenden mensen uit keukens die overal in de stad waren opgezet, maar velen wilden niet eens komen om hun brood en soep op te halen. Elayne wenste hun de genade van het Licht en stopte de munt weer terug.
690 Sommige andere vreemdelingen die ook in Caemlin beland waren, waren mannen en vrouwen die nu geen vodden meer droegen of uitgehongerd leken. De reden waarom ze destijds op de vlucht waren gegaan, deed er niet meer toe; ze hadden nu besloten dat ze ver genoeg hadden getrokken.
691 Ze begonnen na te denken over een ambacht en aan hun bezittingen die ze hadden achtergelaten. In Caemlin kon iemand met vakkennis en inzet bijna altijd wel een geldschieter vinden. Er werden tegenwoordig nieuwe ambachten in de stad uitgeoefend. Vanochtend had ze al drie klokkenwinkels ontdekt.
692 Vanaf nu zou Caemlin, in tegenstelling tot vroeger, zowel glas als kristal uitvoeren. De stad telde verder kantklossers die kant maakten dat net zo mooi was als dat uit Lugard, en dat was geen wonder, want ze kwamen bijna allemaal uit die stad. Het verbeterde haar stemming enigszins.
693 Tenzij ze Andor erdoor zou verliezen, wat Dyelin vreesde. Als ze niet wilde dat vreemden in de garde de overhand kregen, moest ze voldoende mannen zien te vinden. Plus het geld om ze te betalen. Opeens voelde ze Birgitte heel duidelijk. Ze kwam eraan en was boos. Dat was ze de laatste tijd vaak.
694 De binding zou haar rechtstreeks naar Elayne leiden. Ze sloegen de Naaldstraat in, die naar het zuiden leidde. Het was een behoorlijk brede straat, al was hij even bochtig als een rivier, en hij liep heuvel op, heuvel af. Vele geslachten geleden hadden er alleen spelden en naaldenmakers gewoond.
695 Lang voor ze de Binnenstad hadden bereikt, kwam Birgitte hen in de Peermanslaan tegen, waar zich sinds de dagen van Ishara fruitwinkels bevonden en waar een handvol fruitkooplieden nog steeds hun winkel openhielden, al lag er deze tijd van het jaar weinig in de winkels.
696 Ze hield haar ruige grijze rijdier pas in toen ze de stoet zag. Ze leek haar haast goed te willen maken en gunde zich enkele tellen om de vrouwelijke gardisten op te nemen en Caseilles garde groet te beantwoorden voor ze haar rijdier wendde om naast Elayne mee te stappen.
697 Aviendha had gezegd dat ze gevolgd werden, maar zij had zeker geweten dat het een nachtelijke wandelaar was geweest. Het was trouwens niet eens zo gegaan. Niet zo. Birgittes woeste blik beloofde een later gesprek. Ze weigerde te begrijpen dat een zwaardhand haar Aes Sedai nooit afviel.
698 Bloedvuur, als we het hele garnizoen mee hadden laten gaan, had dat in het oosten van Andor vele ogen getrokken en de overvallers zouden dan voor de zekerheid nog meer wapenknechten hebben meegenomen. En dan zouden ze bovendien ook nog Aringil in handen hebben gekregen.
699 Ze was mager en haar vlechten met kralen hingen uit haar mantelkap. Haar dienstmeid, een onaanzienlijke vrouw met haar armen vol pakjes, deed haar meesteres onhandig na. De twee brede lijfwachten vlak achter de twee vrouwen droegen met koper beslagen vechtstokken en bleven waakzaam rechtop staan.
700 Terwijl ze verder reden, neeg Elayne het hoofd om de hoffelijkheid van de Taraboonse te beantwoorden. Tot dusver had ze nog van geen enkele Andoraan iets dergelijks gezien. Het knappe gezicht achter de dunne sluier van de vrouw toonde iemand van oudere leeftijd. Ze was dus geen Aes Sedai.
701 Naean zal zich niet gemakkelijk gewonnen geven, maar haar Huis bespreekt al wie tot haar terugkomst als Hoogzetel zal optreden, dus zal ze lang aarzelen en zal Elenia met marteling dreigen en dat wellicht ook echt doen. Uiteindelijk zal Naean Arawn zich achter Sarand scharen en dus Elenia steunen.
702 In plaats daarvan dacht ze aan de Aes Sedai in Caemlin en aan de verspieders in het paleis. Aan de onbekenden die Elenia en Naean in handen hadden en aan de vraag hoe snel Birgitte nieuwe gardisten kon werven. Aan de overweging of het tijd werd het paleiszilver en haar andere juwelen te verkopen.
703 Een koningin mocht geen angst tonen. Het koninklijk paleis was een krijtwitte verzameling van fraai bewerkte balkons en galerijen met zuilen op de top van de hoogste heuvel van de Binnenstad, tevens de hoogste heuvel van Caemlin. De slanke spitsen en vergulde koepels rezen hoog op in de middaghemel.
704 Aan de voorzijde, aan de kant van het Koninginneplein, bevonden zich de grootse poorten. Hier hadden zich in het verleden enorme menigten verzameld om de toespraken van de koninginnen aan te horen of om luidkeels hun steun voor de vorstinnen van Andor uit te schreeuwen.
705 Elayne kwam aan de achterkant binnen. De ijzeren hoeven van Vuurhart kletterden op de stenen toen ze de hoofdstal binnenstapte. Het was een brede, uitstekende vleugel met aan beide zijden rijen hoge stalboogdeuren met daarboven een lang witstenen balkon, eenvoudig en sterk.
706 Bij de buitenmuur stegen nog dertig gardisten op, klaar om in paren een rondgang door de Binnenstad te maken. Normaal gesproken zouden er gardisten zijn die als hoofdtaak hadden de orde op straat te bewaken, maar nu er maar zo weinig gardisten waren, moesten ook de paleiswachten dit werk doen.
707 Een forse vrouw in fraaie rijkleding met groene strepen en een blauwgroene mantel. Ze zat al op haar grijze ruin terwijl een van haar zwaardhanden, Venr Kosaan, op zijn vos klom. Hij was donker van uiterlijk en in zijn krullerige haren en baard was hier en daar wat grijs te zien.
708 De Groene zuster keek nadenkend onder de beschermende mantelkap en Kosaan deed zelfs dat niet eens. Hij schonk Birgitte en Yarman slechts een knikje. Zonder verder op of om te kijken vertrokken ze zodra de laatste gardisten van Elaynes geleide de met ijzer beslagen poort waren binnengereden.
709 Maar sommige gardisten bij de muur bleven staan, met een voet in de stijgbeugel, en keken naar de nieuwelingen. Ze hadden haar pas een uur later verwacht en afgezien van de enkeling die nooit verder dacht dan zijn neus lang was, besefte iedereen in het paleis de onstabiele situatie.
710 Afgezien van de sergeant waren er nog maar drie anderen langer in dienst van de garde, maar hier stonden geen kersverse nieuwelingen. Stalknechten in rode jassen met de geborduurde Witte Leeuw op een schouder snelden de stallen uit, hoewel ze eigenlijk niet veel te doen hadden.
711 Zoals altijd voerde hij nauwgezet zijn werk uit. Birgitte keek woest rond, de vuisten in de zij, en hield blijkbaar de mannen in het oog die de komende vier uur de orde in de Binnenstad gingen bewaren. Het zou Elayne echter verbazen als Birgittes gedachten echt naar die mannen uitgingen.
712 Zij had in elk geval haar eigen zorgen, maar probeerde die niet overduidelijk te tonen. Ze nam de schrale vrouw op die Vuurhart bij de teugels vasthield, evenals de magere man die voor haar afstijgen een met leer bekleed opstapje had neergezet en de stijgbeugel vasthield.
713 Hij bleef onverstoorbaar terwijl de vrouw het paard wat toefluisterde en zijn neus streelde. Geen van beiden keek echt naar Elayne al hadden ze wel hoffelijk het hoofd geknikt. Hoffelijkheden kwamen pas nadat Elayne niet door alle drukte door een schichtig paard uit het zadel kon worden gegooid.
714 Het deed er niet toe dat ze hun hulp niet nodig had. Ze was hier niet meer op het platteland en ze behoorde de regels te volgen. Desondanks probeerde ze niet fronsend rond te kijken. Ze besteedde geen aandacht meer aan het tweetal toen ze Vuurhart wegleidden en keek niet om, al wilde ze dat wel.
715 De raamloze toegangshal achter de zuilen leek schemerig, ook al waren enkele staande spiegellampen aangestoken. Eenvoudige lampen met ijzeren krullen. Alles hier was bedoeld om nuttig te zijn. De gepleisterde kooflijsten waren onversierd en de witstenen muren kaal en glad.
716 Een kale man met een trots gezicht keek haar wel aan, maar niet direct in de ogen; wellicht was hij bang om te vrijpostig te zijn. Een slanke jonge vrouw die scheel keek, maakte al te overijverig een glimlachende kniks, maar misschien wilde ze alleen tonen dat ze oplettend was.
717 Elayne liep snel verder, gevolgd door Birgitte, voordat ze hen woest begon aan te kijken. Achterdocht smaakte bitter. Sareitha en haar zwaardhand begeleidden hen slechts enkele passen en toen mompelde de Bruine zuster iets over boeken die ze in de boekenzaal na wilde zien.
718 Ik zet nooit kinderogen op en ik spring niet op. Heb je me daarom met een titel opgezadeld? Zodat ik daarmee aan de lijn kwam te liggen? Het zou niet de eerste stomme gedachte in jouw hoofdje zijn. Voor iemand die meestal zo helder en goed nadenkt... Laten we het er later over hebben.
719 Ze beende weg en haar lange paardenstaart had als de staart van een boze kat omhoog kunnen staan. Elayne stampte geërgerd met haar voet. Birgittes titel was een terecht verdiende beloning, meer dan tienmaal verdiend sinds ze de vrouw had gebonden! En daarvoor al tienduizend keer.
720 Niet wanneer het om belangrijke zaken ging – wanneer zijzelf ze trouwens belangrijk vond – maar het gold wel voor alle andere opdrachten, vooral wanneer ze die betitelde als onnodig riskant of onbetamelijk. Alsof Birgitte Zilverboog over gevaren haar mond open mocht doen.
721 Ze keek graag naar mooie mannen, al had ze een voorkeur voor mensen die zware klappen leken te hebben opgelopen. Elayne wilde haar niet veranderen, want ze bewonderde haar, mocht haar en beschouwde haar als een vriendin, maar ze had graag meer gemerkt van de binding tussen zwaardhand en Aes Sedai.
722 Opeens besefte ze dat ze stilstond en met een boos gezicht in het niets staarde. Dienaren kwamen aarzelend voorbij en hielden hun oog op de vloer gericht alsof ze bang waren dat haar boosheid voor hen was bedoeld. Ze ontspande zich en wenkte een slungelige jongen met puistjes.
723 Zijn grote ogen flitsten naar haar Grote Serpent ring, waarna hij een hoog geluidje slaakte en zelfs nog dieper boog voor hij hardhollend verdween. Onwillekeurig glimlachte ze. Het was een gok geweest maar hij was te jong om een verspieder te zijn en te zenuwachtig om iets verbodens te doen.
724 Ze was zeker even vroeg opgestaan als Elayne, waarschijnlijk nog eerder, maar haar scharlakenrode tabberd leek net gestreken en de Witte Leeuw op de voorkant zag er even schoon en wit uit als pasgevallen sneeuw. De dienaren haastten zich nog meer en poetsten nog harder toen ze haar zagen.
725 Ze zei het zo zacht dat die het alleen hoorde, ik heb er echter wel een paar ontdekt. Een vrouw en een man die allebei in dienst zijn genomen in de laatste maanden van uw moeders regering. Zij verlieten het paleis zodra het nieuwtje de ronde deed dat ik iedereen ondervroeg.
726 Naean en Elenia waren vaak in her paleis geweest in die laatste maanden van haar moeders regering. En hadden dus ruimschoots de kans om hier ogen en oren te planten. Niet alleen dat stel had in het paleis gewoond, ook anderen die de aanspraak van Morgase Trakand op de troon hadden bestreden.
727 Ze wilde altijd weten waarom mensen Elayne wilde spreken, zodat ze het kaf van het koren kon scheiden en Elayne er niet onder begraven werd, maar de hoofdklerk zag nooit enige aanleiding een tipje van zijn sluier voor haar op te lichten. Zij vertelde hem trouwens ook nooit iets.
728 Beide groepen hebben een verzoekschrift ingediend om verlaging van de belastingen vanwege de zware tijden en nu willen ze dat komen toelichten. Mijn vrouwe heeft geen raad van mij nodig om hun te zeggen dat het voor iedereen moeilijke tijden zijn. Er komt ook een groep vreemde kooplieden.
729 Ik regeer over Andor, had Elaynes moeder haar ooit eens onder vier ogen gezegd, maar soms denk ik dat Harfor mij regeert. Haar moeder had het lachend gezegd, maar wel zo dat ze het echt zo bedoelde. Als ze er goed over nadacht, zou vrouwe Harfor als zwaardhand tienmaal zo erg zijn als Birgitte.
730 Dat was wel heel gek in de winter. Ze waren bij de grote deuren van haar vertrekken aangekomen. In het hout waren leeuwen uitgesneden. Kleinere leeuwen dan op de deuren van haar moeders vleugel, maar nooit was bij haar de gedachte opgekomen de koninklijke vertrekken te gebruiken.
731 Ze werden afgezonderd en mochten met niemand spreken behalve met de vrouw die hen door de zalen begeleidde. De huisvrouwe wist wanneer ze geen vragen mocht stellen, maar ze had er een hekel aan als ze niet wist wat er in het paleis gaande was. Haar stem veranderde echter in het geheel niet van toon.
732 Regeren betekende eindeloze weken van verveling en de uren waarin je kon doen wat je zelf wilde, waren zeldzaam. Ergens achter in haar hoofd zweefde Birgitte, een harde bol van pure ergernis en boosheid. Ongetwijfeld werkte ze zich door die stapel papieren op haar tafel heen.
733 Dus liep ze snel door, verloren in gedachten, en zag ze nauwelijks waar ze was. Wat vond Norrij zo dringend? Het herstel van de bestrating in elk geval niet. Hoeveel verspieders? De kans dat vrouwe Harfor ze allemaal ving, was klein. Ze sloeg de hoek om en voelde opeens geleidsters voor haar.
734 Kirstian en Zareya droegen volkomen witte kleren en bleven zorgvuldig een pas achter Vandene staan terwijl ze gedwee hun handen voor hun middel gevouwen hielden. Hun haren waren simpel achterover gekamd en ze droegen geen sieraden. Bij Novices werden sieraden ten sterkste afgeraden.
735 Het waren Kinsvrouwen geweest en Kirstian was nog wel lid van het Naaikransje. Ze waren beiden weggelopen uit de Witte Toren en er waren voorschriften voor de omgang met weglopers. Die regels lagen verankerd in de wet van de Toren en hoe lang geleden dat gebeurd was, deed er niet toe.
736 Kleine fouten die bij anderen door de vingers werden gezien, werden zwaar bestraft. Eenmaal weer in de Toren moesten ze een nog veel zwaardere straf ondergaan, een geseling in het openbaar, en daarna moesten ze nog minstens een jaar op hun smalle en pijnlijke pad blijven.
737 Half geoefende vrouwen waren te gevaarlijk in de wereld buiten de Toren. Elayne had die paar keer dat ze bij hen was getracht toegeeflijk te zijn, want de Kinsvrouwen waren niet echt half geoefend. Ze hadden evenveel ervaring met de Ene Kracht als een Aes Sedai, al hadden ze geen lessen gehad.
738 Het verbaasde haar niet dat ze een onderdrukte gretige glans in de ogen van de wee vrouwen zag en een houding die beloofde dat ze zich goed zouden gedragen. Ze wilden net als ieder ander deze kans met beide handen aangrijpen. Ze was gewoon verbaasd omdat juist Vandene bij deze twee was.
739 Haar witte haren, onder aan haar nek bijeengebonden met een groen lint, hadden haar ondanks haar rimpelloze wangen altijd een ouder uiterlijk gegeven. De moord op haar zus had er een grimmigheid aan toegevoegd die zich in haar kaken en botten had vastgezet, zodat ze een ongenaakbare rechter leek.
740 Het was de juiste benaming voor Novices. Het ergste ogenblik voor een vrouw die naar de Toren trok, was niet de ontdekking dat ze nog niet als rijp en volwassen werd gezien tot ze de stola behaalde, maar het ogenblik dat ze besefte nog echt een kind te zijn zo lang ze het Novicewit droeg.
741 De knappe Kirstian met haar zwarte ogen leek rond de dertig. In werkelijkheid was ze ruim driehonderd jaar oud, ongetwijfeld ouder dan Vandene. Kirstian was al zo lang uit de Toren weg dat ze zich veilig genoeg had gevoeld om haar eigen naam, of een deel ervan, te gebruiken.
742 Twee vrouwen in een afgelegen huis die om hun juwelen waren vermoord. Alleen zijzelf, Vandene, Nynaeve en Lan kenden de waarheid. Tot dit ogenblik blijkbaar. Ze moesten vrij veel uitgedokterd hebben, anders zou Vandene hen met een draai om beide oren hebben weggestuurd.
743 De Novices bleven gehoorzaam vlak achter Vandene staan. Misschien hadden ze voor al die ijver al een oorvijg gekregen. Er waren genoeg bedienden te zien, maar niemand kwam naar hen toe en niemand kon hen horen. Toch sprak Vandene heel zacht, al was haar ongenoegen nog steeds overduidelijk.
744 Toen ze Adeleas en Ispan hadden gevonden, was het duidelijk geweest dat hun moordenares een Aes Sedai moest zijn geweest. Ze waren beiden verlamd door purperdoornwortel voor ze werden vermoord en het was bijna onmogelijk dat de windvindsters iets van dit kruid wisten dat zo ver van zee groeide.
745 Ispan zelf was als Novice weggelopen en was in Ebo Dar beland, maar ze was al teruggehaald voordat de Kinne zich aan haar bekend had kunnen maken, haar had kunnen dat ze meer waren dan een paar vrouwen die uit de Toren waren gezet en zomaar toevallig hadden besloten haar te helpen.
746 Alles en alles. Ze waren niet zacht geweest en ze hadden haar heel diep doorvorst en elk feitje opgediept dat een aanwijzing kon vormen. Toch wist ze weinig meer van de Kinne dan de andere Aes Sedai. Als er Duistervrienden in de Kinne zaten, zou de Zwarte Ajah alles hebben geweten.
747 Niet bepaald een gevoel dat je Nynaeve Almaeren als eerste toedichtte. Elayne schrok toen ze Lan wat verderop zag, die om hen heen draaide en beide gangen scherp in het oog hield. Hij was even lang als een Aiel in zijn donkergroene mantel en had schouders die een smid leken toe te behoren.
748 Ook al was hij midden in het paleis, aan zijn middel hing nog steeds een zwaard. Hij liet Elayne altijd huiveren. Uit zijn kilblauwe ogen staarde de dood, behalve als hij Nynaeve aankeek. De voldoening verdween meteen van Nynaeves gezicht toen ze hoorde wat er van haar verwacht werd.
749 Het was misschien niet Nynaeves schuld dat ze amper ouder leek dan twintig, want zij had al vroeg het kenmerk gekregen dat ze uiterlijk niet verouderde, maar voor de Kinne was leeftijd belangrijk en het was haar eigen keus om een groot gedeelte van haar tijd bij hen door te brengen.
750 De bedienden die ze achter Vandene en de twee Novices kon zien, waren gestopt met werken om met open mond naar het groepje vrouwen te staren. Ze betwijfelde of ze Lan nog zouden opmerken, al was die nog zo indrukwekkend. Aes Sedai die ruzie maakten, was iets bijzonders.
751 Ze was klein, niet veel langer dan Zareya en aanmerkelijk kleiner dan Vandene en Kirstian, maar ze leek wel een hand boven hen uit te steken. Het was een kunst die Elayne ook graag wilde beheersen. Hoewel ze dat niet wilde uitproberen in een gewaad dat zo gewaagd was gesneden.
752 Toen ze zich ten slotte naar de twee Novices wendde, stond haar gezicht weer even beheerst als het al die tijd sinds de moord op Adeleas had gestaan. Wat slechts inhield dat de rechter afzag van een veroordeling ter plekke. Later wellicht. Haar ingevallen gezicht stond kalm en grimmig.
753 Hoogstwaarschijnlijk was Lan steeds klaar voor een aanval, zelfs in zijn slaap. Het zou net zijn of je naast een hongerige leeuw lag. Bovendien was dat uit rots gehouwen gezicht voldoende om elk huwelijksbed af te koelen. Gelukkig had Nynaeve geen flauw benul van haar gedachten.
754 De bedienden krompen in elkaar als Lans ogen op hen vielen. Een bediende met een mager gezicht kreeg opeens bevende knieën en liet een armvol linnen vallen en een jonge vrouw met licht haar pakte werkelijk haar rok op en ging ervandoor, waarbij ze tegen een lamp botste en die schuddend liet staan.
755 Van de Kinsvrouwen die meegekomen waren naar Caemlin, waren er achttien niet meer in het paleis. Ze waren echter niet weggelopen. Aangezien er niemand van hen zo sterk was om te kunnen Reizen, had Nynaeve zelf een poort geweven en ze naar Altara, Amadicia en Tarabon gebracht.
756 De belofte moest gehouden worden. Ze had die zelf uitgesproken. Namens Egwene weliswaar, en in opdracht van Egwene, maar de woorden waren uit haar mond gekomen en zij ging haar woord niet breken. Ze wist echter niet hoe ze zich eraan kon houden, tenzij Egwene iets heel moois had bedacht.
757 Alise Tenjile stond aan het andere eind van de tafel en keek op. Ze droeg eenvoudige grijze kleding meteen hooggesloten nek en leek van middelbare leeftijd. Ze leek een prettige, onopvallende vrouw die echter behoorlijk opviel als je haar eenmaal kende en indien nodig uiterst onplezierig kon zijn.
758 Ze keek eenmaal en richtte haar aandacht toen weer op wat er aan de tafel gebeurde. Aes Sedai, zwaardhanden en de erfdochter maakten geen indruk meer op Alise. Reanne zat in een groen gewaad dat fraaier was dan dat van Alise aan de tafel. Haar gezicht vertoonde rimpels en haar haren werden al grijs.
759 Het betekende beteugelde, en dat waren ze. Vijf damane die de band moesten blijven dragen om de eenvoudige reden dat ze anders zouden trachten hun Seanchaanse teugelhoudsters te bevrijden. Luipaarden aan een touw was een beter geschenk geweest, w7ant die konden tenminste niet geleiden.
760 Reanne nam er alle tijd voor, bekeek wat ze had gedaan en knikte tevreden toen ze opstond. De Kinne had altijd getracht zo min mogelijk te geleiden en ze schepte veel genoegen in de vrijheid om saidar te gebruiken wanneer ze dat wilde, en ze was trots op goede wevingen.
761 Ze kon je echt afsnauwen wanneer het minachtend werd gebruikt. Nu staarde ze Reanne alleen maar aan. Wellicht probeerde ze een antwoord te bedenken. Elayne wist wel wat zij zou antwoorden, maar deze kwestie had niets te maken met haar aanspraken op de troon of met Andor.
762 Nynaeve leek in gedachten verzonken en leek moeite te hebben met een besluit. Ze greep met twee handen haar vlecht beet, liet weer los en sloeg haar armen over elkaar, terwijl de franje van haar stola wild rondzwierde. Ze keek iedereen behalve Lan woest aan. Ze keek Lan helemaal niet aan.
763 Nog drie vrouwen erbij waar ze niet helemaal zeker van waren, was niet echt wat je noemde goed nieuws, maar er was geen andere keus. Reanne aanvaardde Nynaeves besluit na enige tellen met een knik, terwijl Alise met een glimlach om de tafel heen kwam lopen om Nynaeve een schouderklopje te geven.
764 Er glinsterden onverwachte tranen in haar ogen toen ze zich met een ruk omdraaide om hem aan te kijken. Haar gezicht straalde van vreugde. Hij glimlachte terug en de kilte in zijn ogen was verdwenen. Elayne moest moeite doen om het tweetal niet met open mond aan te kijken.
765 Licht! Misschien was hun huwelijksbed toch niet zo koud als ze had gedacht. Bij die gedachte voelde ze zich rood worden. Ze probeerde niet naar het stel te kijken en haar ogen vielen op Marli. De Seanchaanse staarde strak voor zich uit en tranen stroomden over haar dikke wangen.
766 Er dansten vlammen op de dikke houtstammetjes in de brede marmeren haard, maar het vuur kon de kilte amper verdrijven. Dat spoorde haar aan zo snel mogelijk een blauw gewaad van fijne wol aan te trekken, met patronen van kunstparels rond de hoge hals en langs de mouwen.
767 Birgitte was heel indrukwekkend in haar gardekledij. En Birgitte zou graag een onderbreking willen, zelfs als dat luisteren naar kooplui inhield. Aan de verhitte knoop ergernis in haar hoofd te voelen vond de kapitein generaal van de koninginnegarde de verslagen maar zwaar werk.
768 Voorlopig kon het kroontje van de erfdochter in het ivoren sieradenkistje op haar kaptafel blijven. Een klein kistje. Ze had niet zoveel juwelen, de meeste waren in pand gegeven, en misschien moest de rest ook weg, net als het tafelzilver. Het had geen zin zich er nu zorgen over te maken.
769 Boven de donkerhouten lambrizering van haar zitkamer bevonden zich brede kooflijsten met vogels. Het vertrek toonde aan weerszijden twee haarden met fraaie mantels die beter verwarmden dan die in haar kleedkamer, hoewel ook hier vele tapijten op de witte tegelvloer nodig waren.
770 Tot haar verbazing zat Halwin Norrij er. De plicht had haar blijkbaar reeds overvallen. Toen ze binnenkwam, richtte de hoofdklerk zich op uit een stoel met lage rug. Hij klemde een leren map tegen zijn smalle borst en schoof slungelachtig om de tafel heen, zodat hij onhandig een been kon buigen.
771 Aan de stand van zijn hoofd te zien, dat hij schuin hield, alsof hij haar zo beter kon horen, was hij waarschijnlijk behoorlijk doof. Misschien was dat de reden waarom zijn woorden nooit van toon veranderden. Ze verhief haar eigen stem. Iets. Uiteindelijk zou het toch doodsaai worden.
772 Dat deed hij altijd. Ze maakte het zich gemakkelijk, sloeg de benen over elkaar en schikte haar rok goed. Hij greep niet naar zijn map. Alles wat op papier stond, zat ook in zijn hoofd. De papieren had hij alleen maar bij zich voor het geval ze die met eigen ogen wilde inzien.
773 Elayne was kaarsrecht gaan zitten toen hij de aluin vermeldde en ze glimlachte breed. Ze had zin om van vreugde een buiteling te maken. Als het iemand anders dan Norrij was geweest, had ze het gedaan. Ze was zo opgetogen dat ze Birgittes ergernis even voelde verdwijnen.
774 Alleen in Geldan was aluin van goede kwaliteit te vinden, tenminste tot nu, en de belasting op de aluinhandel was voldoende geweest om de Geldaanse troon vele generaties lang te steunen. Aluin uit Tyr en Arafel was niet zo goed, maar bracht evenveel geld op als olijfolie en edelstenen.
775 Tot dusver had de School een twintigtal leerlingen die in verschillende herbergen waren ondergebracht, maar zelfs nu het winter was, kwamen er elke dag meer bij, en ze begonnen steeds vaker een soortgelijke ruimte te eisen als zich volgens de geruchten in Cairhien bevond.
776 Zelfs als ze zeker wist dat de Laatste Slag aan alles een einde zou maken, wilde ze niet alleen maar blijven toekijken. Rhand was de Scholen begonnen voor het geval de wereld echt brak, in de hoop nog iets te redden, maar deze school zou de School van Andor zijn, niet die van Rhand.
777 Hij zou hoogstens zijn mond van afkeer vertrekken. De hoofdklerk hield de gelden van de natie bij, leidde de schrijvers die de hoofdstad bestuurden en gaf de troon raad in staatszaken. Hij had zeker geen netwerk van ogen en oren zoals de Ajahs of zelfs sommige zusters in hun eentje.
778 De vleugel met de vertrekken van de Herrezen Draak is grotendeels verwoest en zelf is hij verdwenen. Men neemt algemeen aan dat hij naar Tar Valon is gegaan om voor de Amyrlin Zetel neer te knielen. Sommigen geloven dat hij tijdens de aanval is gestorven, maar dat zijn er niet zoveel.
779 Dat was bijna, bijna een grap. Minstens een wat onhandig puntigheidje. Nog wel van Halwin Norrij. Zij geloofde ook niet dat Rhand dood was. Ze wilde niet geloven dat hij dood was. En wat dat knielen voor Elaida betrof, de man was te koppig om voor wie dan ook neer te knielen.
780 Er zouden veel problemen overwonnen kunnen worden als hij zich ertoe kon zetten voor Egwene te knielen, maar dat zou hij niet doen en zij was nog wel zijn vriendin uit zijn jongensjaren. Elaida had even veel kans als een geit op een hofdans, zeker als hij die proclamatie had gehoord.
781 Elayne dacht erover om een koninklijke post te beginnen als de toestand dat ooit toeliet. Norrij klaagde over het feit dat zijn laatste berichten uit Ebo Dar en Amador al waren achterhaald door gebeurtenissen die al wekenlang op straat te horen waren geweest. Niet alles was belangrijk.
782 In Illian was het rustig; het zat er vol met soldaten en krijgers van Rhand die herstelden van een veldslag tegen de Seanchanen. Meer was er niet bekend; niet eens of Rhand in de stad was geweest. De koningin van Saldea had zich teruggetrokken op het platteland en verbleef daar nog steeds.
783 Elayne wist er al van, maar het scheen dat ook de koningin van Kandor al maandenlang niet in Chasin was gezien, en men zei dat de koning van Shienar nog steeds op een uitgebreid werkbezoek aan Verwordingsgrens was, hoewel de Verwording tegenwoordig rustiger was dan sinds mensenheugenis.
784 Het was enkel een overzicht van wat er in andere landen gebeurde. Niettemin werd er van haar verwacht dat ze deze vraag zou stellen, ook al wisten beiden dat ze reeds over het antwoord beschikte, dat in feite neerkwam op: doe niets. Maar hij had telkens zijn antwoord klaar.
785 Wellicht is hij bevreesd door alles wat er ten noorden van het land gebeurt of is hij bang voor de overvallen van de Aiel, waar we zoveel over horen. Aan de andere kant is hij misschien nooit echt eerzuchtig geweest, maar koestert hij nu plannen om iets in het noorden van Altara te ondernemen.
786 Als haar aanspraken vergeefs waren en hij haar gezant wel had ontvangen, zou de volgende koningin een deel van Morland bezetten om hem een lesje te leren. Een stuk land naast al het land dat heer Luan en de anderen reeds in handen hadden. Ze had van Egwene echter betere inlichtingen gekregen.
787 Ze was niet van plan haar bron te onthullen, maar ze besloot hem gerust te stellen. Hij wist wat er gedaan moest worden maar was niet in staat dat te doen. Dat moest voor hem heel verontrustend zijn en dat was waarschijnlijk de reden waarom hij zijn lippen zo op elkaar perste.
788 Hij richt zich op Morland zelf. De Andoranen in Morland hebben eden van trouw aangenomen van edelen in het noorden, waardoor de anderen zenuwachtig worden. Bovendien zwerft daar een grote bende huurlingen rond. Feitelijk Draakgezworenen, maar Roedran denkt dat het huurlingen zijn.
789 Hij heeft ze in het geheim in dienst om daar te blijven en druk uit te oefenen als de andere legers zijn verdwenen. Hij is van plan die dreiging uit te buiten om de edelen zo strak aan zich te binden dat niemand graag als eerste los wil breken wanneer alle gevaar is geweken.
790 Zoals u zich bewust zult zijn, is uw aanspraak op de Zonnetroon daar heel goed bekend en hij wordt door velen gesteund. Blijkbaar spreken vele Cairhienin openlijk over een komst naar Andor om u te helpen de Leeuwentroon te winnen, zodat u des te sneller de Zonnetroon kunt opeisen.
791 Waarom had hij besloten haar dit te vertellen in plaats van haar te laten overrompelen door de komst van haar Cairhiense volgelingen? Had haar vertoon van kennis indruk op hem gemaakt? Of was hij misschien bang dat ze zou vernemen dat hij iets achterhield? Geduldig stond hij te wachten.
792 Het besturen van Caemlin was zonder schrijvers onmogelijk, om maar te zwijgen van het besturen van Andor. Als je ze niet in de gaten hield, hadden schrijvers de macht om zelfs een koningin op haar knieën te dwingen. Een goedkeurend woord was niet hetzelfde als een verklaring van trouw.
793 Ze zag een lamsbout met mosterdsaus, geroosterde kapoen met vijgen, suikerbroodjes met pijnboompitten, een roomsoep met prei en aardappels, koolrolletjes met rozijnen en kappertjes en een hartige pompoentaart. Er stonden twee bordjes: een met appeltaart en een met kersentaart met slagroom.
794 Twee, zodat ze kon kiezen welke ze het lekkerst vond. In een derde kan zat thee. Wat verloren stond in een hoekje van het blad haar gebruikelijke middagmaal van brood en een heldere soep. Reene Harfor vond dat maar niets. Ze beweerde dat Elayne zo mager was als een riet.
795 De huisvrouwe had haar mening luid verkondigd. De grijze vrouw trok een verwijtend gezicht toen ze het brood; de soep en de thee op tafel zette met een witlinnen eetdoekje, een kop en schotel van dun blauw porselein en een zilveren potje met honing. Plus enkele vijgen op een schotel.
796 Een koopman uit Nieuw Breem kwam vanmorgen met het nieuws. Een eerlijke en betrouwbare man, Tormon uit Illian. Geeft zich niet over aan dromen of verzinsels en is niet hang voor schaduwen. Hij zei dat hij op verschillende plekken Arafellers, Kandori en Shienaranen heeft gezien.
797 Opnieuw verborg ze een geeuw en opeens werden haar ogen groter terwijl ze naar haar kopje staarde. Fris en muntachtig. Zorgvuldig zette ze haar kopje neer, althans dat probeerde ze. Het schoteltje kwam verkeerd terecht en het kopje viel om, waardoor de thee over de tafel stroomde.
798 Ze probeerde de Bron te bereiken, probeerde zich te vullen met het leven en de vreugde van saidar, maar ze had evengoed kunnen proberen met een net de wind te vangen. Birgittes ergernis, wat minder opgewonden dan eerst, bevond zich nog steeds in een hoekje van haar geest.
799 Met een getuige zou Dyelin haar niet neersteken. De man bevochtigde zijn lippen, terwijl zijn ogen van de een naar de ander schoten. Toen kwam hij naar binnen, terwijl hij een lange dolk uit zijn riem trok. Nog twee mannen in de roodwitte livrei volgden hem en beiden trokken een lange dolk.
800 Met de grootste moeite duwde ze zich overeind. Haar knieën voelden zwak en ze moest met een hand steun zoeken bij de tafel, terwijl ze de andere gebruikte om haar eigen mes te trekken. Het lemmet van siersmeedwerk was nog korter dan haar hand, maar ze moest het ermee doen.
801 Dat had ook best gekund, als haar vingers rond het heft maar niet als houtblokken hadden aangevoeld. Een kind had het haar af kunnen pakken. Niet zonder strijd, dacht ze. Het leek of ze haar hand door dikke stroop duwde. Niet zonder strijd! Vreemd genoeg leek er geen tijd voorbij te gaan.
802 Moord! Wachters! Het drietal probeerde de stoel te ontwijken, maar een was te traag en de stoel klapte tegen zijn benen. Met een schreeuw viel hij tegen de man naast hem en beiden gingen neer. De derde, een slanke vlaskop met lichtblauwe ogen, schoot er met uitgestoken dolk langs.
803 Dyelin stak hakkend en stekend met haar eigen dolk in het rond, maar hij bewoog als een fret en ontweek haar met gemak. Zijn eigen lange dolk flitste en Dyelin struikelde met een gil achteruit, terwijl een hand haar maag greep. Hij danste lichtvoetig naar voren en stak opnieuw toe.
804 Zij gilde en viel als een lappenpop op de vloer. Hij stapte over haar heen en kwam op Elayne af. Alleen de man en de dolk in zijn hand bestonden nog voor haar. Hij snelde niet op haar af. Zijn grote blauwe ogen namen haar behoedzaam op, terwijl hij langzaam naar voren stapte.
805 Natuurlijk. Hij wist dat ze Aes Sedai was. Hij vroeg zich nu natuurlijk af of het gif zijn werk had gedaan. Ze probeerde rechtop te staan, hem woest aan te kijken, enkele ogenblikken met bluf te winnen, maar hij knikte in zichzelf en hief de dolk. Als ze iets had gekund, had ze het allang gedaan.
806 Op zijn gezicht lag geen vermaak. Het was een man die een klus had te doen. Opeens bleef hij staan en keek stomverbaasd omlaag. Net als Elayne. Naar een stuk staal dat uit zijn borst stak. Bloed borrelde op uit zijn mond toen hij voorover tegen de tafel viel, waardoor die wegschoof.
807 Stomverbaasd staarde ze naar de man die op het tapijt lag te bloeden. Uit zijn rug stak een zwaard. Haar dwalende gedachten leken van lood. Die tapijten zouden met al dat bloed nooit meer schoon te krijgen zijn. Langzaam keek ze op, langs het roerloze lichaam van Dyelin.
808 Ze leek niet te ademen. Naar de deur. De open deur. Daar lag een andere moordenaar. Zijn hoofd stond in een vreemde hoek en zat nog maar half aan zijn nek vast. De derde moordenaar vocht met een man in het rood. Grommend rolden ze over de vloer terwijl beiden om de dolk vochten.
809 Haar gezicht was koud, haar lichaam heet en klam. Iets hield haar armen en benen vast. Ze voelde kort paniek. Toen besefte ze dat Aviendha in de kamer was, evenals Birgitte, die als een vuist van beheerste kalme boosheid in haar hoofd aanwezig was. Hun aanwezigheid kalmeerde haar.
810 De dikke wintergordijnen waren aan de bedstijlen gebonden en het enige licht kwam van kleine flakkerende vlammetjes in de haard, net voldoende om de schaduwen te laten bewegen, niet om ze te verdrijven. Onwillekeurig reikte ze naar de Bron en vond die. Raakte saidar aan.
811 Het verlangen zeer veel saidar te putten drong zich sterk op, maar ze trok zich met tegenzin terug. Met grote tegenzin en niet alleen omdat ze ernaar verlangde om vervuld te worden met het rijke gevoel van saidar, want het was een bodemloze behoefte die beheerst diende te worden.
812 Ze wist niet welke kruiden Nynaeve haar gegeven had, maar ze voelde zich niet zwakker dan na de dolkwortel. Ze meende best te kunnen lopen, zolang ze maar niet lang hoefde te staan en ver te lopen. En haar hoofd was helder. De vensterluiken lieten streepjes maanlicht door.
813 Ze omhelsde de Bron weer en geleidde vier stroompjes Vuur om een staande lamp aan te steken, vervolgens een tweede. De kleine vlammen maakten het vertrek ineens veel lichter, waardoor Birgitte even een hand voor haar ogen hield. De jas van kapitein generaal stond haar goed.
814 Het leek er verdacht veel op dat ze haar plezier verborg. Haar gezicht stond veel te nietszeggend. Birgitte werd door Aviendha altijd met gepaste voorzichtigheid opgenomen. Nadat zij en Elayne elkaar als eerstezusters hadden aangenomen, had Birgitte haar ook geadopteerd.
815 Niet als zwaardhand natuurlijk, maar ze gedroeg zich als een oudere zus tegen haar, net zoals ze vaak tegen Elayne deed. Aviendha wist niet goed wat ze daar mee aan moest. En het feit dat ze nu als een van de weinigen wist wie Birgitte eigenlijk was, had niet erg geholpen.
816 Nu is hij Jager op de Hoorn en omdat hij redelijk bekwaam is, is hij luitenant geworden. Hij is een Andoraan, ergens uit het westen, in de buurt van Baerlon. Hij beweert tijdens de Opvolgingsoorlog voor je moeder te hebben gevochten, maar hij moet toen nog een jongen zijn geweest.
817 Een man met zoveel bekwaamheden als soldaat dat Birgitte hem luitenant had gemaakt. Ze probeerde de leidinggevende gardisten zoveel mogelijk uit Andor te laten komen. Een tijdige redding, één man tegen drie, en een zwaard dat als een speer door de kamer werd gegooid, net als in een speelmanverhaal.
818 Als Elayne haar niet beter had gekend, zou ze hebben gezworen dat de Birgitte aan het pruilen was. Ze had graag willen weten hoe Nynaeve dat had klaargespeeld. In de tijd van het beestenspul had Nynaeve net zoveel ontzag voor Birgitte gekoesterd als Aviendha nu had. Maar dat was veranderd.
819 Volledig. Nu koeioneerde Nynaeve Birgitte evenveel als ieder ander. En het lukte bij haar ook beter dan bij anderen. Ze is een vrouw als ieder ander, had Nynaeve ooit gezegd. Dat heeft ze me zelf gezegd en ik besefte dat ze gelijk had. Alsof dat ook maar iets verklaarde.
820 Nou ja, een zwaardhand deed dat soort dingen ook, maar normaal gesproken maakte Birgitte er altijd een opmerking bij. Hoewel haar terugkomst wellicht die opmerking uitdrukte. Ze bood de beurs met een zwierige buiging aan en rond haar lippen speelde iets wat voor Nynaeve en Aviendha was bedoeld.
821 Leidde hij haar met zijn ervaring. Ze moest soms nog wel wat doen aan haar temperament, maar ook dat leek steeds beter te gaan na haar merkwaardige huwelijk op de boot. Het eerste slokje wijn smaakte gewoon naar wijn, een heel goede wijn, maar Elayne keek fronsend naar de beker en aarzelde.
822 Tot ze besefte wat ze deed en waarom ze dat deed. De herinnering aan de dolkwortel in haar thee was nog heel vers. Wat had Nynaeve erin gedaan? Geen dolkwortel natuurlijk, maar wat wel? Ze tilde de beker op voor nog een slok, maar hij leek erg zwaar. Uitdagend dronk ze de wijn in één teug op.
823 Koninklijke gezanten werden hier ontvangen en belangrijke verdragen en oorlogsverklaringen werden hier bekendgemaakt aan de verzamelde hoogwaardigheidsbekleders en de lange zaal paste bij de naam en het gebruik. Zonder andere mensen leek het een grote holklinkende grot.
824 Vanaf de roodwitte vloerplavuizen liep een rode loper over de witte treden omhoog. De troon was gemaakt voor een vrouw, maar nog steeds heel groot op zijn zware poten als Ieeuwenklauwen. De rugleuning vertoonde hoog aan de bovenkant de Witte Leeuw in maanstenen tegen een achtergrond van robijnen.
825 Een hand rustte licht op de leeuwenkop van de armleuning en ze wierp een koninklijke blik door de zaal. Haar ogen vielen op Elayne. Ze herkende de erfdochter en raakte in de war. Kroon, vuurdruppels en zijde verdwenen en werden vervangen door eenvoudige wol en een lang schort.
826 In haar oren droeg ze smaragden en in haar roodgouden krullen waren kleinere edelstenen geweven. Ze lier de edelstenen in het haar verdwijnen en knikte. Dir was passend voor de erfdochter en niet al te pronkerig. Je moest hier voorzichtig zijn met je gedachten over jezelf, anders.
827 Haar bescheiden groenzijden gewaad veranderde in de strakke op het lichaam klevende kledij van Tarabon. Met haar donkere wijde broek, blote voeten, gouden oorringen, een neusring, een kettinkje vol muntjes en donkere tatoeages op beide handen leek ze het volgende moment wel iemand van het Zeevolk.
828 Ze droeg een nagemaakte stenen ring op haar huid en leek nevelig, bijna doorzichtig. Fronsend trachtte ze naar Elayne te stappen en struikelde. Ze viel bijna vanwege het strakke donkerblauwe Taraboonse gewaad, dat nog veel strakker zat dan wat Elayne zich zojuist had ingebeeld.
829 Ik bedoel over wat er vandaag is gebeurd. Jij verliest jezelf altijd in geklets of jullie samen je haren zitten te borstelen voor het slapen. Licht, ik wil niet dat ze als Amyrlin voor me staat en je weet dat ze het naadje van de kous zal willen weten als ze ervan hoort.
830 Voor de goede orde voegde ze er het nieuws van Elenia en Naean aan toe en de speurtocht van de huisvrouwe naar verspieders in het paleis. Ze vertelde zelfs dat Zareya en Kirstian nu onder de hoede van Vandene stonden en over de aanval in Cairhien op Rhand en zijn verdwijning.
831 Egwene leek niet onder de indruk van de opsomming. Ze onderbrak Elayne zelfs toen ze het over Rhand had, omdat ze het al had gehoord. Ze schudde wel afkeurend haar hoofd toen ze hoorde dat Vandene nog steeds niet wist wie de Zwarte zuster was, want dat vond zij haar grootste zorg.
832 Ze was hier veel handiger in dan Elayne of Nynaeve. Ze droeg geen zijde maar donkergroene wollen rijkleding, mooi en goed gesneden, zonder opsmuk. Waarschijnlijk hetzelfde wat ze overdag had gedragen. En het bleef groenwollen rijkleding. ik had jullie willen opdragen morgen.
833 De laatste klacht is dat we maar zestien Aanvaarden hebben, hoewel de meeste zusters Faolain en Theodrin ook behandelen alsof ze nog Aanvaarden zijn. Die achttien zijn echter nauwelijks voldoende om de Novices die lessen te geven die gewoonlijk door Aanvaarden worden gegeven.
834 De mouwen van haar gewaad liepen wijd uit en de lage halslijn was afgewerkt met geborduurde bloemen en pareltjes. Haar haren reikten tot haar middel en werden bijeengehouden door een kapje van heel dun gouddraad met maanstenen en saffieren. Aan haar linkerwijsvinger zat een dikke gouden ring.
835 Meer ontspannen, maar nog steeds niet bereid naar tegenwerpingen te luisteren, ik reken erop dat elke vrouw die in de Noviceboeken staat, doet waartoe zij in staat is, dat zij de stola verwerft en dient als Aes Sedai als dat tot haar mogelijkheden behoort, maar ik wil niet dat iemand erdoor sterft.
836 Elayne draaide zich om. Daar stond een man te kijken. Een man die even lang was als een Aiel, met witte lokken in zijn donkerrode haar, maar zijn blauwe jas met hoge kraag zou nooit door een Aiel worden gedragen. Hij leek heel gespierd en zijn harde gezicht kwam haar bekend voor.
837 Ze sprong overeind en rende hem na, maar hoe snel ze ook was, Egwene was nog sneller. Het ene ogenblik was Egwene nog achter haar, het volgende stond ze in de deuropening te kijken in de richting waarin de man was weggerend. Elayne probeerde zichzelf naast Egwene te denken en dat gebeurde.
838 Ze gaf het nieuws van Dyelin door over de Grenslanders in Breemwoud. Ze voegde eraan toe wat ze van Meester Norrij gehoord had, terwijl ze voortdurend alle kanten probeerde op te kijken. Ze wilde niet opnieuw half slapend worden afgeluisterd, ik denk dat die vorsten in Breemwoud zitten.
839 De flakkerende lampen gaven voor dit soort werk te weinig licht, maar dat was niet de reden waarom haar vogels scheef leken te staan. Ze wilde naar bed en had een hekel aan borduurwerk. Ze moest echter wakker blijven en dit was de enige manier om te voorkomen dat ze met Chesmal Emry moest praten.
840 Tenminste wat Chesmal een gesprek noemde. De zelfvoldane, opschepperige Gele was aan de andere kant van de kamer heel aandachtig bezig met haar eigen borduurwerk en ze nam aan dat iedereen met een naald in de handen net als zijzelf een vlijtige belangstelling had voor het werk.
841 In de maanden na Moghediens verdwijning had ze al twintig keer gehoord van Chesmals aandeel in de ondervraging van Tamra Ospenya op de pijnbank en ook hoe Chesmal de Roden had aangespoord Sierin Vayu te vermoorden voor Sierin kon bevelen haar gevangen te zetten. Misschien wel vijftig keer.
842 Als je Chesmal geloofde, had ze eigenhandig de Zwarte Ajah gered en iedereen moest dat horen. Dat soort geklets was niet alleen saai, maar ook gevaarlijk. Zelfs dodelijk als de Hoogste Raad ervan hoorde. Weer onderdrukte Asne een geeuw en keek met samengeknepen ogen naar haar werkstuk.
843 Het was Eldrith Jhondar, de handschoenen in een hand en haar donkere mantel nog achter op de rug. Het gewaad van de plompe Bruine zuster was eveneens donker en zonder opsmuk. Asne had een hekel aan die simpele wollen stof, maar ze mochten geen aandacht trekken. Die grauwe kleren pasten bij Eldrith.
844 Ze fronste alsof ze nu pas besefte dat ze die had gedragen. Zorgvuldig maakte ze de zilveren gesp in haar hals los en ze gooide haar mantel in een slordige hoop over een stoel. De saidargloed rond Chesmal verdween toen ze haar borduurraam opzij schoof, zodat ze op kon staan.
845 Haar lip krulde verachtelijk bij de herinnering. De aankomst van Eldriths Kennit had hen echter doen besluiten te vertrekken. Hij wist zeker dat ze een moordenares was, half overtuigd ook dat ze bij de zwarte Ajah hoorde en vastbesloten haar te doden zonder op de gevolgen voor zichzelf te letten.
846 Wellicht was het de hoogste tijd voor Eldrith om een ongeluk te krijgen. De deur ging open en Temaile Kinderode schoof zo stil de kamer binnen dat ze allemaal door haar verrast werden. De kleine voormalige Witte zuster met het vossengezicht droeg een mantel met geborduurde leeuwen op de schouders.
847 Omdat de mantel openhing, was haar roomkleurige zijden nachtpon zichtbaar, die onfatsoenlijk aan haar huid plakte. Aan haar vingers bungelde een armband gemaakt van gekronkelde glazen ringen. Ze leken op glas, voelden aan als glas, maar een hamer kon ze niet in scherven slaan.
848 Chesmal probeerde Temaile heel onopvallend in het oog te houden, waarbij ze onbewust zenuwachtig haar lippen bevochtigde. Asne deed snel haar mond dicht en hoopte dat niemand had gemerkt dat ook zij zenuwachtig haar lippen had bevochtigd. Eldrith had het zeker niet opgemerkt.
849 Chesmal beantwoordde Eldriths blik verontwaardigd, terwijl Asne onschuld toonde. Ze hadden het geweten, maar wie wilde Temaile iets in de weg leggen? En ze betwijfelde ten zeerste of Eldrith meer dan een oppervlakkig bezwaar had laten horen als zij ervan op de hoogte was geweest.
850 Ze had bij Eldriths vermaning, al was die nog zo slap, het hoofd moeten buigen en zich moeten verontschuldigen dat zij haar wens had getrotseerd. In plaats daarvan glimlachte ze. Die lach bereikte echter nimmer haar ogen, die groot en donker waren en veel te veel glansden.
851 Dat zou echter niet gebeuren als ze een Uitverkorene als beschermvrouwe hadden. Als Moghedien zo verschrikkelijk graag Nynaeve in handen wilde krijgen, dan gold dat wellicht ook voor de andere Uitverkorenen. Het echte probleem was er een te vinden om dat geschenk aan te nemen.
852 Sinds Samara versluierde ze die binding niet meer. Alleen Powl was een Duistervriend, maar de andere drie zouden doen wat ze zei en geloven wat ze vertelde. Het was noodzakelijk hen voor de anderen verborgen te houden, maar ze wilde enkele gewapende mannen bij de hand hebben.
853 Het vroege ochtendlicht achter de vensters van de zitkamer was grijs en het was vroeger dan vrouwe Shiaine meestal opstond, maar vanmorgen had ze zich al in het donker aangekleed. Tegenwoordig dacht ze aan zichzelf als Shiaine. Mili Skane, de dochter van de zadelmaker, was bijna geheel vergeten.
854 Marillin was een magere vrouw met dof lichtbruin haar. De Bruine zuster leek niet op een Aes Sedai. Haar smalle gezicht en brede neus zouden beter bij Falions livrei hebben gepast dan bij haar mooie blauwe wol, die eigenlijk alleen gepast was voor een middelmatig geslaagde koopvrouw.
855 Was de vrouw bang dat het met haar ook zo zou aflopen? Om de waarheid te zeggen, zou Shiaine Falion binnen de kortste keren inruilen voor een echte kamenierster als het kon. Nou ja, zolang ze al die andere dingen er ook bij deed. Er was een grote kans dat beide vrouwen hierna moesten sterven.
856 De deur ging open en Murellin keek vragend naar binnen. Zijn gespierde lijf vulde de deuropening bijna helemaal. Achter hem kon ze nog iemand zien staan. Ze knikte en Murellin stapte opzij en gebaarde dat Daved Hanlon naar binnen moest gaan, waarna hij de deur achter hem sloot.
857 De inspanning om de weving vast te houden en om saidin te bevechten deed hem wankelen. Hij wilde kokhalzen, zich vooroverbuigen en braken. Het kostte hem moeite om zich overeind te houden. Hoog in de muur lieten spleten tussen de luiken van een paar kleine vensters wat licht naar binnen vallen.
858 Het was net genoeg om, met de Ene Kracht in hem, iets te zien. De kamer was vol meubels en grote, met lappen afgedekte vormen; daartussen stonden enorme manden die gewoonlijk gebruikt werden voor aardewerk. Er waren kisten in alle soorten en maten, dozen, kratten en snuisterijen.
859 Misschien had een koningin van Andor een eeuw of twee geleden aan deze tafel gegeten. Een eeuw of twee, lachte Lews Therin in zijn hoofd. Een heel lange tijd. In Lichtsnaam, laat het gaan! Dit is de Doemkrocht! De stem stierf weg toen de man naar een uithoek in Rhands geest vluchtte.
860 Dit keer had hij zijn eigen reden om naar Lews Therins geklaag te luisteren. Haastig gehaarde hij Min om hem te volgen van de open plek in het bos aan de andere kant van de poort. Zodra ze binnen was, liet hij saidin los, waardoor de poort zich in een snelle lichtbundel van boven naar beneden sloot.
861 Gelukkig verdween de misselijkheid meteen. Hij was nog wat draaierig, maar hij had niet meer het gevoel alsof hij moest braken of moest omvallen. Het smerige gevoel bleef echter wel, de smet van de Duistere, die in hem vloeide door de wevingen die hij om zich heen had geweven.
862 Haar helderblauwe handschoenen met geel borduurwerk staken in de riem en ze droeg een mantel die met gele krullen was afgezet en die dichtgehouden werd door een gouden speld in de vorm van een roos. Ze zag eruit of ze op een gewonere manier was aangekomen, maar ze zou alle aandacht trekken.
863 Dat was ze ook. Hij kon niet naar haar kijken zonder dat te denken. Of spijt te hebben van zijn zwakte, waardoor hij haar niet naar een veilige plek stuurde. Ze haalde diep adem en niesde voor ze de hand voor haar mond kon slaan, en keek hem toen nijdig aan alsof het zijn schuld was.
864 Ik heb mijn haar voor jou in de krullen gezet. Ik heb mijn léven voor je opgegeven. Mijn jasje en broek geef ik niét op. Bovendien heeft niemand hier me ooit langer in een rok gezien dan de tijd die het me kostte om hem weer uit te trekken. Je weet dat dit niet werkt, tenzij ik herkend word.
865 Licht! Wat Min ook zei, hij kon gewoon niet geloven dat Elayne en Aviendha hem allebei liefhadden. Of dat deze wetenschap Min niet deerde. Vrouwen waren zó vreemd. Elayne en Aviendha hadden een reden om hem te haten, niet om hem lief te hebben, en Elayne had dat tenminste nog duidelijk gemaakt.
866 Rhand zuchtte. Dit was te belangrijk voor haar spelletjes, maar als hij het toeliet, zou ze dat blijven doen. Maar zo zag zij het niet. Soms verschilde haar idee van wat belangrijk was aanzienlijk van het zijne. Zeer aanzienlijk. Hij zou haar goed in de gaten moeten houden.
867 Nynaeve Sedai? Waarom zouden de anderen – de echte Aes Sedai – haar nog steeds dat spelletje laten spelen? En was Mart er niet? En hier kennelijk ook nog nooit geweest. In zijn hoofd tolden kleuren, bijna een beeld dat hij kon zien. Het verdween in een hartslag, maar hij wankelde.
868 Ze kon alles bederven! Je plannen falen omdat je wilt leven, dwaas. Lews Therins stem was een ruwe fluistering. Aanvaard dat je dood bent. Aanvaard het, gek, en stop met me te martelen! Rhand onderdrukte de stem tot een gedempt gezoem, een gonzende bijter in de duisternis van zijn geest.
869 Hij was het niet gewend om achter iemand aan te lopen en het verbeterde zijn stemming niet bepaald. Hij was nog steeds een beetje duizelig en de smerigheid van de smet was nog voelbaar. Hij leek de laatste tijd steeds vaker een slechte bui te hebben, tenzij Min bij hem was.
870 Ze deden hem glimlachen, een zuinige en tevreden glimlach. Geen van hen had een leeftijdloos gezicht, en een heel stel had zelfs rimpels en kraaienpoten, die bij een Aes Sedai nimmer te zien zouden zijn. Het vreemde was dat hij soms wel kippenvel kreeg als er een vlakbij kwam.
871 Hij had aangenomen dat het gerucht over honderden Aes Sedai die met een leger naar Caemlin optrokken, betekende dat er ook zoveel zusters bereid waren de Herrezen Draak te volgen. In plaats daarvan was zelfs zijn oorspronkelijke hoop op een stuk of tien zusters wel heel optimistisch geweest.
872 Een stevig vuur was erin geslaagd de kou uit de lucht te verdrijven. Of misschien was het de poging die haar verwarmd had, bedacht Nynaeve zuur. Aan de kostbare klok op de bewerkte schoorsteenmantel te zien, duurde deze les al een uur. Een uur geleiden zonder rust maakte iedereen warm.
873 Het was een eenvoudige afleiding, maar het meisje hijgde verrast en heel even verminderde haar omhelzing van de Bron, heel even flikkerde de Ene Kracht in haar. Tegelijk duwde Nynaeve niet langer tegen de stroom van de ander, maar richtte met een ruk haar eigen stroom op haar oorspronkelijke doel.
874 Op hetzelfde ogenblik verdween de gloed van saidar en drukten haar laatste twee stromen Lucht Talaans armen tegen haar zijde en haar knieën in de wijde, donkere broek tegen elkaar. Heel netjes, al zeg ik het zelf, dacht Nynaeve. Het meisje was heel lenig en erg goed met haar wevingen.
875 Bovendien was het op zijn best gewaagd, en op zijn slechtst zinloos, om iemand af te schermen die de Ene Kracht vasthield, tenzij je véél sterker was dan de ander. Maar hoewel Talaan haar evenaarde, maakte dat geen verschil. Het hielp om een tevreden glimlach te voorkomen.
876 Het leek zo kort geleden dat de zusters geschrokken waren van haar kracht en geloofden dat slechts enkele Verzakers meer kracht hadden. Talaan was nog niet vertraagd; ze was weinig meer dan een kind. Vijftien? Jonger misschien! Het Licht mocht weten wat haar vermogen was.
877 Ze had er geen belang bij om te weten of dit meisje van het Zeevolk sterker dan haar zou worden. Helemaal niet. Talaan schuifelde met haar blote voeten op het groene tapijt en deed een vergeefse poging om het schild te breken, dat Nynaeve gemakkelijk op zijn plaats hield.
878 Alle stoelen in de kamer waren tegen de muur gezet, hoewel er eigenlijk geen open ruimte nodig was. Zaide keek toe bij de lessen, in het gezelschap van zes windvindsters. Ze was gekleed in een overdaad van fel gekleurd linnen en rode, gele en blauwe zijde die met gouddraad doorweven was.
879 Ze was een slanke, koele en terughoudende vrouw die bijna even lang was als Aviendha en boven Zaide uittorende. Dat was de juiste plek, voor zover Nynaeve wist, maar aan Zaides linkerzijde zat Senine, die dienst deed op een scheerder, een van de kleinere schepen van het Zeevolk.
880 Dit verwees Caire en Tebreille naar de buitenste stoelen, terwijl zij windvindsters van golfvrouwes waren. Ze droegen in elk oor vier massieve oorringen en bijna evenveel muntjes als Zaide zelf. Misschien was het alleen maar om de twee hooghartig kijkende zusters uit elkaar te houden.
881 Een vrouw kon van die pogingen gek worden. Nynaeve bromde wat, rukte haar stola recht en bereidde haar stromen voor. De zuivere vreugde van het vasthouden van saidar kon nauwelijks op tegen haar ergernis. Probeer het nog eens, Nynaeve. Nog één keer, Nynaeve. Doe het nu, Nynaeve.
882 Al te vaak dingen die ze nauwelijks kende, moest ze met tegenzin toegeven; ze had niet echt veel oefening in de Toren gehad. Als ze een keertje onhandig deed, had Renaile er buitengewoon veel plezier in om haar te laten zweten. Dat deden de anderen ook, maar zonder dat plezier.
883 Ineens schoten zes wevingen van Lucht op Nynaeve af, die ze snel met Vuur doorsneed. De afgesneden stromen schoten terug naar Talaan en bezorgden haar een zichtbare schok. Maar voor de stromen goed en wel verdwenen waren, schoten er zes nieuwe op Nynaeve af, sneller dan eerst.
884 En Nynaeve sneed weer. En merkte verbijsterd dat Talaans weving van Geest om haar heen flikkerde, zich om haar heen wikkelde en haar van de Bron afsneed. Ze was afgeschermd! Talaan had haar afgeschermd! Als laatste vernedering grepen stromen Lucht haar armen en benen stijf vast en kreukten haar rok.
885 Geërgerd schudde ze aan haar stola en liet die in de kromming van haar ellebogen glijden. Ze hoefde het meisje niet te zeggen dat ze geluk had gehad. Ze was snel, zeker, maar Nynaeve wist niet of ze zelf nog veel langer in staat was te geleiden. Ze was op dit moment zeker niet op haar best.
886 Zaide legde nooit iets uit en verontschuldigde zich nergens voor. Ze verwachtte gehoorzaamheid. Nynaeve overwoog haar te zeggen dat ze helemaal niets kon zien van wat ze aan het doen waren, maar ze verwierp de gedachte onmiddellijk. Niet met zes windvindsters in de kamer.
887 Twee dagen geleden had ze haar mening vrijelijk geuit en de gevolgen daarvan wilde ze niet nog eens ondervinden. Ze had geprobeerd het te zien als een boetedoening voor het spreken zonder nadenken, maar dat hielp niet veel. Ze wenste dat ze hun nooit geleerd had om te koppelen.
888 Dacht ze dat Nynaeve deze keer niet zou worden afgeleid door onnodige stromen Lucht? Talaans weving begon zich om haar heen te krullen en snel spon ze haar eigen weving om dat van Talaan op te vangen. Ze zou voorbereid zijn wanneer Talaan stromen Lucht zou maken. Of misschien geen Lucht deze keer.
889 Niet iets gevaarlijks, toch. Dit was een oefening. Maar Talaans stroom Geest maakte de krul niet af en Nynaeve haalde breed uit, terwijl Talaans stroom recht op haar afsprong en haar vasthield. Opnieuw verdween saidar en drukten stromen Lucht haar armen tegen haar zij en snoerden haar knieën vast.
890 Gehoorzaam hield Talaan het schild en de stromen rond Nynaeve vast, zodat die als een standbeeld moest blijven staan – stomend als een ketel die te lang op het vuur staat. Ze weigerde om rond te schuifelen als een gebroken speelpop, en dat was behalve stilstaan alles wat ze kon.
891 Het is bekend hoe Aes Sedai de waarheid als een draaikolk rond laten wentelen. Windvindsters, vorm een cirkel. Kurin, jij leidt. Als ze uitbreekt, zorg je ervoor dat ze geen kwaad doet. Als aanmoediging... leerling, bereid je voor om haar ondersteboven te draaien als ik tot vijf heb geteld.
892 Ze duwrde harder tegen het schild, en toen zo hard als ze kon. Ze had net zo goed haar hoofd tegen een rotsblok kunnen slaan. Wild en volkomen ondoordacht vocht ze tegen de stromen Lucht die haar vasthielden. De franje en losse plooien van haar stola dansten om haar heen.
893 Ze kon de Bron erachter voelen, bijna zien, zoals warmte en licht vanuit een ooghoek. Wanhopig en hijgend tastte ze het gladde oppervlak af. Er zat een rand aan, bijna als een cirkel, maar toen ze probeerde om de rand heen te glippen merkte ze dat ze weer in het midden van die gladde cirkel was.
894 Ze had dit allemaal al lang geleden geleerd en al lang geleden geprobeerd. Haar hart bonsde en leek uit haar ribbenkast te willen springen. Ze vocht tevergeefs om haar kalmte te bewaren en probeerde weer de rand te vinden, zonder te proberen aan de andere kant van de cirkel te komen.
895 Er was één enkele plek waar het... zachter aanvoelde. Dat had ze nooit eerder opgemerkt. Dit zachte punt, een kleine bobbel, leek in niets van het overige schild te verschillen en was niet erg veel zachter, maar ze gooide zichzelf er tegenaan. En merkte dat ze weer terug was in het midden.
896 Opnieuw. O Licht! Alsjeblieft! Ze moest! Voordat...! Ineens besefte ze dat Zaide nog steeds geen vijf had gezegd. Ze hijgde alsof ze tien span had gehold en staarde in het niets. Het zweet rolde over haar gezicht en rug. Het droop tussen haar borsten en gleed over haar buik naar beneden.
897 Haar benen trilden. De golfvrouwe keek haar recht aan en tikte nadenkend met een slanke vinger tegen haar volle lippen. De gloed hing nog steeds om de cirkel van zes en Kurin had nog steeds een afwijzend standbeeld kunnen zijn, maar Zaide had nog steeds geen vijf gezegd.
898 Tot ze de kamer had verlaten, was ze nog steeds de lerares. Het Zeevolk was onverbiddelijk in hun regels. Nynaeve nam aan dat slappe regels op schepen tot moeilijkheden konden leiden, maar ze had liever gehad dat het Zeevolk zich er bewust van was dat het nu niet op een schip was.
899 Erger nog, hun regels aangaande leraren onder de landrotten waren heel duidelijk. Ze nam aan dat ze gewoon elke medewerking had kunnen weigeren, maar als ze hun overeenkomst maar een haarbreedte zou schenden, zouden deze vrouwen het van Tyr tot aan het Licht mocht weten waar laten weten.
900 En de zusters zouden geen dikke buidels met goud krijgen om andere leraren aan boord te nemen. Zaide en de windvindsters reageerden alsof de scheepsjongen haar vertrek had aangekondigd. Ze stonden gewoon in een stille groep te wachten tot ze weg was, en niet bepaald geduldig.
901 Als alles gezegd en gedaan was, was ze weer een windvindster. Talaan stond nog steeds nederig waar ze was achtergelaten, een meisje dat naar het tapijt onder haar blote voeten staarde. Met opgeheven hoofd en rechte rug verliet Nynaeve de kamer met alle waardigheid die ze nog kon opbrengen.
902 En schrok op toen ze zag wie haar in de gang opwachtte. Op het eerste gezicht leek Alivia, in eenvoudige blauwe kleding die ze van een lid van de Kinne had gekregen, een gewone vrouw. Ze was wat langer dan Nynaeve, met fijne rimpeltjes in haar ooghoeken en witte strepen in haar goudgele haar.
903 Ze wenste dat ze meer als de andere zusters kon zijn, die zonder nadenken de kracht van andere geleidsters kenden, maar dat was ook iets dat ze nooit had kunnen leren. Misschien konden sommige Verzakers Alivia overtroeven, maar beslist niemand anders. En ze was een Seanchaanse.
904 Het zou niet erg leuk zijn als het Zeevolk naar buiten kwam en bedacht dat ze aan het afluisteren was, maar ze haastte zich beslist niet. Ze wilde alleen maar stevig doorstappen. Dat was alles. De vrouwen van het Zeevolk waren niet echt degenen in het paleis die ze wilde vermijden.
905 Ze wilden haar niet echt de les lezen over hoe ze de waardigheid van de Witte Toren behoorde te bewaren. Zover waren ze nog niet gegaan, maar ze schenen er wel steeds dichterbij te komen. De hele maaltijd zou een en al puntige vragen opleveren en nog puntiger opmerkingen.
906 Maar geen enkele opdracht om ermee op te houden. Ze betwijfelde of ze dat zouden doen zonder dat er een rechtstreeks bevel werd gegeven. En ze waren heel goed in staat om haar op te zoeken als ze niet kwam. Hun zeggen dat ze wat meer pit moesten tonen, was een verschrikkelijke fout gebleken.
907 O, ik zie het al. Onder elkaar zijn we heel aanhankelijk hoor, maar in het openbaar moet ze alles vermijden waaruit voorkeur blijkt. Dat is een ernstige misdaad bij ons. Het zou moeder haar rang kunnen kosten en we zouden béiden ondersteboven aan de ra worden opgehesen om gegeseld te worden.
908 Het voelde heerlijk om op zijn kracht te steunen, al was het maar even, terwijl hij haar haren zacht streelde. Zelfs als ze daarvoor zijn gevest uit haar ribben moest schuiven. En wie grote ogen opzette bij dit openlijke vertoon van aanhankelijkheid, mocht zichzelf ophangen.
909 Ook al zou ze regen Zaide en de anderen zeggen dat ze geen plannen had om Talaan ook maar ergens mee naartoe te nemen, ze zouden haar villen. Deze keer zou ze dat niet voor Lan kunnen verbergen, als ze dat de eerste keer al had gekund. Reanne en de anderen zouden ervan horen.
910 En Alise! Ze zouden haar net als Merilille gaan behandelen. Haar opdrachten negeren, haar evenveel eerbied betonen als de windvindsters Talaan. Ze zou worden opgezadeld met het bewaken van Alivia. Het zou rampzalig worden en de allergrootste vernedering zou haar ten deel vallen.
911 Het was niet echt een grap geweest. Een echtgenoot betekende dat ze geen bed met een andere vrouw hoefde te delen, of zelfs twee, en het leverde haar een zitkamer op. Het was niet groot, maar het leek altijd gezellig te zijn, met een goed haardvuur en een kleine tafel met vier stoelen.
912 Het was beslist genoeg voor haar en Lan. Haar hoop op enige afzondering verdween echter zodra ze de zitkamer binnenkwam. Midden op het gebloemde tapijt wachtte de huisvrouwe haar op, zo statig als een koningin, zo keurig alsof ze zich net had aangekleed, en in een heel boze bui.
913 Hoe hij soms haar gedachten kon lezen terwijl een ander zijn binding hield, was haar niet duidelijk. Maar ze was er blij mee. Ze was erin geslaagd om in de Ene Kracht althans gelijkwaardig te zijn aan Talaan, maar ze betwijfelde of ze nu met de Ene Kracht een stoel omver kon gooien, ik heb geen.
914 Het was moeilijk om iets anders te zien dan die vreselijke wrat, maar ze had de man zeer zeker nog nooit eerder gezien. Zaken van de vrouwenkring. Geen man mocht daar iets van opvangen. Het was geheim. Maar ze bleef saidar vasthouden, ik weet... het weer. Dank u, vrouwe Harfor.
915 Ze snoof. Roddel en achterklap, daarover gingen negen van de tien mannenpraatjes. Vermoeid liet ze saidar los. Met tegenzin. Ze hoefde zich zeker niet tegen Rhand te beschermen, maar ze zou het nog een beetje langer hebben willen vasthouden, het gewoon willen aanraken, vermoeid of niet.
916 Het kostte wat moeite, maar ze omhelsde saidar en stak beide handen uit. Ze hield zijn hoofd in haar handen en weefde moeizaam een Delving. Ze had geprobeerd om een betere manier te vinden om achter iemands kwaal te komen, maar tot op heden was dat niet gelukt. Het was genoeg.
917 De weving gleed om hem heen en haar adem stokte. Ze had op Falme van de wond in zijn zijde gehoord, een wond als een puist van kwaad in zijn vlees, die nooit helemaal genas en alle bestaande Heling weerstond. Nu had hij een andere half geheelde wond, boven de oude, en ook deze klopte van het kwaad.
918 Een ander soort kwaad, een spiegel van het kwaad in de eerste wond, maar even kwaadaardig. En ze kon geen van beide met de Ene Kracht aanraken. Ze wilde het ook niet echt, de gedachte eraan liet haar huid kriebelen, maar ze probeerde her toch. En iets onzichtbaars hield haar tegen.
919 Als een ban. Een ban die ze niet kon zien. Een ban van saidin? Ze hield op met geleiden en deed een stapje terug. Ze hield de Bron vast; hoe vermoeid ze ook was, ze zou zichzelf moeten dwingen om die los te laten. Geen zuster kon zonder iets van angst aan de mannelijke helft van de Kracht denken.
920 Ze was erg blij dat Lan er was, hoe moeilijk het ook was om dat toe te geven. Plotseling besefte ze dat hij zich totaal niet ontspannen had. Hij mocht dan als een oude bekerde met Rhand babbelen, hij vond Rhand gevaarlijk. En Rhand keek naar Lan alsof hij dat wist, en het aanvaardde.
921 Ze wist niet of hij het over zijn wonden had of over Mart. Uit de tas haalde hij twee beelden, elk een voet hoog. Het ene beeld was een wijs uitziende man met een baard, het andere een wijze en kalme vrouw. Beide figuren waren gekleed in wapperende gewaden en hielden een kristallen bol omhoog.
922 Ze vond dat Rhand dit wel heel openbaar maakte en soms maakte dat verschuiven van openlijk naar besloten haar duizelig, maar het kon haar niet schelen dat Lan voor zijn beurt had gesproken. Dat was slecht van hem, maar ze hield van een uitgesproken man. Ze moest nadenken.
923 Eigenlijk wilde ze zo hard mogelijk rennen, hoewel haar donkerblauwe rok haar waarschijnlijk wel zou laten struikelen. Ze kon bijna voelen hoe zijn uitpuilende ogen haar en haar gezellinnen volgden. Niet meer dan een kleine ergernis, die zou overgaan; een zandkorrel in haar muiltje.
924 Je kon er beslist vrijer in rondlopen dan in een rok. Maar niet met laarzen met hakken, bedacht ze. Daardoor was Min bijna even lang als Aviendha, maar zelfs Birgitte zwikte op zulke laarzen. Mins strakke broek en haar jasje dat maar net tot de heupen reikte, zagen er beslist gewaagd uit.
925 Wat moest ze met hen aan? Ze móésten elkaar aardig vinden. Dat móést gewoon. Maar de twee vrouwen hadden elkaar na hun eerste ontmoeting aangekeken als een stel vreemde katten in een kleine kamer. Zeker, ze hadden overal mee ingestemd, maar dat was gewoon omdat niemand een andere keus had.
926 Achteloos spelend, zonder iets wat op dreiging wees, maar ook heel openlijk. Niettemin was Aviendha behoorlijk onder de indruk gekomen van de vele messen die Min bij zich droeg. Een slungelige jonge dienaar die een blad met hoge glaskappen voor de staande lampen droeg, boog toen ze voorbijliep.
927 Het splinteren van brekend glas op de vloer was in de hele gang te horen. Elayne zuchtte opnieuw. Ze hoopte dat iedereen snel aan de nieuwe omstandigheden zou wennen. Uiteraard was zijzelf niet degene die zoveel aandacht trok, en ook Aviendha en zelfs Min waren niet de reden van de opschudding.
928 Dat was niemand gewend, ook niet na Rhand en zijn Speervrouwen. Maar Birgitte had gezegd dat ze de lijfwachten ceremonieel zou aankleden en dat had ze gedaan. Zodra ze de vorige avond Elaynes kamers verlaten had, moest ze iedere naaister en kleedster in het paleis aan het werk hebben gezet.
929 Ze hingen bijna tot op de knieën. Daaronder droegen ze scharlaken broeken met een witte bies. De mouwen en de hals liepen uit in uitbundig kantwerk en hun zwarte laarzen leken wel spiegels, zo glanzend waren ze gepoetst. Ze zagen er heel fraai uit en zelfs de zo kalme Deni stapte ietwat hanig rond.
930 Birgitte wilde borstkurassen voor vrouwen en Elayne vermoedde dat de ogen van de wapenmeester zeker hadden uitgepuild. Op dit moment was Birgitte druk bezig om vrouwen te ondervragen om er twintig voor de lijfwacht te kiezen. Elayne kon voelen dat ze niet lichamelijk maar geestelijk bezig was.
931 Ze hoopte ook dat Birgitte het zo druk had dat ze het niet zou merken wanneer zij de binding zou versluieren, tot het te laat was. Het was gek dat ze zo vaak had zitten piekeren hoe ze Birgitte kon buitensluiten, terwijl de oplossing een eenvoudig antwoord van Vandene op Elaynes vraag was geweest.
932 Het had haar er ietwat berouwvol aan herinnerd hoe veel minder ze eigenlijk wist dan een volleerde zuster, vooral van zaken die de andere zusters als vanzelfsprekend aanvaardden. Kennelijk wist iedere zuster met een zwaardhand dat je de binding kon versluieren, zelfs ongebondenen.
933 Als ze geen lijfwacht had genomen en zich daardoor was gaan afvragen hoe ze hen én Birgitte kon ontlopen, zou ze nooit de binding hebben leren versluieren. Niet dat ze al snel van plan was om aan haar lijfwacht te ontkomen, maar je kon maar beter voorbereid zijn voor het geval het nodig zou zijn.
934 Geen van beiden was er echter met een excuus vandoor gegaan om Birgitte op de hoogte te stellen. Als de twee haar lijfwacht waren, dan waren ze de hare en niet die van Birgitte. Maar ze zou Birgitte er niet buiten kunnen houden als ze nu niet snel de binding versluierde.
935 Ze besefte dat ze stond te treuzelen. De man van wie ze elke nacht droomde, was aan de andere kant van die deur, en ze stond hier als een onnozel wicht. Ze had zo lang gewacht en zo veel gewild, en nu was ze bijna bang. Ze wilde dit niet uit de hand laten lopen. Met enige moeite sterkte ze zich.
936 Die verschrikkelijke vermomming die Min beschreven had, was weg, op de sjofele kleren en grove handschoenen na, en hij was... zo mooi en knap. Ook Rhand sprong overeind toen hij haar zag, maar voor hij helemaal rechtop stond, wankelde hij, greep de tafel met beide handen vast en kokhalsde heftig.
937 Ze had gehoopt dat het zo zou zijn, dat zij dat kon opbrengen terwille van haar eerstezuster, en nu bleek dat haar geen enkele moeite te kosten. Het kostte hem zichtbaar moeite om rechtop te staan en zijn ogen van haar en Aviendha los te rukken, hoewel hij het probeerde te verbergen.
938 Was de Bond Egwenes leger? Was Mart erbij? Nynaeves grote onschuldige ogen hadden haar schuld niet duidelijker kunnen maken dan een heraut onder het venster. Elayne nam aan dat het niets uitmaakte. Hij zou de waarheid snel genoeg horen, als hij omgepraat kon worden om naar Egwene te gaan.
939 Of een vuist te schudden. Ze wist niet zeker wat het moest worden. De andere zusters. De échte Aes Sedai, had hij willen zeggen. Hoe durfde hij. En zijn vriendinnen in de Toren! Geloofde hij nog steeds Alviarins vreemde brief? Haar stem klonk koel, streng en rustig, en duldde geen onzin.
940 Zijn gezicht hleef een stenen muur. ik hou van je, Aviendha. Ik hou van je, Min. Ik hou van jullie allemaal evenveel. Ik wil er niet één. Ik wil jullie alledrie. Zo, dat is gezegd. Ik ben weerzinwekkend. Nu kunnen jullie weggaan zonder om te kijken. Het is trouwens waanzin.
941 Ze voerde iets in haar schild, en als ze voor haar plannetje haar gezag niet wilde gebruiken, was het iets waarvan zelfs zij wist dat het niet goed was. Plotseling scheen Rhand te golven, alsof de lucht om hem heen trilde van de warmte, en werden alle gedachten uit Elaynes hoofd verjaagd.
942 Dat zal een eind maken aan hun gedachten over mijn geheime minnaar, bedacht Elayne, en lachte vermaakt in zichzelf. Ze wist dat hij evenveel blikken trok als de gardisten, terwijl hij met een misnoegde blik tussen hen in voort schuifelde. Er was beslist niemand die kon vermoeden wie hij was.
943 Licht, hij had best een iets minder afschuwelijke vermomming kunnen gebruiken. Maar Rhand was in haar kamer. Hij liep naar de tafel en leunde ertegenaan. De lucht om hem heen begon weer te rimpelen en hij werd weer zichzelf. De draken op zijn onderarmen gloeiden metalig in scharlaken en goud.
944 Hij moest nu ijskoud zijn. Ze had niet verwacht dat ze al zo snel weer naar haar kamers zou terugkeren en het vuur in de haard was niet meer dan een smeulende laag as. Maar voor zover ze kon zien, deed hij geen poging om de wijn door geleiding te verwarmen, want dan had ze stoomwolkjes moeten zien.
945 Als hij hun afleidingspoging had doorzien, dan had Nynaeve dat zeker. Waarom had ze hen laten gaan? En hoe had hij het doorzien? Aviendha schudde vragend haar hoofd. Dat deed Min ook, maar met een grijns die zei dat je dit soort dingen van tijd tot tijd moest verwachten.
946 Je weet wat dat betekent voor degene aan wie ik gebonden ben. Zelfs als ik niet gek word, zal ze mijn sterven meebeleven! En wat bedoel je met alledrie? Min kan niet geleiden. Nou ja, het maakt ook niet uit. Alanna Mosvani was jullie voor, maar zij nam de moeite niet om het te vragen.
947 Als ze de kans kreeg, sneed ze Alanna van top tot teen open, omdat ze hem had aangeraakt, maar Aviendha en Min waren anders. Ze vormden een deel van haar. Op een bepaalde manier waren zij haar, en was zij hen. Haar stem werd zachter, ik vraag het je, Rhand. Wij vragen het.
948 Alsof hij dat besluiten kon! Ze opende zich voor saidar, verbond zich met Aviendha en schonk haar een glimlach. Het was altijd een genoegen om met haar eerstezuster op een diepere manier gevoelens van geest en lichaam te delen. Het leek veel op wat ze spoedig met Rhand zouden delen.
949 Door die plechtigheid was ze op de gedachte gekomen. Zorgvuldig weefde ze Geest, een stroom van ruim honderd draden, elke draad precies op zijn plaats, waarna ze de weving rond Aviendha plaatste. Daarna deed ze hetzelfde met Min. Op een bepaalde manier waren het helemaal geen losse wevingen.
950 Ze kon de stromen niet zien, maar ze toonde een zelfverzekerde grijns, die enigszins werd bedorven doordat ze haar lippen natmaakte. Elayne haalde diep adem. In haar ogen waren de drie omgeven en verbonden door een maaswerk van Geest waarbij het fijnste kantwerk grof zou lijken.
951 Als het nu maar ging zoals ze geloofde dat het zou gaan. Uit elk van hen liet ze de weving in smalle lijnen naar Rhand toestromen, waarbij ze drie stromen in elkaar draaide en veranderde in de zwaardhandbinding. Die binding legde ze Rhand op, zo zacht als een dekentje op een klein kind.
952 Hoe kun je dat verdragen? Sommige pijnen schijn je niet eens meer te kennen! Heb je er zo lang mee geleefd dat ze een deel van je zijn geworden? Die reigers op je handpalmen; je kunt het branden nog steeds voelen. Die dingen op je arm doen pijn! En je zij. O Licht, je zij.
953 De pijn van wonden die hij werkelijk vergeten had. De spanning en het ongeloof; de verbazing. Maar zijn gevoelens waren onbuigzaam, als aderen van gestolde dennenhars, bijna steen. Er klopte en gloeide echter goud doorheen. Telkens als hij naar Min of naar Aviendha keek.
954 Bloed en as! Hoe pakten andere vrouwen dit aan? Zorgvuldig nam ze de gebundelde indrukken in haar hoofd in ogenschouw. Die van hem en die van Birgitte. In die tweede was nog niets veranderd. Ze stelde zich voor hoe ze Birgittes indruk in een zakdoek wikkelde en die stevig dichtknoopte.
955 Alleen maar om te laten zien wie er hier een kind was. De magere vrouw was niet jong meer, maar haar haren vertoonden nog geen spoortje grijs en ze zag er behoorlijk sterk uit. En snel. Min wilde graag geloven dat de forse figuur van de ander ook best uit vet kon bestaan, maar dat deed ze niet.
956 Uit haar ooghoek zag ze hoe de Aielse met tegenzin haar mes losliet. Licht, als Aviendha haar niet telkens zo precies na aapte, ging ze nog geloven dat er meer in dat gehanseflans met de Ene Kracht zat dan haar was verteld. Aan de andere kant was het al begonnen voor dat gedoe met de Kracht.
957 Min hoopte dat ze hun werk goed deden. Ze is helemaal niet zo dom, dacht ze. Maar soms laat ze zich leiden door haar moed. Ze hoopte dat de gardisten Elayne niet in doornstruiken zouden laten lopen waar ze niet weer uit kon komen. Al lopende bekeek ze de Aielse van opzij.
958 Aviendha liep naast haar, maar zo ver van haar vandaan als de gang toeliet. Zonder naar Min te kijken haalde ze een zwaarbewerkte ivoren armband uit haar beurs en liet hem met een tevreden glimlachje over haar linkerpols glijden. Al vanaf het begin had iets haar gestoken, en Min wist niet wat.
959 Aiel waren volgens iedereen gewend dat vrouwen een man deelden. Dat was heel wat meer dan zijzelf kon opbrengen. Ze hield alleen zo verschrikkelijk veel van hem dat ze bereid was om hem te delen, en als het dan toch moest, was er niemand ter wereld met wie ze hem liever wilde delen dan met Elayne.
960 Bij haar leek her helemaal geen delen. Maar deze Aielse was een vreemdelinge. Elayne had gezegd dat het belangrijk was dat ze elkaar leerden kennen, maar hoe kon dat nou als de ander niet met haar wilde praten? Ze verspilde echter weinig tijd aan het zich zorgen maken over Elayne of Aviendha.
961 Hoe zou het zijn om na dit alles met hem te vrijen, als zij alles van hem wist! Licht! Natuurlijk zou hij ook alles van haar weten. En wat ze daarvan dacht, wist ze nog niet zeker. Ineens besefte ze dat die bundeling van gevoelens en indrukken niet meer hetzelfde was. Er was een soort van.
962 Opnieuw struikelde ze en deze keer moest ze zich vastklampen aan een kist. O Licht! Elayne. Haar gezicht voelde aan als een laaiende haard. Alsof ze door de bedgordijnen gluurde! Haastig probeerde ze Elaynes kunstje en probeerde die bal van gevoelens in een doek te knopen.
963 Dienaren draaiden zich om en staarden. Min schoof naar het midden van de gang. Ze wilde de ander halverwege tegemoet komen, meer niet. Even later voegde Aviendha zich bij haar. Min vroeg zich af of ze haar moest vertellen wat ze gezien had toen ze allemaal bij elkaar waren.
964 Vier! Een vierling! Maar er was iets vreemds aan. De kinderen waren gezond, maar wel vreemd. En mensen hielden er vaak niet van om iets over hun toekomst te horen, zelfs al zeiden ze dat ze dat wel wilden. Ze wenste dat iemand haar kon zeggen of zij Zwijgend liepen ze naast elkaar door.
965 Over toh en hachje, bedoel ik. Ik weet iets van jullie gebruiken. Maar er is iets aan die man wat me onbeschaamd maakt. Ik kan mijn tong niet beheersen. Maar geloof maar niet dat ik me door jou laat slaan of snijden. Misschien heb ik toh, maar dan moeten we het op een andere manier proberen.
966 Wat was dat een vuilbek! En wat bedoelde ze met dat Zilverboog dood was? De vrouw stond voor haar neus! Bovendien was ze er zeker van dat die vele, vele beelden en lichten, die zo snel en onduidelijk voorbij waren geflitst, meer avonturen aangaven dan een vrouw in een heel leven beleefd kon hebben.
967 Vreemd genoeg waren enkele van die beelden verbonden met een lelijke man die ouder was dan zijzelf, en andere met een lelijke man die veel jonger was, maar Min wist ergens dat het om dezelfde man ging. Legende of geen legende, die hooghartige houding ergerde haar gruwelijk.
968 Ze kon nauwelijks geloven dat zij dat was geweest en vond dat ze moest blozen als de zon! Maar ze wilde alleen zijn met Rhand en ze geloofde niet dat ze ooit nog zou blozen, niet om iets wat met hem verbonden was. Het mooiste was nog dat hij een geschenk had achtergelaten.
969 Hij stond de jongen te na en dus wilde zij hem niet voor het blok zetten of zijn eed laten breken. Terugkijkend op haar leven kon ze zich haar falen herinneren, fouten waaraan ze soms met bittere spijt dacht en die levens hadden gekost, maar nu kon ze zich geen fouten of falen veroorloven.
970 Haar zeilvrouwe, Derah din Selaan, een jongere vrouw in het blauw, zat op een stoel die zorgvuldig een voet achter de stoel van de golfvrouwe was geplaatst. Dit vonden zij gepast. Het tweetal had een beeldhouwwerk van zwarthouten woede kunnen zijn en hun buitenlandse sieraden versterkten dat beeld.
971 De jongen leek niet te weten wat hij moest doen toen ze niets pakten. Met een onzekere frons hield hij de buiging vol tot Daigian aan zijn rode jas trok en hem, glimlachend als een vermaakt koerende kropduif, wegleidde. Een slanke jongeman met een grote neus en grote oren.
972 Nesune had een groot in hout gebonden boek uit de librije van het paleis op een lessenaar voor haar stoel. Net als de anderen droeg ze een eenvoudig wollen kleed dat meer bij een koopvrouw hoorde dan bij een Aes Sedai. Als ze de zijden kleding al misten, lieten ze het niet blijken.
973 Sarene, met haar dunne vlechten met kralen, stond aan een groot borduurraam te werken en haar naald maakte de kleine steekjes van een nieuwe bloem in een veld vol bloemenpracht. Erian en Beldeine speelden Steen, terwijl Elza toekeek en haar beurt afwachtte om tegen de winnaar te spelen.
974 Maar dit vijftal was wel heel zwaar gestraft voor zijn ontvoering en had het besluit tot een eed van trouw al genomen nog voor hij in de buurt was. Aanvankelijk was ze geneigd hun verschillende verklaringen te slikken, maar de laatste paar dagen had die neiging zware schokken te verdragen.
975 Harine blies zich op als een adder en begon opnieuw te klagen over haar rechten en eisen, maar Cadsuane luisterde maar half. Ze kon Erian bijna begrijpen, een bleke Illiaanse met zwart haar, die trots bleef hameren op het feit dat ze naast hem diende te staan wanneer hij de Laatste Slag streed.
976 Ook een Groene en nog rechtlijniger dan de meesten. Nesune boog zich naar voren om naar haar boek te turen en leek op een vogel die met zwarte ogen een worm bekeek. Een Bruine die een vat met een schorpioen zou instappen als ze wist dat ze daardoor iets nieuws kon leren.
977 Aanvaardbare en idiote redenen, maar ze had ze kunnen geloven als die anderen er niet waren geweest. De deur naar de voorhal ging open en Verin en Sorilea kwamen binnen. De verweerde Aielse met het witte haar overhandigde iets kleins aan Verin, dat de Bruine zuster in haar beursje stak.
978 Ze aarzelde amper voor ze haar donkergrijze rok spreidde voor een kniks. De Wijzen hadden hun geleerd meteen op te springen op een woord van een Wijze. Het was niet iets wat een zuster zich gemakkelijk eigen maakte, maar het was meer dan die gewoonte dat ze zo rap gehoorzaamden.
979 Cadsuane betreurde het bijna dat ze dat lichtzinnige bevel had gegeven. Sarene zou het precies zo uitvoeren. Die vrouwen waren een ergernis en tot dusver nog steeds nutteloos. Haar ergernis moest opgelost worden, zodat ze haar aandacht aan echt belangrijke dingen kon schenken.
980 Armbanden rinkelden toen ze haar omslagdoek goed schoof. Nog iemand in een slechte bui. Het Zeevolk had vreemde ideeën over die Aielwilden, hoewel die niet gekker waren dan die van Cadsuane, maar dat was voordat ze kennis had gemaakt met Sorilea. De Wijze moest niets van deze ideeën hebben.
981 Sorilea was geen vrouw die je naar je toe liet komen. ledereen dacht dat ze een vriendschap ontwikkelden. Dat kon nog steeds gebeuren, besefte ze verbaasd, maar niemand wist van hun verbond. Eben verscheen weer met het blad en leek opgelucht toen ze haar halflege roemer erop plaatste.
982 Ooit had ze gedacht dat ze op het punt stond de Zwarten uit te kunnen roken, maar ze zag die zelfopgelegde taak ook als rook door haar vingers wegdwarrelen. Het was haar bitterste nederlaag, afgezien wellicht van haar onwetendheid waarom de neef van Caraline Damodred door de Grenslanden zwierf.
983 En van haar kant wilde Shalon al het mogelijke over hem en over de toestand hier te weten komen. Daaruit kwamen bijeenkomsten voort die tot vriendschap hebben geleid, en ten slotte deelden ze elkaars bed. Evenzeer vanwege hun eenzaamheid als vanwege dat andere, neem ik aan.
984 Shalon is meen ik getrouwd met een man die elders plichten heeft en het verbreken van je trouwbelofte is bij het Zeevolk een zware misdaad. Inbreuk op hun strenge orde en gezag, blijkbaar. Als haar zus dit te weten komt, zal Shalon windvindster worden op een roeiboot. Zo zei ze het, geloof ik.
985 Geef haar heel... vaag de verzekering dat haar vertrouwen niet beschaamd zal worden. Maar zorg ervoor dat ze goed beseft hoe vaag die toezegging is. Verzeker haar er wel van, met je hand op je hart, dat ze mij over alles wat haar broer aangaat, op de hoogte kan blijven houden.
986 Toram Riatin kon nog steeds moeilijkheden veroorzaken, al leek zijn opstand in rook te zijn opgegaan. Eigenlijk interesseerde het haar niet wie op de Zonnetroon kwam, maar de intriges van mensen die een troon wel belangrijk vonden, veroorzaakten vaak last bij belangrijker zaken.
987 Achter Verin glipte Corele naar binnen; ze sloot de deur zachtjes, alsof ze niemand wilde storen. Zo deed ze meestal niet. Ze was jongensachtig slank, dikke zwarte wenkbrauwen en heel veel glanzend zwart haar tot laag op de rug gaven haar een wild uiterlijk, ook al was ze nog zo netjes gekleed.
988 Ze wreef over haar opgetrokken neus en keek aarzelend naar Cadsuane; de gebruikelijke sprankeling in haar ogen was niet te zien. Cadsuane maakte een gebiedend gebaar en Corele haalde diep adem, waarna ze over het tapijt schreed en met beide handen haar met geel afgezette blauwe rok vasthield.
989 Iedere zuster koesterde ergens diep van binnen de vrees dat ze ooit zou worden afgesneden van de Ene Kracht. Nu was er een Heling ontdekt die heelde wat niet geheeld kon worden. Met de mannelijke helft van de Ene Kracht. Er zouden tranen geplengd worden en verwijten geuit voordat dit was verwerkt.
990 Zusters van hier, maar ook anderen. Haar ogen en oren hadden jarenlang een wakend oog gehouden op Siuan Sanche en Moiraine Damodred, maar pas in Shienar had ze iets nuttigs ontdekt. Hoewel ze hen vertrouwde, wilde dat niet zeggen dat ze van plan was deze zusters hun eigen gang te laten gaan.
991 In elk geval kon ze een zuster niet in die toestand laten. De deur sloeg open toen Jahar hollend binnenkwam. De zilveren belletjes aan het eind van zijn donkere vlechten tinkelden. Hoofden draaiden zich om naar de jongeman in de keurige blauwe jas die Merise voor hem had uitgekozen.
992 Ze beval Jahar voor te gaan. Ook Verin liep mee en Cadsuane stuurde haar niet weg. Verin viel dingen op die anderen over het hoofd zagen. De bedienden in het zwart hadden geen enkel idee wie Jahar was, maar stapten ijlings voor Cadsuane opzij toen zij snel achter hem aanbeende.
993 Ze had hem willen zeggen voort te maken, maar als ze nog iets sneller liepen, zou het hollen worden. Ze waren net uit de zonnekamer of een kleine man met een hoog kaalgeschoren voorhoofd en in een donkere jas met horizontale kleurenbanen stapte met een buiging voor haar.
994 Ze heeft haar opstand en haar aanspraken op de Zonnetroon openlijk afgezworen, maar wellicht willen anderen haar gebruiken. Het was misschien onverstandig, Cadsuane Sedai, hen onder de hoede van bedienden te laten. Maar bij het Licht, u mag hun niets verwijten. Ze waren in staat hun twee.
995 De kamer was niet groot en leek zelfs kleiner door de donkere houten panelen waar de Cairhienin zo dol op waren. Het was er overvol toen iedereen zich naar binnen had gewurmd. Merise knipte met een vinger, wees en Jahar trok zich terug in een hoek, maar dat hielp niet veel.
996 Cadsuane vroeg zich af of ze hun bondgenootschap heroverwoog. Verin staarde eveneens naar Alanna en er lag doodsangst in haar ogen. Cadsuane had niet gedacht dat Verin ook maar voor iets bang was. Maar ook zijzelf voelde iets van pure angst. Als ze hierdoor haar band met de jongen kwijtraakte.
997 Zichtmuren zorgden ervoor dat de gestreepte houten vloer omringd leek door een woud van vrolijke bloemenranken en fladderende vogeltjes die nog meer kleur vertoonden. De lucht was doordrongen van zoete geuren en zacht vogelgefluit. Alleen de boog van een poort bedierf dat waanbeeld.
998 Een heel oude gewoonte. Hij ging gekleed als een vorst van deze Eeuw en droeg een jas die stijf stond van het goudborduursel, zodat het rood van de stof bijna niet te zien was, en laarzen met gouden kwasten. Er zat zoveel kant om zijn nek en polsen dat een kind ermee gekleed kon worden.
999 Ze had zich hersteld en haar gewaad was weer een fraaie nevel, zij het nu rood. Misschien was ze niet zo kalm als ze zich voordeed. Het kon ook zijn dat ze hun wilde laten geloven dat ze haar opwinding probeerde te onderdrukken. Afgezien van de steel kwamen al haar sieraden uit deze Eeuw.
1000 Haar handen vormden klauwen en ze keek Graendal zo woest aan dat het leek of ze de keel van de ander wilde openrijten. Demandred ontspande zijn vuisten. Eindelijk was het openlijk gezegd. Hij had gehoopt dat Altor dood of gevangen zou zijn voor die achterdocht de kop opstak.
1001 Een zwart vlekje dreef voor Moridins blauwe pupillen langs, toen een volgende en een volgende, in een langzame stroom. De man moest sinds hun laatste ontmoeting alleen nog maar de Ware Kracht hebben gebruikt om zo snel zoveel saa op te bouwen. Zelf had hij de Ware Kracht alleen in nood aangeraakt.
1002 Moridin legde een hand op het hart alsof hij iedereen wilde tonen wat voor minnaar hij was en duwde met zijn wijsvinger Cyndanes kin omhoog. Haar ogen vonkten van afkeer, maar haar gezicht bleef een onbewogen lief poppengezichtje. Ze slikte in elk geval als een slappe pop zijn aardigheidjes.
1003 Demandred boog het hoofd en zijn nek deed hem evenveel pijn als de uitgesproken woorden. Dus zij mochten Altor oppakken, terwijl die trachtte Choedan Kal te gebruiken. Ja, ja, terwijl hij en een onbekende vrouw meer dan genoeg van de Ene Kracht putten om werelddelen te laten smelten.
1004 Door de hoge achterramen kon ze honderden andere grootschepen schuimend door de grijsgroene golven zien snijden, rij na rij, tot aan de einder. Vier keer zoveel schepen waren naar Tanchico gekoerst. De Rhyagelle, Zij die thuiskomen. De Corenne, de Terugkeer, was begonnen.
1005 De Kidron scheen gevolgd te worden door een hoogvliegende albatros, zeer zeker een voorteken van overwinning, hoewel de vleugels van de machtige vogel zwart waren in plaats van wit. Maar de betekenis moest nog steeds dezelfde zijn. Voortekenen veranderden op een andere plaats niet van betekenis.
1006 Toen ze een geplooid gewaad in de kleur van eeuwenoud ivoor over Tuons hoofd liet glijden, vergeleek de jongere vrouw zich onwillekeurig met Tuon in de hoge spiegel aan de binnenwand. De goudblonde Selucia bezat een statige schoonheid, met haar lelieblanke huid en koele blauwe ogen.
1007 Lidya was verantwoordelijk geweest voor haar boosheid gisteravond. Nee, zij was de oorzaak, maar Tuon was verantwoordelijk voor haar eigen gevoelens. Ze had de damane bevolen om haar lot te lezen en ze had niet het bevel mogen geven om haar af te ranselen omdat de woorden haar niet aanstonden.
1008 Bij haar binnenkomst verstijfden ze, als je dat tenminste kon zeggen van standbeelden. Het waren mannen met harde gezichten, en er was hun en vijfhonderd anderen persoonlijk opgedragen voor Tuons veiligheid zorg te dragen. Ieder van hen zou zijn leven geven om haar te beschermen.
1009 Iedere man was vrijwilliger en had gevraagd om in haar garde te mogen dienen. De grijze kapitein Musenge zag haar sluier en beval nu maar twee wachters om haar op het dek te begeleiden, waar twee dozijn in rood en groen geklede Ogier Gardeniers aan beide zijden van de deur een rij vormden.
1010 Tuon neeg het hoofd voor het Bloed en beklom het halfdek, gevolgd door de twee Doodswachtgardisten. De wind maakte het haar korte mantel moeilijk en drukte nu eens de sluier tegen haar gezicht en joeg die dan weer alle kanten op. Het maakte niet uit; het was voldoende dat ze de sluier droeg.
1011 Haar persoonlijke banier, twee gouden leeuwen die een strijdwagen uit vroeger tijden trokken, waaide op de achtersteven boven de zes roergangers, die moeite hadden met de lange roerstang. De Raaf en de Rozen was neergehaald zodra de eerste scheepsmaat haar sluier had gezien en dit had doorgegeven.
1012 Kidrons kapitein, een brede, verweerde vrouw met wit haar en ongelooflijk groene ogen, boog toen Tuons muiltjes het halfdek raakten en richtte haar aandacht weer op het schip. Bij de reling stond Anath in sombere zwarte zijde, en hoewel ze geen mantel droeg, scheen de kille wind haar niet te deren.
1013 Iedereen wist dat damane de toekomst konden voorspellen, en als iemand van het Bloed de voorspelling had opgevangen, zouden ze allemaal in het geheim over haar lot hebben zitten kletsen. Anath lachte grof en begon haar opnieuw te vertellen wat een dwaas ze was, deze keer met meer bijzonderheden.
1014 Veel meer bijzonderheden. Ze nam niet de moeite zachter te spreken. Kapitein Tehan staarde recht voor zich uit, maar haar ogen vielen bijna uit haar gerimpelde gezicht. Tuon deed of ze aandachtig luisterde, maar haar wangen werden roder en roder tot ze dacht dat de sluier zowat in vlammen opging.
1015 Weigeren om naar je waarheidsspreker te luisteren was heel erg. Misschien hoorde ze dat evenwicht toch te aanvaarden. Drie grote grijze dolfijnen doken naast het schip op en lieten een geluid horen. Het waren er drie en ze kwamen niet opnieuw boven. Houd vast aan de gekozen koers.
1016 Er werd gevochten, ze probeerden het in ieder geval, toen de soldaten zich toch een weg naar binnen baanden. Ik weet niet wat er gebeurd is – misschien had een soldaat een lantaarn bij zich op een plek waar dat niet zou mogen – maar het halve gebouw ontplofte, voor zover ik het begrepen heb.
1017 Toen hij plat op zijn rug lag met zijn benen in spalken en zijn ribben en de rest van zijn lichaam in het verband, had Tylin al zijn kleren verborgen. Hij had ze nog niet gevonden, maar ze waren toch zeker ergens weggestopt, niet verbrand. Ze kon hem toch niet voor altijd vasthouden.
1018 En de jas was ook nog eens te kort. Onbetamelijk kort! Ook Tylin vond dat hij een aardig kontje had en scheen het niet erg te vinden dat ook anderen het konden zien! Hij trok de mantel over zijn schouders – tenminste enige rugdekking – en greep zijn schouderhoge wandelstok, die naast de deur leunde.
1019 Hij hinkte de wagen uit en zodra hij de houten trap af was die aan de wagenbodem vastzat, sloeg hij de deur achter zich dicht. De lucht in de namiddag was grijs en bewolkt, net als die ochtend, en er stond een gure wind. Altara kende geen echte winter, maar wat het wel had, leek er heel aardig op.
1020 In plaats van sneeuw waren er ijzige regenbuien en stormen die vanaf de zee over het land raasden, en tussendoor was het vochtig genoeg om de kou nog erger te maken dan die feitelijk was. De grond voelde soppig onder je voeten, zelfs als het droog was. Scheldend hobbelde hij van de wagen weg.
1021 Een klokkengieter? Misschien kon hij er twee heel korte dagen van maken. Zolang Aludra maar niet achter hém aankwam. Dat schenen de laatste tijd behoorlijk wat vrouwen te doen. Had Tylin ergens iets aan hem veranderd, zodat vrouwen hem, net als zijzelf, najoegen? Nee, dat was belachelijk.
1022 De wind greep zijn mantel en liet hem opbollen, maar hij was te veel in gedachten om er iets aan te doen. Enkele slanke vrouwen – tuimelaars, dacht hij – lachten plagerig toen ze voorbijliepen; hij glimlachte terug en probeerde zich zo goed mogelijk voor te doen. Tylin had hem niet veranderd.
1023 Even verderop rénde een kerel boven op een eivormig wiel dat zeker een voet of twintig in doorsnee was en op een verhoging was gezet. Als hij boven op de smalle kant van het wiel stond, bevond hij zich hoger boven de grond dan de vrouw, die wel gauw haar stomme nek zou breken.
1024 Mart keek naar een man met ontbloot bovenlijf die drie glinsterende ballen over zijn armen en schouders liet rollen zonder ze met zijn handen aan te raken. Dat was niet onaardig. Misschien zou hij in staat zijn om hetzelfde te doen. Die ballen lieten je tenminste niet bloeden of iets breken.
1025 Van wat Mart over Vanin wist, zou het voor deze merkwaardige man niet moeilijker dan een avondwandelingetje zijn. Hoe dik hij ook was, Vanin kon elk paard dat ooit geboren was, stelen en berijden. Maar Mart twijfelde eraan of hijzelf wel langer dan een span in het zadel kon blijven.
1026 Maar hier zat hij, vast in Ebo Dar, als Tylins schoothondje. De vrouw had hem niet eens volledig laten herstellen voor ze als een eend in het kroos boven op hem was gesprongen! En de anderen hadden de tijd van hun leven. Nynaeve voerde de scepter over iedereen die binnen haar bereik was.
1027 Hij vertrok zijn gezicht en wreef over zijn voorhoofd toen een vage stroom kleuren in zijn hoofd scheen rond te draaien. Dat gebeurde de laatste tijd wel vaker als hij aan een van hen dacht. Hij wist niet waarom en hij wilde het niet weten ook. Hij wilde alleen maar dat het ophield.
1028 En uiteraard het geheim van het vuurwerk meenemen. Maar hij zou beslist een ontsnapping boven dat geheim verkiezen. Thom en Beslan zaten nog steeds daar waar hij hen had achtergelaten, drinkend met Luca voor diens overdreven versierde wagen, maar hij voegde zich niet direct bij hen.
1029 En hij leek te denken dat elke vrouw het prettig vond om naar hem te kijken. Licht, de man was getrouwd! Luca lag languit in een vergulde stoel die hij uit een of ander paleis had gestolen. Hij lachte en maakte brede, vorstelijke gebaren naar Thom en Beslan, die op bankjes naast hem zaten.
1030 Eén persoon die er had moeten zijn, was er niet, maar een snelle blik in het rond leverde een groepje vrouwen op bij een wagen vlakbij. Ze waren van verschillende leeftijden, van jong tot oud, maar ze stonden allemaal te giechelen om datgene waar ze omheen stonden. Zuchtend liep Mart erheen.
1031 Vrouwen! Toen hij de vrouwen achter zich had gelaten, schold hij de jongen uit, die blij naast hem voorthuppelde. Sinds Mart hem voor het eerst ontmoet had, was Olver wel gegroeid, maar hij was nog steeds klein voor zijn leeftijd. En met zijn brede mond en bijpassende oren zou hij nooit knap worden.
1032 Als Mart zijn krachten weer terugkreeg, was hij van plan de jongen te leren hoe je een vechtstok en de Tweewaterse boog moest gebruiken. Wat de jongen leerde van Chel Vanin of van de Roodarmen wilde Mart niet weten. Toen Mart dichterbij kwam, rees Luca op uit zijn fraaie stoel.
1033 Het was een donkere, slanke jongeman, iets jonger dan Mart, van een onbezorgde liederlijkheid toen Mart hem voor het eerst ontmoette. Hij was altijd in voor een kroegentocht, vooral als het eindigde met vrouwen of een gevecht. Maar na de komst van de Seanchanen was hij ernstiger geworden.
1034 Mart kreunde. Deze keer was het niet zijn been of het feit dat iedere man in Ebo Dar, behalve Mart Cauton, de boezem mocht kiezen waarop hij het hoofd kon laten rusten. Die rottige dobbelstenen waren zojuist opnieuw in zijn hoofd aan het rollen. Er kwam iets slechts zijn kant op.
1035 De wandeling over lage heuvels liet in eerste instantie de pijn uit Marts been verdreven, maar bracht die weer terug voor hij boven op een helling Ebo Dar zag liggen. De stad lag achter buitengewoon dikke, witgepleisterde muren, die geen blijde tijdens een beleg ooit kapot had kunnen slaan.
1036 De witgepleisterde gebouwen, de witte spitsen en torens en de witte paleizen blonken zelfs op een grijze winterdag. Hier en daar was het bovenste stuk van een toren verdwenen en op sommige plaatsen waren gaten te zien, omdat het gebouw dat er ooit had gestaan, was vernietigd.
1037 Maar al met al had de Seanchaanse verovering maar weinig schade veroorzaakt. Ze waren te snel en te sterk geweest, en hadden de stad al in handen voordat er slechts wat verspreid verzet kon worden georganiseerd. De handel had verrassend genoeg maar weinig geleden onder de val van de stad.
1038 Het scheen hem toe dat hij deze middag van Ebo Dar zelf naar de overkant had kunnen lopen, naar de Rahad, een onguur stadsdeel dat hij liever nooit meer wilde bezoeken. In de dagen nadat hij er voor het eerst in geslaagd was om weer te lopen, was hij vaak naar de havens gegaan om uit te kijken.
1039 Hij deed het niet langer meer. Vandaag keek hij nauwelijks naar de haven. De dobbelstenen die in zijn hoofd tolden, donderden als onweer. Wat er ook stond te gebeuren, hij betwijfelde of hij het aangenaam zou vinden. Dat deed hij zelden als de stenen een waarschuwing gaven.
1040 Wagens en karren verlieten in een gestage stroom de stad door de grote, overwelfde toegangspoort, terwijl mensen te voet zich naar binnen probeerden te worstelen en er buiten de muren een grote rij wagens en ossenkarren stond te wachten om binnen te komen. Er zat bijna geen beweging in.
1041 Ze hadden een huid zo donker als die van het Zeevolk of zo licht als die van een Cairhienin. Ze vielen op en niet alleen omdat ze te paard waren. Sommige mannen droegen wijde broeken en vreemd krappe jassen met hoge, nauwe kragen tot aan de kin en rijen blinkende knopen op de borst.
1042 Of ze droegen wapperende, geborduurde jassen die bijna net zo lang waren als een vrouwenrok. Deze laatsten waren van het Bloed, evenals de vrouwen in merkwaardig gesneden rijkleding met wijde mouwen die tot aan de stijgbeugels reikten. Aan hun voeten droegen ze fleurige laarzen.
1043 Zelfs de andere Seanchanen leken zenuwachtig te zijn als de gardisten in de buurt waren, en dat was voor Mart genoeg om met een grote boog om hen heen te lopen. Hoe dan ook, geen van de Seanchanen keek naar de drie mannen en een jongen die langzaam naast de rij wagens en karren naar de stad liepen.
1044 Door Marts been gingen ze niet zo snel, maar hij probeerde voor de anderen te verbergen hoeveel hij op zijn stok moest steunen. De dobbelstenen verkondigden gewoonlijk gebeurtenissen die hij maar ternauwernood zou overleven, zoals veldslagen of een gebouw dat instortte.
1045 Tylin. Hij vreesde wat er zou gaan gebeuren als de stenen deze keer zouden stilliggen. Bijna alle wagens en karren die de stad uitreden, werden vergezeld door Seanchanen, die op de bok zaten of ernaast liepen. Ze waren eenvoudiger gekleed dan de ruiters en zagen er helemaal niet vreemd uit.
1046 Hun wagens en karren werden door ossen getrokken. Hier en daar in de rij bevonden zich uitlanders, kooplieden met een kleine stoet door paarden getrokken wagens. In de winter was er in Ebo Dar meer handel dan verderop in het noorden, waar kooplieden zich over besneeuwde wegen moesten worstelen.
1047 Misschien wist ze nog steeds niet dat haar grijze ruin en de paardenspannen voor haar wagens in beslag zouden worden genomen als ze eenmaal in de stad was. De Seanchanen hadden een op de vijf paarden van de inwoners afgenomen, en, om de handel niet af te schrikken, een op de tien van de uitlanders.
1048 Een dikke Cairhienin in een jas die er net zo gewoon uitzag als de jassen die zijn voerlieden droegen, schreeuwde boos over de vertraging, en zijn fraaie roodbruine merrie danste zenuwachtig rond. De merrie was heel fraai gebouwd en zou waarschijnlijk naar een officier gaan.
1049 Olver sprong achter hen aan, maar toen Mart het daglicht weer instapte, liep hij tegen Thom op voor hij in de gaten kreeg dat iedereen vlak voor de tunneltoegang stil stond. Hij wilde een bitse opmerking maken, toen hij plotseling zag waar iedereen naar stond te staren.
1050 De straten van Ebo Dar waren altijd overvol, maar niet zoals nu. Het leek of een dam was gebroken en een vloed van mensen de stad was ingestroomd. De straat was over de hele breedte volgepakt. Mensen stroomden om kudden levende have heen, diersoorten die hij nog nooit eerder gezien had.
1051 Wagens en karren zochten zich stapvoets een weg door de massa, als ze al bewogen, en het geschreeuw en het gevloek van de voerlieden verdronken bijna in het lawaai van stemmen en dieren. Mart kon geen woorden onderscheiden maar wel tongvallen. Trage, lijzige Seanchaanse tongvallen.
1052 Op een andere wagen stond een groot druk raam, en weer een andere, die er net in was geslaagd de tunnel in te draaien, voerde de geur van hop mee en iets dat op brouwersvaten leek. Op sommige wagens waren kratten gestapeld met vreemd gekleurde kippen, eenden en ganzen – het pluimvee van een boer.
1053 Licht! Hoeveel hadden er sinds de ochtend hun lading kunnen lossen? Hoeveel moesten er nog gelost worden? Hoeveel mensen konden er op dat aantal schepen vervoerd zijn? En waarom waren ze hier naartoe gekomen in plaats van naar Tanchico? Een huivering liep langs zijn rug.
1054 Mart gromde zuur. Waarom wilde men toch altijd dat hij de held uithing? Vroeg of laat zou hij er in blijven, ik hoef nergens over te praten. Ze zijn hier, Beslan. Als je ze er vanmorgen al niet van kon weerhouden om binnen te komen, zul je nu zeker niet in staat zijn om ze eruit te werken.
1055 Suroth zegt dat ik iemand van het Bloed moet huwen en de zijkant van mijn hoofd moet scheren, en moeder luistert. Suroth doet net alsof ze gelijken zijn, maar mijn moeder móét luisteren als Suroth spreekt. Wat Suroth ook zegt, Ebo Dar is niet meer van ons, en de rest ook niet.
1056 Hij beet op zijn tong en weerhield zich ervan om te zeggen dat er meer Seanchaanse soldaten in Ebo Dar waren dan Witmantels in Altara tijdens de Witmantel oorlog. Een straat vol Seanchanen was geen plaats voor loslippigheid, ook al leken de meesten boeren en ambachtslieden te zijn.
1057 Hij drong zich de menigte in en schoof iedereen opzij die hem in de weg stond. Mart zou niet verbaasd hebben opgekeken als er een gevecht was uitgebroken. Hij vermoedde dat Beslan er een zocht. Thom draaide zich om en wilde met Olver achter Beslan aan, maar Mart greep hem bij de mouw.
1058 Nooit. Hij keek even besmuikt naar de magere vrouw en naar de stalknecht met mest aan zijn laarzen. Licht, het hadden Hoorders kunnen zijn. Iedereen kon een Hoorder zijn. Deze gedachte zorgde ervoor dat hij een prikkeling tussen zijn schouderbladen voelde, alsof hij werd gadegeslagen.
1059 De kraampjes op de kanaalbruggen hadden hun luiken gesloten, de venters hadden hun dekens opgepakt, en de potsenmakers en tuimelaars die gewoonlijk op elke straathoek de mensen bezighielden, zouden geen ruimte voor een voorstelling hebben gehad. Er waren zoveel Seanchanen; te veel Seanchanen.
1060 Zoals het leger dat volgens een gerucht de vorige week in het oosten tegen hen had gevochten. Of eentje dat gewapend was met de geheimen van het Vuurwerkersgilde. Wat moest Aludra in Lichtsnaam toch met een klokkengieter? Hij zorgde er terdege voor niet te dicht in de buurt te komen van de haven.
1061 Maar ze had meegedaan toen hij haar had omgepraat om te wedden om zijn vrijlating, maar dat was toen hij het bed had moeten houden. Gelukkig kon je altijd wel aan dobbelstenen komen, en met zijn geluk was het trouwens altijd beter als hij de stenen van de ander gebruikte.
1062 Helaas, toen hij eenmaal ontdekte dat ze haar belofte om hem te laten gaan niet wilde inlossen – de vrouw deed net of ze niet wist waar hij het over had! – had hij de stenen gebruikt om haar een koekje van eigen deeg te geven. Een ernstige misrekening, hoe leuk het toen ook was geweest.
1063 De taveernes en gelagkamers die hij betrad, waren al even vol als de straten. Er was nauwelijks ruimte om een beker op te tillen, laat staan om dobbelstenen te werpen. Overal zag hij lachende en zingende Seanchanen en somber kijkende Ebodaranen, die de Seanchanen in stilte misnoegd bekeken.
1064 Hij had eigenlijk niet anders verwacht. Ook vóór de komst van de nieuwkomers was er niets vrij geweest. En hij begon zich al even somber te voelen als de buitenlandse kooplieden die hij in hun wijnglas zag turen met de vraag hoe ze zonder paarden hun koopwaar de stad uit konden krijgen.
1065 Hij had genoeg goud om Luca te betalen, maar dat zat allemaal in een kist in het Tarasinpaleis, en hij ging niet proberen om in één keer genoeg mee te nemen, niet nadat paleisdienaren hem uit de haven terug hadden gedragen, als een hert dat niet aan de jacht was ontkomen.
1066 Een paar keer gaf hij bijna toe, maar als ze hem eenmaal hadden gehoord, zouden ze hun geld teruggevraagd hebben. Een paar Ebodaranen met lange, kromme messen in hun riemen en vol boosheid die ze niet op de Seanchanen konden botvieren, dachten dat ze die dwaas wel te pakken konden nemen.
1067 Zijn maag was zo leeg als de herbergen vol waren en hij meende dat iedereen naar zijn opzichtige kleren gaapte. De vochtige kou sijpelde zijn botten binnen, en de enige dobbelstenen die hij vond, waren de stenen die nog steeds in zijn hoofd kletterden met een geluid als van paardenhoeven.
1068 Een paar voorbijgangers keken alsof hij inderdaad al een beschilderd gezicht had. Hij negeerde hen. Ze waren zijn aandacht niet waard. Door de manier waarop ze naar hem keken, zouden ze het verdiend hebben om met een stok op het hoofd te worden geslagen, maar hij deed het niet.
1069 Misschien. Zijn maag knorde, bijna luid genoeg om de dobbelstenen te overstemmen. Ze kon ook de keuken opdracht gegeven hebben om hem geen eten te geven als hij te laat was. Tien passen lang deed hij moeite door de menigte heen te komen, tot hij een smal, donker steegje in kon slaan.
1070 Er was geen plaveisel. Het witte pleisterwerk op de vensterloze muren was afgebladderd en op veel plaatsen waren de bakstenen zichtbaar. De lucht was een en al stank van afval, en hij hoopte dat het zuigende geluid onder zijn laarzen modder was, hoewel het een afgrijselijke geur verspreidde.
1071 Hij kon bijna niet wachten op de dag dat hij weer een paar span zonder pijn kon wandelen, zonder te hijgen en zonder te hoeven leunen op een stok. Kronkelsteegjes, waarvan de meeste zo smal waren dat zijn schouders de muren aan beide kanten raakten, liepen kriskras als een doolhof door de stad.
1072 Het was gemakkelijk om de weg kwijt te raken als je die niet kende. Hij sloeg geen enkele keer de verkeerde weg in, zelfs niet als een nauwe kronkelsteeg zich plotseling splitste in drie of vier steegjes die allemaal min of meer in dezelfde richting schenen te kronkelen.
1073 Er waren nogal wat momenten in Ebo Dar geweest waarop hij blikken had moeten ontwijken, en hij kende deze straatjes als zijn eigen broekzak. Toch had hij vreemd genoeg het gevoel dat hij gadegeslagen werd. Maar waarschijnlijk zou hij dat gevoel wel blijven houden zolang hij die stomme kleren droeg.
1074 Hij bereikte het paleis in de tijd die het hem anders gekost zou hebben om drie straten ver te komen. Hij haastte zich door een schemerige doorgang tussen een goedverlichte herberg en een gesloten winkel van lakdoosjes en vroeg zich af wat er nog in de keuken te krijgen zou zijn.
1075 Het steegje was breder dan de meeste en breed genoeg voor drie man naast elkaar. De steeg kwam uit op het Mol Hara Plein, bijna recht voor het Tarasinpaleis. Daar woonde Suroth, en de koks hadden zichzelf overtroffen nadat ze het hele stel na haar eerste maaltijd had laten geselen.
1076 Hij gromde opnieuw toen een stel laarzen op zijn schouder belandde. De kerel gleed vloekend van hem af en gleed door de modder verder de steeg in. Hij zakte door een knie en slaagde er maar net in om zich staande te houden tegen de zijmuur van de taveerne, anders was hij plat voorover gevallen.
1077 Het was genoeg om een magere, moeilijk te beschrijven man te zien. Een man met iets als een groot litteken op de wang. Maar geen man. Een wezen dat hij met de blote hand de keel van zijn vriend had zien openrijten en dat een mes uit zijn eigen borst had getrokken om het terug te werpen.
1078 Naar zijn benen, in de hoop hem te laten struikelen en zo tijd te winnen. Het ding vloeide als water naar de kant en ontweek de stok. Zijn laarzen gleden een stukje in de modder weg, en toen wierp het wezen zich op Mart. Maar het beetje tijd dat hij had gewonnen, was genoeg geweest.
1079 Het zilver, dat koel tegen zijn borst had gelegen, raakte met een gesis als van knapperend spek en de geur van brandend vlees een uitgestrekte hand. Het ding was zo beweeglijk als een tol en probeerde grauwend voorbij het rondzwaaiende zegel te komen om Mart ergens vast te kunnen pakken.
1080 Deze keer zou het wezen geen spelletje met hem spelen, zoals in de Rahad. Hij bleef het zegel rondzwaaien en raakte de andere poot en het gezicht van het wezen. Na elke aanraking klonk er gesis en stonk het naar brand, alsof het wezen met een hete ijzeren staaf werd geraakt.
1081 Mart liet het zegel onophoudelijk rondzwaaien terwijl hij wankel overeind kwam en de gholam in de gaten bleef houden, die leek op een man. Hij wil jou evenzeer dood hebben als hij haar wil hebben, had het wezen hem grijnzend in de Rahad gezegd. Maar nu grijnsde of sprak het niet.
1082 Om nog maar te zwijgen van de schouder waar de gholam bovenop was gesprongen. Hij moest terug naar de drukke straten, terug naar mensen. Het ding zou misschien worden afgeschrikt door een grote hoeveelheid mensen. Hij had niet veel hoop, maar het was de enige die hij had.
1083 Zijn laars gleed uit over iets wat verschrikkelijk stonk en hij gleed tegen de muur van de herberg. Alleen het woeste zwaaien met de zilveren vossenkop hield de gholam tegen. Die stemmen in de straat waren zo verlokkend dichtbij, maar ze hadden net zo goed in Barsine kunnen zijn.
1084 Het gleed een stukje weg in de modder, maar scheen nog steeds weg te vloeien tot het achter de taveerne verdween. Mart rende er achteraan. Hij zou niet hebben kunnen zeggen waarom, behalve dat het hem had proberen te doden en het opnieuw zou proberen. Zijn nekharen stonden recht overeind.
1085 Weer aarzelde het ding even. De achterdeur van de taveerne stond op een kier en Mart kon het geluid van feestvierende mensen horen. Het wezen stak zijn handen in een gat in de achtermuur van het gebouw tegenover de taveerne, waar een steen uit was gevallen. Mart verstijfde.
1086 Het wezen scheen nauwelijks wapens nodig te hebben, maar als het er daar een verstopt had... Hij geloofde niet dat hij het zou overleven als hij zich moest verdedigen tegen dat wezen met een wapen. De armen volgden de handen, en toen dook het hoofd van de gholam in het gat.
1087 Nee, ik zit hier al een poosje. Maar mijn slaapplaats op zolder in De Gouden Eend wordt nu ingenomen door een dikke oliekoopman uit Illian, die deze ochtend uit zijn kamer werd gezet om plaats te maken voor een Seanchaanse officier. Ik dacht dat ik vannacht iets in deze steeg kon vinden.
1088 Hij besefte dat de dobbelstenen nog steeds rondtolden in zijn hoofd. Hij was ze zowaar vergeten toen de gholam hem om zeep probeerde te helpen, maar ze kletterden nog steeds, lagen nog steeds niet stil. Als ze hem waarschuwden voor iets wat nog erger was dan de gholam, wilde hij het niet weten.
1089 Hij keek voortdurend om zich heen terwijl hij zich ondertussen afvroeg hoe klein het gat kon zijn waar dat ding doorheen kon. Hij merkte dat hij ongerust naar de spleten tussen de plavuizen liep te kijken. Hoewel het niet waarschijnlijk leek dat het ding openlijk op hem af zou komen.
1090 Op andere dagen behoorde het Mol Hara Plein op dit uur vol te zijn met slenterende verliefde paartjes, rondhangende venters en hoopvolle bedelaars, zelfs in de winter, maar na de komst van de Seanchanen waren de bedelaars opgepakt en aan het werk gezet, waarna de rest wegbleef, zelfs overdag.
1091 En, misschien nog belangrijker, het verblijf van hoogvrouwe Suroth Sabelle Meldarath, die voor de Seanchaanse keizerin, moge zij eeuwig leven, het bevel voerde over de Voorlopers. Zij bekleedde op dit moment een positie die van veel groter gewicht was dan die van Tylin.
1092 De koningin van Altara verlangde veiligheid en stilte voor haar rust. Dat had Suroth tenminste gezegd, en als Suroth iets had bedacht wat Tylin wenste, besliste de koningin al gauw dat ze dat inderdaad wilde. Mart dacht even na en bracht Noal toen naar de poorten van de stallen.
1093 Bijna de helft van de in grijs geklede vrouwen was donker gekleurd, zonder de sieraden die ze als windvindsters hadden gedragen. Er waren er nog meer in het paleis en elders; de Seanchanen hadden talloze Zeevolkschepen gekaapt die er niet in geslaagd waren weg te komen.
1094 Elk had een in Seanchan geboren damane naast zich, die haar hand vasthield of een arm om haar heen had geslagen, en die glimlachte of haar iets toefluisterde onder de goedkeurende blikken van de vrouwen met de armbanden die met zilverkleurige halsbanden waren verbonden.
1095 Een strenge moeder met een onhandelbaar kind, zoals ze naar de haar toevertrouwde damane keek. Teslyn Baradon was dikker geworden na anderhalve maand Seanchaanse gevangenschap, maar haar leeftijdloze gezicht zag er nog steeds uit alsof ze drie keer per dag doorns als eten kreeg.
1096 Teslyn was een harde, die waarschijnlijk voortdurend ontsnappingsplannen maakte, maar die hardheid kon je slechts tot een bepaald punt opbrengen. De Vrouwe der Schepen en haar Meester der Klingen waren zonder een kik te geven gestorven, maar het had hen niet gered van de brandstapel.
1097 Licht, wat zou het fijn zijn als die stomme dobbelstenen in zijn hoofd er gewoon mee ophielden! Dan had hij dat tenminste gehad. Nee, dat was een leugen. Toen het uiteindelijk tot hem was doorgedrongen wat ze betekenden, had hij gewild dat die dobbelstenen nooit meer zouden ophouden.
1098 Het was een lange, witgepleisterde kamer met een lage zoldering, met te veel bedden voor wie het tot nog toe hadden overleefd. Vanin lag als een kalende vetkwab in zijn hemdsmouwen met een boek op zijn borst te lezen. Mart was ooit verbaasd geweest dat de man kón lezen.
1099 Twee grepen hun jas al terwijl ze nog bezig waren hun hemden in hun broeken te proppen. Metwin, een jongensachtige Cairhienin die tien jaar ouder was dan Mart, greep zijn zwaard dat aan het voeteneind van zijn bed stond en trok een stuk van de kling uit de schede om de scherpte te bevoelen.
1100 Juilin Sandar kwam de hoek om rennen en liep bijna tegen hem aan. Met een gesmoorde vloek sprong de Tyreense dievenvanger achteruit en zijn donkere gezicht werd bleek, tot hij besefte wie hij bijna omvergelopen had. Toen mompelde hij een verontschuldiging en wilde langs hem glippen.
1101 In zijn donkere Tyreense jas die tot over de rand van zijn laarzen viel, zou Juilin tussen de bedienden opvallen als een eend in een kippenren. Suroth was strikt in die dingen, veel strikter dan Tylin. De enige reden die Mart kon bedenken, was die linke zaak waar Thom en Beslan bij betrokken waren.
1102 Thom mocht dan bij de bedienden slapen, hij had meteen beweerd dat het zijn eigen keuze was geweest, een eigenaardige karaktertrek. En niemand vond het vreemd om hem hier te zien, om misschien de kamers van Riselle binnen te glippen, die vroeger aan Mart hadden behoord.
1103 Juilin had behoorlijk zijn best gedaan om een dievenvanger te zijn, nooit en te nimmer een dievenpakker. Hij had al zoveel prikkelbare edelen en hooghartige kooplieden als iemand van gelijke stand uitdagend aangekeken, dat iedereen in het paleis wist wie en wat hij was.
1104 Ze wipte met haar been, waardoor haar groene en witte onderrokken opzwiepten. De uiterst lage halslijn van het lijfje was afgezet met lichtgroen kant en liet haar fraaie borsten half vrij, waartussen het met edelstenen versierde heft van haar trouwdolk bengelde. Ze was niet alleen.
1105 Tegenover haar zat Suroth, die fronsend in haar wijnbeker keek en met lange vingernagels op de armleuning van haar stoel tikte. Ze leek best knap, ondanks haar tot een opstaande kam gekapte haren, maar liet daardoor Tylin op een konijn lijken. Twee vingernagels van elke hand waren blauwgelakt.
1106 Het was vreemd, maar naast haar zat een klein meisje, eveneens in een drukbewerkt gebloemd gewaad dat over witte plooirokken viel. Ze had een sluier over haar hele hoofd – dat geheel geschoren leek – en droeg een fortuin aan robijnen. Al was hij nog zo geschokt, hij kon robijnen en goud herkennen.
1107 Haar opmerkelijke schoonheid plaatste zowel Tylin als Suroth in de schaduw. Al voelde Mart zich alsof hij met een hamer op zijn hoofd was geslagen, hij bleef mooie vrouwen opmerken. Maar het was niet de aanwezigheid van Suroth of die van de vreemdelingen waardoor hij met een ruk stil bleef staan.
1108 Het was een kleine vrouw van wie het goudkleurige haar voor de helft was afgeschoren, en met een boezem die die van Riselle zou kunnen overtreffen, maar haar gewaad van rode en gele vlakken was te hoogsluitend om daar zeker van te zijn. Niet dat hij ernaar verlangde erachter te komen.
1109 Sinds hij zijn bed weer had kunnen verlaten, was er geen dienstmeisje jonger dan zijn grootmoeder in haar vertrekken geweest. Suroth keek naar de jongeman alsof ze zich afvroeg wat hij was, schudde toen haar hoofd en richtte haar aandacht weer op Tuon, die de man wegwuifde.
1110 Nou ja, misschien was dat ook wel zo, maar slechts een heel klein beetje. Toch vond hij het niet leuk daaraan herinnerd te worden. Hij leunde op zijn stok en probeerde een gemakkelijke houding aan te nemen. Ze hadden een man per slot van rekening kunnen vragen om te gaan zitten.
1111 Tuons rokken ritselden toen ze over het tapijt naar hem toeliep. Het donkere gezicht achter die dunne sluier had mooi kunnen zijn als er niet die uitdrukking op had gelegen van een rechter die op het punt staat een doodvonnis uit te spreken. En met gewoon haar in plaats van die kale schedel.
1112 Al haar lange vingernagels waren felrood gelakt, merkte hij op. Hij vroeg zich af of dat iets betekende. Licht, een man kon voor de prijs van die robijnen jaren in weelde leven. Ze reikte met een hand naar zijn gezicht en legde haar vingertoppen onder zijn kin en hij wilde terugwijken.
1113 Ze liep langzaam om hem heen en bleef hem onderzoekend aankijken. Ze voelde met haar vingers aan het kant om zijn pols, raakte de zwartzijden halsdoek om zijn nek aan en lichtte de rand van zijn mantel op om het borduurwerk te bekijken. Hij verdroeg het en weigerde van houding te veranderen.
1114 Het was een meesterstuk van een gezel, om de kunde van de ambachtsman te tonen, en stelde een rennende vos en twee raven in de vlucht voor, alles omgeven door wassende manen. Hij had de ring toevallig gekocht maar hij was eraan gehecht geraakt. Hij vroeg zich af of ze de ring wilde hebben.
1115 Maar ik wil Tylin laten zien welke landen er voor haar in het verschiet liggen, zodat ze het zal weten en ze zich op haar gemak zal voelen. Er zijn kaarten in mijn vertrekken, Tylin. Wil je me de eer aandoen mij te vergezellen? Ik heb buitengewoon goede vrouwen om je te verzorgen.
1116 Hij zonk in een bamboestoel neer en liet zijn hoofd in zijn handen rusten. Elke andere tijd zouden die roze linten hem de gordijnen in hebben gejaagd. Hij had nooit moeten proberen om haar met gelijke munt terug te betalen. Zelfs de gholam was even uit zijn gedachten verdwenen.
1117 De grijze lucht bleef grijs en het bleef regenen. Op straat werd gepraat over een man met een opengereten keel die niet ver van de stad door een wolf gedood was. Niemand maakte zich echt zorgen; men was gewoon nieuwsgierig. In geen jaren waren zo dicht bij Ebo Dar wolven gezien.
1118 Harnan en de andere Roodarmen weigerden koppig om te vertrekken en beweerden dat ze hem voor aanvallen van achteren konden bewaken. Vanin weigerde zonder een reden op te geven, tenzij je zijn gemompelde bewering dat Mart een goed oog voor snelle paarden had, een reden noemde.
1119 Mart dacht dat Olver zelfs bereid leek te zijn het spelletje slangen en vossen, dat ze speelden voor het naar bed gaan, op te geven voor Riselle en de boeken. En als het joch de kamer uitrende die ooit aan Mart had toebehoord, glipte vaak Thom naar binnen, met zijn harp onder de arm.
1120 Als ze al verschil maakten tussen die mensen en de meubels. Het leek onwaarschijnlijk dat zo iemand twee keer keek naar een man uit de bediendenvleugel, maar het Licht wist dat vrouwen een rare smaak hadden als het om mannen ging. Hij was gedwongen Juilin met rust te laten.
1121 Dagenlang kwam er een stroom van mensen, dieren en goederen uit de nieuw aangekomen schepen. Als iedereen gebleven was, hadden de dikke stadsmuren onder de druk open kunnen barsten, maar velen trokken met hun gezin, werktuigen en vee door de stad naar het platteland om zich ergens te vestigen.
1122 Ze trokken noordwaarts in hun fel gekleurde wapenrustingen, en naar het oosten, over de rivier heen. Mart telde ze niet eens meer. Soms zag hij vreemde beesten, hoewel de meeste buiten de haven werden uitgeladen. Hij zag torms, die leken op drie ogige katten met bronzen schubben.
1123 Seanchan was een keizerrijk dat groter was dan alle landen tezamen tussen de Arythische Oceaan en de Rug van de Wereld, en dat alles onder een enkele keizerin, maar met een geschiedenis van voortdurende opstootjes en opstanden, die ervoor zorgden dat de soldaten scherp, geoefend en oplettend bleven.
1124 Uiteraard vertrokken niet alle soldaten. Er bleef een sterk garnizoen achter, dat niet alleen uit Seanchanen bestond, maar ook uit Taraboonse lansiers met hun metalen sluiers en Amadiciaanse piekeniers met beschilderde borstkurassen, zodat die op de Seanchaanse wapenrusting leken.
1125 En naast de wapenknechten van Tylins Huis ook Altaranen. Volgens de Seanchanen behoorden de Altaranen van het platteland, met de kriskras lopende rode strepen op hun kurassen, Tylin net zo goed toe als de schildwachten van het Tarasinpaleis. Dat leek haar gek genoeg niet al te best te bevallen.
1126 Het beviel de kerels uit de binnenlanden evenmin. De plattelanders en de groenwitte mannen van Mitsobar bekeken elkaar als vreemde katers in een klein hok. Er was genoeg onderlinge achterdocht. Tussen Taraboners en Amadicianen, tussen Amadicianen en Altaranen, enzovoorts.
1127 Alleen een dwaas verzette zich tegen de Doodswachtgarde, en nooit meer dan één keer. Een andere groep van de garde had zich ook in de stad gevestigd. Het waren Ogier, een honderdtal, in groen en zwart. Soms hielden ze de wacht met de anderen, soms liepen ze rond met grote bijlen op de schouders.
1128 Ze leken helemaal niet op Marts vriend Loial. Ze hadden uiteraard dezelfde brede neuzen, pluimoren, tot op hun wangen hangende wenkbrauwen en ogen zo groot als theekopjes, maar de Gardeniers bekeken een man alsof ze zich afvroegen welke ledematen gesnoeid moesten worden.
1129 Terwijl talloze Seanchanen Ebo Dar uitstroomden, stroomde het nieuws naar binnen. Zelfs terwijl ze op zolders moesten slapen, belaagden kooplieden de gelagkamers van herbergen, rookten er hun pijpen en vertelden wat ze wisten en wat niemand anders wist. Zolang het hun winst maar niet verkleinde.
1130 De wachters van de kooplieden gaven weinig om de winst, waar ze toch niet in meedeelden, en vertelden alles, en een deel ervan was nog waar ook. Zeelieden verspreidden verhalen aan iedereen die een kroes mede of, nog beter, een beker warme kruidenwijn voor hen betaalde.
1131 Maar het nieuws dat de meeste opschudding veroorzaakte was dat over Rhand. Mart probeerde zijn best te doen om niet aan hem en aan Perijn te denken, maar het was moeilijk om die vreemde kleurenwentelingen in zijn hoofd te vermijden als de Herrezen Draak op ieders lip lag.
1132 Nee, hij was zelf naar de Witte Toren getrokken en had gehoorzaamheid gezworen aan de Amyrlin Zetel. Dat laatste won veel aan geloofwaardigheid omdat een aantal lieden beweerde dat ze een proclamatie hadden gezien, die door Elaida zelf was ondertekend, waarin dit met zoveel woorden was aangekondigd.
1133 En wat dat andere betrof, hij geloofde nooit dat Rhand uit eigen beweging in de buurt van de Witte Toren zou komen. Herrezen Draak of niet, daar was hij verstandig genoeg voor. Dat nieuws – en al zijn verschillende versies – wond de Seanchanen op, zoals een stok een mierennest.
1134 De hele bos. Hij verbrandde ook een roze jas die ze voor hem had laten maken, twee paar roze broeken en een roze mantel. De kamers vulden zich met de stank van brandende wol en zijde, en hij opende een paar ramen om de stank te laten ontsnappen, maar hij gaf er eigenlijk niets om.
1135 Hij wilde nooit meer iets in die kleur zién! Hij zette zijn hoed op zijn hoofd en hobbelde het Tarasinpaleis uit, opnieuw vastbesloten een plekje te vinden voor zijn eigendommen die hij nodig had om te ontsnappen, al moest hij elke taveerne en elke zeemanskelder in de stad tien keer bezoeken.
1136 Zelfs die in de Rahad. Honderd keer desnoods! Grijze zeemeeuwen en schaarbekken met zwarte vleugels wervelden rond in een loodgrijze lucht met nog meer regen. Een ijzige wind die de scherpe geur van zout met zich meedroeg, geselde het Mol Hara Plein en liet mantels opwapperen.
1137 Hij stampte op de kasseien alsof hij elke steen wilde laten barsten. Licht, als het niet anders kon, vertrok hij met Luca in de kleren die hij nu droeg. Misschien liet Luca hem als paljas werken! Die vent zou er waarschijnlijk op staan. Het zou hem tenminste vlak bij Aludra en haar geheimen houden.
1138 Hij stampte het hele plein over voor hij besefte dat hij voor een bekend wit gebouw stond. Het uithangbord boven de deur gaf aan dat het De Zwerfster was. Er kwam een lange man naar buiten in een roodzwarte wapenrusting. Op de helm onder zijn arm zaten drie dunne zwarte veren.
1139 Hij stond te wachten tot men zijn paard gebracht had. De man had een bolrond gezicht en grijs haar aan de slapen. Hij keek niet naar Mart en Mart vermeed het om hem aan te kijken. Ook al zag de man er aardig uit, hij was en bleef een Doodswacht gardist, en ook nog eens een baniergeneraal.
1140 Bovendien hadden de mannen en vrouwen die bij een dienster meer drank bestelden, ook dat neerbuigende gedrag van officieren. Het betekende dat hun bazen een rang hadden die moeilijkheden kon veroorzaken. Enkelen merkten hem fronsend op en hij stond op het punt weer te vertrekken.
1141 Ze wist dat hij geacht werd een edelman te zijn, maar hij wist niet zeker of ze dat nog geloofde, of dat het hem van nut kon zijn als ze die onzin nog steeds slikte. Hoe dan ook, ze zag hem meteen en glimlachte vriendelijk en verwelkomend, wat haar gezicht nog veel aardiger maakte.
1142 Haar gespierde echtgenoot was de kapitein van een vissersboot met meer littekens van tweegevechten dan Mart lief was. Ze wilde onmiddellijk horen over Elayne en Nynaeve en tot zijn verbazing ook of hij iets van de Kinne wist. Hij had nooit geweten dat zij ooit van hen gehoord had.
1143 Haar donkergroene rok, die aan de linkerkant was opgenomen, toonde rode onderrokken. Ebodaranen volgden volgens hem ketellappers op de voet bij hun keus van kleuren. Her geroezemoes van de Seanchanen overstemde bijna de harde klanken van de muziek en ze zat hem streng aan te kijken.
1144 Ze leek op een kat die grinnikte! Een Seanchaanse in een roodblauwe wapenrusting en het gezicht van een buizerd genoot zozeer van de vertoning dat ze hem een zware zilveren munt met vreemde tekens toewierp: aan de ene kant een streng vrouwengezicht en aan de andere kant een soort van zware stoel.
1145 En zijn ronde buik schudde altijd van het lachen. Een tijdlang leek het erop dat hij na Naleseans dood met Nerim wilde wedijveren als het ging om het slaken van verzuchtingen, want dat deden ze bij het minste of geringste, maar de laatste weken was hij weer in zijn oude doen.
1146 Hij kon altijd nog een nieuwe boog maken, maar hij was niet van plan om de ashandarei achter te laten. Ik heb een te hoge prijs voor dat vervloekte ding betaald om hem achter te laten, dacht hij, en voelde aan het litteken onder de halsdoek. Een van de eerste, tussen te veel andere littekens.
1147 Of een vrouw die hij niet wilde of zelfs niet kende. Er moest meer zijn. Maar eerst moest hij heelhuids uit Ebo Dar zien te komen. Dat was het voornaamste. Lopin en Nerim verdwenen al buigend, met de inhoud van twee dikke geldbeurzen gelijkmatig verspreid over hun kleren, zodat er niets uitpuilde.
1148 Tylin maakte ernst van haar bezigheden en een tijdje vergat hij vuurwerk, Aludra en ontsnappen. Een tijdje... Na enig zoeken vond hij uiteindelijk een klokkengieter. Er waren een aantal gongenmakers in Ebo Dar, maar slechts één klokkenmaker, met een gieterij buiten de westermuur.
1149 Takelkettingen hingen aan de zolderbalken en uit de oven sloegen opeens vlammen die flakkerende schaduwen wierpen en Mart bijna verblind achterlieten. Hij had het beeld van een laaiend vuur nog niet weggeknipperd of een volgende uitbarsting deed hem opnieuw zijn ogen dichtknijpen.
1150 Mart probeerde Aludra te vermurwen, maar ze had net zo goed zelf uit gegoten brons kunnen bestaan. Ze was gelukkig aanzienlijk zachter dan brons toen ze hem eindelijk toestond zijn arm om haar heen te slaan, maar zijn kussen, die haar lieten beven, deden niets af aan haar standvastigheid.
1151 Ze trok haar haren strak naar achteren en bestudeerde zichzelf in de vergulde spiegel in haar slaapkamer; maar ze wilde eerst aan het idee wennen. Ze schikte zich in het leven met de Seanchanen en dat kon hij haar niet kwalijk nemen, hoeveel duistere blikken Beslan zijn moeder ook toewierp.
1152 Hij vond het ook niet erg dat hij zich een muis voelde die het speeltje van een kat was. Er waren echter maar weinig uren daglicht beschikbaar, al waren het er meer dan hij thuis in de winter gewend was, en een tijdlang vroeg hij zich of ze die allemaal wilde gebruiken.
1153 Niemand was bevriend met Suroth. Tylin leek Tuon als een soort aangenomen dochter te beschouwen, al leek het omgekeerde evenzeer het geval. Tylin vertelde hem weinig over de dingen die ze met hen besprak, soms zei ze iets vaags en algemeens, maar meestal vertelde ze helemaal niets.
1154 De drie Seanchaanse vrouwen – vier, met inbegrip van Selucia, maar hij dacht niet dat zij dat zo zagen – stonden vlak om de hoek bij elkaar. Terwijl hij de gang angstvallig afspeurde naar glimlachende dienstmeisjes, wachtte hij ongeduldig tot het viertal verder zou lopen.
1155 Nou ja, hij was er toch niet echt op gebrand geweest om onmiddellijk te vertrekken. Tuon maakte hem bezorgd. Als hij haar in de gangen zag, maakte hij zijn fraaiste buiging, terwijl zij hem volkomen negeerde, net als Suroth en Anath, maar hij kreeg de indruk dat ze elkaar iets te vaak tegenkwamen.
1156 Hij bevroor bij de aanblik van haar vingers die over de woorden gleden die in de Oude Spraak in de zwarte schacht waren gesneden. Aan het begin en eind van de regel stond een raaf in een nog donkerder stukje metaal, terwijl er ook nog twee op de ietwat gebogen kling waren gegraveerd.
1157 Voor de Seanchanen waren raven een keizerlijk zegel. Hij hield zijn adem in en probeerde geluidloos achteruit te lopen. Het gesluierde gezicht draaide zich naar hem toe. Het was een lief gezicht, dat zelfs knap genoemd kon worden als ze niet een gezicht trok alsof ze op een bundel doorntakken beet.
1158 Hij vond niet langer dat ze er als een jongen uitzag – haar ingesnoerde, brede gordels zorgden ervoor dat je haar ronde vormen zag – maar het scheelde niet veel. Hij zag zelden een volwassen vrouw zonder even te denken hoe het zou zijn om haar te kussen of met haar te dansen.
1159 Natuurlijk werd ze niet altijd gevolgd door Anath, Selucia of lijfwachten, maar hij kreeg de indruk dat ze veel te vaak opdoemde en naar hem keek als hij zich opeens omdraaide. Het gebeurde ook vaak dat als hij een kamer verliet, zij aan de andere kant van de deur stond.
1160 Meer dan eens keek hij bij het verlaten van het paleis over zijn schouder en zag hij haar gesluierde gezicht achter een venster. En ze staarde echt niet. Ze keek hem aan en liep dan weer verder, alsof hij niet meer bestond. Ze keek uit een raam en draaide zich om zodra hij haar opgemerkt had.
1161 Zijn vossenzegel werkte goed, maar een grote mensenmassa was beter. Bovendien wist hij zeker dat Aludra zich de laatste keer bijna iets had laten ontvallen, voor ze zich beheerste en hem haastig haar wagen uitwerkte. Een vrouw zou je alles vertellen als je haar maar vaak genoeg kuste.
1162 Maar hij begon zich zorgen te maken over die ruimte. Het was goed genoeg voor een kist. Een man zou zijn beitels moeten breken om erin te komen. En hij had toen in de herberg zelf gewoond. Nu kieperde Setalle het goud gewoon in het gat nadat ze iedereen had weggestuurd.
1163 Aan een tafel zaten drie mannen en een vrouw in hun lange geborduurde kleren te kaarten en pijp te roken. Ze hadden allemaal hun hoofd geschoren op de manier van de lagere edellieden. Marts aandacht werd getrokken door de gouden munten op hun tafel; ze speelden om een hoge inzet.
1164 De grootste stapel munten lag voor een kleine man met zwart haar die even donker was als Anath. Met in zijn mond een in zilver gevatte pijpensteel zat hij als een roofdier naar zijn tegenstanders te grijnzen. Maar Mart had zijn eigen goud en hij had evenveel geluk met kaarten als met dobbelstenen.
1165 Tijdens zijn verblijf in de herberg waren er twee man door zijn hand gestorven. Het waren weliswaar dieven geweest die geprobeerd hadden om zijn schedel te splijten, maar zulke dingen gebeurden niet in De Zwerfster. Ze had hem duidelijk gemaakt dat ze blij was zijn rug te zien toen hij opstapte.
1166 Hij kon niet begrijpen waarom het onthullen van wat meer onderrok zo schandalig was, terwijl iedere vrouw zo in Ebo Dar rondliep en haar halve boezem liet zien, maar als Marah zich een beetje losbandig voelde, zouden een paar vleierijtjes het hem misschien gemakkelijker maken.
1167 Niemand wilde graag in de gelagkamer wachten. Elke stoel was door een Seanchaan bezet, en nog meer mannen en vrouwen stonden. Het waren er zoveel dat de meiden gedwongen waren heel behoedzaam tussen iedereen door te lopen, terwijl ze bladen met eten en drinken omhooghielden.
1168 Caira vulde de beker van de donkere kleine man en bood hem de zwoele glimlach die ze Mart ooit eens had geschonken. Hij wist niet waarom ze nu iets tegen hem had, maar hij had op dit moment al genoeg met vrouwen te stellen. Wat was trouwens een luchtkapitein? Daar moest hij achter zien te komen.
1169 Alle meisjes leken bezig, dus keek Marah hem voor de laatste keer lelijk aan. Toen stoof ze weg en probeerde ze een vriendelijke glimlach op haar gezicht te toveren. Wat haar niet zo best afging. Mart hield zijn wandelstok van zich af en maakte een zwierige buiging naar haar verdwijnende rug.
1170 Zes zwetende vrouwen en drie keukenjongens renden rond onder de bevelen van de meester kokkin. Enid droeg een sneeuwwitte schort als was die de tabberd van een hoog ambt, en regeerde met een houten pollepel over haar gebied. Ze was de dikste vrouw die Mart ooit had gezien.
1171 Bloed en as! Iedereen wist het echt! Ik moet deze vervloekte stad uit, dacht hij, of ik hoor ze de rest van mijn leven lachen. Plotseling leek zijn angst over het goud dwaasheid. De grijze vloertegel voor de bakstoven lag stevig op zijn plaats en verschilde niet van de andere in de keuken.
1172 Lopin en Nerim zouden het hem gezegd hebben als er ook maar een enkele gouden munt tussen hun bezoeken verdwenen was. Vrouw Anan zou waarschijnlijk de schuldige hebben opgespoord en gevild als er iemand zou proberen iets in haar herberg te jatten. Hij kon beter vertrekken.
1173 Misschien zou ze hem eten geven. Hij was het paleis uit geglipt zonder te eten. Om dus geen nieuwsgierigheid over zijn bezoek te wekken, vertelde hij Enid hoezeer hij genoten had van haar visschotel en hoeveel beter die was dan die in het Tarasinpaleis. Hij hoefde geen haartje te overdrijven.
1174 Voor hem. Iemand in de gelagkamer kon wel even wachten, zei ze, en plaatste het bord aan het hoofd van de lange keukentafel. Ze wuifde met haar lepel en een stevige keukenhulp bracht hem een kruk. Hij keek naar de knapperige gouden platvis en voelde het water in zijn mond lopen.
1175 Ze sloot haastig de deur achter zich en hield haar vochtige mantel aan en de kap diep over haar gezicht getrokken. Hij kwam overeind, ving een glimp van het gezicht in de kap op en schopte bijna zijn kruk omver. Hij maakte een buiging voor de vrouw maar zijn hoofd spon.
1176 Ondanks hun klagende gemompel over de regen en kreten over verbrand eten was het duidelijk dat ze dit evenzeer gewend waren als Enid. Zijzelf keek niet eens naar vrouw Anan en haar gezellin voor ze zich door de deur naar de gelagkamer haastte, waarbij ze haar pollepel als een zwaard omhooghield.
1177 Plus een leeftijdloos gezicht, dat uitschreeuwde dat ze een Aes Sedai was. Met tientallen Seanchanen aan de andere kant van een deur die bewaakt werd door een kokkin met een pollepel. Joline trok haar mantel uit en hing hem aan een haak, en vrouw Anan maakte een geërgerd geluid in haar keel.
1178 Mart negeerde het protest van zijn been en bewoog sneller dan hij ooit in zijn hele leven had gedaan. Hij greep Joline om haar middel en schoof op de bank naast de deur naar het erf met de Aes Sedai op zijn schoot. Hij hield haar dicht tegen zich aan en deed net of hij haar kuste.
1179 Het was een dwaze manier om haar gezicht te verbergen, maar het was het enige dat hij kon bedenken, of hij moest een mantel over haar hoofd gooien. Ze zuchtte verontwaardigd, maar de angst vergrootte haar ogen toen ze de Seanchaanse stem hoorde, en in een flits sloeg ze haar armen om hem heen.
1180 Een lange vrouw met scherpe blauwe ogen in een bleek en streng gezicht kwam achter hem aan. Ze sloeg een geborduurde, blauwe mantel terug die bij haar keel werd vastgehouden door een lange zilveren speld in de vorm van een zwaard. Onder haar mantel waren plooien van een lichter blauw zichtbaar.
1181 Een klein beetje beter. Enid besefte dat de strijd was verloren en trok zich terug, maar aan de manier waarop ze haar pollepel vastgreep en woest naar de man staarde, was te zien dat ze gereed was om er in een oogwenk weer op los te slaan als vrouw Anan daartoe bevel zou geven.
1182 Toen de deur achter het stel dichtsloeg, probeerde hij Joline van zijn schoot te schuiven, maar ze klampte zich aan hem vast en begroef haar gezicht tegen zijn schouder en huilde zachtjes. Enid slaakte een diepe zucht en zakte tegen de werktafel aan alsof haar botten zacht geworden waren.
1183 Ze blies zorgvuldig de houtsplinter uit voor ze de hoge glaskap liet zakken en legde toen de rokende splinter op een klein tinnen bordje. Zonder enige haast haalde ze een grote sleutel uit haar beurs, maakte het ijzeren slot open en gebaarde hem ten slotte om voor te gaan.
1184 De trap erachter was breed genoeg voor de vaten, maar ook steil en hij verdween in de duisternis. Mart gehoorzaamde maar wachtte op de tweede trede, terwijl vrouw Anan de deur dichttrok en weer op slot deed. Ze ging hem weer voor en tilde de lamp hoog op. Hij kon nu helemaal geen valpartij hebben.
1185 Dat wilde hij ook wel, maar hij kon de woorden niet over zijn lippen krijgen. Hij zou als dat kon iedereen helpen om aan de Seanchanen te ontsnappen en hij was Joline Maza iets verschuldigd. De Zwerfster was een herberg met een goede voorraad en de donkere kelder was groot.
1186 Er strekten zich doorgangen uit tussen liggende wijn en biervaten, hoge bakken met aardappelen en koolrapen die op verhogingen boven de stenen vloer stonden, rijen met lange planken waarop zakken gedroogde bonen, erwten en pepers lagen, en stapels houten kratten met het Licht mocht weten wat.
1187 Er scheen weinig stof te zijn, maar de lucht had die droge geur die eigen is aan een goede voorraadkamer. Hij herkende zijn kleren, die netjes opgevouwen op een lege plank lagen – tenzij iemand anders hier beneden kleren bewaarde – maar hij kreeg niet de kans ernaar te kijken.
1188 Hij stond op en ging tussen de twee vrouwen in staan, want hij zag vrouw Anan er best voor aan om Joline een klap te geven, Aes Sedai of geen Aes Sedai. En Joline leek niet in de stemming om de mogelijkheid te overwegen dat er een damane boven zat die kon voelen wat ze zou doen als ze terugsloeg.
1189 Het bericht was in de zak van zijn jas gestopt en had helemaal niet op zijn kussen gelegen. En dat betekende dat hij zich vergist had over bij wie hij in het krijt stond. Hij vertrok zonder Joline of vrouw Anan op de leugen te wijzen. Ook al zei hij er niets van, het bleef een leugen.
1190 Toen hij terug was in het Tarasinpaleis, ging hij rechtstreeks naar Tylins vertrekken en legde zijn mantel over een stoel om te drogen. De regen sloeg tegen de ruiten. Hij legde zijn hoed op een vergulde klerenkast, droogde zijn gezicht en handen af en overwoog een andere jas aan te trekken.
1191 Vochtig. Licht! Hij gromde van afkeer, verfrommelde de gestreepte handdoek en wierp hem op bed. Hij treuzelde en hoopte zelfs – een klein beetje dat Tylin naar binnen zou komen en het mes in de bedstijl zou steken, zodat hij kon uitstellen wat hij moest doen. Joline had hem geen keus gelaten.
1192 Het paleis was vrij eenvoudig gebouwd, als je er op een bepaalde manier naar keek. Bedienden woonden op de laagste verdieping naast de keukens, en een paar in de kelders. De verdieping daarboven bevatte de ruime, voor iedereen toegankelijke zalen en de krappe hokjes van de schrijvers.
1193 Op de verdieping daar weer boven lagen de vertrekken voor de minder belangrijke gasten, die voor het merendeel nu bezet waren door Seanchanen. Op de bovenste verdieping bevonden zich Tylins vertrekken en de kamers voor belangrijke gasten, zoals Suroth, Tuon en een paar anderen.
1194 Wat er gestaan had voor de komst van de Seanchanen, was weggehaald en de ruimte was volgebouwd met kleine houten kamertjes, elk met zijn eigen deur. Eenvoudige staande lampen verlichtten de smalle gangetjes tussen de kamertjes. De regen die op het dak vlak boven zijn hoofd roffelde, was luid.
1195 Ze zouden er wel achter komen dat hij hier geweest was, maar pas nadat hij gevonden had wat hij nodig had, als hij tenminste snel was. De moeilijkheid was dat hij niet wist waar haar kamer was. Hij liep naar het eerste kamertje en hield de deur lang genoeg open om naar binnen te gluren.
1196 De meeste ruimte in de kamer werd ingenomen door het bed, een wastafel met een lampetstel en een kleine spiegel. Aan haken in de muur hingen een paar grijze kleren. De zilveren leiband liep in een boog van de zilveren halsband om haar nek naar de zilveren armband aan een haak in de muur.
1197 De gaatjes op de plaats waar haar oorringen en neusring hadden gezeten, hadden nog niet de tijd gehad om te helen. Ze zagen eruit als wonden. Toen de deur openging, kwam haar hoofd omhoog. De bange blik in haar ogen ging over in een vragende, misschien vermengd met iets van hoop.
1198 Hij sloot die deur zachtjes alsof hij probeerde een koek van vrouw Alveren onder haar neus weg te kapen. Misschien was de blonde vrouw geen Seanchaanse, maar hij wilde het risico niet lopen. Een dozijn deuren verder haalde hij opgelucht adem, gleed naar binnen en trok de deur achter zich dicht.
1199 Mart zuchtte en leunde naast haar aan haken hangende kleren tegen de muur. Ze wist wat er in het briefje had gestaan, een waarschuwing voor Elayne en Nynaeve. Licht, hij had gehoopt dat zij het niet geweest was, dat iemand anders dat stomme papier in zijn zak had gestopt.
1200 Het had trouwens niets geholpen. Ze wisten allebei dat Elaida achter hen aan zat. Het briefje had niets veranderd! Teslyn had trouwens niet eens echt geprobeerd om hen te helpen. Ze had alleen maar Elaida de voet dwars willen zetten. Hij kon weglopen met een zuiver geweten.
1201 Door en door een Aes Sedai. Bied haar aan om te helpen en voor je het weet laat ze je midden in de nacht een enorme rots beklimmen om vijftig mensen uit een kerker te helpen. Dat was een andere man geweest, iemand die al heel lang dood was, maar hij herinnerde het zich, en het klopte precies.
1202 Hij wist zeker dat Teslyn Edesina zo snel mogelijk zou inlichten. Drie vrouwen die weleens ongeduldig zouden kunnen worden als het hem niet snel lukte hen in veiligheid te brengen. Vrouwen hielden van praten, en als ze genoeg praatten, verklapten ze zaken die beter onbesproken konden blijven.
1203 En het uur kon weleens slaan door de bijl van een beul. Veldslagen kon hij met gemak in zijn hoofd terughalen, maar die oude herinneringen schenen hier niet veel hulp te bieden. Hij had iemand nodig die gewend was aan plannen maken en die op een kromme manier kon denken.
1204 Ze zorgde er altijd voor dat ze toonbaar was, alsof ze elk moment geroepen kon worden om voor iemand van het Hoge Bloed te verschijnen. Ze zei niets tegen Renna, die vandaag samen met haar de ronde moest doen. Ze werden geacht een toegewezen taak uit te voeren, niet om wat te kletsen.
1205 De regen was eindelijk opgehouden en veroorzaakte diepe stilte rond de hokken boven op zolder. Vandaag mochten de damane gelukkig wat oefenen – de meesten begonnen te mokken als ze te lang in de hokken moesten blijven – maar helaas was ze vandaag niet aangewezen om met ze rond te lopen.
1206 Hetzelfde gold voor Seta, die na Falme in Suroths persoonlijke dienst was opgenomen. Bethamin vond het net als iedereen heerlijk om boven een beker wijn te roddelen over het Bloed en wie hen dienden, maar als het gesprek op Renna en Seta kwam, hield ze haar mond. Ze dacht echter wel vaak aan hen.
1207 Ze tekende hun boosheid niet aan voor straf zoals sommigen gedaan zouden hebben. Deze damane dachten nog steeds dat zij verzet boden, maar de ongepaste eisen voor de teruggave van hun opzichtige sieraden waren al iets uit het verleden, en ze knielden en spraken op de juiste manier.
1208 Maar haar gezicht was gezwollen van het huilen, en ze was amper neergeknield of een nieuwe huilbui deed haar schokken terwijl de tranen over haar wangen stroomden. Het grijze gewaad dat met zorg voor haar gemaakt was, hing nu los om haar heen, en ze was hiervoor al niet stevig geweest.
1209 Ze doopte de pen met de stalen punt in het inktpotje en schreef op dat Zushi ergens buiten het paleis moesten worden ondergebracht in een dubbel hok met een damane van het keizerrijk, bij voorkeur iemand die er goed in was om de boezemvriendin van pas beteugelde damane te worden.
1210 Suroth had deze damane uiteraard voor de keizerin opgeëist – iedereen die maar een tiende hiervan persoonlijk bezat, zou verdacht worden van het beramen van een opstand of daar zelfs rechtstreeks van beschuldigd worden – maar ze gedroeg zich alsof de damane haar persoonlijk eigendom waren.
1211 Als Suroth dit niet toestond, moest ze iets anders bedenken. Bethamin weigerde om een damane aan wanhoop te verliezen. Ze weigerde een damane om welke reden dan ook te verliezen! De tweede die een bijzondere aantekening kreeg, was Tessi, en bij haar verwachtte ze geen bezwaren.
1212 Zodra Bethamin de deur opende, knielde de Illiaanse met gevouwen handen neer. Haar bed was opgemaakt, haar andere grijze kleren hingen netjes aan de haken, haar borstel en kam lagen netjes naast elkaar op de wastafel en de vloer was geveegd. Bethamin had niet anders verwacht.
1213 Ze werd ook wat dikker nu ze geleerd had om haar bord leeg te eten. Behalve nu en dan wat snoepgoed werd aan het eten streng de hand gehouden; een ongezonde damane was verspilling. Maar Tessi zou nooit met linten getooid worden en meedingen naar de plaats van mooiste damane.
1214 Met een vinger tegen haar kin nam Bethamin bedachtzaam de knielende damane op. Ze wantrouwde iedere damane die zichzelf Aes Sedai had genoemd. Geschiedenis boezemde haar grote belangstelling in, en ze had zelfs vertalingen gelezen uit de enorme hoeveelheid talen van vóór de Bestendiging.
1215 Ze hadden met veel genoegen vastgelegd hoe ze aan de macht waren gekomen, buurlanden hadden vermorzeld en andere heersers hadden verslagen. De meesten waren omgekomen bij aanslagen, vaak door de handen van hun eigen erfgenamen of volgelingen. Ze wist heel goed wat Aes Sedai waren.
1216 Ze zou er niet blijven, maar alleen wat geld uit haar afgesloten kist pakken. De ronde was vandaag haar enige taak geweest en de rest van de dag was voor haarzelf. In plaats van nog wat taken te zoeken, wat ze normaal gesproken altijd deed, zou ze wat tijd nemen om aandenkens te kopen.
1217 Ze had wat ontspanning nodig. De stenen van het Mol Hara Plein glinsterden nog steeds van de regen van vanmorgen en de lucht rook prettig naar zout en herinnerde haar aan haar geboortedorp bij de Zee van Leye. De kou dwong haar om haar mantel stevig om zich heen te slaan.
1218 Maar de gedachten aan thuis boden haar nu geen troost. Terwijl ze haar weg zocht door de drukke straten, bleef ze piekeren over Renna en Seta. Ze was zo verstrooid dat ze tegen mensen aanbotste en eenmaal zelfs pal voor een rij wagens belandde van een koopman die de stad verliet.
1219 Maar het gezicht van die wanhopige twee vrouwen bracht ongewilde vragen aan het oppervlak. Vragen die een ander en beangstigend licht wierpen op alles wat altijd werd aanvaard. Zag ze bijna de wevingen of zag ze die nou echt? Soms meende ze dat ze het geleiden ook kon voelen.
1220 In plaats daarvan had ze zich in alle verwarring van een paard voorzien en was zo snel en zo ver mogelijk weggevlucht. Ze besefte dat ze voor een ruit stilstond en naar de uitstalling van een kleermaakster staarde, zonder te zien wat er binnen getoond werd. Niet dat ze iets van binnen wilde.
1221 De blauwe kleding met het rode vlak en de bliksems was de enige die ze al die jaren gedacht had te zullen dragen. En ze wilde zeker niet iets dragen wat haar onfatsoenlijk onthulde. Haar rok zwaaide om haar enkels toen ze doorliep, maar ze kon Renna en Seta niet uit haar gedachten bannen.
1222 Alwhin had haar plicht gedaan en was geëerd door Suroths Stem te worden. Ook Suroth had ondanks haar grote afkeer haar plicht vervuld. Er zou geen nieuwe proef bedacht worden. Haar eigen vlucht was dus overbodig geweest en dan, tja, dan zou ze niet in Tanchico terecht zijn gekomen.
1223 Er zou vreugde heersen in de stad en in het land als Tuon eindelijk zou onthullen wie ze was. En er zouden feesten zijn alsof ze net was aangekomen. Ze voelde een schuldig soort plezier als ze aan de Dochter van de Negen Manen dacht, alsof ze iets verbodens als kind had gedaan.
1224 Dat was allebei waar, maar als het nodig was geweest, had ze gelogen. De Gouden Zwanen was niet gevorderd, en ze deelde liever met drie een bed dan op een hooizolder te belanden. Ze probeerde uit te vinden of de vrouw het op prijs zou stellen als ze straks een kleinigheidje voor haar zou kopen.
1225 Ze kon de manier waarop vrouw Shoran over hen dacht, niet veranderen. De herbergierster bleef geloven dat zij hun vrije tijd allemaal met uitspattingen doorbrachten. Ze keek nog steeds verontwaardigd toen Bethamin de trap opliep en deed of winkelen het enige in haar gedachten was.
1226 Ze maakte zich niettemin wel degelijk zorgen over de onbekende man. Ze herkende hem beslist niet. Het was heel goed mogelijk dat hij op haar onderzoek was gestuit, en als hij haar had kunnen opsporen, was ze dus niet voorzichtig genoeg geweest. Misschien was ze wel gevaarlijk onvoorzichtig geweest.
1227 Ze hoopte dat hij terug zou komen. Ze moest het weten. Ze moest! Ze opende de deur naar haar kamer en bleef stokstijf staan. Het was onmogelijk, maar haar ijzeren kist stond met opengeslagen deksel op het bed. Er zat een heel goed slot op, en de enige sleutel zat in haar buidel.
1228 Hoe had de man in Lichtsnaam voorbij de waakzame vrouw Shoran kunnen komen? Ze verstijfde slechts een ogenblik. Toen trok ze haar mes uit de riem schede en wilde om hulp schreeuwen. Het gezicht van de man veranderde niet en hij probeerde niet weg te rennen of haar aan te vallen.
1229 Ze snakte naar adem en als verdoofd frommelde ze het mes terug, waarna ze haar handen spreidde om aan te geven dat ze geen wapens had en niet probeerde er een te pakken. In zijn vingers hield hij een goudgerande ivoren schijf waarin een raaf en een toren waren uitgesneden.
1230 Ineens herkende ze de blonde man van middelbare leeftijd. Wat vrouw Shoran over knap had gezegd, klopte wel, maar alleen een dwaas dacht op die manier aan een Waarheidszoeker. Ze had, het Licht zij dank, niets gevaarlijks in haar dagboek geschreven. Maar hij moest iets weten.
1231 Ze probeerde niet te verbergen hoezeer ze beefde. Ook iemand van het Bloed, zelfs iemand van het Hoge Bloed, zou piepen als hij door een Zoeker ondervraagd werd. Er restte haar een vage hoop. Hij had haar niet gevraagd hem te vergezellen. Misschien wist hij het toch niet.
1232 Het Licht zij geprezen! Het Licht zij geprezen in al zijn oneindige barmhartigheid! Ze had slechts willen weten of de vrouw in leven was en of ze voorzorgen moest nemen. Egeanin had haar ooit bevrijd; Bethamin kende haar toen al tien jaar en Egeanin was altijd een toonbeeld van plichtsbesef geweest.
1233 Er was nog steeds een mogelijkheid dat ze die ene dwaling zou betreuren, maar dat was wonder boven wonder niet gebeurd. En de Zoeker zat achter haar aan, niet... Er doemden mogelijkheden voor haar op, feiten, en ze verloor elke neiging om te lachen. In plaats daarvan maakte ze haar lippen nat.
1234 Je overleeft het echter niet als je er niet in slaagt om te doorgronden wat je tegemoet treedt. Als je ook maar iemand iets vertelt van wat ik je nu ga zeggen, zul je dromen van de Toren van de Raven. Je zult erover dromen, een te verwachten vrees van waar je zult belanden.
1235 Hij vermoedde dat zij een gevaar voor het rijk was. En door zijn dood lukte het haar het bevel over de Voorlopers te verwerven. Ik kan niet bewijzen dat ze zijn dood bevolen heeft, maar er is veel wat in die richting wijst. Suroth bracht een jonge damane naar Falme, een Aes Sedai.
1236 En zij worden van binnenuit geholpen door de giftige worm van verraad. Ik durf haar niet te grijpen voor ik de hele worm kan doden. Egeanin is een lijn die ik kan volgen naar de worm, en jij bent een lijn naar Egeanin. Dus ga jij je vriendschap met haar weer oppakken, wat her ook mag kosten.
1237 Haar lichtblauwe rok vormde een waaier over haar benen en ze probeerde heel stil te liggen, zodat ze de smalle plooien niet al te erg verkreukelde. De manier waarop een rok je in je beweging belemmerde, moest wel betekenen dat de rok een uitvinding van de Duistere Heer was.
1238 Al liggend bekeek ze haar nagels, die te lang waren om haar handen rond een touw te slaan zonder minstens de helft ervan te breken. Niet dat ze met haar eigen handen de laatste jaren een touw had ingehaald, maar ze was er altijd klaar voor en bereid het te doen als dat noodzakelijk was.
1239 En ze moest toegeven dat ze na eenmaal tot Voorloper te zijn gekozen, zelfs aan de kans op een nieuwe naam dacht. Ze hoopte er niet vast op, want daarmee zou ze boven zichzelf stijgen, maar iedereen had geweten dat de herovering van de gestolen landen nieuwe namen aan het Bloed zou toevoegen.
1240 Suroth zei dat ze haar geloofde, maar waarom had ze dan in Cantorin moeten blijven? En waarom moest ze toen de bevelen eindelijk kwamen zich hier melden en niet op een schip? Er was uiteraard maar een beperkt aantal posten beschikbaar, zelfs voor een Kapitein van het Groen.
1241 Ze had trouwens al op zeewater geleefd als die Zoeker zijn verdenkingen had geuit. Hij wist waarschijnlijk nog niet genoeg, want anders zou ze nu ongetwijfeld in een kerker zitten krijsen, maar als hij ook in deze stad was, zou hij haar in de gaten houden om haar te betrappen op een misstap.
1242 Ze had hem een keer geslagen en daarna had hij geweigerd in haar bed te komen tot ze haar verontschuldigingen had aangeboden. Verontschuldigingen! Haastig bedacht ze wat ze van zijn gemopper had opgevangen. Inderdaad, na al die maanden nog steeds dezelfde dingen en niets nieuws.
1243 Het was geen toeval of geluk, Baile, en dat weet je best. Hun eerste aanroep was een eis te weten of je de Zeehavik was. Door jou te laten oploeven en hun te zeggen dat we onderweg naar Cantorin waren met een geschenk voor de keizerin, moge zij eeuwig leven, heb ik hun verdenkingen gesust.
1244 Haar jaren op zee waren redelijk winstgevend geweest en de hoeveelheid goud die ze bezat, was voor iemand van het Bloed waarschijnlijk slechts een habbekrats, maar ze kon er best een schip van kopen, zolang hij maar geen grootschip wenste. Ze had niet ontkend dat ze zich een boot kon veroorloven.
1245 Dat laatste was altijd een eerste eis van haar geweest. Ze was echter niet bekend met zijn gewoonten. Op sommige plaatsen in het rijk vroegen de mannen een vrouw en waren ze beledigd als een vrouw voorstelde om te gaan trouwen. Ze wist niet hoe ze een man kon verleiden.
1246 Ze gaf hem een por in de ribben. Niet hard. Net genoeg om hem te laten kreunen. Hij moest het leren! Ze wilde de fraaie plekjes in Ebo Dar niet eens meer zien. Ze wilde lekker hier in Bailes armen blijven, niets te hoeven beslissen en heerlijk hier blijven, op deze plek, voor altijd.
1247 Hij had inmiddels al wel zoveel geleerd om nu niet te protesteren. Hij trok zijn jas goed en zij schudde de kreukels uit haar kleding en probeerde de rimpels glad te strijken die er door het liggen waren ontstaan. Het leken er verschrikkelijk veel terwijl ze zich amper had bewogen.
1248 Haar donkere ogen stonden wanhopig en smekend, zoals toen in Tanchico. Egeanin keek koeltjes terug. Ondiep water en een onverwachte storm. Het vreemde bevel dat ze had gekregen om naar Ebo Dar te gaan, werd nu duidelijk. Ze had geen beschrijving nodig om te weten dat het dezelfde man betrof.
1249 In Bethamins stem klonk steeds meer paniek door, terwijl ze van de ene ongelooflijke aanklacht naar de volgende schoot, en her duurde niet lang of Egeanin begon langzaam wat te drinken van haar brandewijn. Kleine slokjes. Ze was kalm. Zij had de leiding. Ze was... Dit was erger dan ondiep water.
1250 Na een tijdje geluisterd te hebben met steeds groter wordende ogen dronk Baile de tot de rand gevulde beker met donkere, sterke brandewijn in een teug leeg. Ze zag opgelucht hoe geschrokken hij was en voelde zich schuldig over haar opluchting. Hij was geen moordenaar volgens haar.
1251 Maar ben je onschuldig? vroeg ze zichzelf. De Duistere kwam eraan om haar ogen te stelen. Bij Bethamin biggelden de tranen over haar wangen en ze klemde de beker tegen haar borst alsof ze zichzelf wilde omhelzen. Als ze op die manier haar beven wilde stoppen, was het een mislukking van jewelste.
1252 Ze had Bethamin niet uit plichtsbesef bevrijd. Er waren zoveel dingen anders sinds Tanchico. Ze nam niet langer aan dat elke geleidster een halsband behoorde te dragen. Misdadigsters natuurlijk wel, en misschien vrouwen die weigerden gehoorzaamheid te zweren aan de Kristallen Troon en.
1253 Met een flinke deuk. Haar vader had haar deze bekers gegeven toen ze voor het eerst bevelvoerder werd. Ze leek alle kracht verloren te hebben. De Zoeker had maneschijn en toeval verweven tot een strop voor haar nek. Als ze tenminste voor die tijd al niet tot eigendom zou zijn verklaard.
1254 Ze zou niet toestaan dat de Zoeker haar kwam ophalen, wat het ook mocht kosten om hem tegen te houden. Dat besluit had ze al genomen vóór ze Bethamin had vrijgelaten. Ze vulde de gebutste beker tot de rand met brandewijn en wilde zo ontzettend dronken worden dat ze niet eens meer kon denken.
1255 Rond het plein stonden, net als bij de twee andere vreemdelingenmarkten, de hoge stenen huizen van de geldschieters, de herbergen met hun leien daken voor uitlandse kooplieden en de stevige vensterloze pakhuizen voor hun goederen. Daartussen lagen de stenen stallen en de ommuurde wagenerven geklemd.
1256 Het marmer toonde haar in een gewaad met veel bont en een fraai bewerkte ambtsketen om de hals. Haar marmeren gezicht stond streng onder haar met juwelen versierde diadeem en haar rechterhand lag ferm op het gevest van een zwaard waarvan de punt tussen haar muilen rustte.
1257 Haar opgeheven linkerhand wees waarschuwend naar de Tyrpoort, die driekwart span verder lag. Far Madding was afhankelijk van kooplieden uit Tyr, Illian en Caemlin, maar de Hoge Raad was van het begin af aan op zijn hoede geweest voor vreemdelingen en hun verderfelijke manieren.
1258 De linkerschouder vertoonde een Gouden Hand. Hij gebruikte een lange stok om de zwartvleugelduiven weg te jagen. Savion was een van de drie meest bewonderde vrouwen in de geschiedenis van Far Madding, hoewel men aan de overkant van het meer nog nooit van haar had gehoord.
1259 Twee mannen uit deze stad werden daarentegen wel in elk geschiedenisboek vermeld, hoewel de stad tijdens de geboorte van de een Aren Mador werd genoemd, en tijdens de geboorte van de ander Fel Moreina. Far Madding deed echter zijn uiterste best om Raolin Duistervaan en Jurian Steenboog te vergeten.
1260 De meeste anderen waren Kandori met hun gevorkte puntbaardjes, Arafellers met hun vlechten met belletjes, of Saldeaanse mannen en vrouwen met hun haviksneuzen, die dit weer zacht vonden in vergelijking met de winters in de Grenslanden. Nergens viel uit op te maken dat hij geen Grenslander was.
1261 Hij had de kou buitengesloten en negeerde hem zoals hij een bromvlieg negeerde. Een mantel zou hem in de weg zitten als hij de kans kreeg iets te doen. Vandaag trok zelfs zijn lengte geen aandacht. Er waren behoorlijk wat lange mannen in Far Madding, hoewel slechts enkelen uit de stad zelf kwamen.
1262 Rochaids felrode zijden jas viel behoorlijk op. Hij schreed als een koning over het plein, een hand op het gevest van zijn zwaard, terwijl zijn met bont afgezette mantel in de wind achter hem aan wapperde. De man was een dwaas. Die wapperende mantel en dat zwaard trokken de aandacht.
1263 Dat moet! Rhand lette niet op de stem. Hij trok zijn handschoenen goed en bleef Rochaid rustig volgen. Enkele straatwachten op het plein hielden de man in het oog. Vreemdelingen werden beschouwd als relschoppers en heethoofden, en Morlanders hadden de naam wel heel heetgebakerd te zijn.
1264 Kleine foutjes die een man in zijn haast zou maken en tezamen als een pijl naar Far Madding wezen. Rochaid en de anderen hadden ze snel opgemerkt, sneller dan hij verwacht had, of anders hadden ze hulp gehad om het duidelijk te maken. Hoe ze er ook achter waren gekomen, het maakte niet uit.
1265 Hij wist niet precies waarom de Morlander vooruit was gereisd, maar de anderen zouden volgen, Torval, Dashiva, Gedwyn en Kisman, om de in Cairhien gepleegde aanslag af te maken. Jammer genoeg was geen enkele Verzaker zo dwaas om hem hierheen te volgen. Ze zouden gewoon de anderen sturen.
1266 Hij wilde als het kon Rochaid doden voor de rest aankwam. Zelfs hier, waar ze op gelijke voet stonden, moest hij ervoor zorgen een voorsprong te krijgen. Rochaid bevond zich al twee dagen in Far Madding, waar hij openlijk vroeg naar een lange, rossige man, en hij struinde blijkbaar zorgeloos rond.
1267 Hij had inmiddels al enkelen gezien die min of meer pasten bij de beschrijving, maar hij dacht nog steeds dat hij de jager was, niet de opgejaagde. Je hebt ons hier gebracht om te sterven! kreunde Lews Therin. Om hier te zijn is al even erg als de dood! Rhand haalde zijn schouders op.
1268 Maar soms kon je alleen kiezen tussen slecht en slechter. Rochaid liep voor hem uit, bijna binnen handbereik. Dat was nu het enige dat telde. De grauwstenen winkels en herbergen langs de Straat van Plezier veranderden van aanzien naarmate de afstand tot de Amhara markt groter werd.
1269 Rhand keek nadenkend naar Rochaid, die door bleef lopen. Was hij op weg naar het Raadsplein midden op het eiland? Daar stonden alleen de Zaal van de raadsleden, gedenktekens van meer dan vijfhonderd jaar terug, toen Far Madding de hoofdstad van Maredo was, en de stadswoningen van de rijkste vrouwen.
1270 De stroblonde man, die groter was dan Rhand en gekleed in een heldergroene livrei, zette de mand goed die hij droeg en duwde Rhand rustig van zich af. Op de zijkant van zijn gebruinde gezicht liep een onregelmatig litteken. Hij boog het hoofd, mompelde een verontschuldiging en haastte zich verder.
1271 Je hebt hen al vernietigd, fluisterde Lews Therin in zijn hoofd. Nu moet je iemand anders vernietigen, en dat wordt tijd. Hoeveel zullen wij drieën er doden voor het einde, vraag ik me af. Hou op! dacht Rhand nijdig, maar het antwoord was een kakelend en minachtend gelach.
1272 Het was niet de ontmoeting met een Aiel die hem zo had doen schrikken. Hij had er velen gezien sinds hij naar Far Madding gekomen was. Om de een of andere reden waren honderden Aiel die gevlucht waren toen ze de waarheid van hun verleden vernomen hadden, hier terechtgekomen.
1273 Rhand dacht dat hij er twee tegelijk kon doden, of misschien wel alle vijf, maar niet zonder lawaai. Tegen vijf tegelijk kon hij gewond raken en wellicht zijn zwaard kwijtraken, en dat zag hij niet graag gebeuren. Het was een geschenk van Aviendha. Maar dat was nog het minste, op zijn ergst.
1274 Ze sloegen hem met harde ogen gade. Hij knikte hen toe, glimlachte en tuurde toen opzichtig zoekend de zijstraat in. Geen wegrennende dief maar gewoon een man die probeert iemand in te halen. De knuppel werd weer aan de riem gehangen, de vangstaak weer tegen het trapje gezet.
1275 Hij keek niet meer om. In de verte ving hij een glimp op van een mantel, misschien een rode jas, toen de drager ervan een andere steeg insloeg. Rhand hief zijn hand alsof hij iemand wilde aanroepen en rende achter de man aan, waarbij hij tussen de mensen en de handkarren van venters zigzagde.
1276 Want zelfs hier liepen wachten rond en zag hij wachthuisjes. Eindelijk kwam hij dichtbij genoeg voor een duidelijk beeld van de man die hij achtervolgde. Rochaid was eindelijk verstandig geworden en had de mantel om zich heen getrokken om de rode jas en het zwaard te verbergen.
1277 Rhand grijnsde bijna en rende zonder in te houden achter hem aan. In de steegjes van Far Madding waren geen straatwachten of wachthuisjes. Die steegjes kronkelden nog meer dan de straten die Rhand net achter zich gelaten had; ze vormden een eigen doolhof in het midden van elke wijk.
1278 Waarom was Rochaid deze doolhof ingelopen? Hij wilde blijkbaar snel zijn doel bereiken. Maar hij kon onmogelijk weten hoe je de steegjes moest gebruiken om ergens anders te komen. Ineens besefte Rhand dat de enige laarzen die hij hoorde die van hemzelf waren en hij bleef stokstijf staan.
1279 Stilte. Hij zag hier drie nauwe steegjes die op het zijne uitkwamen. Hij haalde nauwelijks adem en luisterde gespannen. Stilte. Hij had bijna besloten terug te gaan toen hij uit het dichtstbijzijnde steegje een kletterend geluid hoorde alsof iemand per ongeluk een steen tegen de muur had geschopt.
1280 Rhand schopte Rochaids benen opzij en liet zich boven op de man vallen. Het metalen geluid van een harde slag dreunde tegen steen, waarna er iemand vloekte. Rhand greep het heft van Rochaids zwaard, rolde verder en trok het wapen uit de schede toen hij op zijn rug rolde.
1281 Als hij die echter onder zijn mantel verborg, kon hij overal onopgemerkt in Far Madding rondlopen. Zijn ontsteltenis duurde maar even. Toen Rhand met het zwaard in beide handen overeind kwam, trok Kisman zijn eigen wapen los en lette niet meer op zijn stuiptrekkende metgezel.
1282 Hij sloeg Rhand gade en zijn hand verschoof zenuwachtig over het lange gevest van zijn zwaard. Hij was zonder twijfel een van die geleiders die zo trots waren op de Ene Kracht als wapen dat ze de lessen met het zwaard veronachtzaamd hadden. Rochaid gaf een laatste stuiptrekking en lag stil.
1283 Als de wachten hen hier aantroffen, zouden ze naar de kerkers onder de Zaal van de raadsleden worden gesleept. Nog meer gekletter en nog meer stemmen, dichterbij. De wachten moesten gezien hebben hoe drie man na elkaar dezelfde steeg in waren gedoken. Misschien hadden ze zelfs Kismans zwaard gezien.
1284 De Tyrener liep behoedzaam achteruit, en toen hij zag dat Rhand hem niet volgde, schoof hij zijn zwaard in de schede en rende met wild fladderende mantel weg. Rhand wierp Rochaids zwaard over het lijk en rende de andere kant op. Uit die richting hoorde hij nog geen gekletter.
1285 Met wat geluk kon hij terug op straat zijn en in de menigte opgaan voor hij gezien werd. Hij had een andere angst dan de strop. Als zijn handschoenen werden afgestroopt en de draken op zijn armen zichtbaar werden, zou hij niet meer opgehangen worden, dat wist hij zeker.
1286 Als hij eenmaal in een kerker zat, zou hij daar blijven tot de Witte Toren hem liet halen. Dus rende hij zo snel mogelijk weg. Kisman verdween in de mensenmassa op straat en slaakte een zucht van verlichting toen drie straatwachten de steeg inrenden waar hij net uit was gekomen.
1287 Dat had hijzelf kunnen zijn! Hij! Hij was om te beginnen al een dwaas geweest om zich door Rochaid te laten overhalen. Ze werden geacht op de anderen te wachten nadat ze een voor een de stad waren ingeglipt om aandacht te vermijden. Rochaid had de eer opgeëist om Altor te mogen doden.
1288 De Morlander had gebrand van verlangen om te bewijzen dat hij beter was dan Altor. Nu was ook dat verlangen gestorven en had hij bijna Raefar Kisman met zich meegesleurd. Dat maakte Kisman woest. Hij wilde liever macht dan roem, wellicht de macht om vanuit de Steen over Tyr te heersen.
1289 Hij wilde eeuwig leven. Die zaken waren hem beloofd; hij had er recht op. Zijn razernij kwam voor een deel voort uit zijn onzekerheid of ze inderdaad geacht werden om Altor te doden. De Grote Heer wist wat hij wilde... Hij zou niet goed meer slapen tot de man dood en begraven was! En toch.
1290 De wond klopte en begon te branden. Kisman liet zijn mantel los en drukte zijn hand tegen de bebloede mouw. Zijn arm voelde gezwollen en gloeiend heet. Hij staarde naar zijn rechterhand en zag tot zijn afgrijzen hoe die zwart werd en opzwol als een zeven dagen oud lijk.
1291 Een paard. Hij had een paard nodig! Hij moest een kans krijgen. Hem was beloofd dat hij eeuwig zou leven! Het enige dat hij zag, waren mensen te voet die voor hem opzij stoven. Hij meende de ratels van de wachten te horen, maar het kon ook het bonzende bloed in zijn oren zijn.
1292 Zijn gezicht raakte iets hards en hij wist dat hij gevallen was. Zijn laatste gedachte was dat een Uitverkorene had besloten hem te straffen, maar waarom, dat wist hij niet. Toen Rhand binnenkwam, zaten er maar een paar klanten aan de ronde tafels in de gelagkamer van De Kroon van Maredo.
1293 Ondanks zijn grootse naam was het een bescheiden herberg, met een twintigtal kamers op de twee verdiepingen erboven. De muren waren geel gepleisterd en de bedienden droegen gele voorschoten. Twee stenen haarden aan weerskanten van de gelagkamer zorgden voor een behaaglijke warmte.
1294 De luiken waren vergrendeld, maar de lampen aan de muren verdreven alle schaduwen. De geuren uit de keuken beloofden een smakelijk middagmaal van zoetwatervis, dat Rhand niet graag had willen missen. De koks in De Kroon van Maredo waren erg goed. Hij zag Lan alleen bij een muur zitten.
1295 Het gevlochten Ieren koord om Lans haren had de verholen blikken van sommige aanwezigen getrokken, maar hij weigerde om de hadori zelfs maar voor een korte poos af te doen. Zijn ogen vingen die van Rhand op en toen Rhand naar de trap achterin knikte, verspilde hij geen tijd met vragende blikken.
1296 Behalve een paar bloemen die op de gele muren waren geschilderd, was de vrouwenkamer niet veel fraaier dan de gelagkamer, hoewel ook de lampen ook geel waren, evenals de schoorsteenmantels. De gele voorschoten van de dienstmeiden verschilden in niets van de voorschoten van de mannen.
1297 Ze wilde Alivia er om de een of andere reden bij hebben. Nadat hij haar na de nacht met Elayne weer had opgezocht, was ze zich heel vreemd gaan gedragen, alsof ze de grootst mogelijke moeite deed om een Aes Sedai te zijn. De drie vrouwen hadden de hooggesloten kleding uit Far Madding aangeschaft.
1298 Min draaide zich op haar stoel om en grijnsde, zoals ze elke keer deed als hij haar zijn vrouw noemde. Het gevoel van haar aanwezigheid in zijn hoofd was dat van warmte en verrukking, en een onverwacht bruisend vermaak. Ze vond hun toestand in Far Madding buitengewoon vermakelijk.
1299 Daarna stapte hij uit de Ongeziene Wereld weer in de wakende, en werd Luc. Het leek passend. De kamer was donker in de wakende wereld, maar het raam liet genoeg maanlicht binnen om de omtrekken van twee mensen onder de dekens te ontwaren. Zonder aarzelen dreef Luc in beide personen een dolk.
1300 Het vergif was zo sterk dat geen van beiden de kracht zou hebben gehad om zo hard te schreeuwen dat ze buiten gehoord werden, maar hij wilde deze moord de zijne maken met een voldoening die vergif niet schonk. Hij veegde de dolken aan de sprei af en stak ze zorgvuldig terug in de schede.
1301 Zijn opdrachtgever wachtte hem op. Het was een man, dat wist hij zeker, maar Luc kon niet naar hem kijken. Het was niet zoals met die slijmerige griezels die je gewoon niet opmerkte. Hij had er ooit een gedood, in de Witte Toren zelf. Bij een aanraking voelden ze koud en leeg aan.
1302 Onhandig spoorde ze haar paard aan en volgde Harine en Moad, haar zwaardmeester, door het gat in de lucht dat van een stal in het Zonnepaleis naar... Ze wist niet eens waarheen, alleen dat het een langwerpig open gat was. Werd dit een tra genoemd? Ze meende dat dat juist was.
1303 De pijnbomen, de enige bomen die ze kende, waren klein en krom, dus alleen voor teer en terpentijn te gebruiken. Voor haar waren bomen alleen van belang als ze voor schepen gebruikt konden worden. Bijna alle andere bomen toonden grijze takken die haar aan botten deden denken.
1304 De ochtendzon rees net boven de boomtoppen uit en de kou leek hier zo mogelijk nog erger dan in de stad achter haar. Ze hoopte dat haar paard niet misstapte en haar op de rotspunten liet vallen die uit de sneeuw omhoog staken of op een plek waar nog rottende bladeren de grond bedekten.
1305 Ze vertrouwde paarden niet. Die hadden zo hun eigen wil en dat kon je van schepen niet zeggen. Bovendien hadden paarden tanden. Telkens als haar rijdier ze vlak bij haar benen toonde, kromp ze ineen, waarna ze het klopjes op de nek gaf en geruststellende geluiden maakte.
1306 Ze hoopte tenminste dat dit beest ze geruststellend vond. Cadsuane, gekleed in onopvallend donkergroen, zat ontspannen op een groot paard met zwarte manen en een zwarte staart. Ze stond naast de poort en hield de weving in stand. Ze bekommerde zich niet om paarden. Ze bekommerde zich nergens om.
1307 Ze reed door de poort heen en vermeed de ogen van de Aes Sedai, al voelde ze die op haar rusten. Ze kromde haar tenen en probeerde meer houvast te vinden dan de stijgbeugels haar verschaften. Ze zag op dit moment geen uitweg, maar hoopte er een te vinden door de Aes Sedai te bestuderen.
1308 Ze wilde best toegeven dat ze heel weinig van Aes Sedai af wist. Ze had er voor haar reis naar Cairhien nog nooit een ontmoet en dacht alleen aan hen wanneer ze het Licht prees dat zij niet was uitverkoren om er een te worden. Niettemin waren er sterke onderstromen te bespeuren bij haar gezelschap.
1309 Ze zwaaide van links naar rechts door de bewegingen van het paard en dreigde bij iedere stap op de grond te vallen. Opnieuw stak de wind op en de losse einden van haar sjerp waaiden op, waardoor haar mantel opbolde, maar ze had geen zin om het kledingstuk strak te houden.
1310 Die voorwaarden waren heel strikt geweest, maar Harine had geen enkele keus gehad dan instemmen, wat haar verbittering slechts vergrootte. Shalon luisterde maar half, knikte zo nu en dan en mompelde de gepaste antwoorden. Ze was het er natuurlijk mee eens. Haar zuster rekende altijd op instemming.
1311 Alhoewel Harine bij ieder ander zo strak als een natte knoop was, bood ze Moad zoveel ruimte dat iedereen had kunnen denken dat de grijze man met de harde ogen haar minnaar was, zeker omdat ze allebei nu weer alleen leefden. Dat zouden echter alleen mensen denken die Harine niet kenden.
1312 Toen ze hun paarden bij de bomen tot stilstand hadden gebracht, steunde Moad met een elleboog op de hoge zadelboog en liet een hand op het lange ivoren gevest rusten van het zwaard dat achter zijn groene sjerp was gestoken; hij nam de Aes Sedai en hun mannen openlijk op.
1313 En nadat die jonge landrot van een Min haar had verteld dat ze ooit Vrouwe der Schepen zou zijn, was ze zelfs nog strenger en harder geworden. Ze keek Shalon met harde ogen aan en tilde haar gouden geurdoosje op alsof ze een nare stank wilde verjagen, hoewel de kou elk geurtje verjoeg.
1314 Die bomen wraren wel klein, maar ze kon nog steeds de einder niet zien. Naar het noorden toe stegen de heuvels tot een gebergte dat van het noordoosten naar het zuidwesten liep. Ze kon niet eens zeggen hoe hoog ze zaten. Er was aan alle kanten te veel land en ze had niets om zich op te richten.
1315 Harine knikte langzaam en keek door Shalon heen alsof ze de klippers al door de doorgangen zag glijden die met de Ene Kracht waren geweven. De zeeën zouden hun echt toebehoren. Ze schudde die gedachten van zich af en boog zich naar Shalon toe, terwijl haar ogen zich als enterhaken in haar sloegen.
1316 Harine wist alles. Behalve het geheim dat Verin uit haar had getrokken. Behalve dat Shalon met Cadsuanes eisen had ingestemd, zodat haar geheim bewaard bleef. De genade van het Licht mocht op haar vallen, en ze had spijt van Ailil, maar ze was zo eenzaam geweest tijdens die lange zeereizen.
1317 Ze was eigenlijk van plan geweest Cadsuane net dat te vertellen waarmee ze veilig kon wegkomen, tot ze een uitweg had gevonden. Als ze elke dag met de Aes Sedai moest praten, of nog erger, haar recht in het gezicht moest voorliegen, zou de vrouw meer uit haar lospeuteren dan Shalon wenste.
1318 Merise, een grote vrouw met ogen die zelfs nog blauwer waren dan die van Kumira en een knap uiterlijk dat echter zo streng keek dat zelfs Harine zich even rustig hield, gebaarde de vier mannen die de pakpaarden meevoerden dat ze door konden rijden. Iedereen pakte de teugels op.
1319 Ze betwijfelde of de Aes Sedai besefte dat op een schip een oppasser weinig meer was dan wat de landrotten hier een bediende noemden. Harine zou waarschijnlijk gaan lachen en willen weten of de Aes Sedai wist hoe ze linnen goed schoon kon krijgen. Het zou prettig zijn haar in een goede bui te zien.
1320 Shalon had het als een teken van ongeduld kunnen opvatten, maar ze meende dat het opluchting was. Opluchting! Opgelucht of niet, Harine werd weer als vanouds, overtuigd van zichzelf en heerszuchtig. Ze keek de Aes Sedai recht in de ogen alsof ze haar wilde dwingen die neer te slaan.
1321 Zorg ervoor bij te blijven en niet van het paard af te vallen. Het zou heel onprettig zijn als ik u als een zak graan moet vervoeren. Als we eenmaal in de stad zijn, houdt u zich stil, tenzij ik u vraag iets te zeggen. Ik sta u niet toe om moeilijkheden te veroorzaken doordat u niets weet.
1322 Wat Shalon betrof, zij was blij dat ze in stilte reden. Paardrijden was al moeilijk genoeg zonder een gesprek te moeten voeren. Bovendien besefte ze opeens waarom Harine zich zo vreemd gedroeg. Harine probeerde olie op de golven van de Aes Sedai te gieten. Dat moest het wel zijn.
1323 Harine beheerste zich nooit, tenzij daar grote noodzaak toe was. De inspanning die het nu kostte om haar woede te onderdrukken, moest haar inwendig op een kookpunt hebben gebracht. En als haar inspanning niet het gewenste resultaat had, zou ze Shalon in de kookpot gooien.
1324 Er moest een uitweg zijn. Soms draaide ze zich om en keek ze naar de Aes Sedai achter haar. Uit de vrouwen voor haar kon ze niets wijs worden. Regelmatig wisselden Cadsuane en Verin van gedachten, maar dan bogen ze zich naar elkaar toe en spraken zo zacht dat niemand anders het kon horen.
1325 Alanna leek volkomen gespitst op hun reisdoel en haar ogen waren voortdurend op het zuiden gericht. Driemaal wilde ze haar paard sneller laten voortstappen, maar telkens haalde Cadsuane haar met een kalm woord terug, waarop Alanna aarzelend, met felle blikken en boze grimlachjes, gehoorzaamde.
1326 Cadsuane en Verin leken de vrouw te beschermen. Cadsuane gaf haar klopjes op de arm, net zoals Shalon op de nek van haar paard deed. En Verin keek haar stralend aan, alsof Alanna herstellende was van een ziekte. Shalon kon er niets belangrijks uit afleiden. Dus ging ze over de anderen nadenken.
1327 Ze had al een behoorlijk aantal zaken door waarneming opgestoken, al wist ze nog niet precies wat ze ermee kon. Vier van de andere Aes Sedai, Nesune, Erian, Beldeine en Elza, reden in een groepje niet ver achter haar, al waren ze niet echt samen. Ze praatten niet met elkaar en keken elkaar niet aan.
1328 Merise, Corele, Kumira en Daigian voeren in de andere boot, die bestuurd werd door Cadsuane. Soms leek Alanna in de ene boot te horen, soms in de andere, terwijl Verin ergens bij Cadsuanes boot leek te horen maar er niet in zat. Ze zwom wellicht langszij mee terwijl Cadsuane haar hand vasthield.
1329 Vreemd genoeg leken de Aes Sedai hun vermogen in de Ene Kracht boven ervaring of kunde te stellen. Hun rangen waren dan ook gebaseerd op dat vermogen. Allen toonden natuurlijk eerbied ten opzichte van Cadsuane, maar hoeveel eerbied men naar anderen toe verschuldigd was, was onduidelijk.
1330 Misschien betekende het allemaal niets, maar als zij touw moest pluizen, dan kon ze dat alleen doen door een draadje op te sporen en te gaan trekken. De wind begon op te steken. Windvlagen drukten haar mantel tegen haar rug en lieten hem aan beide kanten fladderen. Ze merkte het amper.
1331 De zwaardhanden waren wellicht een ander draadje. Ze reden allemaal achteraan en waren slecht zichtbaar door de Aes Sedai die voor hen reden. Shalon had gedacht dat er bij twaalf Aes Sedai toch wel meer dan zeven zwaardhanden zouden zijn. Iedere Aes Sedai werd geacht er een of meer te hebben.
1332 Ze was niet volslagen onbekend met de Aes Sedai. In elk geval was de vraag niet hoeveel zwaardhanden er waren, maar of ze allemaal wel zwaardhand waren. Ze was er zeker van dat ze de oude Damer en de knappe Jahar ook in het zwart had gezien voor ze plotseling goede maatjes werden met de zusters.
1333 Wat er ook met Eben aan de hand was, ze wist bijna zeker dat Damer en Jahar nu zwaardhand waren. Bijna. Jahar sprong even snel op als Nethan of Bassane wanneer Merise in de vingers knipte en uit de manier waarop Corele naar Damer lachte, was hij of haar zwaardhand of haar bedverwarmer.
1334 Of misschien wel drie. Niemand weet het. Ze, of die ene, kunnen niet worden bestudeerd en niet worden verplaatst. Ze moeten tijdens het Breken zijn gemaakt, toen de vrees voor krankzinnige geleiders zich op een hoogtepunt bevond. Maar voor die veiligheid moest een hoge prijs betaald worden.
1335 Waarom zou een Aes Sedai bang zijn voor een sprookje? Harine wilde al wat zeggen, maar gebaarde toen naar Shalon dat ze de voor de hand liggende vraag moest stellen. Werd zij misschien ook geacht vriendin van Sarene te worden om alles keurig te effenen? Shalons hoofd deed werkelijk pijn.
1336 Terwijl ze de Aes Sedai aangaapte, vergat ze haar zadel goed vast te houden en alleen doordat Moad haar arm greep, viel ze niet van haar paard af. Shalon herinnerde zich niet dat Harine het ooit over wijsgeren had gehad, maar op dit moment maakte het haar niet uit waar haar zus over sprak.
1337 Net zoiets als de zon die vanuit je ooghoeken loerend net buiten je gezichtsveld viel? Hoe zou het voelen als je de zon kwijtraakte? Toen ze het meer naderden, voelde ze de aanwezigheid van de Bron als nooit tevoren, nog sterker dan die eerste keer toen ze de Ene Kracht vol vreugde aanraakte.
1338 Ze kon alleen maar verhinderen er meer van te drinken, maar de Aes Sedai zou de gloed om haar heen zien en waarschijnlijk de reden kennen. Ze ging zichzelf of Harine op die manier niet te schande maken. Kleine scheepjes van niet meer dan zes of zeven stap lang vormden vele vlekjes op het water.
1339 Op sommige werden de netten binnengehaald, terwijl andere langzaam voort bewogen met behulp van lange roeiriemen. Aan de door de wind voortgejaagde golven over het oppervlak te zien, die soms tegen elkaar rolden of in fonteinen van schuim uitbarsten, konden zeilen hier zowel lastig als nuttig zijn.
1340 Shalon maakte haar lippen nat. Het was niet zo erg als ze aanvankelijk had gevreesd. Het gaf haar een... leeg gevoel, maar ze kon ertegen, zolang het maar niet te lang zou duren. De windstoten die rondwervelden en trachtten hun mantels te stelen, voelden opeens veel kouder aan.
1341 Aan het eind van de landtong lag een dorpje met grijsstenen huizen met donkere leidaken; het lag tussen de weg en het water in. Dorpsvrouwen liepen met grote manden haastig rond, maar stopten even om naar de groep ruiters te kijken. Velen voelden tijdens dat kijken aan hun neus.
1342 Shalon was aan die blikken in Cairhien gewend geraakt. Bijna gewend. In elk geval trok de verdedigingsmuur aan de andere kant van het dorp al haar aandacht. De stenen muur was ongeveer tien pas hoog, met op de hoektorens soldaten die hen door hun helmvizieren in de gaten hielden.
1343 Cadsuane boog zich uit het zadel naar hem toe en wisselde zachtjes enkele woorden met de man. Ze trok een dikke beurs uit haar zadeltas en overhandigde hem die. Hij nam hem aan en stapte achteruit. Hij gebaarde een soldaat, een lange uitgeteerde kerel zonder helm, naar voren te treden.
1344 Hij droeg een schrijfplankje en zijn achter op het hoofd bijeengebonden haar was even lang als dat van zijn aanvoerder. Hij boog eerbiedig het hoofd voor hij Alanna om haar naam vroeg en die zorgvuldig opschreef, zijn tong tussen zijn tanden en de pen heel vaak in de inkt dopend.
1345 Met de helm aan zijn zij stond de aanvoerder verveeld de anderen achter Cadsuane op te nemen zonder iets te laten blijken. De beurs in zijn hand leek vergeten. Hij leek zich er niet bewust van te zijn met een Aes Sedai te hebben gesproken. Maar het kon ook zijn dat het hem niets kon schelen.
1346 Terwijl de man aan het schrijven was, drong een stevige gehelmde soldaat met een leren tas aan de schouder zich tussen Harines paard en dat van Moad door. Achter de spijlen van zijn vizier vertrok een lelijk litteken zijn mond tot een spottende trek, maar hij gaf Harine wel een beleefde hoofdknik.
1347 De man stak de lange dolk in zijn eigen riem en pakte een rol fijn draad uit zijn tas, waarna hij nauwkeurig het zwaard in een fijn maas begon te wikkelen. Nu en dan stopte hij, pakte een zegel uit zijn riem en vouwde een klein loden plaatje rond de draden. Hij deed het snel en handig.
1348 Opnieuw snoof Harine. Shalon vroeg zich af hoe die kerel zijn lirteken had opgelopen als Far Madding dan zo veilig was. Er klonken wat bezwaren achter in de groep mannen, maar ze werden snel tot zwijgen gebracht. Door Merise, waagde Shalon te denken. Soms plaatste die zelfs Cadsuane in de schaduw.
1349 Nadat alle zwaarden en dolken verzegeld waren en de pakpaarden nagezocht op verborgen wapens, reden ze met kletterend hoefgetrappel de brug over. Shalon probeerde alles tegelijk in zich op te nemen, niet zozeer uit belangstelling als wel door haar poging te vergeten wat ze miste.
1350 Lage stenen randen zorgden ervoor dat een wagen niet het water in kon rijden, maar ze boden geen enkele bescherming tegen aanvallers. De brug was lang, zeker driekwart span, en kaarsrecht. Nu en dan gleed er een boot onder hen door, wat ze niet hadden kunnen doen als ze masten hadden gehad.
1351 Hoge torens stonden aan weerszijden van de met ijzeren banden beslagen stadspoort. Dit was de Caemlinpoort, volgens Sarene, waar wachten met het teken van het gouden zwaard op de schouder bogen voor de vrouwen en achterdochtig naar de mannen loerden. De straat erachter.
1352 De straat was breed en recht, vol mensen en karren, en liep russen stenen gebouwen van twee of drie verdiepingen door; alles leek in elkaar over te gaan. De Bron was nog steeds weg! Ze wist dat die terug zou komen als ze hier vertrok, en Licht, hoe eerder dat gebeurde hoe beter.
1353 Hoelang zouden ze hier nog blijven? Misschien was de Coramoor in deze stad en Harine was van plan zichzelf heel snel aan hem voor te stellen, misschien omdat hij was wie hij was, misschien omdat ze meende dat zij met zijn hulp bevorderd zou worden tot Vrouwe der Schepen.
1354 Tot Harine wegging en tot Cadsuane hen van de overeenkomst ontsloeg, moest Shalon hier voor anker. Hier in deze stad, waar geen Ware Bron was. Sarene bleef maar doorpraten maar Shalon hoorde haar amper. Ze staken een groot plein over met in het midden een enorm groot standbeeld van een vrouw.
1355 Verderop verdeelde een rij kale bomen de straat. Draagstoelen, koetsen en mannen in wapenrustingen met vierkante maliën bewogen zich door de menigte, maar de beelden reikten niet verder dan haar ogen. Rillend trok ze zich in zichzelf terug. De stad verdween. De tijd verdween.
1356 Nooit eerder was het tot haar doorgedrongen dat die onzichtbare aanwezigheid haar zoveel troost had geboden. De Bron was er altijd geweest, had haar ongekende vreugde beloofd, had het leven zo verrijkt dat de kleuren verbleekten wanneer de Ene Kracht weer uit haar verdween.
1357 Tussen die vrouwen waren schoven graan en rollen stof uitgebeeld waarvan de losse uiteinden vrij in de wind rimpelden; ernaast lagen stapels staven die wellicht gouden, zilveren of ijzeren baren aanduidden, of misschien alledrie, en zakken waaruit munten en edelstenen stroomden.
1358 Harines stroom van verwachte boze woorden bleef uit en dat kwam waarschijnlijk omdat ze van plan was iets veel ergers over haar uit te storten. Cadsuane stak het plein over en reed door de open poort van de Zaal van de raadsleden een grote ruimte in met een hoog plafond.
1359 Ze keken verbaasd op toen Cadsuane naar binnen reed. En dat deden ook de in lange blauwe vesten geklede mannen die de paarden van een koets uitspanden waarop het wapen met het zwaard en de hand stond afgebeeld en de mannen die met grote bezems de stenen vloer aanveegden.
1360 Ze wist niet hoelang ze als verdoofd had doorgereden, maar het voelde of ze elke span van die ongetwijfeld vele honderden roeden na Cairhien in het zadel had gezeten. Ze voelde zich net zo verkreukeld als haar kleren. Opeens besefte ze dat ze Jahars knappe gezicht niet bij de andere mannen zag.
1361 Dienaren in het blauw staarden hen eerst verbaasd aan, maar maakten vervolgens haastig buigingen. Ze ging hen voor omhoog over lange rondwentelende trappen van witstenen treden die nergens op rustten; soms raakten de treden een lichtgetinte muur, maar dat was niet altijd het geval.
1362 Cadsuane voerde hen ten slotte een laatste zwevende trap tussen vier blinde muren op, en opeens stonden ze op een balkon met een fraai bewerkt, verguld metalen hek dat helemaal rond en rond... Heel even viel Shalons mond open. Boven haar steeg een blauwe koepel wel honderd voet de lucht in.
1363 Haar onwetendheid van de landrotten omvatte naast hun aardrijkskunde en geschiedenis eveneens hun bouwkunst, en feitelijk ook de Aes Sedai. Ze wist hoe je een tekening voor een klipper maakte en hoe je die moest bouwen, maar ze had geen flauw vermoeden hoe zoiets als deze koepel gebouwd werd.
1364 Even later kwam Harine erbij. Tot Shalons verrassing bevond de vloer zich amper twintig voet onder hen. De gladde vloer bestond uit blauwe en witte tegels die een ronddraaiende doolhof vormden die in het midden eindigde in een rood ovaal met een goudkleurige rand en twee middelpunten.
1365 Metalen randen omringden de schijven, die de tekens van een kompas vertoonden, maar de lijntjes tussen de dikkere lijnen werden steeds kleiner. Shalon wist het niet zeker maar de metalen rand onder haar leek van getallen te zijn voorzien. Dat was alles. Geen monsterachtig grote vormen.
1366 Ze had zich iets enorms voorgesteld, iets zwarts dat het Licht opzoog. Ze greep met beide handen het hek vast om te voorkomen dat ze zou gaan beven en ze klemde haar knieën tegen elkaar om ze stil te houden. Wat zich daar ook beneden bevond, het had echt het Licht gestolen.
1367 De mantels waren voorzien van rijk goudborduursel en sleepten achter hen aan over de vloer. Deze mensen wisten waaraan je een hogere stand kon herkennen. Elke vrouw droeg een grote hanger in de vorm van dat goudgerande rode ovaal aan een halsketting van zware gouden schakels.
1368 Haar zwarte haar was in een grote ronde vorm opgekamd en vertoonde aan de zijkant grote witte lokken, al vertoonde haar gezicht geen rimpels. De andere vrouwen waren groot, klein, stevig, mager, mooi en kalm, en iedereen straalde gezag uit, maar zij viel veel meer op door haar juwelen.
1369 Dingen leken bij de landrotten anders en vaak slordig te worden gedaan. De ogen van Aleis keken Cadsuane nu strak aan en straalden zowel haat als gejaagdheid uit. Misschien voelde ze wel twaalf paar ogen in haar rug. De andere raadsleden plaatsten haar lot op de weegschaal.
1370 O nee, ik denk dat de Herrezen Draak allang tegen jullie zou zijn opgetrokken als hij zoiets van plan was. Nee, ik vermoed dat de Seanchanen... Hebt u van ze gehoord? Wat we uit Altara en uit landen nog verder westwaarts vernemen, is heel afschuwelijk. Ze lijken iedereen voor zich uit te drijven.
1371 Ze meende nu te weten waar Jahar was. Ze wist alleen niet waarom. De twee vrouwen die Aleis zojuist had genoemd, een knappe vrouw die Cadsuane boos had aangekeken en een slanke grijze vrouw, vatten het verzoek van de Eerste Raadsvrouwe op als een bevel, wat het misschien ook was.
1372 In bloemrijke bewoordingen spraken ze hun genoegen uit dat ze haar mochten begeleiden. Harine luisterde met een zuur gezicht. Ze konden manden met rozenblaadjes voor haar voeten strooien als ze dat wensten, maar de Eerste Raadsvrouwe had haar wel naar ondergeschikten doorgeschoven.
1373 Ze legde haar armen half om de rug van beide vrouwen en leidde ze naar de trap. De twee vrouwen keken elkaar bezorgd aan maar lieten Cadsuane begaan, waarbij Harine blijkbaar geheel werd vergeten. In de deuropening bleef Cadsuane staan, keek om, maar niet naar Harine of Shalon.
1374 Shalon schoot achter de anderen aan en Harine was even snel. Cadsuane bleef beide raadsleden min of meer vasthouden en liet ze naast haar meelopen. Ze ging zachtjes pratend voor naar de rondlopende trappen. Doordat Kumira tussen haar en het voorste drietal liep, kon Shalon niets opvangen.
1375 Als je in haar nabijheid bent, moet jij uitzoeken waarom, Shalon. Ik zou graag Aleis de kat met zeven staarten gunnen. Mij zomaar laten staan zonder iets te zeggen. Maar dat mag niet betekenen dat Cadsuane daardoor een kans krijgt om de Coramoor in deze stad moeilijkheden te bezorgen.
1376 De kamer had bewerkte lambrizeringen en ramen die uitkeken op de Nethvinmarkt; hij was beter dan die vorige in De Kroon van Maredo. De kussens op het bed waren gevuld met eiderdons, het bed had een geborduurde hemel en gordijnen, en de spiegel boven de wasbak vertoonde geen enkel blaasje.
1377 Hij was niet meer gewend om veel geld mee te sjouwen. Alles werd voor de Herrezen Draak geregeld. Maar hij kon nog steeds met de fluit een slaapplek verdienen. De melodie heette Treurzang voor de lange nacht, en hij had hem nog nooit van zijn leven gehoord. Maar Lews Therin wel.
1378 In zijn hoofd lag vlak naast Alanna de bundel die Min was. Ook zij stroomde over van bezorgdheid en woede, maar daar straalde liefde als een baken doorheen, telkens als ze naar hem keek, en vaak ook als ze niet keek. Maar hij voelde ook angst, hoewel ze die probeerde te verbergen.
1379 Min stond hem met de armen over elkaar aan te kijken, trok toen haar rok goed en streek die glad op haar heupen. Met een zucht liet hij de fluit zakken en wachtte. Als een vrouw haar kleren zonder reden in orde maakte, leek ze op een man die de riem van zijn wapen aantrok en de zadelriem nakeek.
1380 Cadsuane kwam de kamer in, stond stil en keek fronsend naar het mes in de deur. Ze had kunnen doorgaan voor een succesvolle koopvrouw of geldwisselaarster. Ze droeg fijne, donkergroene wol en een met bont afgezette mantel die met een zilveren speld bij de keel werd dichtgehouden.
1381 Rhand voelde Lews Therin als het ware stil worden; hij zat in zijn hoofd als een ineengedoken klipkat in de schaduw. Lews Therin was minstens evenzeer op zijn hoede voor die vrouw als hijzelf. Met een rood gezicht krabbelde Min overeind, waarna ze woest haar rok gladstreek.
1382 Cadsuane sloot de deur. Alanna keek even naar Min en zette haar uit haar gedachten. Ze schonk Rhand alle aandacht en slingerde zonder haar donkere ogen van hem af te wenden haar mantel over een stoel. Haar handen hielden haar donkergrijze rok vast. Ook zij droeg haar gouden Aes Sedai ring niet.
1383 Alanna moest je eenvoudig zien, en alleen een hart van steen kon haar weigeren. En Sorilea zei dat sommigen die zich aan jou verbonden hadden, nergens goed voor waren, tenzij ze met Alanna mee konden, en dus eindigde het ermee dat ik Nesune, Sarene, Erian, Beldeine en Elza ook heb meegebracht.
1384 Boosheid en vreugde streden met elkaar in de binding, ik had gehoopt dat het beter zou gaan als ik dichterbij was, maar je ligt nog steeds als een steen in mijn hoofd. Zelfs terwijl ik hier sta, kan ik nauwelijks zeggen of je ontdaan bent of niet. Hoe dan ook, hier is het beter.
1385 Hij nam er twee dagen voor om het te aanvaarden, en ik heb nooit gemerkt dat ze hem onder druk zette. Ik kan niet voor de anderen spreken, maar zoals Cadsuane al zei, je kunt het hun altijd vragen. Rhand, je moet begrijpen dat die mannen bang waren om terug te gaan naar die Zwarte Toren van je.
1386 Cadsuane vertrouwt ze echter niet en liet niet toe dat iemand een zwaardhand meenam. Ik moet toegeven dat ik eerst twijfelde, maar ik geloof dat je hen kan vertrouwen. Ze hebben een eed aan jou gezworen. Je weet wat dat voor een zuster betekent. We kunnen geen eed breken, Rhand.
1387 Een groot aantal zou best kunnen overlopen naar Toram Riatin, als die weer opdaagt. Hoogheer Darlin zit veilig in de Steen, hebben we gehoord, en is aangekondigd als jouw Stedehouder in Tyr, maar de opstandelingen zijn niet uit Haddon Mir teruggestroomd om hem steun te betuigen.
1388 En wat Andor betreft, Elayne Trakand zegt dan wel dat ze je zal steunen als ze eenmaal de troon heeft bestegen, maar ze heeft jouw soldaten uit Caemlin weten te krijgen, en ik ga belletjes in de Verwording dragen als ze die in Andor laat zitten als ze eenmaal de troon bestijgt.
1389 De opstandelingen in Cairhien en Tyr zullen luisteren. De Witte Toren heeft drieduizend jaar lang oorlogen voorkomen en opstanden beëindigd. Het verdrag waarover Rafela en Merana met Harine hebben onderhandeld, staat jou wellicht niet aan, maar ze kregen alles waar je om gevraagd had.
1390 Dat de Aes Sedai hem trouw gezworen hadden, had slechts een manier geleken om mensen onder de indruk te laten raken van zijn macht. De vrees dat de zusters hem zouden gebruiken voor hun eigen doeleinden had hem blind gemaakt voor al het andere. Hij vond het niet prettig dat te moeten toegeven.
1391 Wat had ze gezegd over de vijf anderen die Cadsuane had meegebracht? Dat elk van hen hem op haar eigen manier van dienst zou zijn. Dat was niet goed genoeg, nog niet. ik wil Darlin Sisnera als mijn plaatsvervanger en ik wil dat de wetten die ik heb uitgevaardigd, van kracht blijven.
1392 De dragers mochten geen geld aannemen, maar het zilver verdween in een oogwenk in hun jas, en de jongste van het stel, een knappe kerel van middelbare leeftijd, maakte zelfs een zwierige buiging alvorens de draagstoel weer op te pakken en in de richting van de stallen te verdwijnen.
1393 Het had niet lang geduurd voor ze het gevoel kreeg nooit uit Far Madding te zijn weggegaan. Daar moest ze voorzichtig mee zijn. Het kon gevaarlijk zijn, zeker als Aleis of de anderen haar dekmantel doorzagen. Ze vermoedde dat het bevel aangaande Verin Matwins verbanning nooit herroepen was.
1394 Far Madding hield het stil als een Aes Sedai de wet overtrad, maar de raadsleden hadden geen reden om Aes Sedai te vrezen. Daarnaast had de Toren zo haar eigen redenen om te zwijgen over die zeldzame gelegenheden dat een zuster voor een gerechtelijke geseling aan de schandpaal stond.
1395 Aan beide kanten van het paleis stonden grotere en kleinere landhuizen naast elkaar, allemaal omgeven door een hoge muur. Behalve aan het eind, waar de Hoogte lag. Deze plek, die hoog en steil boven het water oprees, was de enige plek op het eiland die op een heuvel leek.
1396 De Barsalla vrouwen handelden al in koopwaar en politiek toen de stad nog Fel Moreina heette. Het Barsalla paleis werd op beide verdiepingen omringd door wandelgangen tussen hoge zuilen, en het witmarmeren vierkante gebouw nam de ommuurde grond bijna helemaal in beslag.
1397 Ze trof Cadsuane aan in een zitkamer die een mooi uitzicht over het meer zou hebben geboden als de gordijnen niet gesloten waren geweest om de warmte van het haardvuur binnen te houden. Cadsuane zat met haar naaimandje op een tafeltje naast de marmeren schouw kalm op haar borduurraam te werken.
1398 Ze was niet alleen. Verin legde haar mantel over de rug van een stoel, ging op een andere zitten en wachtte. Elza keek nauwelijks naar haar. De Groene zuster, die gewoonlijk een aardig gezicht had, stond voor Cadsuane. Met haar rode gezicht en boze ogen zag ze er opgewonden uit.
1399 Dat meisje Min heeft hem verteld dat hij me nodig heeft; zoveel heb ik uit haar gekregen zonder haar achterdocht te wekken. Maar ik moet wachten tot hij naar mij toe komt. Je ziet hoe hij over Alanna en de anderen heen walst. Het zal al moeilijk genoeg zijn om hem iets bij te brengen.
1400 Nu reikten haar donkere haren tot de schouders, bijeengehouden door een kapje van fijn kant, en waren haar kleren even verfijnd als die van Elayne. Ze waren diepblauw, met zilverkleurig borduurwerk op het lijfje, rond de hals, op de rokzoom en op de boorden van de mouwen.
1401 Er werd zelfs een dikke stenen muur rond de stad opgetrokken, met wachttorens en met ijzer beslagen poorten die bij een stad in de Grenslanden zouden hebben gepast. Buiten de muren bevonden zich graan en houtmolens, een ijzergieterij en grote werkplaatsen voor wol en tapijtwevers.
1402 De zon stond recht boven hun hoofd, al hoopte Elayne vurig dat het nog steeds nacht was in de echte wereld. Ze wilde echt wat slapen voor de ochtend aanbrak. Ze was de laatste paar dagen steeds vermoeid geweest. Er moest zoveel worden gedaan en ze had maar zo weinig uren.
1403 Ze waren hier gekomen omdat het niet waarschijnlijk leek dat een verspieder hen hier zou vinden, maar Egwene had lang staan staren naar de veranderingen die haar geboortedorp had ondergaan. Elayne had, afgezien van Rhand, haar eigen redenen om in Emondsveld rond te kijken.
1404 De moeilijkheid, of liever een van de moeilijkheden, was dat je in de Wereld der Dromen wel vijf of tien uur kon doorbrengen terwijl er in de echte wereld nog maar een uur voorbij was gegaan. Maar het omgekeerde kon ook het geval zijn. In Caemlin kon het al morgen zijn.
1405 Ze hield van Rhand, maar als iemand in het dorp waar hij was opgegroeid Manetheren uit zijn oeroude graf probeerde te wekken, zou ze daar iets aan moeten doen, al zou hem dat nog zoveel pijn bezorgen. Die banier en die naam maakten nog genoeg indruk om een gevaar te vormen voor Andor.
1406 Ze had Egwene alles, bijna alles verteld, maar niet dat ze Rhand samen met Min en Aviendha had gebonden. De wetten van de Toren verboden niet wat ze hadden gedaan. Ze had er heel behoedzaam bij Vandene navraag naar gedaan. Maar of het was toegestaan, was nog heel onduidelijk.
1407 Heel even bleef Elayne naar de plek staren waar Egwene had gestaan. Waar had ze het over? Rhand zou zoiets nooit doen! Al was het maar uit liefde voor haar. Ze porde in de rotsharde knoop in haar achterhoofd. Nu hij zo ver weg was, glansden de gouden draden alleen in haar geheugen.
1408 Dat zou hij toch zeker niet doen? Bezorgd stapte ze uit haar droom en daarmee weer haar slapende lichaam in. Ze had slaap nodig, maar ze was amper terug of het zonlicht raakte haar oogleden. Hoe laat was het? Ze had afspraken, moest haar plicht doen. Ze kon maanden slapen.
1409 Ze had moeite met haar plicht, maar de plicht won, want het zou een drukke dag worden. Elke dag was druk. Haar ogen sprongen open en voelden aan alsof ze vol zand zaten. Door het schuin naar binnen vallende licht kon ze zien dat de zon al een tijdje geleden was opgekomen.
1410 De plicht. Aviendha bewoog in haar slaap en Elayne gaf haar een harde por in de ribben. Als zij dan wakker moest zijn, gunde ze het Aviendha niet dat die maar lekker door kon dromen. Met een ruk werd de ander wakker en reikte naar haar mes, dat op een klein tafeltje naast haar bed lag.
1411 Het verbaasde haar enigszins dat Aviendha dat al niet had gedaan. Voor Aviendha bestond het ontbijt in de zitkamer uit gerookte ham met rozijnen, gekookte eieren met gedroogde pruimen, gedroogde vis bereid met pijnboompitten, vers brood met boter, en thee die wat stroperig was gemaakt met honing.
1412 Ze treurde niet echt om het gemis van kruidenwijn en zoetigheid en al die andere dingen die ze niet meer mocht hebben, behalve wanneer Aviendha zat te schransen van de taarten en koeken, maar iedereen in het paleis leek te weten dat ze zwanger was. Ze wisten alleen niet wie de vader was.
1413 Ze dwong zich verder te eten, want de pap was eigenlijk nog niet zo slecht, maar ze zou heel duidelijk hebben genoten van de ham die Aviendha net afsneed of van het ei met pruimen. Ze keek bijna met verlangen uit naar de gebruikelijke misselijkheid, zodat ze dat ongemak kon overdragen aan Birgitte.
1414 Enkele Jagers op de Hoorn die een hogere rang eisten, hadden besloten dat het dienen in de lijfwacht van Elayne misschien een zeker aanzien bood. Ze gaf toe dat de vrouwen niet allemaal dag en nacht op wacht konden staan, maar wat Birgitte ook zei, het doel van honderd leek overdreven.
1415 De kerel meesmuilde aanstellerig! Zowel de gardisten op de gang als in haar vertrekken keken als bevroren recht voor zich uit, en toen Elayne zich omdraaide, staarde Aviendha haar vol verbazing aan. Elayne zuchtte. Ze liep over het kleed naar haar zuster, bukte en sloeg een arm om haar schouder.
1416 Hij was nog steeds niet gewend aan haar en de vrouwelijke gardisten. Aviendha toonde hem haar tanden en hij knipperde met zijn ogen en kuchte toen achter een magere hand. Meester Hoffing en vrouwe And schaal waren aanvankelijk wat... aarzelend, maar ze kennen de markt voor aluin even goed als ik.
1417 Het was al duidelijk dat het herstel van de paleisdaken langer zou duren en meer geld zou kosten dan de bouwers aanvankelijk hadden ingeschat, maar voedingsmiddelen werden altijd kostbaarder met het verstrijken van de winter en bouwvakkers kostten altijd meer dan ze eerst hadden gezegd.
1418 Norrij gaf toe dat zijn laatste brieven uit Nieuw Breem enkele dagen oud waren, maar de Grenslanders leken te blijven waar ze waren, wat hij niet begreep. Elk leger dat kleiner was dan dit volgens de geruchten grote leger zou het platteland nu helemaal hebben leeggegeten.
1419 Dat was volgens Norrij het minst belangrijke nieuws, maar niet voor haar. Rhand kon het zich niet veroorloven de zusters rond Egwene van zich te vervreemden. Hij kon zich dat met geen enkele Aes Sedai veroorloven. Maar hij kreeg het op de een of andere manier toch voor elkaar.
1420 Na Halwin Norrij verscheen Reene Harfor. Ze gaf de lijfwachten een knikje bij haar binnenkomst en Aviendha openlijk een glimlach. Wellicht was de gezette vrouw ooit wat onzeker geweest over het feit dat Elayne Aviendha haar zuster noemde, maar ze leek het nu allemaal goed te keuren.
1421 Ze zouden gewoon worden vervangen door onbekende verspieders. Een verspieder is bet gereedschap van je vijand tot je hem kent, had haar moeder gezegd, maar daarna is het jouw gereedschap. Wanneer je een verspieder vindt, had Thom haar verteld, wikkel ze dan in zwachtels en voed ze met een lepel.
1422 De wandkleden aan weerszijden van de marmeren haard toonden jachttaferelen, niet de Witte Leeuw, en de glimmende houten panelen waren heel eenvoudig. Het waren handelaren, geen gezanten, hoewel sommigen zich wat te kort gedaan voelden doordat ze slechts wijn aanbood en niet met hen meedronk.
1423 Zowel de Kandori als de Illianers wierpen scheve blikken op de twee lijfwachten die haar volgden en zich naast de deur opstelden. Als ze inmiddels nog niet bekend waren met de verhalen over een aanslag op haar, moesten ze wel doof zijn. Zes andere lijfwachten stonden vlak buiten de deur.
1424 Hun beleefde vragen over haar plannen nu ze de Drakenbanieren en de banieren van het Licht uit Caemlin had verwijderd, volstonden. Ze vertelde hun wat ze iedereen zei, dat Andor wel een bondgenootschap zou sluiten met de Herrezen Draak, maar dat ze niet zijn onderdanen waren.
1425 Toen de Illianers na de nodige buigingen en kniksen het vertrek hadden verlaten, sloot ze even haar ogen en wreef over haar slapen. Er stond nog een bijeenkomst met een afvaardiging van glasblazers voor het middageten gepland en nog vijf andere met handelaren en ambachtslieden voor later.
1426 Misschien had ze Reanne niet moeten leren hoe je kon Reizen, aangezien de Kinsvrouw nog geen Aes Sedai was, maar geen enkele zuster was zo sterk dat ze deze weving kon maken. En als de windvindsters het mochten leren, dan mochten volgens haar die paar Kinsvrouwen het ook.
1427 Bovendien kon ze niet alles zelf doen. Licht, was de winter altijd zo ijzig geweest voor ze had geleerd hoe koude en hitte haar niet konden raken? Tot haar verbazing reed Merilille door de poort terwijl ze sneeuw van haar donkere mantel schudde. Ze werd gevolgd door de gehelmde gardisten.
1428 Het was pas zeven dagen geleden dat ze waren vertrokken. Zaide en de windvindsters waren, om het mild uit te drukken, heel onaangenaam verrast geweest toen ze verdwenen was, maar de Grijze zuster had de kans met beide handen aangegrepen om voor onbepaalde tijd aan het Zeevolk te ontkomen.
1429 De andere hand hield haar goudblonde vlecht vast, bijna net als Nynaeve. Vandaag droeg ze een ruim zittende groene broek bij haar rode jasje, een combinatie die pijn deed aan de ogen. Kapitein Mellar maakte een ingewikkelde buiging voor Elayne, waarbij zijn hoed met witte pluim breed uitzwaaide.
1430 Alle vier de vorsten zijn er, in vier legerkampen op enige afstand van elkaar. In elk kamp bevindt zich een volledig leger. De Shienaranen kwam ik op de eerste dag tegen en het grootste deel van de week erna heb ik besteed aan gesprekken met Easar van Shienar en de andere drie.
1431 Birgittes schouderophalen zei dat ze dankbaar moest zijn dat die twijfel nu was verdwenen, maar Elayne vroeg zich af hoe die Grenslanden iets hadden vernomen dat slechts weinigen wisten. En als zij het wisten, hoeveel anderen waren dan ook op de hoogte? Ze zou zeker haar ongeboren kind beschermen.
1432 Waarvoor die haast? Laat Merilille doen wat de Grijzen doen, maak een afspraak tot overleg over enkele dagen of een week. Koninginnen houden niet van verrassingen en koningen haten ze. Geloof me, ik heb het op de harde manier moeten leren. Ze vinden altijd wel een weg om het je betaald te zetten.
1433 Haar vermoeidheid was door het nieuws dan wel verdwenen, maar het bleek op dit moment heel moeilijk om keurig en mooi te schrijven. Ze moest de juiste woorden zien te vinden. Dit zou geen brief worden van de erfdochter van Andor, maar van Elayne Trakand, Aes Sedai van de Groene Ajah.
1434 Tot haar verbazing uitte Mellar geen bezwaren dat hij achter moest blijven. Een vergadering met vier vorsten zou toch lang niet zo saai zijn als een met kooplieden, maar in plaats daarvan verzocht hij verlof van zijn taken omdat zij hem toch niet nodig had. Ze vond het wel goed.
1435 Ze eiste dat zij en de hele lijfwacht met Elayne mee zouden rijden. Birgitte moest haar uiteindelijk met een rechtstreeks bevel wegsturen. Birgitte leek nu eindelijk te accepteren dat Elayne niet omgepraat kon worden en ze vertrok samen met Caseille om zich om te kleden.
1436 Aviendha vloekte niet, maar bleef vermaningen rondstrooien. Alles moest echter zo verschrikkelijk snel gebeuren dat Elayne een goede smoes had om er niet naar te luisteren. Essande werd opgetrommeld om gepaste kleding klaar te leggen, terwijl Elayne snel een vroeg middagmaal genoot.
1437 Blijkbaar had Monaelle ook gezegd dat het overslaan van maaltijden even slecht was als te veel eten. Ze vroeg vrouwe Harfor of zij de glasblazers en de andere afgevaardigden wilde ontvangen. Reene Harfor grimlachte zwakjes en maakte met een hoofdbuiging kenbaar dat ze dat zou doen.
1438 Vandene bood ook geen raad, tenminste niet van het soort dat haar gezondheid betrof. Als onderdeel van haar opleiding had Elayne ook de naties langs de Verwording bestudeerd. Ze had haar bedoelingen besproken met Vandene, die de Grenslanden goed kende, maar ze zou haar liever hebben meegenomen.
1439 Ze stelde Vandene nog haastig enkele vragen terwijl Essande haar kleedde, enkel om zich wat zekerder te voelen over datgene wat Vandene haar al had verteld. Ze besefte ook dat ze eigenlijk niet gerustgesteld hoefde te worden. Ze voelde zich even scherp als Birgitte die een boog aanlegde.
1440 Reanne had elke dag dezelfde weving bij de stallen gemaakt nadat Merilille daar de eerste keer was vertrokken en ze zou diezelfde plek in het Breemwoud zo weer kunnen terugvinden. Er waren geen kaarten van die streek die Merilille goed genoeg vond om de plaatsen van de legerkampen aan te duiden.
1441 Als Elayne of Aviendha de poort zou maken, kon die weleens veel verder weg staan en niet op het kleine veld dat Reanne kende. En een lange rit door pasgevallen sneeuw naar de kampementen zou te veel tijd vergen. Elayne wilde dit snel achter de rug hebben. Snelheid, daar ging het om.
1442 Als Zaide ondanks Elaynes weigering per se mee zou willen, was ze in staat een windvindster een poort te laten maken. De vrouw gedroeg zich alsof ze evenveel recht op het paleis had als Elayne. Als Zaide zou meegaan en zou proberen de baas te spelen, kon ze alles kapotmaken.
1443 Haastig iets doen leek boven Essandes macht te gaan, maar ieder ander vloog en toen de zon recht boven hen stond, reed Elayne op Vuurhart langzaam door de sneeuw van het Breemwoud. In vogelvlucht ongeveer vijftig roede ten noorden van Caemlin, maar voor haar slechts een stap door een poort.
1444 Haar mantel was gevoerd met marterbont, maar de stof zelf was van donkergroene wol, zacht en dik, en haar rijrok was gemaakt van eenvoudige groene zijde. Zelfs haar fraaie rijhandschoenen waren van eenvoudig donkergroen leer. Dit was de wapenrusting van een Aes Sedai aan een hof.
1445 Ze droeg nog steeds haar Aielkleren, met als enige sieraden de zilveren ketting en de dikke ivoren armband. Haar stevige vos was een hand kleiner dan Vuurhart of Pijl, het magere grijze rijdier van Birgitte, en veel gemakkelijker te berijden, hoewel ze duidelijk meer ontspannen reed dan vroeger.
1446 Haar donkere mantel lag breed uitgewaaierd achter haar zadel en haar ingewikkelde vlecht reikte uit de opening van haar mantelkap bijna tot haar middel. Ze trok die kap net ver genoeg naar voren om haar gezicht te omlijsten en dat was het enige dat ze vanwege de kou bereid was te doen.
1447 Ze wilde voortdurend goed zicht hebben. De hoes die haar boog droog diende te houden hing open, zodat ze de boog snel kon pakken. Het voorstel een zwaard te dragen was met evenveel verontwaardiging afgewezen als wanneer Elayne aan Aviendha had gevraagd om er een te dragen.
1448 Haar korte groene jas zou prachtig in het bos zijn opgegaan als het zomer was geweest en wonderlijk genoeg vertoonde haar broek dezelfde kleur. Nu was ze een zwaardhand en niet de kapitein generaal van de koninginnegarde. De binding bracht naast oplettende aandacht ook ergernis over.
1449 De waakzaamheid liet de ergernis en al het andere in de binding verdwijnen. Aviendha voelde aan de greep van haar mes alsof ze er zeker van wilde zijn dat die er zat. Op de plek waar Merililles sporen in het bos waren verdwenen, stond tussen de bomen een groep mannen en paarden te wachten.
1450 Aan hun zwaardgordels en zadels hingen ook goedendags. Hun donkere ogen knipperden niet eenmaal. Een van de paarden zwiepte met de staart en die beweging leek angstwekkend. Een man met een scherp gezicht en een schorre stem nam het woord toen de drie vrouwen vlak voor hem de teugels aantrokken.
1451 Sommige Shienaranen wierpen nietszeggende blikken op Aviendha omdat ze een Aiel herkenden, maar de meesten sloten gewoon aan. Alleen de hoeven die krakend op de harde sneeuwkorst onder de verse vlokken stapten, verbraken de stilte tijdens hun korte rit. Ze had gelijk gehad.
1452 Maar weinigen droegen een wapenrusting, maar wapens en bewapening lagen wel binnen handbereik. De stank was niet zo erg als Merilille had beschreven, maar ze kon de zwakke stank van vuilkuilen en paardenmest wel ruiken onder de geuren van wat er in die kookpotten werd bereid.
1453 Aan vlees was waarschijnlijk moeilijker te komen dan aan graan, al werden ook de voorraden graan aan het eind van deze winter schaars. Gerstesoep gaf een man niet voldoende kracht en daarom dienden ze snel verder op te trekken, want deze streek kon vier legers van deze omvang nauwelijks onderhouden.
1454 Ze zag mannen pijlen maken, wagensmeden werken aan wagenwielen, hoefsmeden paarden beslaan, wasvrouwen in kokende ketels roeren en vrouwen met naald en draad kleren verstellen. Een leger werd altijd gevolgd door grote aantallen mensen, soms door evenveel mensen als het leger groot was.
1455 Ze keek woest rond of iemand haar ook uitlachte, streek toen haar ruim vallende rok goed en haalde de omslagdoek van haar hoofd en legde hem om haar schouders. Birgitte keek hoe haar paard werd weggeleid en leek vurig te wensen dat ze haar boog en pijlkoker had losgemaakt en meegenomen.
1456 Kayen trok een zeilflap opzij en maakte een buiging. Elayne haalde nog eenmaal diep en kalmerend adem en ging toen de andere twee voor. Ze kon niet toestaan dat ze haar behandelden alsof ze een verzoekschrift kwam afgeven. Ze kwam hier niet om te bedelen of iets te verdedigen.
1457 Soms merk je dat je met minder in aantal bent, had Garet Brin haar eens gezegd, en zie je geen uitweg. Doe dan altijd wat de vijand het minst verwacht, Elayne. Val aan. Vanaf het begin diende ze aan te vallen. Binnen liep Merilille snel over de tapijten naar haar toe.
1458 Dit was niet de grootse ontvangst die de erfdochter van Andor normaal gesproken mocht verwachten, met hovelingen en vele bedienden en wat ontspannen gebabbel voor de echte onderhandelingen zouden beginnen, waarbij mannen en vrouwen achter de vorsten hun raad verstrekten.
1459 Zeker geen dwaas. Terwijl de anderen hun leeftijd met waardigheid toonden, straalde Tenobia van Saldea eerder jeugd dan schoonheid uit door haar scherpe neus en brede mond. Haar scheef staande, bijna lichtpurperen ogen die recht in die van Elayne keken, waren haar fraaiste uiterlijke kenmerken.
1460 Misschien haar enige. Terwijl de anderen, al regeerden ze sterke naties, heel eenvoudig gekleed gingen, was haar lichtblauwe gewaad afgezet met parels en saffieren en ze droeg nog meer saffieren in het haar. Heel geschikt voor een koninklijk hof maar nauwelijks voor een legerkamp.
1461 Vorsten of niet, maar nu hadden ze geen andere keus dan haar te volgen of naar haar rug te staren. Naar Birgittes rug eigenlijk, want die stond achter haar. Zoals gewoonlijk liet Aviendha zich op de vloer zakken, waarna ze haar rok in een mooie waaier om zich heen schikte.
1462 Elayne dwong zich rustig adem te halen en hun blikken zonder met de ogen te knipperen te beantwoorden. Een leger uit de Grenslanden was een veel te grote val voor Elaida als ze zo graag Elayne Trakand in handen wilde krijgen, maar dat lag anders bij Rhand Altor, de Herrezen Draak.
1463 Merilille schoof onrustig heen en weer, maar hield zich aan haar opdracht. De Grijze zuster had ontzettend veel onderhandelingen gevoerd, maar als Elayne het woord zou nemen, moest zij zwijgen. Door de binding met Birgitte stroomde vertrouwen. Rhand was een rots, onleesbaar en ver.
1464 Haar optreden had haar ervan gered dat ze steeds om de zaken heen moest draaien om de waarheid geen geweld aan te doen. Egwene had gezegd dat ze moest proberen te leven alsof ze de Drie Geloften reeds had afgelegd, maar hier, in dit kampement, voelde Elayne hoe zwaar dat woog.
1465 Zo zal elke Andoraan het tenminste zien. Ook als de winter niet zo streng is, zal het nog weken duren voor we Andor bereiken. Tegen die tijd zal ze meer dan voldoende Andoraanse Huizen tegen ons op de been hebben gebracht en dat betekent voor haar dat ze de Leeuwentroon in bezit zal hebben of bijna.
1466 Ze was het punt waarop ze alles kon terugdraaien al voorbij. Ze zouden nu zeker naar het zuiden trekken, wist ze, maar zonder hun instemming zou er veel bloed worden vergoten. De stilte bleef lang in de tent hangen. Alleen wat kolen knisperden in een bak. Ethenielle keek de twee mannen aan.
1467 Egwene was vandaag uit Morland vertrokken en voerde het leger met zich mee dat Arathelle Renshar en de anderen in het zuiden had vastgehouden. Misschien zouden de naar het zuiden trekkende Grenslanders Arathelle, Luan en Pelivar dwingen te beslissen om haar te steunen. Het licht mocht dat geven.
1468 Afgezien van Tenobia leken de Grenslanders niet echt uitzonderlijk blij om Rhands verblijfplaats te weten. Ethenielle slaakte een lange zucht en Easar knikte slechts en kneep nadenkend de lippen op elkaar. Paitar dronk zijn beker half leeg en dat was zijn eerste echte slok.
1469 Het leek erop dat, hoe graag ze de Herrezen Draak ook wilden vinden, ze niet echt uitkeken naar een ontmoeting. Tenobia daarentegen riep de oude soldaat toe wijn te brengen en bleef maar praten dat ze haar oom zo graag wilde zien. Elayne had nooit kunnen denken dat die vrouw zoveel om familie gaf.
1470 Ze hielden ook de aanwezigheid van zusters geheim. Maar ze zouden van hem wegrijden als ze eenmaal naar Morland onderweg waren. Dat moest voor nu volstaan, maar ze wilde hem waarschuwen, als ze tenminste een manier kon bedenken zonder hem in gevaar te brengen. Zorg voor hem, Min, dacht ze.
1471 Zeker het bos achter hen. De zon stond laag boven de boomtoppen. Een witte vos verscheen en verdween weer. Ze zag iets wegflitsten op een kale grijze tak; een vogel misschien of een eekhoorn. Opeens dook er een zwarte havik omlaag en een ijle kreet doorboorde de stilte en stierf weg.
1472 Ze werden niet gevolgd. Ze maakte zich geen zorgen over de Shienaranen maar over die onzichtbare zusters. De uitputting die eerder op de dag door het nieuws van Merilille was verdwenen, was dubbel zo erg teruggekeerd, nu haar gesprek met de Grenslanders achter de rug was.
1473 Ze was zo moe dat het de grootst mogelijke moeite kostte; zo moe dat ze niet eens dacht aan de angreaal rond haar hals, waardoor het een kleine moeite zou zijn geweest. Ze dacht er pas aan toen de zilveren spleet verscheen en die uitzicht bood op een veld met bruin gras.
1474 Slapen zou heerlijk zijn. Van het oude oefenveld naar de hoge hoogpoort in de vijftig voet hoge stadswal was een korte rit. De lange rij marktgebouwtjes langs de toegangsweg naar de poort waren op dit tijdstip verlaten, maar gardisten met scherpe ogen hielden nog steeds de wacht.
1475 De schemering viel snel in en de hemel werd donkergrijs; de schaduwen in de straten versmolten met elkaar. Maar weinig mensen waren nog aan het werk; de meesten haastten zich om een eind te maken aan het werk van die dag voor ze thuis gingen eten en genieten van een warm haardvuur.
1476 Een stel dragers met een donker gelakte draagstoel van een koopman draafde verderop door een straat en enkele ogenblikken later reed een van de grote pompwagens achter een span van acht de andere kant op. De hoefijzers kletterden luid over de kasseien. Een brand ergens.
1477 Een groepje van vier gardisten kwam te paard op hen af, maar reed hen zonder op of om te kijken voorbij. Ze herkenden haar niet, evenmin als de mannen bij de poort. Zwaaiend in haar zadel reed ze verder, verlangend naar haar bed. Geschokt besefte ze opeens dat ze uit het zadel werd getild.
1478 Haar mes stak in de bedstijl en ze lagen nog steeds op de verkreukelde linnen lakens en warrige dekens. Hij droeg slechts de zijden das die zijn litteken om zijn hals verborg, en zij had alleen maar haar vel aan. En een mooi vel, de zachtste huid die hij ooit had aangeraakt.
1479 Verstrooid liet ze een lange, groengelakte nagel langs zijn andere littekens glijden. Hij had er op de een of andere manier nogal wat opgelopen, hoezeer hij ook had geprobeerd dat te voorkomen. Zijn vel zou op een veiling beslist niet veel opbrengen, maar zij vond de littekens boeiend.
1480 Hij was er redelijk zeker van dat ze een grapje maakte, maar niet volkomen zeker. De kleren die ze vandaag had gekozen, tooiden hem helemaal in een rood dat zo fel was dat het pijn deed aan je ogen. Alles was rood, zelfs zijn das en hoed, behalve de bloemen op de jas en de mantel.
1481 Het witte kant om zijn hals en polsen maakte alles nog roder. Maar hij trok de kleren haastig aan, verlangend om haar vertrekken uit te komen. Met Tylin deed een man er goed aan om nergens al te zeker van te zijn. En ze kon het weleens helemaal niet als grap bedoeld hebben.
1482 Een gevaarlijk idee misschien, maar hij had niet veel keus. De andere mogelijkheid was veel gevaarlijker. Hij reed niet alleen achteraan. Meer dan vijftig mannen en vrouwen stapten in twee rijen achter hem aan. Ze droegen dikke witte wollen kleren over hun gebruikelijke flinterdunne kleren.
1483 Een hoogblonde man van zijn leeftijd zou afgeranseld worden en de man had zich gehaast om het gereedschap voor zijn eigen bestraffing te halen. Hij had geen enkele poging gedaan om tijd te rekken of zich te verbergen, laat staan de bestraffing te ontlopen. Mart begreep zulke mensen niet.
1484 Onder hun rijrok waren hun enkels te zien, bij sommigen een fraai stel, maar de vrouwen zaten in het zadel of ook zij van het Bloed waren. De mantelkappen hingen op de rug en de koude wind blies hun mantels omhoog, alsof de kou hen niet deerde. Twee hadden een damane aan een leiband naast hun paard.
1485 Ebo Dar was een grote zeehaven, misschien wel de grootste haven in de bekende wereld, en de steigers staken als lange grijze vingers van steen uit de kade, die over de hele lengte van de stad liep. Bijna alle aanlegplaatsen waren ingenomen door allerlei Seanchaanse vaartuigen.
1486 Maar eerst gaf Tylin Mart een laatste kus en trok ze hem bijna de haren uit toen ze zijn hoofd omlaag trok, waarna ze hem in zijn bil kneep alsof er niemand stond te kijken, bloed en as! Suroth keek ongeduldig tot Tylin in de lange boot zat, en ook daarna bleef ze zich ergeren.
1487 Ze voeren tussen de verspreid voor anker liggende Seanchaanse schepen en de tientallen gekaapte Zeevolkschepen door, die overal in de haven dobberden. Het grootste deel scheen opnieuw te zijn opgetuigd, met Seanchaanse geribbelde zeilen en ander soort tuigage. Hun bemanningen waren ook Seanchaans.
1488 En hij kon er niets tegen ondernemen. Meer viel er niet over te zeggen. Hij wilde onmiddellijk wegrijden en de Zeevolkschepen achter zich laten. Niemand op de pier besteedde enige aandacht aan hem. Zodra de boten waren losgegooid, verdwenen de officieren. Een onbekende had de pakpaarden weggeleid.
1489 Maar als hij te snel wegging, kon Tylin wellicht denken dat hij regelrecht de stad uit wilde rijden en zou ze mensen achter hem aansturen, dus liet hij Pips aan het einde van de pier stilstaan en zwaaide als een gek tot ze zo ver weg was dat ze een verrekijker nodig had om hem nog te kunnen zien.
1490 Eenvoudig geklede kooplieden stonden te kijken hoe hun lading geladen of gelost werd. Soms werd een beurs in handen van een man of vrouw in een groenleren vest gedrukt om ervoor te zorgen dat hun goederen minder ruw of sneller werden behandeld, hoewel het gilde volgens hem niet sneller kon.
1491 Het moest dus Valan Luca worden. De enige andere keuze was gewoon te gevaarlijk, behalve in nood. Ook Luca was niet zonder gevaar, maar het was de enige echte keuze die hem overbleef. Terug in her Tarasinpaleis steeg hij met een pijnlijk gezicht van Pips af en trok zijn wandelstok uit de zadelriem.
1492 Iedereen die zoiets beweerde, moest wel ongevaarlijk zijn. Maar Mart had hem ook bezig gezien met die lange dolken die hij onder zijn jas droeg, en toen had hij er verre van ongevaarlijk uitgezien. Aan de manier waarop een man een wapen gebruikt, kun je zien of hij eraan gewend is.
1493 Mart gluurde om toen de oude man zich weghaastte. Onder een vergulde staande lamp stond Tuon, die hem door haar sluier gadesloeg. Ze keek tenminste zijn kant op. Gadeslaan? Zoals altijd draaide ze zich om zodra hij haar zag en verdween. Haar witte plooirok ruiste zachtjes.
1494 Nadat hij Lopin had weggestuurd om de rest van zijn kleren uit Beslans speelgoedkast te vissen, en Nerim om Juilin te vinden, voelde hij zich wat beter. Zijn been stak nog wel en hij wankelde nog steeds tijdens het lopen, maar als hij geen tijd wilde verknoeien, kon hij maar beter opschieten.
1495 Minder, als je aan de veilige kant bleef. Toen de dievenvanger zijn hoofd om de slaapkamerdeur stak, stond Mart zichzelf te bekijken in Tylins hoge staande spiegel. De rode kleren had hij in de klerenkast gestopt, samen met alle andere opzichtige kleding die ze hem gegeven had.
1496 Misschien kon Tylins volgende speeltje er wat van gebruiken. De jas die hij aan had, was het eenvoudigste dat hij bezat, een blauwe jas van fijne wol zonder borduursel. Het soort jas dat een man kon dragen zonder dat iedereen hem stond aan te gapen. Een fatsoenlijke jas.
1497 Zijn eigen kleren, dus. Ze grijnsden bij hoorbaar afgesloten weddenschappen over hoe snel hij zich weer zou verkleden als Tylin terug was. De meesten schenen te denken dat hij al rennend in de gang alles uit zou rukken zodra hij hoorde dat ze onderweg was. Maar hij lette er niet op.
1498 In hun ogen was Mart de kruidnagelolie tegen Tylins kiespijn, en ze wilden niet dat zij hen zou gaan bijten omdat er geen olie meer was. Als hij er niet voor gezorgd had dat Lopin of Nerim in Tylins vertrekken zijn bezit bewaakten, zouden zijn kleren waarschijnlijk verdwenen zijn.
1499 Mart probeerde het vuurtje op te stoken. Als hij ervandoor ging en er tegelijkertijd twee damane verdwenen, zouden die gebeurtenissen zeker met elkaar in verband worden gebracht, maar nu Tylin uit de weg was en hij doelbewust voor haar terugkomst weg wilde zijn, zou zij de schuld niet krijgen.
1500 Elke keer vertoonde haar gezicht meer vastbeslotenheid. En ook iets wat wellicht op paniek leek. Hij begon zich zorgen te maken over haar. Vanwege haar ongeduld. Hij wilde Teslyn geruststellen, want hij had geen oude herinneringen nodig om te weten dat een paniekerige vastberadenheid mensen doodde.
1501 Op elke hoek en in elke zijgang leek Tuon te staan, en dan keek ze hem aan of gleden haar blikken over hem heen of zoiets dergelijks. Het gebeurde iets te vaak om zich gerust te blijven voelen. Maar ook niet zo vaak dat hij meende dat ze hem volgde. Waarom zou ze dat doen? Toch wel vaak.
1502 Wilde ze hem wellicht nog steeds kopen? Maar ook in dat geval begreep hij er nog steeds niets van. Hij begreep toch al nooit wat vrouwen in een man aantrok, want ze leken bij de gewoonste kerel uit hun bol te gaan. Hij besefte echt wel dat hij ondanks Tylins woorden geen schoonheid was.
1503 Vrouwen logen om een man in bed te krijgen, en ze logen nog erger als ze hem daar eenmaal in hadden. Hoe dan ook, Tuon was slechts een kleine ergernis. Een vlieg op zijn neus. Niet meer dan dat. Er was meer nodig dan enkele kletsende vrouwen of starende meisjes om hem te laten zweten.
1504 Daar zorgde Tylin wel voor, zelfs nu ze afwezig was. Als ze terugkwam en hem betrapte, zou ze van mening kunnen veranderen en hem kunnen verkopen. Per slot van rekening was ze nu zelf een hoogvrouwe, en volgens hem zou het niet lang meer duren voor ze haar haren in een kam schoor.
1505 Tylin liet hem wel zweten, maar niet genoeg om in te verdrinken. Noal hield hem op de hoogte van de moordpartijen van de gholam, en soms deed Thom hetzelfde. Er was elke nacht een nieuwe moord, hoewel niemand anders dan zij drieën de moorden met elkaar in verband bracht.
1506 Als dat een nacht op de hooizolder van een stal betekende, nou ja, hij had eerder op hooizolders geslapen, hoewel hij zich niet meer herinnerde dat hooi zo scherp door je kleren prikte. Het was echter beter om door hooi geprikt te worden dan zijn keel open te laten scheuren.
1507 Thom kon net zo goed met koks omgaan als met boeren en kooplieden en edelen. Thom Merrilin had zijn eigen maniertjes waarmee hij geruchten kon opvangen en samenvoegen tot een volledig plaatje. Hij bekeek dingen op een andere manier en zag zo wat anderen over het hoofd zagen.
1508 Zodra de kip verorberd was, had Thom de enige manier bedacht waarop een Aes Sedai voorbij de stadswacht kon komen. Alles had toen zo gemakkelijk geleken. Eventjes. Maar er doemden al snel hindernissen op. Juilin bezat datzelfde vermogen om zaken op een heel andere manier te bekijken.
1509 Juilin zat in zijn hemdsmouwen op de rand van een bed met een gezicht waaruit niets viel op te maken, en Thom lag in zijn volle lengte op het andere bed en bekeek nadenkend zijn knokkels. Mart had geen andere keus dan bij de deur te gaan staan om te voorkomen dat er nog iemand zou binnenkomen.
1510 Juilins liefje had hem stevig in de vingers. Hij leek het niet erg te vinden om voor haar zijn Tyreense kleren te verwisselen voor de groenwitte bediendenlivrei, of het slapen te vergeten, zodat hij twee nachten na elkaar de vloer stond te vegen, niet ver van de trap naar de zolder.
1511 Hij deed of hij wilde leren hoe je onder Seanchaanse bezetting moest leven, en ze was volledig bereid om het haar Seanchaanse vriend te vragen. Ze zou zeer zeker niet bereid zijn om haar fraaie hoofdje op een staak te laten steken. Ze kon zelfs iets doen wat erger was dan nee zeggen.
1512 En opeens waren er al zes dagen voorbij. Nog vier dagen over. Voor Mart voelde het aan alsof er sinds Tylins vertrek zes jaar voorbij waren, en dat er nog maar vier uur resteerden. Op de zevende dag hield Thom Mart in de gang aan zodra hij van zijn paardrijden terugkwam.
1513 De enige zichtbare persoon was een stevige grijze man die Narvin heette. Hij was in livrei maar haastte zich nergens naar toe, en droeg niets. Dienaren die zo hoog waren als Narvin, haastten zich niet en droegen niets. Hij knipperde met zijn ogen toen hij Mart zag en keek achterdochtig.
1514 De hele stad was in rep en roer, beweerden ze. Het laatste slachtoffer, een vrouw, was gevonden bij een steeg en ineens waren de mensen aan het praten en brachten ze de ene moord in verband met de andere. Er liep een krankzinnige rond, en de mensen eisten meer Seanchaanse stadswachten op straat.
1515 Mart duwde zijn bord weg. Zijn honger was verdwenen. Meer soldaten. En alsof dat nog niet erg genoeg was, zou Suroth misschien besluiten om eerder terug te komen en Tylin met zich meebrengen. Hij kon op zijn hoogst op nog een dag of twee rekenen. Hij dacht dat hij ging overgeven.
1516 Hij had zijn wandelstok aan de kant gelegd en oefende om aan kracht te winnen. Hij meende twee of drie span te kunnen lopen zonder het been rust te moeten geven. Zonder al te veel rust, dan. In de middag bracht Juilin hem het enige goede nieuws dat hij in een eeuw had gehoord.
1517 Na bijna een week genoten te hebben van de zorg van vrouw Anan en van Enids kookkunst zag de Aes Sedai er niet meer zo verlopen uit. De gerafelde kleren waar Mart haar de eerste keer in had gezien, waren vervangen door fijne blauwe wol met een beetje kant aan hais en polsen.
1518 De halsband en de armband sleepten over de stenen. Joline nam haar rok op en stapte achteruit om elke aanraking te vermijden. Aan de manier waarop haar mond vertrok, had het ding een adder kunnen zijn. Hij vroeg zich af of de halsband wel paste; hij leek groter dan haar slanke hals.
1519 Hij was iets kleiner dan Blaeric en misschien wat breder in de borst en schouders, maar ze zouden zonder veel moeite elkaars kleren hebben kunnen dragen. Fens sluike zwarte haar hing bijna tot op zijn schouders, terwijl dat van Blaeric wat lichter was en in een knot was opgestoken.
1520 Ze hadden allebei veel met Joline op. Het stel praatte hetzelfde, dacht hetzelfde, bewoog zich hetzelfde. Ze droegen sjofele hemden en gewone wollen werkmansvesten tot over hun heupen, maar iedereen die hen voor werklieden aanzag, zelfs in dit armzalige licht, was blind.
1521 Licht! Ze keken naar Mart als hongerige leeuwen naar een geit. Hij ging anders staan, zodat hij de zwaardhanden zelfs niet eens meer vanuit zijn ooghoeken zag. De messen die hij op verschillende plaatsen op zijn lichaam verborgen had, boden hem weinig troost, met dat stel achter hem.
1522 Natuurlijk wilde hij graag de damane bevrijden, maar waarom zou zij zich daar zo over opwinden? En opgewonden was ze; haar hand gleed langs de greep van de lange, kromme dolk in haar riem. Ebo Dar had weinig op met beledigingen, en in dat opzicht was ze een zuivere Ebodaraanse.
1523 Maar iets heel anders kneep zijn keel dicht. Ineens zag hij zichzelf opgezadeld met de hele familie van vrouw Anan, onder wie haar getrouwde zonen en dochters met al hun kinderen, en misschien ook nog wat ooms, tantes, nichten en neven. Tientallen. Misschien wel honderd.
1524 Als je weg wilt, ga dan met een vissersboot van je man. Maar ik stel voor dat je een paar dagen wacht. Misschien wel een week of zo. Als de Seanchanen eenmaal ontdekken dat er twee damane vermist worden, zullen ze iedereen die wil vertrekken, het hemd van het lijf vragen.
1525 Hij had Joline waar hij haar wilde hebben, maar ze was lichtgeraakt, eigenzinnig en verwend, en dat waren nog maar de eerste woorden die bij hem opkwamen. Als ze ook maar even zou denken dat er een grote kans op mislukking was, zou ze waarschijnlijk een onzinnig plan proberen.
1526 De vrouw was nog steeds eigenzinnig. Ze kon eisen om ook de andere twee te redden, zoals Pura. Licht, hij had zich nooit met Aes Sedai moeten inlaten, en voor die waarschuwing had hij geen oude herinneringen nodig! Zijn eigen ervaring was in dit geval meer dan voldoende.
1527 Mart voelde een spierknoop in zijn nek wat losser worden, ongeveer op de plek waar de beulsbijl zou treffen. Aes Sedai verdraaiden hun woorden wanneer het hun uitkwam, maar ze verwachtten niet dat anderen hun eigen kunstje tegen henzelf gebruikten. Hij wendde zich tot Setalle.
1528 Dat was slechts een kwestie van de juiste plekken induwen aan de boven en onderkant, net niet tegenover de plek waar de leiband vastzat. Hij kon het met één hand doen en de armband ging met een klik open. De sluiting van de halsband was iets ingewikkelder, en je had er beide handen voor nodig.
1529 Er gebeurde zo te zien niets, tot hij de twee helften de andere kant op draaide. Toen vielen ze open, met een scherpere klik dan bij de armband. Eenvoudig. Natuurlijk, het had hem in het paleis bijna een uur gekost om erachter te komen, zelfs met wat Juilin gezien had hoe het werkte.
1530 Maar niemand hier stak de loftrompet. Iedereen keek zelfs alsof hij iets had gedaan dat zij ook konden! Setalle klikte de armband om haar pols, wikkelde de lijn om haar onderarm en hield de open halsband omhoog. Joline staarde er met afkeer naar; haar handen werden vuisten en grepen haar rok vast.
1531 Hij hield zijn adem in. De vrouwen stonden naast elkaar en deden een stap naar Mart toe, die weer begon adem te halen. Jolines gezicht betrok en werd onzeker. Toen zetten ze een tweede stap. Met een kreet viel de Aes Sedai op de vloer, waar ze in grote pijn rondkronkelde.
1532 Ze kromp in elkaar en haar armen en benen en zelfs haar vingers trilden en bogen zich in vreemde hoeken. Nauwelijks lag Joline op de vloer of Setalle viel op haar knieën, en haar handen gingen naar de halsband, maar Blaeric en Fen waren sneller, al handelden ze heel vreemd.
1533 Mart zag alleen maar al zijn mooie plannen in duigen vallen en zag de mannen nauwelijks. Hij wist niet wat hij nu moest doen of waar hij moest beginnen. Tylin kon binnen twee dagen terug zijn en hij wist dat hij weg moest zijn voor ze terug was. Hij schoof langs Setalle en klopte op haar schouder.
1534 Behalve een groep Doodswachtgardisten, mensen in plaats van Ogier, die over het plein heen en weer stampten, haastte iedereen zich het Mol Hara Plein over om hun werk voor de regen af te hebben. Toen hij de voet van het hoge standbeeld van koningin Nariene bereikte, viel een hand op zijn schouder.
1535 Er was geen manier om van de man af te komen, of hij zou erom moeten vechten, dus ging Mart mee. Een gevecht was niet de manier om onopvallend te blijven. Bovendien wist hij niet zeker of hij wel kon winnen. Domon zag er dik uit, maar dat vet lag over harde spieren heen.
1536 Drinkebroers praatten. Domon duwde hem de gelagkamer door en boog links en rechts naar het Bloed en naar officieren, die hem nauwelijks zagen, maar hij ging de keuken niet in, waar Enid hem een bank in de hoek had kunnen geven. In plaats daarvan troonde hij Mart de trap op.
1537 Ze droeg een lichtgele plooirok, met daaroverheen een met bloemen geborduurd gewaad. Mart herinnerde zich haar. Haar bleke gezicht had harde trekken en haar blauwe ogen waren even dwingend als die van Tylin. Alleen vermoedde hij dat Egeanin niet op zoenen en vrijen uit was.
1538 Maar ze moeten in staat zijn om hun mond te houden. Mijn zaken zijn mijn zaken. Baile noemde twee andere namen. Thom Merrilin en Juilin Sandar. Als een van hen in Ebo Dar is, kan ik hun bekwaamheden ook gebruiken. Ze kennen mij en ze weten dat ze mij met hun leven kunnen vertrouwen.
1539 Ze waren allebei beduidend minder verheugd over zijn nieuws dan Mart verwacht had. Thom had net gezegd dat hij eindelijk een van de juiste zegels goed had kunnen bekijken. Maar Juilin keek elke keer weer boos als hij naar het weggesmeten bundeltje in de hoek van de kamer keek.
1540 En Egeanin vond hen ook aardig. Ook al waren ze Aes Sedai, wat ze geloofde. Ze was heel bruikbaar in Tanchico. Heel bruikbaar. Meer dan bekwaam. Ik zou waarachtig wel willen weten hoe ze zich tot het Bloed heeft laten verheffen, maar ik geloof dat we Egeanin kunnen vertrouwen.
1541 Verhalen hebben macht. De verhalen van speelmannen, de vertellingen van minstrelen, en ook de geruchten op straat. Ze voeden hartstochten en veranderen de manier waarop de mensen de wereld zien. Vandaag hoorde ik dat Rhand trouw heeft gezworen aan Elaida en dat hij in de Witte Toren is.
1542 Tyr voegt zich naar Rhand, tenminste de edelen, omdat ze bang zijn dat hij anders terugkomt. Maar als ze geloven dat de Toren hem heeft, kan hij misschien niet meer terugkomen. Als ze geloven dat hij een speelpop van de Toren is, hebben ze nog meer reden om zich tegen hem te keren.
1543 Een man wilde altijd de vijandelijke generaal laten geloven dat hij iets anders ging doen dan wat hij ging doen. En de vijand probeerde hetzelfde, als de vijand in dat soort dingen kundig was. Soms konden beide partijen zo warrig handelen dat er heel vreemde dingen gebeurden.
1544 Hij hield alleen niet van dingen die hij niet begrijpen kon. Vooral als ze iets met de Ene Kracht te maken konden hebben. Het zilveren zegel met de vossenkop onder zijn hemd mocht hem dan tegen de Kracht beschermen, maar die bescherming had evenveel gaten als zijn eigen herinneringen.
1545 Die gedachte deed hem lachen, hoewel het te veel het geluid van hees gefluister had om leuk te zijn. Een goede veren matras en kussens met eiderdons waren nu eenmaal te verkiezen boven een hooizolder, vooral als een man niet wist wanneer hij weer fatsoenlijk van zijn nachtrust kon genieten.
1546 Hij kon echter niet in slaap komen en lag in het donker met een arm onder zijn hoofd en het leren koord van de vossenkop om zijn pols, klaar om te gebruiken voor het geval de gholam door de spleet onder de deur zou glijden, maar het was niet de gholam die hem wakker hield.
1547 Het was een dag voor moordpartijen. Geen plezierige gedachte als je hoopte de dauw van de volgende dag mee te maken. Het plan was eenvoudig. Nu hij iemand van het Seanchaanse Bloed kon gebruiken, kon er gewoon niets misgaan. Mart probeerde zichzelf daar heel hard van te overtuigen.
1548 Nerim vouwde de laatste kleren op die naar de herberg zouden gaan, met inbegrip van enkele hemden die Tylin had laten maken. Het waren tenslotte goede hemden, en Nerim beweerde dat hij iets aan het kantwerk kon doen, al liet hij het als altijd klinken alsof hij aanbood een doodskleed te naaien.
1549 Metwin en de andere twee krijgslieden zouden hen ervan overtuigen, als dat nog nodig mocht zijn. Die drie zouden Mart Cauton volgen, maar ze waren niet zo dwaas om hun nek op het blok te leggen als het zijne reeds gevallen was. Maar van Lopin en Nerim was hij niet geheel zeker.
1550 Hij opende het houten doosje dat Riselle hem had gegeven net lang genoeg om te zien of zijn roodhavikveer er veilig in lag, sloot de doos en borg hem op in de leren tas die hij zelf zou dragen. Hij paste net zo goed op de veer als op de beurs waarin twintig goudkronen en een vuistvol zilver zaten.
1551 Zelfs nu Vanin en Harnan kennelijk nog veilig in de grote barak bij de stallen zaten, wist het paleis dat Mart Cauton er heel gauw vandoor zou gaan en werden er reeds weddenschappen uitbetaald. Hij moest er slechts voor zorgen dat niemand erachter kwam hoe gauw dat was.
1552 Misschien praatten de kamermeisjes niet rechtstreeks met de Seanchaanse vrouwen, maar wat één vrouw wist, zou al gauw aan alle vrouwen binnen een span omtrek bekend zijn. Een bosbrand kon niet zo snel van droge boom tot boom overslaan als de onderlinge praatjes van vrouwen.
1553 Geluk luisterde heel nauw, met de dobbelstenen. Elders op geluk vertrouwen kon een man zijn dood betekenen. Hij ging op het bed liggen, legde zijn gelaarsde benen over elkaar en bleef naar de boog en speer kijken. De deur naar de zitkamer stond open en hij kon de klok zacht elk uur horen slaan.
1554 Werklieden die het weer hadden getrotseerd, zouden hun gereedschap nu neerleggen en naar huis sloffen. Niemand kwam de lampen aansteken of de haarden verzorgen omdat niemand hem hier verwachtte. De vlammen in de slaapkamer werden kleiner en stierven weg. Alles was nu in beweging.
1555 Er waren zelfs geen bliksems om de duisternis te verbreken. Alle straatlampen waren kennelijk door de regen en de wind uitgeblazen. Als ze het paleis zouden verlaten, zou het nachtelijke donker hen verbergen. En iedere nachtwacht die hen deze nacht wilde zien, zou twee keer moeten kijken.
1556 Hij huiverde toen de wind door zijn natte jas sneed en sloot het raam. Hij ging op een leuning van een stoel zitten, leunde met de ellebogen op zijn knieën en keek naar de klok boven de koude haard. Hij kon de klok niet zien in het donker, maar hij kon het regelmatige tikken wel horen.
1557 De lege gangen waarin hij liep, waren slechts vaag verlicht. Een op de drie of vier staande lampen brandden met kleine vlammetjes voor de spiegels en vormden kleine lichtpoelen met bleke schaduwen ertussen die net geen duisternis werden. Zijn laarzen klonken luid op de vloertegels.
1558 Ze weerkaatsten op de marmeren trappen. Het was heel onwaarschijnlijk dat er nog iemand wakker was op dit uur, maar als iemand hem zag, moest hij er niet uitzien alsof hij aan het rondsluipen was. Hij stak zijn duimen achter zijn riem en dwong zichzelf om onbezorgd voort te stappen.
1559 De Seanchaanse wachten zouden even onbeweeglijk staan als op een zonnige namiddag. Maar dat gold ook voor de Ebodaranen: ze hielden er niet van om door iets in verlegenheid gebracht te worden. Na een paar tellen trok hij zich terug in de voorhal om niet helemaal doornat te worden.
1560 Er bewoog niets op het erf. Waar bleven ze? Bloed en as, waar...? Er verschenen ruiters in de poort, voorafgegaan door twee man te voet met stoklantaarns. Hij kon hen in de regen niet tellen, maar het waren er te veel. Hadden Seanchaanse boodschappers lantaarndragers? Misschien, in zulk weer.
1561 De mantels hingen op hun rug en ze hielden hun ogen op de vloer gericht. Domon liep achter hen, alsof hij hen in de gaten moest houden. De vlecht opzij van zijn hoofd zwaaide mee als zijn ogen een zijgang inschoten, en soms voelde hij aan zijn middel alsof hij een zwaard of een knuppel wilde pakken.
1562 Ze klaagde echter niet meer. Snel klommen ze naar de bovenste verdieping van het paleis en vervolgens de smalle zoldertrap op. Er waren maar een paar lampen aangestoken, minder dan in de gangen beneden, en de doolhof van smalle gangetjes tussen de houten hokken vormde een massa vage schaduwen.
1563 Vooral als hij geen keus had. Egeanin keek hem nog een keer boos aan en bromde nog wat, dit keer woordeloos, en schreed toen met wapperende mantel achter de anderen aan. Hij trok een lelijk gezicht en keek haar na. Zoals die vrouw liep, zou je haar in een broek voor een man kunnen houden.
1564 Zodra Egeanin achter Domon en de anderen om een hoek verdween, schoot hij naar de dichtstbijzijnde deur van de kamer waar volgens hem iemand van het Zeevolk zat. Hij opende geluidloos de houten deur en glipte de inktzwarte duisternis in. De slapende vrouw daarbinnen snurkte met een raspend geluid.
1565 Hij hoefde alleen maar haar vingers op de juiste plekken te leggen en haar het kunstje één keer te tonen voor ze het doorhad, maar hij liet haar de halsband drie keer sluiten en openen voor hij tevreden was. Als hij dit toch ging doen, moest hij er ook voor zorgen dat het goed gebeurde.
1566 Ze kon alles bederven, maar als hij niet durfde te gokken, wie durfde het dan? Hij was per slot van rekening de man van het geluk. Misschien was dat de laatste tijd wat minder merkbaar geweest, maar had hij niet Egeanin gevonden, net toen hij haar nodig had. Mart Cauton bezat nog steeds geluk.
1567 Ik kwam juist naar boven om haar te zien. Ze doet het heel goed nu, vrouwe, maar... Mart hield nog steeds zijn adem in en liep op zijn tenen achteruit. Hij ging voorzichtig de donkere smalle trap af en drukte zijn handen tegen de muren om zoveel mogelijk van zijn gewicht te verdelen.
1568 Een man in nood pakte elke kans en stelde zijn geluk niet op de proef. Dat was de manier om lang te leven, en daar verlangde hij heel erg naar. Aan de voet van de trap bleef hij staan om diep in te ademen tot zijn hart zou ophouden met bonzen. Tot het bonzen in elk geval iets minder werd.
1569 Hij greep een zomertapijt om overeind te blijven, en de kleurige zijde scheurde half uit de kroonlijst. De grote, witte, porseleinen vaas op het tafeltje viel om en brak op de blauwwitte vloertegels met een klap die door de hele gang galmde. Daarna kon hij alleen nog strompelen.
1570 Het haardvuur was opnieuw aangestoken met houtblokken uit de vergulde houtmand. Tylin hield haar armen achter zich voor haar rugknopen en keek vragend op. Haar donkergroene rijkleren waren gekreukeld. Het vuur knapperde en spuwde een fontein van vonken de schoorsteen in.
1571 Dat mens had een tand kunnen breken! Maar ze had in elk geval zijn gedachten flink losgeschud. Als Suroth in De Zwerfster zat, was ze niet in het Tarasinpaleis om te zien wat ze niet zou mogen zien. Zijn geluk was er nog steeds. Hij moest zich alleen om de vrouw voor hem bekommeren.
1572 Ik ben koningin van Altara, het Licht mag me bijstaan, en ik laat mijn land niet in de steek. Ben je echt van plan om die Aes Sedai te bevrijden? Ik wens je alle succes toe en ik wens de zusters het beste toe, maar het lijkt mij een goede manier om je hoofd op een staak te krijgen, lieverd.
1573 Hij geloofde haar echt. Ze ging hem verkopen als hij gepakt werd. Vrouwen zijn als een nachtelijke doolhof vol doornen, luidde het oude spreekwoord, en zelfs zij weten daarbinnen de weg niet. Tylin stond erop om zelf aan te geven hoe ze moest worden vastgebonden. Ze scheen er trots uit te putten.
1574 De gangen bleven leeg en stil, alleen zijn hinkende voetstappen waren te horen, maar zijn opgeluchte gevoel verdween toen hij de voorhal naast de binnenplaats bereikte. De staande lamp wierp nog steeds een vaag licht op de alomtegenwoordige bloementapijten, maar Juilin en zijn meisje waren er niet.
1575 Egeanin en de anderen evenmin. Door de verloren tijd bij Tylin hadden ze hier eigenlijk al moeten zijn. Achter de zuilengang viel de regen als een zwart, alles verbergend gordijn omlaag. Konden ze naar de stallen zijn gegaan? Die Egeanin scheen zijn plan te veranderen wanneer het haar uitkwam.
1576 Haar donkere gezicht achter haar lange, doorzichtige sluier stond streng. De smalle diadeem die de sluier op haar geschoren hoofd vasthield, was een zee van vuurdruppels en parels, een fortuin, samen met de brede met juwelen bezette gordel om haar middel en de lange halsketting.
1577 Ze waren wel heel kostbaar. Waarom was ze in Lichtsnaam wakker? Bloed en as, als ze ervandoor ging om de wachten te waarschuwen...! Wanhopig probeerde hij het meisje vast te pakken, maar ze wrong zich uit zijn greep en liet de ashandarei wegvliegen met een scherpe klap die zijn pols verdoofde.
1578 Er stond nu beslist geen verrukking meer op haar gezicht te lezen, maar slechts intense concentratie. Ze zette haar voeten zorgvuldig neer en begon toen, zonder dat haar ogen zijn gezicht één tel verlieten, langzaam de witte plooirok rot boven haar knieën in haar handen te verzamelen.
1579 Hij sprong op haar af en alles gebeurde tegelijk. Door een pijnscheut in zijn heup viel hij op een knie. Tuon trok haar rok tot bijna haar heupen omhoog en haar dunne, in een witte kous gestoken been flitste naar hem toe. Haar schop schoot echter over zijn hoofd heen toen ze opeens werd opgetild.
1580 Uit haar keel kwamen nijdige geluiden en in haar ogen vonkte een woede die ze tijdens het gevecht niet had laten zien. Ze kronkelde heen en weer in Noals greep en trappelde met haar benen, maar het lukte de oude man zichzelf en zijn last zo te draaien dat haar hielen hem misten.
1581 Hij was het niet gewend vrouwen vast te binden. Hij scheurde een tweede strook van haar rok, raapte de diadeem op en ging staan. Hij gromde van pijn toen ze met een laatste schop zijn heup in brand zette. Toen hij de diadeem weer op haar hoofd zette, keek Tuon hem recht in de ogen.
1582 De kleine vrouw hield haar hoofd omhoog en weigerde minachtend zich los te worstelen. Zelfs met een prop in haar mond was haar verachting zichtbaar. Ze weigerde te vechten, niet omdat het hopeloos was, maar omdat ze verkoos niet te vechten. Er weerklonken voetstappen in de gang, die luider werden.
1583 Haastig gebaarde Mart de twee anderen dat ze uit het zicht in twee hoeken moesten gaan staan, waarna hij naar zijn zwarte speer hinkte. Juilin trok Thera overeind en hield haar naast zich, waar ze ineengedoken bleef zitten terwijl hij voor haar ging staan met zijn stok in beide handen.
1584 De Dochter van de Negen Manen. De Aelfinn hadden hem de waarheid verteld, hoezeer hij die kennis ook haatte. Hij zou sterven en opnieuw leven, als hij dat niet al gedaan had. Hij zou het halve licht van de wereld opgeven om de wereld te redden, en hij wilde niet eens bedenken wat dat inhield.
1585 Deze mollige kleine vrouw zei het echter en al was ze groter dan haar meesteres, hij bande haar dreigement uit zijn gedachten. Het Licht mocht weten dat vrouwen gevaarlijk waren, maar hij meende de kamenierster van een edelvrouwe wel aan te kunnen. Ze sloeg tenminste geen wartaal meer uit.
1586 Alle vreemdelingen in de gelagkamer waren mannen, aangezien de vrouwen meestal in de vrouwenkamer zaten. In de lucht hing de geur van vis en schapenvlees die in de keukens werden bereid. Soms werd met een kreet van een tafel een bediende geroepen die naast de anderen achterin stond te wachten.
1587 Een lange, bleke vrouw in donkergroene zijde schudde haar hoofd tegen een gedrongen man in een strakke zwarte Tyreense jas. Met haar grijze knot leek ze van opzij wel wat op Cadsuane. De man leek van steenblokken te zijn gemaakt, maar zijn donkere, vierkante gezicht stond bezorgd.
1588 Een Kandori met grijze strepen in zijn gevorkte baard en een grote parel in zijn linkeroor boog zich naar een stevige vrouw in donkergrijze zijde, die haar donkere haar in een strakke knot op haar hoofd droeg, ik heb gehoord dat de Herrezen Draak tot koning van Illian gekroond is, meesteres Shimel.
1589 Hoe dan ook, de Toren zal met hem afrekenen, als dat al niet gebeurd is, en vanmorgen ontving ik bericht dat de Steen van Tyr wordt belegerd. Dat is toch nauwelijks een situatie waarin je je bont gemakkelijk kwijt kunt, nietwaar? Nee, Tyr is niet de plaats als je het gevaar wilt ontlopen.
1590 De bediende bracht hem een tinnen beker met dampende kruidenwijn, mompelde haastig zijn dank voor het zilver en schoot weg toen er van een andere tafel geroepen werd. Twee grote haarden aan elke kant van de kamer verjoegen de kou, maar Rhand hield zijn handschoenen aan.
1591 De meeste opgevangen nieuwtjes vond hij niet interessant. Hij had het allemaal al eerder gehoord, en soms wist hij meer dan deze mensen. Elayne was het bijvoorbeeld met de lange, bleke vrouw eens, en zij kende Andor beter dan een koopvrouw uit Far Madding. Dat van de belegerde Steen was nieuw.
1592 Ze was zo ver weg dat hij niet kon zeggen of ze in Haddon Mir zat of in Tyr, maar hij wist zo goed als zeker dat ze in gezelschap was van de vier andere zusters die hij vertrouwde. Als Mera en Rafela konden krijgen wat hij van het Zeevolk wilde, dan konden ze dat ook bij de Tyreners klaarspelen.
1593 Er kwam een lange man binnen, gehuld in een vochtige mantel waarvan de kap zijn gezicht verborg. Rhands ogen volgden hem tot aan de trap achter in de gelagkamer. De kerel beklom de treden en gooide zijn kap terug, waardoor een bleek en ingevallen gezicht en een krans van grijs haar zichtbaar werd.
1594 Waarom kunnen de vrouwen niet gelijk hebben? fluisterde Lews Therin heftig in zijn hoofd. Deze stad is nog erger dan een kerker waar dan ook. Er is geen Bron hier! Waarom zouden ze blijven? Waarom zou een man met enig verstand hier blijven? We kunnen tot buiten de grenzen rijden.
1595 Een dag lang, een paar uur lang. Licht, slechts een paar uur! De stem lachte wild en onbeheerst. O Licht, waarom moet ik een krankzinnige in mijn hoofd hebben zitten? Waarom? Waarom? Boos dwong Rhand Lews Therin tot een gedempt gezoem, bijna als dat van een rondvliegende bijter.
1596 Hij had overwogen de vrouwen op hun rit te begeleiden, alleen maar om de Bron weer eens te voelen, maar alleen Min had iets van geestdrift getoond. Nynaeve en Alivia wilden niet zeggen waarom ze naar buiten wilden, terwijl de ochtendlucht de regen had beloofd die nu met bakken uit de hemel viel.
1597 Om de Bron te voelen, vermoedde hij. Om de Ene Kracht weer in te drinken, al was het maar voor even. Nou, hij kon er wel tegen om niet te kunnen geleiden. Hij kon de afwezigheid van de Bron verdragen. Hij kon het! Hij moest wel, zodat hij de mannen kon doden die geprobeerd hadden om hem te doden.
1598 Als de ziekte je te pakken krijgt wanneer je probeert om de toegangsangreaal te gebruiken, kan die poging je dood zijn, of erger nog. Het zou ons allemaal kunnen doden! kreunde hij. Er stroomde wijn over Rhands pols en zijn mouw werd nat. Hij liet de wijnbeker los uit zijn verkrampte greep.
1599 Hij was niét bang! Hij weigerde de angst hem aan te laten raken. Licht, hij zou toch ééns moeten sterven. Dat had hij aanvaard. Ze hebben geprobeerd me te doden, en daarom wil ik ze dood hebben, dacht hij. Als het tijd kost, is de ziekte misschien tegen die tijd voorbij.
1600 De regen, voortgezweept door de windstoten van het meer, had bijna iedereen van straat verjaagd. Met zijn ene hand trok hij de mantel om zich heen om de tekeningen in zijn zak te beschermen en zich zo goed mogelijk droog te houden, en met de andere hand hield hij de kap vast.
1601 De door de wind voortgeblazen regendruppels sloegen als ijspegeltjes tegen zijn gezicht. Nu en dan kwam er een draagstoel langs. Het haar van de dragers plakte doorweekt op de rug en hun laarzen spetterden door de plassen op de kasseien. Het zou nog wel enkele uren zo grauw blijven.
1602 Ik ben bang dat vrouw Keene weinig aandacht schenkt aan het komen en gaan van mannen. En hier ben ik, met doornatte schoenen en kousen. Toen ik een meisje was, hield ik ervan om door de regen te lopen, maar in de loop der tijd heeft het elke aantrekkingskracht verloren.
1603 Maar ze zijn de grens over. Ze richten versterkte kampen in langs de kust en in het binnenland. Ik weet weinig van krijgskunde. Als ik een geschiedenisboek lees, sla ik de veldslagen altijd over. Maar waar ze ook zitten, ik vermoed dat ze zich op de stad zullen richten.
1604 Verin tuurde naar hem als een dikke huismus. Al dat vechten, al die mensen die hij gedood had, en er was niets door veranderd. Niets! Ze heeft het mis, mompelde Lews Therin in zijn hoofd. Veldslagen kunnen de geschiedenis veranderen. Hij leek uit die woorden geen troost te kunnen putten.
1605 Of die in ieder geval zoveel mogelijk te verdoezelen. Er zijn maar weinig zusters onder de indruk van titels en kronen, Rhand, en voor Cadsuane geldt dat zeker. Ze vindt het veel belangrijker of mensen dwaas doen of niet. Als je aantoont geen dwaas te zijn, zal ze luisteren.
1606 Soms jaagt die vrouw me angst aan, mompelde Lews Therin, en Rhand knikte. Cadsuane joeg hem geen angst aan, maar deed hem op zijn hoede zijn. Bij iedere Aes Sedai die hem geen trouw gezworen had, paste hij op zijn tellen, behalve bij Nynaeve. En zelfs van haar was hij niet altijd zeker.
1607 Toen hij de twee span naar Het Raadshoofd terugliep, hield de regen op, maar nam de wind toe. Het uithangbord boven de deur, waarop een strenge vrouw was geschilderd die de met juwelen bezette diadeem van een Eerste Raadsvrouwe droeg, zwaaide aan piepende hengsels heen en weer.
1608 In Het Raadshoofd hadden de bedienden hun lange haren opgestoken met glimmende zilveren spelden. Er waren er slechts twee te zien, die bij de keukendeur stonden, maar er zaten dan ook slechts drie mannen aan de tafels, uitlandse kooplieden die ver van elkaar in hun wijn waren verdiept.
1609 Het konden rivalen zijn, aangezien zo nu en dan wel iemand op zijn stoel zat te schuiven om naar de andere twee te gluren. Een ervan was een oudere, magere man in een donkergrijze jas. Hij had een hard gezicht en droeg een rode steen zo groot als een duivenei in zijn oor.
1610 De klok op een schoorsteenmantel in de vrouwenkamer, waarvan Min beweerde dat het een klok met een zilveren kast was, sloeg met kleine belletjes het uur toen hij de gelagkamer betrad. Voor hij zijn mantel had uitgeschud, kwam Lan binnen. Zodra de zwaardhand Rhand aankeek, schudde hij zijn hoofd.
1611 Maar de glimlach reikte niet tot aan zijn ijzige ogen. ik mocht het van haar niet aan jou vertellen, maar aangezien je het al weet... Zij en Min hebben Alivia ervan overtuigd dat als ze Cadsuanes aandacht konden trekken, ze misschien in staat waren om haar nader tot jou te brengen.
1612 De binding waarschuwde hem en hij keek om toen Nynaeve door de erfdeur naar binnen kwam, gevolgd door Min en Alivia, die hun mantels uitschudden, aan hun rijrok trokken en nijdig naar de vochtige plekken keken alsof ze verwacht hadden dat ze in dit weer niet nat zouden worden.
1613 Rhand liet zijn adem langzaam ontsnappen. Nynaeve had haar geschillen met Cadsuane, die ze mettertijd kon overkomen. Min zag in de vrouw een strenge tante en Alivia vond haar een strenge lerares. Nynaeve kennende zouden de vonken opspatten tot alle geschillen geslecht waren.
1614 En op een strenge tante en lerares zat hij al helemaal niet te wachten. Maar hij zat eraan vast. Hij nam nog maar een slok wijn. De mannen aan de tafels zaten te ver om iets van hun gesprek op te vangen, maar toch liet Nynaeve haar stem dalen en boog zich naar Rhand toe.
1615 Die ontmoeting van vanavond was al erg genoeg zonder de wetenschap dat ze in Far Madding toch kon geleiden. Hij wilde juist vragen om samen naar boven te gaan, toen vrouw Keene haastig kwam aanlopen. De witte knot op haar hoofd zat zo strak dat het leek of de huid van haar gezicht werd getrokken.
1616 Hij keek nadenkend naar het opgevouwen stuk papier in Mins hand en wenste ongeduldig dat de herbergierster weg zou gaan. Mins lippen krulden en ze vermeed uit alle macht hem aan te kijken, waardoor hij wist dat hij de glimlach veroorzaakte. Haar vermaak druppelde door de binding.
1617 Op iedereen zou ze de indruk maken dat ze een burgeres van deze krankzinnige stad was. Er verschenen rimpels in haar voorhoofd toen ze las, maar een kleine vlam in de binding was de enige waarschuwing die hij kreeg. Ze verfrommelde de brief en draaide zich om naar de haard.
1618 Het was een volmaakt onbruikbaar handigheidje, had Thom haar eens verteld, dat echter heel eenvoudig de aandacht van de mensen wist trekken. Rhand stond midden in hun kamer en hield zijn zwaard in de schede op om nauwkeurig de zorgvuldig doorgesneden draden van de vredesband te bekijken.
1619 En net zoveel gezond verstand. Hij was niet van plan om gedood te worden, alsof ooit iemand dat wel van plan was! Ze klom het bed af en opende het laatje van het bedtafeltje om er de knoet uit te halen die vrouw Keene in elke kamer liet neerleggen, zelfs als ze die aan uitlanders verhuurde.
1620 En precies op dat moment kwamen Nynaeve, Lan en Alivia binnen. Nynaeve en Lan hadden hun mantels om, en Lan had zijn zwaard aangegord. Nynaeve had al haar sieraden afgedaan, behalve een met edelstenen ingelegde armband en de versierde gordel, de bron. Lan deed de deur zacht achter zich dicht.
1621 Haar gezicht hoorde op dat van een porseleinen pop te zitten, zo weinig gevoelens weerspiegelde het. O ja, ze was tot aan haar teennagels een echte Aes Sedai. Hij is niet je zwaardhand, hij is je echtgenoot, had Min willen zeggen, en jij kunt tenminste mee om een oogje in het zeil te houden.
1622 Bijna. Rhand gordde zijn zwaard aan over zijn jas, deed zijn mantel om en wendde zich naar haar toe. Zijn gezicht stond net zo hard als dat van Lan en zijn blauwgrijze ogen waren bijna net zo koud, maar in haar hoofd straalde die bevroren steen met aderen van glinsterend goud.
1623 In plaats daarvan vouwde ze haar armen en hief haar kin op en maakte haar afkeuring duidelijk. Zij was niet van plan om hem hier te laten sterven, en ze wilde niet dat hij dacht dat ze alleen maar toegaf omdat hij zo koppig was. Hij probeerde haar niet in zijn armen te nemen.
1624 Min had de laatste dagen veel tijd besteed om Alivia beter te leren kennen en had enkele opzienbarende dingen ontdekt. Oppervlakkig gezien was de vroegere damane een volwassen vrouw van middelbare leeftijd, streng en fel, zelfs overheersend. Ze wist stellig indruk te maken op Nynaeve.
1625 Alivia was op haar veertiende damane gemaakt, en haar voorliefde voor kinderspelletjes was niet het enige vreemde aan haar. Min had graag een klok in de kamer gezien, maar de enige herberg met een klok in elke kamer, was waarschijnlijk een herberg voor koningen en koninginnen.
1626 Het plaveisel was nog steeds glad van de regen en de koude wind probeerde Rhands mantel te grijpen, maar de mensen waren weer buiten en het was druk op straat. Drie straatwachten, waarvan een met een vangstaak, bleven even staan om naar Rhands zwaard te kijken, en liepen weer door.
1627 Het was twee verdiepingen hoog, de zoldering onder het steile puntdak niet meegerekend. Een magere man met weinig kin liet Rhands munt in zijn beurs vallen en gebruikte een dunne houten spatel om een vleespasteitje met een bruine korst van het houtskoolrooster te halen.
1628 In de hele straat haalden anderen snel wat eten bij de marskramers in de vorm van vleespasteitjes, gebakken vis of bakjes geroosterde erwten. Drie of vier mannen die even lang waren als hijzelf en twee of drie vrouwen die net zo lang waren als de meeste mannen op straat, zouden Aiel kunnen zijn.
1629 Misschien was die kerel zonder kin niet zo onbetrouwbaar als hij leek, of misschien kwam het doordat Rhand sinds het ontbijt niets meer had gegeten, maar hij merkte dat hij het pasteitje naar binnen wilde schrokken en er nog een wilde kopen. In plaats daarvan dwong hij zich langzaam te eten.
1630 Er was een geregelde stroom klanten die zijn winkel inging. De meesten hadden laarzen bij zich die opgelapt moesten worden. Zelfs als hij bezoekers de trap liet opgaan zonder eerst bericht naar boven te sturen, zou hij hen later kunnen aanwijzen, en misschien konden twee of drie anderen dat ook.
1631 Aan de andere kant stond een huis van twee verdiepingen, waarin beneden een naaister werkte. Dit huis stond vast aan het huis van Zeram. Achter het huis was nog een steegje om afval en zo weg te halen; daar had Rhand al rondgekeken. Zerams huis had geen ramen, behalve aan de voorkant.
1632 Er moest een manier zijn om van binnenuit op het dak te komen, want de leien moesten bij een lekkage hersteld kunnen worden. Vanaf het dak was het een kleine sprong naar het dak van het huis van de naaister, waarna er nog drie daken moesten worden overgestoken, tot er weer een lager gebouw kwam.
1633 De Blauwkarperstraat was zo kronkelig dat het dichtstbijzijnde wachthuisje niet te zien was. Rhand zag twee mannen bij het huis van de laarzenmaker aankomen. Hij draaide zich snel om en deed of hij door de ruitjes van de messenwinkel naar de uitgestalde messen en scharen keek.
1634 Charl Gedwyn had de gewoonte overgenomen om zijn haar achter met een zilveren speld bijeen te houden. Op de speld zat een rode steen. De man had een hard gezicht en hij keek met uitdagende blikken de wereld in. Gedwyns aanwezigheid betekende dat de andere man Torval moest zijn.
1635 Daar wilde Rhand wel om wedden. Geen van de anderen was zo lang. Rhand wachtte tot het stel in Zerams winkel was verdwenen en ging toen op zoek naar Nynaeve en Lan terwijl hij een paar vettige kruimels van zijn handschoenen likte. Hij vond hen al snel, in de bocht van de straat.
1636 Natuurlijk zouden ze proberen om hen zonder waarschuwing te doden. Dit was geen tweegevecht, het was een terechtstelling, zoals ze zelf al had gezegd. Rhand hoopte tenminste vurig dat het dat ook zou zijn. De steeg achter de gebouwen was iets breder dan het steegje naar de straat toe.
1637 De steenachtige bodem vertoonde de sporen van vuilkarren die er in de ochtenden langs werden getrokken. Om hen heen rezen blinde stenen muren op. Niemand wilde een raam met uitzicht op de vuilwagens. Nynaeve tuurde omhoog naar de achterkant van Zerams huis en zuchtte toen opeens.
1638 Iets onzichtbaars wikkelde zich onder zijn armen om zijn borst heen en langzaam steeg hij op; hij zweefde omhoog tot hij boven de overhangende dakrand was. Het onzichtbare tuig verdween en zijn laarzen klapten op het hellende dak en gleden iets weg op de vochtige grijze leien.
1639 De zolder was leeg, op een stoel met drie poten en een openstaande kist na. Kennelijk gebruikte Zeram de zolder niet meer als opslagruimte sinds zijn vrouw huurders aannam. Zachtjes stappend zochten de twee mannen de vloerplanken af tot ze een tweede luik in de vloer vonden.
1640 Rhand wist niet wat hij aan zou aantreffen. Hij landde licht op de bal van zijn voeten in een kamer die in plaats van de zolder als opslagruimte werd gebruikt. Kasten en klerenkasten stonden tegen de muren aangeschoven, houten kisten waren op elkaar gestapeld en stoelen stonden op tafels.
1641 Maar het laatste dat hij had verwacht, waren de twee dode mannen op de vloer. Ze lagen erbij alsof ze de opslagruimte waren ingesleept en ter plekke waren neergegooid. Hun zwarte, opgezwollen gezichten waren onherkenbaar, maar de kleinste had een zilveren haarspeld met een grote rode steen.
1642 Hij had de afvalligen met zijn eigen handen willen doden, maar nu Torval en Gedwyn dood waren, besefte hij dat hij er niet om gaf wie hen doodde, zolang ze maar dood waren. Hij bedacht dat Kisman ook dood moest zijn. Hij moest dat gezwollen lijk zijn dat de koopman in Het Gouden Wiel had genoemd.
1643 Als Dashiva door een vreemdeling zou worden gedood, zou dat evenmin uitmaken. Maar Fajin was een andere zaak. Fajin had samen met de Trolloks Tweewater aangevallen en hem een tweede wond gegeven die niet genezen kon. Als Fajin binnen bereik was, wilde Rhand hem niet laten ontsnappen.
1644 Hij gebaarde Lan hetzelfde te doen als bij het luik en plaatste zich voor de deur, met zijn zwaard in beide handen. Toen Lan de deur openrukte, sprong hij een grote, door lampen verlichte kamer in waar een spijlenbed tegen de achtermuur stond en een klein haardvuur brandde.
1645 Zijn ooghoek ving een flikkering op en iets trok aan de mantel die achter hem opbolde. Hij draaide zich onhandig om en weerde de steken van de kromme dolk af. Elke beweging kostte hem inspanning. De wonden in zijn zij klopten niet meer, maar klauwden in hem als gesmolten ijzer en ijzig ijs.
1646 Lan beantwoordde hem met dezelfde sierlijkheid in hun dans van staal en dood. Rhand schrok bij het zien van de man die geprobeerd had de troon van Cairhien op te eisen en zich nu in een versleten jas in Far Madding bevond, maar hij hield zijn ogen en zwaard op Fajin gericht, de vroegere marskramer.
1647 Duistervriend en erger, had Moiraine hem lang geleden genoemd. De verblindende pijn in Rhands zij liet hem struikelen toen hij Fajin naderde. Hij sloeg geen acht op het gestamp van laarzen en het gegalm van staal op staal achter hem, zoals hij ook Lews Therins gekreun negeerde.
1648 Fajin danste en sprong en probeerde dicht genoeg bij hem te komen om de dolk te gebruiken die de nooit helende wond in Rhands zij had gemaakt. Hij gromde en vloekte toen Rhands wapen hem achteruit dwong, en opeens draaide hij zich om en rende naar de achterkant van het gebouw.
1649 De martelende pijn in Rhands zij vervaagde tot niet meer dan pijnlijk geklop toen Fajin verdween, maar hij volgde hem niettemin heel behoedzaam. In de deuropening zag hij al dat Fajin niet probeerde zich te verbergen. De man wachtte hem boven aan de trap op met de kromme dolk in zijn hand.
1650 Lan lachte niet, maar dat deed hij zelden, behalve bij Nynaeve. Uit het trapgat klonken geschreeuw en gekrijs van beneden. Misschien zouden de straatwachten Fajin grijpen. Misschien werd hij gehangen als straf voor de lijken die hier lagen. Het was niet genoeg, maar hij moest het ermee doen.
1651 Daar klommen ze verder omhoog naar de nok. Hoewel de straatwachten zich nog op straat bevonden, was er nog steeds een goede kans om ongezien weg te komen, vooral als ze Nynaeve konden gebaren om voor afleiding te zorgen. Rhand reikte naar de nok toen achter hem Lans laars krassend weggleed.
1652 Rhand gooide zich om en greep Lans pols, maar zijn gewicht trok hem over de gladde grijze helling omlaag. Tevergeefs grabbelden ze met hun vrije hand naar uitsteeksels, naar de rand van een lei, naar alles. Geen van beiden sprak een woord. Eerst gleden Lans benen over de rand, toen de rest.
1653 Ze stopte haar hand onder haar mantel om die van binnenuit tegen de wind dicht te houden. De mantel was mooier dan de mantels die de andere mensen op straat droegen, maar toch zo eenvoudig dat de mensen geen aandacht aan haar besteedden. Dat zouden ze wel doen als ze de gordel zagen.
1654 Nadat ze er lang genoeg had gestaan om zowat elke tres, elke nestel en elke boord te hebben aangeraakt, betrok het gezicht van de magere verkoopster, maar Nynaeve had al drie stukken boord gekocht, twee rollen lint en een pakje spelden, om een reden te hebben daar zo lang rond te hangen.
1655 De straatwacht klom van zijn hoge plek omlaag. Voorbijgangers in de buurt van het huisje keken de zijstraat in, naar het andere eind van de Blauwkarperstraat, waarna ze zich haastig tegen de gevels drukten toen er hollende wachten verschenen die met houten ratels boven hun hoofd rondzwaaiden.
1656 Nog meer wachten uit een andere straat voegden zich bij de groep. Mensen die te traag opzij gingen, werden opzij geduwd. Een man viel en werd onder de voet gelopen, maar de wachten hieven geen tel staan. De bandverkoopster verloor de helft van haar blad terwijl ze zich tegen een muur aandrukte.
1657 Ook Nynaeve perste zich snel tegen de stenen gevel, vlak naast de verkoopster, die met open mond rondkeek. Een menigte wachten vulde de hele straat en hun vangstaken en vechtstokken staken als pieken omhoog. Ze botsten hard met hun schouders tegen Nynaeve en sleurden haar langs de muur mee.
1658 Toen ook de laatste voorbij was gerend, bevond Nynaeve zich zeker twintig stappen verder van de plaats waar ze eerst had gestaan. De bandverkoopster schudde met haar vuisten en gilde de mannen boze woorden achterna. Nynaeve trok verontwaardigd haar weggeschoven mantel min of meer fatsoenlijk.
1659 Ze was eraan toe om meer te doen dan wat geschreeuw. Ze was eigenlijk van plan... Opeens stokte haar adem in de keel. De straatwacht was in een grote groep blijven staan. Zeker honderd man riepen elkaar van alles toe alsof ze opeens twijfelden over wat ze hierna moesten doen.
1660 O, Licht, Lan! En Rhand ook, natuurlijk, maar op de eerste en belangrijkste plaats kwam toch het hart van haar hart, Lan. Ze dwong zichzelf rustig te ademen. Honderd man. Ze voelde aan de brongordel rond haar middel. Nog niet de helft was gevuld met saidar, maar wellicht was het genoeg.
1661 Niemand keek haar kant uit. Ze kon... Ze werd gegrepen door sterke handen die haar achteruit trokken en haar toen ronddraaiden om de andere kant uit te kijken. Cadsuane hield haar ene arm vast, besefte ze, en Alivia de andere. Samen droegen de twee vrouwen haar de straat uit.
1662 Zijn handschoenen. Ze wisten dus wie hij was. Voorzichtig ging hij rechtop zitten. Zijn gezicht voelde gekneusd aan en iedere spier in zijn lichaam deed pijn, alsof hij geslagen was, maar er leek niets gebroken. Hij ging langzaam rechtop staan en liep al tastend langs de stenen muur naast de brits.
1663 Bijna meteen kwam hij bij een hoek en daarna een deur die met ruwe ijzeren banden was beslagen. In de duisternis voelden zijn vingers een smalle klep, maar hij kon hem niet openduwen. Nog geen spiertje licht kierde erlangs. In zijn hoofd begon Lews Therin zwaar te hijgen.
1664 De vloerstenen voelden koud aan onder zijn blote voeten. De volgende hoek kwam bijna meteen en toen een derde hoek, waar zijn tenen tegen iets aanstootten dat rammelend over de stenen vloer schoof. Met een hand tegen de muur bukte hij zich en voelde dat het een houten emmer was.
1665 Hij liet hem daar staan en dwong zich het hele rondje te lopen, helemaal rond tot aan de ijzeren deur. Helemaal. Hij zat in een zwarte doos van drie stappen lang en krap twee stappen breed. Hij hief zijn hand en raakte amper een voet boven zijn hoofd de stenen zoldering aan.
1666 Ingesloten. Lews Therin zat schor te hijgen. Het is weer die kist. Toen die vrouwen ons in de kist stopten. We moeten eruit! jankte hij. We moeten eruit! Rhand negeerde de krijsende stem in zijn hoofd en schoof weg van de deur tot hij naar zijn gevoel midden in de kerker stond.
1667 Hij bleef zo ver mogelijk weg van de muren en in het duister verzon hij dat ze nog veel verder weg waren, maar in werkelijkheid hoefde hij zijn armen niet eens helemaal te strekken om steen aan te raken. Hij kon voelen hoe hij beefde alsof een vreemd lichaam onbeheerst schokte en trilde.
1668 Moiraine Damodred. Iedere naam op die lijst veroorzaakte een diepe smart, waardoor hij zijn eigen pijnen vergat, de stenen muren vergat die zich vlak naast zijn vingertoppen bevonden. Colavaere Saighan, die gestorven was omdat hij haar alles ontnomen had wat zij waardevol achtte.
1669 Alivia had de neiging heel mild te zijn voor mensen die ze niet weg kon kijken, maar bij het zien van die twee kwetterende spreeuwen spuwden haar ogen vuur. Hun hoofden draaiden tegelijk naar de goudblonde vrouw en het gekwetter ging over in heerlijke stilte. Stil, maar niet echt aanvaard.
1670 Cadsuane voelde eigenlijk best wat medeleven. Een beetje. Het was een les die niet iedereen in de Toren kon leren. Zijzelf had het, nog vol trots vanwege haar nieuwe stola en haar eigen kracht, geleerd van een bijna tandeloze wilder in een boerderij midden in de Zwarte Heuvels.
1671 Maar het waren en bleven slechts klerken en boodschappenjongens. De schrijvers aarzelden in ambtelijke verbazing. Ieder achtte de ander meer geschikt om als eerste iets te zeggen, maar de in rode jassen gehulde boodschappers beseften heel goed dat het niet aan hen was om iets te zeggen.
1672 Ze schoven over de vloertegels naar de zijkant van het vertrek en de schrijvers weken voor haar uiteen. Niemand durfde eigenlijk de eerste te zijn om iets te zeggen. Toch hoorde ze hoe iedereen een zucht slaakte toen ze een van de hoge deuren opende waarin de Hand en het Zwaard waren uitgesneden.
1673 Sybaine, haar haren even grijs als die van Cadsuane, zakte in haar stoel onderuit en begon zich met haar slanke hand koelte toe te wuiven, terwijl Cumeres mond vertrok alsof ze wilde overgeven. Aleis was echter uit sterker hout gesneden, al drukte ze beide handen tegen haar buik.
1674 De zon was een bleke gouden schijf vlak boven de kim en verlichtte een wolkeloze hemel. De lucht was nog wel zo koud dat zijn adem besloeg en de wind deed zijn mantel opwaaien. Hij voelde de kou niet echt, alleen maar als iets dat ver weg was en eigenlijk niets met hem te maken had.
1675 Aan het eind schoten zijn ogen met een ruk omhoog en staarde hij verbijsterd naar de mannen en vrouwen te paard die geduldig stonden te wachten. Hij las het papier opnieuw terwijl zijn lippen de woorden vormden, alsof hij van elk woord zeker wilde zijn, en dat was geen wonder.
1676 Het was getekend en gezegeld door alle dertien raadsleden en het bevel zei dat de vredesbanden niet nagekeken hoefden te worden en de pakpaarden niet nagezocht. De namen van deze groep dienden volledig uit de poortlijsten te worden gewist en het bevel zelf moest worden vernietigd.
1677 Zijn hoofd tolde en hij zwaaide in het zadel heen en weer; zijn maag verkrampte in zijn gevecht om de lawine te berijden die zijn geest wilde verzengen, om mee te woeden met de storm die zijn ziel trachtte te scheuren. Er was geen vergiffenis of medelijden in de mannelijke helft van de Ene Kracht.
1678 Hij had haar liever in Far Madding achtergelaten, maar over dat onderwerp had Cadsuane hem haar eerste raad gegeven. Je hebt een overeenkomst met ze gesloten, knaap, en dat is net zo geldig als een getekend verdrag of je belofte. Hou je eraan, of zeg hun dat de overeenkomst is verbroken.
1679 Anders ben je gewoon een dief. Recht voor zijn raap en op een toon die geen enkel misverstand liet bestaan over wat zij van dieven vond. Hij had nooit beloofd haar raad op te volgen, maar ze had zo geaarzeld of ze wel zijn raadsvrouwe wilde worden, dat hij haar nu niet zo snel wenste weg te jagen.
1680 Hij wist zeker dat zij hem even snel in de steek zou laten als de vier vrouwen, misschien nog sneller. Voor andere ogen dan de zijne onderscheidde deze plek zich in het geheel niet van het landschap om hen heen, maar Rhand had er voor hij Far Madding binnen was gegaan iets begraven.
1681 Met stromen Lucht gooide hij de dikke laag rottende bladeren en takjes opzij en schoof de vochtige aarde weg tot een lang, dun pak zichtbaar werd dat met leren koordjes was dichtgebonden. Er bleef wat zand aan de doek plakken toen hij Callandor naar zijn hand liet zweven.
1682 Zonder schede had hij het moeten achterlaten in de brugvesting, en daar zou het een gevaarlijk vaandel zijn geweest dat Rhands aanwezigheid verkondigde. Het was onwaarschijnlijk dat er nog een kristallen zwaard bestond en te veel mensen wisten dat de Herrezen Draak er een had.
1683 Maar ook zonder dat zwaard had men hem opgesloten in een donkere, kleine, stenen kist onder de... Nee, dat was voorbij. Voorbij. In de schaduwen van zijn geest zat Lews Therin zwaar te hijgen. Hij stak Callandor onder zijn zadelriem en wendde het grijze paard om de anderen aan te kijken.
1684 De paardenhoeven kletterden hier op de rotsachtige, met dunne aarde bedekte grond die de bladloze bomen had laten krommen. Hier en daar waren nog grote delen bedekt met sneeuw. Rhand stapte af en keek naar de boven de bomen uitstekende gebouwen van de stad die ooit Aridhol had geheten.
1685 De snee van Padan Fajins dolk, Marts dolk uit Shadar Logoth, klopte niet tegelijk met het kloppen van de grotere wond eronder, maar klopte er eigenlijk afwisselend tegenin. Cadsuane nam de leiding en gaf bruusk haar bevelen, zoals hij had kunnen verwachten van een Aes Sedai.
1686 Lan, Nethune en Bassane reden het bos in om rond te kijken en de andere zwaardhanden kluisterden de paarden en bonden ze aan lage takken vast, zodat ze niet in de weg liepen. Min richtte zich in de stijgbeugels op, trok Rhands hoofd omlaag en drukte een kus op zijn ogen.
1687 Moad, in zijn vreemde blauwe gevulde jas, liet Harine op een rotspunt plaatsnemen en probeerde haar te kalmeren; zijn ogen gleden over de omringende bomen en zijn hand gleed over het lange ivoren gevest van zijn zwaard. Jahar kwam van de paarden aanlopen en trok de doek van Callandor af.
1688 Met haar ene hand hield ze de leren tas aan haar schouder goed vast, terwijl de andere hand even krachtig om de dikke vlecht was geklemd die uit haar kap hing. ik zeg maar zo, naar de Doemkrocht ermee. Weet je zeker of Min ditmaal niet ongelijk heeft? Nee, ik neem aan van niet.
1689 Nynaeve streek haar mantel glad en ging zitten op een hoge grijze steen ter grootte van een bankje. Ze trok de tas op haar schoot en sloeg de leren flap open. Rhand liet zich in kleermakerszit voor haar op de grond zakken, waarna ze de twee toegangssleutels te voorschijn haalde.
1690 Hij zette zijn handen naast hem op de grond vanwege de misselijkheid die zou toeslaan wanneer hij de Bron weer aanraakte, maar opeens tolde zijn hoofd van een andersoortige duizeligheid. Eén tel vulde een vaag gezicht zijn gezichtsveld, waardoor hij Nynaeve niet meer zag.
1691 Hij hing aan het randje en wilde huilen van dodelijke pijn toen flakkerende vlammen hem leken te verbranden, terwijl huilende winden korreltjes bevroren zand tegen zijn huid bliezen. Hij zag Nynaeve snel ademhalen, besefte dat het maar een tel duurde, maar voor hem leken het wel uren voor.
1692 Hij zag zijn eigen stroom in Nynaeve verdwijnen. Hij voelde saidin in zich zieden, voelde de verraderlijke getijdenstromen en de bewegende grond die hem in een hartenklop konden vernietigen, voelde dat het onvermogen tot strijd of de onbeheersbaarheid op zichzelf dodelijke pijnen waren.
1693 Het was zo... anders. Vergeleken met het geweld van saidin was saidar een kalme rivier, een lieflijke stroom. Hij raakte die rivier aan, en opeens vocht hij tegen stromen die hem er verder in wilden slepen, vocht tegen wervelende draaikolken die hem onder wilden trekken.
1694 Hoewel hij slechts heel even geprobeerd had saidar te beheersen, kreeg hij in dat korte ogenblik al het gevoel dat hij erin verdronk en weggevaagd werd naar een eeuwigheid. Nynaeve had hem gezegd wat hij moest doen, maar het had zo vreemd geleken dat hij haar eigenlijk nu pas geloofde.
1695 Hij spande zich in en dwong zichzelf om de stromen niet te bevechten, en al snel was de rivier weer kalm en vredig. Dat was de eerste moeilijkheid: saidin bevechten terwijl je je overgaf aan saidar. De eerste moeilijkheid en de eerste sleutel voor wat hij moest verrichten.
1696 Hij dwong zichzelf om voorzichtig te werk te gaan. Hij wilde de ontzaglijke kracht van het onbekende saidar gebruiken en sturen zoals hij het wilde. Onhandig weefde hij een buis die aan het ene eind de mannelijke helft van de Bron raakte en aan de andere kant de verre stad.
1697 Die buis moest uit onbesmet saidar bestaan. Als dit verliep zoals hij hoopte, zou een buis van saidin kunnen verbrijzelen wanneer de smet eruit begon te lekken. Hij dacht eraan als een buis, al was het eigenlijk iets anders. De weving vormde zich helemaal niet zoals hij verwacht had.
1698 Alsof saidar een eigen wil bezat, vormde de weving zich tot krullen en spiralen die hem aan een bloem deden denken. Er viel niets te zien, geen grootse golven die vanuit de hemel omlaag rolden. De Bron lag in het hart van de schepping. De Bron was overal, zelfs in Shadar Logoth.
1699 Saidin en saidar, even en oneven, konden zich niet mengen. De saidinstroom kromp samen, weg van het aanwezige saidar, dat er van alle kanten tegenaan duwde. Saidar perste het nog verder samen en liet het sneller stromen. Het zuivere saidin, zuiver afgezien van de smer, raakte Shadar Logoth.
1700 De wonden in zijn zij leken nog sneller te kloppen. Temidden van de vuurstormen en de ijzige woede van saidin leek het of de smerigheid bewoog en veranderde. Slechts een klein beweginkje dat wellicht aan zijn aandacht was ontsnapt als hij zich niet had ingespannen om iets te vinden.
1701 Haar ogen straalden alsof de stroom saidar in haar volstond voor alle vreugde in haar. Hij onttrok nog veel meer aan beide helften van de Bron, versterkte de buis terwijl hij er meer saidin doorheen dwong. Hij putte de Ene Kracht uit de Bron tot hij niets meer kon krijgen.
1702 Elza bevoelde de Grote Serpent ring aan haar linkerwijsvinger en staarde naar de man die zij had gezworen te dienen. Hij zat met een grimmig gelaat op de grond en staarde recht voor zich uit, alsof hij de wilder Nynaeve tegenover hem niet zag zitten; hij gloeide als een zon.
1703 Alle zusters uit de Witte Toren tezamen zouden slechts een deel van die stroom hebben kunnen controleren. Ze benijdde de wilder erom en bedacht tegelijk dat zijzelf waanzinnig zou zijn geworden van saidars pure vreugde. Ondanks de kou parelden er druppels zweet op Nynaeves gezicht.
1704 Overal op de heuveltop vormden zich soortgelijke cirkels. Sarene en Corele koppelden aan de oude man Flin; en Nesune, Beldeine en Daigian met de jonge Hopwil. Verin en Kumira vormden zelfs een groep met de wilder van het Zeevolk. Ze was heel sterk en iedereen moest ingezet worden.
1705 Zodra een groep zich had gevormd, verdween die van de heuveltop in verschillende richtingen tussen de bomen. Alivia, die zeer merkwaardige wilder die geen andere naam leek te hebben, schreed naar het noorden met een wapperende mantel; ze was gehuld in de gloed van de saidar.
1706 Alivia en de drie cirkels zouden rondom de verdediging vormen, maar de meeste voorzorgen dienden op deze heuveltop genomen te worden. De Herrezen Draak moest ten koste van alles beschermd worden. Die taak had Cadsuane zelf op zich genomen. Merises cirkel zou eveneens hier blijven.
1707 Hij was niet echt hoopvol gestemd. Ze zat op haar duiten, die oude Maglin, en de brandewijn was niet zo geweldig. Het was al laat in de winter en ze was misschien bereid tot de lente te wachten om beter spul te kopen. Opeens drong het tot hem door dat de dag heel, heel licht leek.
1708 Nog vreemder was het dat het licht leek te komen uit die enorme uitgraving naast de weg, waar die stadsmensen tot vorig jaar aan het graven waren geweest. Men zei dat daar een monsterachtig groot beeld lag, maar hij had er nooit genoeg belangstelling voor gehad om zelf eens een kijkje te gaan nemen.
1709 Opeens drong het tot hem door dat dit de Ene Kracht moest zijn. Met een gesmoorde schreeuw holde hij door de sneeuw terug naar zijn kar. Hij klauterde erop en sloeg Nisa met de teugels om haar aan te sporen terwijl hij tegelijk trachtte haar om te draaien om naar zijn boerderij terug te rijden.
1710 Samen met hem. Zij zou de macht met hem hebben gedeeld en samen met hem de wereld hebben geregeerd. Maar hij had haar liefde vergooid, haar afgewezen. De dwaas die nu tegen haar stond te kletsen, was een belangrijk man, maar ze had de tijd niet om zijn betrouwbaarheid te beproeven.
1711 Een andere stroom schoof het lijk weg, zodat het bloed dat uit de nek omhoog spoot, geen vlekken op haar kleren maakte. Nog voor hoofd en lichaam de vloer raakten, had ze haar eigen poort geweven. Dicht bij het baken waar ze zich op kon richten, een baken dat haar wenkte.
1712 Het deed er niet toe. Ten zuiden van haar straalde dat baken genoeg saidar uit om in één klap een heel werelddeel in as te leggen. Hij zou daar zijn, hij en die onbekende vrouw, met wie hij haar had bedrogen. Behoedzaam putte ze de Ene Kracht om een web te spinnen voor zijn dood.
1713 Haar mensen waren ook daarginds. Als de waarschuwing tegelijk met een aanval kwam, kon er niet veel twijfel bestaan. Zodra ze was uitgesproken, ontsprong er een fontein van vlammen in het bos in het noorden, en toen nog een en nog een, een zigzaggende lijn die wegsnelde.
1714 Cadsuane schudde licht het hoofd. Inzicht in de binding tussen een zuster en haar zwaardhand was moeilijk, zeker bij Groenen, maar van wat er zich tussen Merise en haar jongens afspeelde, had ze in de verste verte geen idee. Haar echte aandacht lag echter bij een andere jongen.
1715 Hij kon niets zien, niets voelen. Hij zwom in woelige vlammenzeeën en klauterde over instortende ijsbergen. De smet was als het getij in een oceaan dat hem mee wilde sleuren. Als hij ook maar een tel de controle verloor, zou de smet hem verscheuren en hem door de buis meevoeren.
1716 Hoelang kon hij dit alles vasthouden? Als hij teniet kon doen wat Altor met de Ware Bron had gedaan, bedacht Demandred terwijl hij door zijn poort Shadar Logoth binnenstapte, als hij het scherp en ineens tenietdeed, kon dat heel goed de man doden of minstens zijn aanleg tot geleiden wegbranden.
1717 Hij had Altors plan geraden zodra hij besefte waar de toegangssleutel zich bevond. Een briljant plan, gaf hij ruimhartig toe, al was het waanzinnig gevaarlijk. Lews Therin was ook altijd een briljant strateeg geweest, zij het niet zo goed als iedereen zei. En lang niet zo briljant als Demandred.
1718 Een blik op de met puin bedekte straat deed hem echter van gedachte veranderen om alles om te keren. Naast hem rees een enorm gebouw met een halve koepel op, waarvan de gebroken en kapotte top ruim tweehonderd voet boven de straat uitstak. Daarboven toonde de hemel het licht van midden op de dag.
1719 Hij was echter al bezig een poort te weven, sprong erdoorheen en liet de poort verdwijnen, waarna hij zo snel mogelijk tussen de met klimplanten begroeide bomen doorrende. Hij ploeterde door sneeuwkuilen en struikelde over verborgen rotsen onder de gevallen bladeren, maar hij bleef rennen.
1720 Al rennend hoorde hij de verwachte ontploffingen. Hij wist even zeker dat ze op zijn poort afsnelden als hij zeker had geweten dat ze tussen de bouwvallen van de stad recht op hem waren afgeschoten. Ze waren nu echter ver genoeg verwijderd om geen gevaar meer op te leveren.
1721 Wat deden die hier in het bos? Wie waren ze? Vrienden van Altor of gewoon mensen op de verkeerde plek en het verkeerde tijdstip? Hij aarzelde of hij die onbekenden zou doden. Als hij de Ene Kracht gebruikte, zou hij zich aan Altor verraden. Hij wachtte liever tot ze voorbij waren.
1722 Hij probeerde een eigen aanval op te zetten en hen te verpletteren, maar de oude man bestookte hem onophoudelijk met web na web en hij moest alles inzetten om ze af te weren. De webben troffen ook bomen, die in vlammen werden gehuld of in duizenden splinters uiteenbarstten.
1723 Hij was een generaal, een groot generaal; maar een generaal hoefde niet naast de mannen te staan die de eigenlijke strijd leverden. Een generaal gaf bevelen! Met een snauw trok hij zich terug, temidden van het gekraak van brandende bomen en donderende ontploffingen. Weg van de toegangssleutel.
1724 Vroeg of laat moest die oude vent moe worden en dan kon hij zich weer bezighouden met het doden van Altor. Als een van de anderen hem tenminste niet voor was. Hij hoopte vurig van niet. Met de rok opgetrokken tot haar knieën rende Cyndane vloekend weg van haar derde poort zodra ze erdoorheen was.
1725 Struikelend over door de sneeuw verborgen boomwortels en botsend tegen boomstronken rende ze door. Ze haatte bossen! Gelukkig waren enkele anderen er ook. Ze had gezien hoe die vuurfonteinen ook naar andere plekken waren gesneld. Ze had gevoeld hoe saidar op meerdere plekken met woede werd geweven.
1726 De maanden waarin hij Corlan Dashiva had gespeeld, hadden zijn afkeer van lichaamsbeweging niet verminderd. De ontploffingen die hem bijna hadden gedood, stierven weg en begonnen toen weer ergens anders, ergens verder weg. Behoedzaam kwam hij omhoog om over de stam heen te kijken.
1727 En misschien enkelen van zijn tamme, zogenaamde Aes Sedai. Hij dook weer weg en beet op zijn lip. Dit bos was een heel gevaarlijke plek, veel gevaarlijker dan hij had verwacht en heel zeker geen geschikte plek voor een genie. Het feit bleef echter wel bestaan dat Moridin hem doodsangst aanjoeg.
1728 Op een onopvallende manier, tenminste zo stelde hij zich dat voor. Hij sloop in de richting van de toegangssleutel. Misschien zou een van de anderen een eind aan die man maken voor hij in de buurt kwam. Zo niet, dan kreeg hij misschien een kansje om een held te worden. Heel voorzichtig uiteraard.
1729 Bij gewone kou kon hij dat, maar het lukte hem niet bij deze wind, die was opgestoken nadat de zon haar hoogste punt voorbij was gegaan. De drie zusters die aan hem waren gekoppeld, lieten hun mantels gewoon aan de wind over terwijl ze probeerden alle kanten tegelijk uit te kijken.
1730 Daigian leidde de cirkel, vanwege hem, dacht Eben, maar ze putte zo lichtjes saidin dat hij amper een fluistering door zich heen voelde gaan. Ze wilde het waarschijnlijk pas gebruiken als het echt moest. Hij deed haar kap weer terug over haar hoofd en ze schonk hem een glimlach.
1731 Wat hem wel ergerde was dat hij deze cirkel niet mocht leiden. Natuurlijk had Jahar de leiding ook niet gekregen, maar hij dacht dat Merise zich wel zou vermaken door Jahar op zijn neus een koekje te laten balanceren. Damer had daarentegen wel de leiding van zijn cirkel gekregen.
1732 Een lange, geelblonde vrouw die kalm stond te kijken hoe ze aan kwam lopen. Het gevoel dat elders met de Kracht strijd werd geleverd, maakte haar voorzichtig maar gaf ook hoop. De vrouw droeg eenvoudige wollen kleding, maar haar vele sieraden deden het voorkomen alsof ze een rijke vrouwe was.
1733 Met saidar in zich kon Cyndane de fijne kraaienpootjes bij de ogen zien. Dus niet een van die vrouwen die het tegenwoordig waagden zich Aes Sedai te noemen. Maar wie dan? En waarom stond ze daar op een manier alsof ze Cyndane tegen ging houden? Het deed er ook niet toe.
1734 Als ze nu geleidde, zou ze zich verraden, maar ze had tijd genoeg. De Kracht zorgde er nog steeds voor dat de toegangssleutel straalde als een baken. Lews Therin leefde nog. Al stonden de ogen van die vrouw nog zo woest, een dolk zou met haar afrekenen, als ze haar echt tegen wilde houden.
1735 Ze was sterker dan Cyndane was geweest voor de Aelfinn en Eelfinn haar hadden vastgehouden. Dat was onmogelijk. Geen enkele vrouw kon sterker zijn. Ze moest ook nog over een angreaal beschikken. Haar geschoktheid verdween toen ze de stromen van de ander door kon snijden.
1736 Wellicht zou dat in haar voordeel werken. Ze moest zien hoe Lews Therin stierf! De lange vrouw schokte toen haar afgesneden stromen naar haar terugsloegen, maar terwijl ze anders ging staan, geleidde ze opnieuw. Met een snauw vocht Cyndane terug en de aarde beefde onder hun voeten.
1737 Dat móést! De hoge heuveltop was niet echt in de buurt van de toegangssleutel, maar desondanks glansde die sleutel zo helder in Moghediens hoofd dat ze hongerde naar een klein slokje uit die onmetelijke saidarvloed. Zoveel vast te houden, een duizendste deel ervan, zou extase betekenen.
1738 Ze had altijd vanuit het verborgene gewerkt, maar had reeds voor een aanval moeten vluchten zodra ze was aangekomen. Op ver van elkaar gelegen plekken in het bos voor haar zag ze bliksems en vuur, soms geweven van saidar, soms van saidin, opflitsen en opvlammen onder de middagzon.
1739 Al zou het wel prettig zijn als Cyndane of Graendal omkwamen. Of allebei. Moghedien zou niet sterven, zij zou zich niet als een dolle in de strijd werpen. En of dat nog niet erg genoeg was, stond er nog iets anders achter die vurige sleutel boven het woud, een onmetelijke, platte, zwarte koepel.
1740 Het was waanzin daar nog dichterbij te komen, wat het ook was. Moridin wist niet wat ze hier wel of niet deed. Ze trok zich terug tot achter de heuveltop, weg van de stralende sleutel en die vreemde koepel. Ze ging zitten en deed wat ze in een ver verleden zo vaak had gedaan.
1741 Vanuit de schaduw toekijken en overleven. In zijn hoofd zat Rhand te krijsen. Hij was er zeker van dat hij krijste, dat Lews Therin krijste, maar hij hoorde geen van beide stemmen. De smerige oceaan van de smet stroomde door hem heen en de snelheid van de stroom maakte een zwiepend geluid.
1742 Getijdestromen van vuil sloegen op hem neer. Woedende stormen vuil rukten aan hem. De reden waarom hij nog steeds de Kracht beheerste, was de smet – een andere reden kon hij niet bedenken. Saidin kon veranderen en opvlammen en hem wellicht doden, maar hij zou het nooit weten.
1743 Zelfs op een afstand van vele spannen zag de duizend voet hoge, zwarte koepel er ontzaglijk uit. En de koepel groeide nog steeds. Het oppervlak leek van zwart staal te zijn, al fonkelde het niet in het licht van de middagzon. Als het al iets deed, dan was het verduisteren.
1744 Hem nu te storen, op welke manier ook, kon heel nare gevolgen hebben. Ze wierp een blik op de groeiende zwarte koepel en gromde. Hem aan dit alles te laten beginnen kon wel eens de eerste stap naar narigheid zijn geweest. Kreunend gleed Nynaeve van de grijze steen waarop ze al die tijd had gezeten.
1745 Na zoveel door haar heen te hebben gekregen, en dat urenlang, moest ze wel bijna sterven van uitputting. Cadsuane knielde naast het meisje neer en legde de zwaluw naast haar op de grond. Ze nam Nynaeves hoofd in beide handen en verminderde de hoeveelheid saidar die ze in het schild stuurde.
1746 Van hieraf kon hij, met saidin in zich, de volgende heuvelkam heel goed onderscheiden. Evenals de mensen die daar aanwezig waren. Het waren er minder dan hij had gedacht. Een vrouw deed langzaam de ronde over de heuveltop terwijl ze alle kanten opkeek, maar alle anderen zaten stil.
1747 Wat hij daarmee niet kon doen! Jammer dat hij samen met Altor vernietigd moest worden. Niettemin kon hij Callandor grijpen als Altor dood was. Niemand van de Uitverkorenen had meer dan een angreaal. Zelfs Moridin zou voor hem buigen als hij dat kristallen zwaard eenmaal had.
1748 Zacht lachend weefde hij lotsvuur. Wie zou ooit hebben gedacht dat hij uiteindelijk de held van de dag zou worden? Langzaam liep Elza over de heuveltop en nam de beboste heuvels rondom haar op. Opeens bleef ze staan toen ze een flits van beweging vanuit haar ooghoeken opving.
1749 Tijdens haar gevangenschap in de Aieltenten bij Cairhien was ze ervan doordrongen geraakt dat de aanwezigheid van de Herrezen Draak in de Laatste Slag het enige was dat belangrijk was. Dat was haar zo verblindend duidelijk geworden dat het haar verbaasde dit niet eerder te hebben ingezien.
1750 Er waren nog maar enkele uren daglicht te gaan en het bos was stil. Afgezien van de sleutel kon ze nergens iets van geleiding merken. Dat wilde niet zeggen dat er niet ergens een heel kleine hoeveelheid werd gebruikt, maar dat was niets vergeleken met de razernij die hier eerder had gewoed.
1751 Er was geen woord voor, maar zwart was hiermee vergeleken lichtgrijs. De koepel was inmiddels uitgegroeid tot een halve bol die als een berg ongeveer twee span of meer naar de hemel uitstak. Eromheen lag een dikke laag schaduw, alsof het ook het laatste licht uit de lucht opslorpte.
1752 Maar als dat gebeurde, was er geen veilige plek en geen schaduw voor de Spin om zich te verbergen. Opeens kronkelde er iets op uit dat donkere, gladde oppervlak; het leek wel een vlam, als een vlam zwarter dan zwart kon zijn, toen nog een en nog een, tot de koepel kolkte van een hels zwart vuur.
1753 De bol klapte in een tel tijd in elkaar tot een speldenpunt, tot niets. Daarna ontstond er een huilende wind, die naar de vernietigde koepel snelde en haar over de rotsgrond meesleurde, ook al klauwde ze met haar nagels wanhopig naar houvast. Ze rolde tegen bomen aan en werd in de lucht getild.
1754 Het kon geen vrouwenbeeldje meer worden genoemd. Het gezicht stond even wijs en ernstig als eerst, maar het lijf was gebroken en vertoonde bobbels aan de kant die was gesmolten. Ook de arm met de kristallen bol was gesmolten en de bol lag in scherven rond het kapotte beeldje.
1755 Her mannenbeeldje was nog heel en al in haar zadeltas opgeborgen. Ook Callandor was veilig opgeborgen. Het was maar beter geen verleidelijke voorwerpen op deze heuveltop te laten slingeren. Waar ooit Shadar Logoth had gelegen, was nu een volmaakt ronde opening in het bos.
1756 Lan leidde zijn hinkende strijdros de helling op en liet de teugels van de zwarte hengst vallen toen hij Nynaeve languit onder haar mantel op de grond zag liggen. De jonge Altor lag naast haar, ook onder zijn mantel, terwijl Min tegen hem lag aangekruld met haar hoofd op zijn borst.
1757 Alivia bleef voortdurend stomverwonderd rondkijken en haar arm bewegen, die zowel gebroken was geweest als tot het bot toe verbrand. Sarene liep wat onvast, maar dat was slechts vermoeidheid. Ze was daarginds in her bos bijna gestorven en ze had nog steeds grote ogen door die ervaring.
1758 Een zeer sterke geleidster. Almaeren, Nynaev e – Voormalige Wijsheid van Emondsveld, een Aes Sedai van de Gele Ajah. Een koppige, wilskrachtige jonge vrouw die moeilijk te overtuigen is. De sterkste wilder in eeuwen, hoewel ze haar blokkering tegen geleiden alleen kon doorbreken als ze razend werd.
1759 Heling is haar Talent; in Salidar wist ze de gestilde Logain te helen. Ook de gesuste Siuan en Leane konden na haar Heling weer geleiden, hoewel ze minder sterk waren dan voorheen. Egwene heeft haar naar Ebo Dar gezonden, waar ze haar blokkering voorgoed doorbrak en Lan huwde.
1760 De mannen van de Zwarte Toren werden voor het eerst als wapens ingezet bij Dumaisbron. Hoewel veel vrouwen vluchten als ze merken dat hun man kan geleiden, zijn er toch gehuwde mannen in de Zwarte Toren. Zij gebruiken een eigen variant op de zwaardhandbinding om een band met hun vrouw aan te gaan.
1761 Sindsdien doet ze haar uiterste best om haar man en zijn mensen te laten wennen aan hun status van edele en leenman. Ze is uitermate jaloers en heeft een afkeer van Berelain. Toen Perijn naar Caemlin en Cairhien trok omdat hij voelde dat Rhand hem nodig had, bleef zij niet achter.
1762 Gevangengenomen bij Dumaisbron en leerling van de Wijzen gemaakt. Heeft inmiddels Rhand trouw gezworen. Blauwe Ajah – Aes Sedai orde, gewijd aan het handhaven van recht en gerechtigheid. Blauwe zusters zijn vaak goede klerken en zeer bedreven in het leiden van heersers en machtigen.
1763 Zij scheren beide zijden van het hoofd kaal, waardoor een kam haar in het midden overblijft, dat in de nek vrij lang kan worden gedragen. Leden van de keizerlijke familie scheren de voorzijde van het hoofd kaal. Lange, gelakte nagels zijn eveneens een uiterlijk kenmerk van het Bloed.
1764 Leden van de keizerlijke familie hebben drie lange nagels (pink, ring en middelvinger). De lakkleur duidt stamboom of stand aan. Bond van de Rode Hand – Gedurende de Trollok oorlogen een legendarische groep helden (Shen al Calhar) waarvan de laatste sneuvelde tijdens de Slag bij Emondsveld.
1765 Lid van het Toren gezantschap dat Rhand Altor ontvoerde. Martelde Rhand dagelijks sinds hij bij een ontsnappingspoging twee van haar zwaardhanden doodde. Haar overlevende zwaardhanden zijn Rashan en Bartol. Bij Dumaisbron gevangengenomen en nu een leerling van de Wijzen.
1766 Breemwoud – Gebied van wouden en bossen ten noorden van Caemlin. Brin, Garet – Voormalig kapitein generaal van de Andoraanse koninginnegarde, die nu het leger aanvoert van de Aes Sedai die zich verzetten tegen Elaida. Wordt beschouwd als een van de grootste levende krijgsheren.
1767 Rhand ontmoette er de erfdochter Elayne en haar broer Gawein. Sinds de verdwijning van Morgase en de strijd met Rahvin verbleef Rhand regelmatig in dit paleis, waar de troon leegstaat, tot Elayne zich tot koningin uitroept. Momenteel geniet zij daarvoor nog onvoldoende steun.
1768 De profetie van Rhuidean zegt dat hij hen zal verenigen en vernietigen, op het overblijfsel van een overblijfsel na. Cauton, Mart (Martrim) – Jonge schelm uit Emondsveld, bevriend met Perijn en Rhand. Hij stal een vervloekte dolk uit Shadar Logoth, wat hem bijna noodlottig werd.
1769 Ervaren bevelhebbers als Rhuarc en heer Bashere roemen zijn tactisch inzicht en hechten grote waarde aan zijn suggesties. Toen hij tijdens de Seanchaanse invasie in Ebo Dar zijn jonge beschermeling Olver probeerde te vinden kreeg hij een ongeluk, waarvan hij langzaam herstelt.
1770 Corenne – In de Oude Spraak: Terugkeer. Seanchaans begrip dat de bezettingsmacht van de nazaten van het leger van Haviksvleugel aanduidt: een vloot van duizenden schepen met honderdduizenden soldaten, ambachtslieden en anderen die de Voorlopers zal volgen om het oude rijk op te eisen.
1771 Dievenvanger – Man in Tyr of Mayene die in opdracht en tegen betaling gestolen waar terugvindt en misdadigers vangt. Dochters van de Stilte – In de geschiedenis van de Witte Toren zijn er weggezonden vrouwen geweest die hun lot niet wilden aanvaarden en probeerden zich te verenigen.
1772 Doemkrocht – Plaats waar de Duistere gekerkerd is. Domon, Baile – Illiaanse schipper en smokkelaar. Een gedrongen, breedgeschouderde man, met lange haren en een zwarte ringbaard. Nam op zijn Schuimvlok Rhand en Mart aan boord toen die op de vlucht waren voor Trolloks.
1773 In feite hebben velen die zo aangeduid worden nooit een eed afgelegd, en de term wordt ook gebruikt voor bandieten, waarvan sommigen de naam gebruiken om schrik aan te jagen. Veel gruweldaden zijn gepleegd door mensen die zich Draakgezworenen noemen. Drakenmuur – Zie: Rug van de Wereld.
1774 Zij heeft gegronde redenen om verborgen te houden dat zij terug is in haar geboortestad. Ebo Dar – Oude havenstad aan een baai van de Zee der Stormen, ooit Barashta geheten. Hoofdstad van Altara. Op de ene oever van de Eldar wonen de welgestelden; op de andere ligt de Rahad, een rauwe volkswijk.
1775 Beide stadsdelen worden doorsneden door vele kanalen en bruggen. De stad is even legendarisch om zijn tweegevechten als om de zeden van zijn inwoonsters. Deze vrouwen zijn beleefd, maar vechten om mannen en zetten elke belediging betaald met het mes. Inmiddels veroverd door de Seanchanen.
1776 Een van de sterkste geleidsters sinds eeuwen, met een Talent voor het maken van angrealen. Haar verdwijning uit de Witte Toren verstoorde de relatie tussen de Aes Sedai en Andor. Tijdens haar jacht op leden van de Zwarte Ajah, redde ze Birgittes leven door haar als zwaardhand te binden.
1777 Belandde tijdens die jacht in Shadar Logoth. Daar probeerde Mordeth zijn lichaam over te nemen. Het wezen dat uit deze strijd voortkwam is gevaarlijker en machtiger dan Fajin en Mordeth apart waren. Hij is evenzeer een vijand van de Verzakers als van Rhand, die hij intens haat.
1778 Een kind dat uit een Speervrouwe geboren is, wordt aan een andere vrouw gegeven, zodat niemand weet wie de moeder is. Far Madding – Ooit heette deze stad in de Kintaraheuvels Aren Mador, en daarvoor Fel Moreina. Werd tijdens of vlak na het Breken gebouwd en is beschermd tegen geleiders.
1779 Hoewel er vele feesten zijn die wijd en zijd gevierd worden (zoals het Lichtfeest, dat het oude jaar beëindigt en het nieuwe begint), kent elk land ook eigen feesten, net als vele dorpen en steden. De Grenslanden hebben de minste festivals en feestdagen, de steden Illian en Ebo Dar de meeste.
1780 Werd vijftien jaar geleden gedwongen afscheid te nemen van de Witte Toren, net als de andere Rode Gezetenen Lirene en Tsutama. Elaida heeft haar teruggehaald en opgedragen om met 50 zusters de Zwarte Toren te vernietigen. Ze werd gevangengenomen en door Logain gebonden.
1781 In 998 NE regeerde koning Johanin er vanuit het Jheda paleis in Jehanna. Na de komst van de Profeet werd hij afgezet en werd het land achtereenvolgens geregeerd door vier verschillende vorsten. De laatste, Alliandre, bleef aan de macht door het optreden van de Profeet te gedogen.
1782 Inmiddels als sambajan in dienst bij Perijn. Golfvrouwe – Hoofd van een Zeevolkclan. Zij benoemt een wapenmeester en stelt meestal een windvindster aan als raadsvrouwe. Herkenbaar aan een dubbel zonnescherm met gouden franje en de vele munten aan haar neusketting. Zie ook: Zeevolk.
1783 Vergezelt nu Perijn en heeft de rang van Toegewijde. Grauwheid – Aielterm voor de gesteldheid van veel Aiel na Altors onthulling dat hun voorouders strikt geweldloos leefden tot zij na het Breken gedwongen werden zichzelf te verdedigen. Sommigen gooien hun speren weg en vluchten.
1784 Tijdens de Trollok oorlogen werd ze ook de Strijdende Ajah genoemd. Groene zusters vinden dat Aes Sedai meerdere zwaardhanden mogen binden. Dit is niet alleen een persoonlijke voorkeur. De vele zwaardhanden van de Groene Ajah betekenden vaak een beslissend overwicht in de strijd.
1785 Onder leiding van Hoogvrouwe Suroth en aangevuld met rekruten uit de veroverde landen, is de Hailene veel verder gegaan dan de gestelde doelen. Zie ook: Corenne. Hand – Man of vrouw die aan het hoofd staat van de geheime dienst van een lid van de Seanchaanse keizerlijke familie.
1786 Geharde soldaten die voornamelijk worden ingezet bij snelle invallen, verrassingsaanvallen op een achterhoede en in situaties waar snelheid van belang is. Herimon, Seaine – Lugardse Gezetene voor de Witte Ajah, die Siuan Sanche voorstelde toen de stemmen in de Zaal van de Toren staakten.
1787 Dienaren en wapenknechten dragen een Gouden Hand op de schouder. Hoofdschrijver – Degene die in het paleis te Caemlin de boeken en de gelden bijhoudt voor het land. Zie ook: Norrij. Hoogheer – Hoge Tyreense edelman. Niet te verwarren met een heer van het land, die van lagere stand is.
1788 De hoogheren vormen een raad die het land bestuurt in plaats van een koning of koningin. Overigens worden Seanchaanse edelen ook aangeduid als hoogheer en hoogvrouwe. Hoorn van Valere – Doel van de Grote Jacht. Legendarische hoorn die dode helden oproept tot de strijd.
1789 Gesticht tijdens de Oorlog van de Honderd Jaren. Ze bezitten een zeer rechtlijnig geloof, en de overtuiging dat alleen zij weten wat juist is. Alles wat ze niet begrijpen, ook geleiden, wijten zij aan de Duistere. Aes Sedai en degenen die hen steunen beschouwen zij als Duistervrienden.
1790 Wie niet voldeed werd weggezonden. Een groep van deze vrouwen durfde niet naar huis vanwege de oorlogen en vluchtte zover mogelijk van het strijdtoneel naar Barashta, een stad die dichtbij het huidige Ebo Dar lag. Zij noemden zichzelf de Kinne en hielden hun bestaan geheim.
1791 In de loop der tijd kregen ze ook contacten met weglopers, en hoewel de exacte reden onbekend is begonnen ze ook weglopers op te nemen. Ze deden grote moeite om deze meisjes onwetend te houden over de Kinne totdat ze er zeker van waren dat de Aes Sedai hen niet meer zouden terugvinden.
1792 De gebundelde stroom is minder sterk dan de som der individuele stromen, maar wordt door degene die de koppeling leidt veel preciezer en met meer effect gericht dan individuele stromen. Hoewel er mannen binnen een cirkel gehaald kunnen worden, kunnen slechts vrouwen er één vormen.
1793 Manetheren – Koninkrijk dat enkele eeuwen na het Breken de aanzet gaf voor het Covenant van de Tien Naties. Lag oostelijk van de Mistbergen en zuidelijk van Aridhol. De hoofdstad droeg dezelfde naam. Zowel stad als natie werd tijdens de Trollok oorlogen volledig verwoest.
1794 Waarheen een schip zeilt is geheel en al aan de zeilvrouwe, maar omdat handels en geldzaken behartigd worden door de vrachtmeester (of, op een hoger niveau, door de wapenmeester of de Meester der Klingen), is een grote mate van samenwerking vereist. Zie: Zeevolk, Zeevolk hiërarchie.
1795 Omdat het uit stam of sibbe treden onder de Aiel taboe is, weigerden de krijgsgenootschappen van de Shaido deze mannen op te nemen en vormden zij een eigen genootschap. Merrilin, Thom (Thomdril) – Bijgenaamd de Grijze Vos. Tot hij in ongenade viel, hofbard en minnaar van Morgase.
1796 Myrddraal – Schaduwgebroed, aanvoerders van Trolloks. Om de beestachtige Trolloks te scheppen werden mensen en dieren gekruist. Myrddraal zijn verwrongen afstammelingen van Trolloks, waarin de menselijke trekken weer zichtbaar worden, hoewel misvormd door het kwaad dat de Trolloks schiep.
1797 Ze hebben geen ogen, maar zien toch even scherp als adelaars. Myrddraal hebben bepaalde krachten die van de Duistere stammen, zoals het vermogen verlammende angst op te wekken en zich via schaduwen te verplaatsen. Afgezien van hun vrees voor stromend water hebben ze maar weinig zwakten.
1798 Het Naaikransje bestaat uit de dertien oudste Kinsvrouwen in Ebo Dar en hun leidster is de Oudste. Volgens de regels moeten ze aftreden wanneer het tijd is om Ebo Dar te verlaten, maar zolang ze er wonen, hebben ze een status die een Amyrlin hen zou benijden. Zie: Kinne.
1799 In aanleg een sterke geleider, maar zijn vermogen is nog niet tot volle wasdom gekomen. Na Dumaisbron benoemde Rhand hem tot lid van zijn gevolg en nam hij deel aan de bevrijding van Illian en de strijd tegen de Seanchanen. Rhand vertrouwde hem de taak toe om Callandor op te halen uit de Steen.
1800 Novice – Beginnende geleidster die bij de Aes Sedai met saidin leert omgaan. Van oudsher werd een deel van de Novices na vijf tot tien studiejaren Aanvaarde en het duurde even lang voor een deel daarvan Aes Sedai werd. Wie niet voldeed werd weggezonden en alleen jonge geleidsters werden toegelaten.
1801 Egwene Alveren meent dat het al eeuwen krimpende aantal Aes Sedai aan deze gebruiken te wijten is. Zij wil alle geleidsters aan de Toren binden: oud of jong, windvindster, wilder of Wijze. Het bericht dat zij heeft doen uitgaan heeft een enorme toeloop van vrouwen veroorzaakt.
1802 Veel van hun bouwsels zijn verdwenen, maar de Ogier treuren vooral over de teloorgang van hun wonderschone Gaarden. Olver – Negenjarige Cairhiense jongen die zijn vader verloor in de strijd tegen de Aiel en zijn moeder tijdens hun vlucht kwijtraakte. In Maerone ontfermde Mart zich over hem.
1803 Nieuwe naties werden gevormd. Grote delen van de wereld raakten ontvolkt, vooral de landen tussen de Arythische Oceaan en de Aielwoestenij, van de Zee der Stormen tot aan de Verwording. De verwoesting was zo volkomen dat er uit die tijd slechts spaarzame gegevens resten.
1804 Oorlog van de Schaduw – Ook: Oorlog van Kracht. Begon na de poging om de Duistere te bevrijden en omvatte spoedig de gehele wereld. Een wereld die zelfs de herinnering aan strijd vergeten was, herontdekte elk facet ervan, vaak verergerd door de invloed van de Duistere.
1805 Ten tijde van de inval op de Kop van Toman favoriet voor de opvolging. Haar wapen toont twee gouden leeuwen die een antieke strijdwagen trekken. Pardon – Bekendmaking van Rhand Altor na zijn overwinning op Rahvin in Andor dat in de gebieden die hij beheerst, elke geleider veilig zal zijn.
1806 Sinds de Oorlog van de Schaduw besmet door de Duistere, waardoor elke geleider uiteindelijk gek wordt en sterft. Sambajan – Heeft samen met de satajane de dagelijkse leiding in een burcht in de Grenslanden. Sammael – In Shadar Logoth verdwenen Verzaker, naar men aanneemt dood.
1807 Seanchanen – Afstammelingen van de legers die Artur Haviksvleugel over de Arvthische Oceaan stuurde. Hun keizerrijk, geregeerd vanuit het Hof van de Negen Manen, kent een zeer strikte verdeling in rangen en standen. Elke geleidster wordt er beteugeld en elke geleider gedood.
1808 Tijdens de Trollok oorlogen nam het kwaad van Mashadar de stad over. Sindsdien mijdt men de plaats, ondanks zijn onmetelijke schatten. Voorwerpen uit deze stad binden hun bezitter waarna deze uiteindelijk wordt overgenomen door Mashadar. Mart is maar net ontsnapt aan dit lot.
1809 Trad na Nynaeves Heling, die haar vermogen gedeeltelijk herstelde, toe tot de Groene Ajah. Geniet door haar geringe vermogen en bizarre gedrag (een wisseling van Ajah is zonder precedent) weinig aanzien. Ze is Egwene volledig trouw, maar doet net of ze een vete met Siuan heeft.
1810 Het begrip familie dient breed geïnterpreteerd te worden. Sisnera, Darlin – Tyreense hoogheer die met Tedosian en Estanda in opstand kwam tegen de Herrezen Draak en zich met hun legers in de wildernis van Haddon Mir terugtrok. Reisde met een klein gevolg naar de Cairhiense rebellen voor overleg.
1811 Na tevergeefs talloze malen aangevallen en belegerd te zijn, werd de Steen in een nacht veroverd door de Herrezen Draak en een paar honderd Aiel. Hiermee werden twee voorspellingen uit de Karaethon Reeks vervuld. Stillen – Daad waarmee een man van de Ware Bron wordt afgesneden.
1812 Een gestilde kan de Ware Bron voelen maar niet meer aanraken. De waanzin verdwijnt niet, maar neemt niet meer toe. Als tijdig wordt ingegrepen, kan de rottings dood worden afgewend. Gestilden verliezen echter hun levenslust; ook zij die geen zelfmoord plegen, sterven gewoonlijk binnen enkele jaren.
1813 Sussen – Daad waarmee dertien Aes Sedai een vrouw van de Ware Bron afsnijden, zodat ze de Ene Kracht nog wel kan voelen maar niet meer kan geleiden. Hoort vooraf te worden gegaan door een proces en een veroordeling. Novices van de Witte Toren kunnen de namen en misdaden van alle gesusten opzeggen.
1814 Vond als arme vluchtelinge het geluk bij Langwin Dorn, het soort man dat ze vroeger door dienaren uit haar ogen liet slaan. Taborwin, Dobraine – Cairhiense edelman en Hoogzetel van zijn huis. Hij is een ervaren legeraanvoerder die zijn eed van trouw nakomt, zoals hij bij Dumaisbron bewees.
1815 Vele Talenten zijn nu nog slechts bekend bij een naam of vage omschrijving. Andere, zoals Reizen (verplaatsing zonder tussenliggende ruimte te doorkruisen) zijn herontdekt. Weer andere, zoals Voorspellen (de gave toekomstige gebeurtenissen te voorspellen), zijn zeldzaam.
1816 En sommige, zoals Delven (de gave om ertsen in de bodem aan te wijzen en eraan te onttrekken), zijn al zo lang verloren dat ze inmiddels gebruikt worden om een ander Talent aan te duiden. Het vermogen om met de Ene Kracht iemands gezondheidstoestand vast te stellen wordt nu ook Delven genoemd.
1817 Tijd van Waanzin – Periode nadat de tegenaanval van de Duistere een smet bracht over de mannelijke helft van de Ware Bron. De mannelijke Aes Sedai werden krankzinnig en braken de wereld. Men neemt aan dat het bijna honderd jaar duurde voordat de laatste geleider stierf.
1818 Afgezien van haar schoonheid en vaardigheid met de boog heeft ze weinig gemeen met de verhalen. In Caemlin heeft Elayne haar hoofd van de koninginnegarde gemaakt en haar het landgoed Trahelion geschonken, waardoor ze nu een edelvrouwe is. Traighan, Seonid – Cairhiense Aes Sedai van de Groene Ajah.
1819 Trollok legers trokken plunderend, moordend en verwoestend rond. Uiteindelijk werden ze verslagen en teruggedreven naar de Verwoeste Landen. Verschillende naties bestonden toen echter niet meer en andere waren vrijwel ontvolkt. Alle annalen uit die tijd zijn incompleet.
1820 Sindsdien willen de inwoners hem als hun leenheer en voeren zij de oude banier van Manetheren. Uit de omliggende gebieden is er een grote toestroom van vluchtelingen die nieuwe gebruiken introduceren. Zie ook: Manetheren. Tyr – Natie aan de Zee der Stormen, de eerste die door Rhand veroverd werd.
1821 Acht het afbranden van een schuur de beste manier om ratten te verjagen. Beschouwt zichzelf als een praktisch man die elk voordeel benut dat op zijn weg komt. Naar zijn overtuiging is Rhand Altor slechts een speelpop van de Witte Toren die waarschijnlijk niet eens kan geleiden.
1822 Valse Draak – Van tijd tot tijd beweren mannen de Herrezen Draak te zijn. Sommigen kregen zoveel volgelingen dat er oorlogen uitbraken die vele landen troffen. Enkelen konden geleiden, de meesten niet. Allen zijn gevangengezet, gestild of gedood zonder dat de Voorspellingen van de Draak uitkwamen.
1823 Een Waarheidsspreker heeft een hogere rang dan een Zoeker. Wapenknechten – Krijgslieden die trouw hebben gezworen aan een bepaalde heer of vrouwe. Ware Bron – Drijvende kracht van het Al, die het Rad des Tijds doet draaien. Bestaat uiteen mannelijk (saidin) en een vrouwelijk deel (saidar).
1824 Vele Wijzen kunnen geleiden; ze vinden elke Aielvrouw die de gave is aangeboren, en de meesten die het kunnen leren. Onder de Aiel was het taboe om uit te spreken dat Wijzen kunnen geleiden en Wijzen vermeden elk contact met Aes Sedai, in nog sterkere mate dan andere Aiel.
1825 Hun gave om ziekten en verwondingen te genezen is tot in de Grenslanden bekend. Hoewel is opgemerkt dat vele Wijzevrouwen niet uit Altara kwamen, wist vrijwel niemand dat alle Wijzevrouwen in feite Kinsvrouwen zijn en dat hun kruiden en smeersels verhullen dat ze Heling toepassen.
1826 Toen de Kinne Ebo Dar ontvluchtte, tijdens de Seanchaanse invasie, bleef er geen Wijzevrouw achter in de stad. Wilder – Vrouw die geheel zelfstandig heeft leren geleiden; slechts een op de vier overleeft dit. Gewoonlijk hebben deze vrouwen onbewuste blokkeringen en ontkennen ze hun gave.
1827 Voor dat laatste dient elke aanwezige Gezetene te gaan staan; de aanwezigheid van minstens elf Gezetenen en een van elke Ajah is vereist. Hierop is een uitzondering: als wordt gestemd over het afzetten van een Amyrlin of Hoedster. Dan wordt de Ajah van waaruit zij verheven werd achteraf ingelicht.
1828 Ook de mindere overeenstemming vereist elf Gezetenen, maar slechts twee derde van hen hoeft op te staan. Bovendien moeten niet alle Ajahs vertegenwoordigd zijn, tenzij de Witte Toren de oorlog verklaart, een van de zaken waarvan velen aannemen dat meerdere overeenstemming nodig is.
1829 De Amyrlin mag Gezetenen opdragen hun zetels op te geven en aan deze oproep dient gevolg gegeven te worden. Dit komt zelden voor, want niets verhindert een Ajah om dezelfde Gezetene te kiezen, behalve het gebruik dat zusters niet meer in de Zaal dienen nadat ze die verlaten hebben.
1830 De Windvindster van de Vrouwe der Schepen beveelt alle windvindsters van golfvrouwes, die op hun beurt alle windvindsters van hun clan bevelen. Rangen zijn niet erfelijk onder het Zeevolk. Golfvrouwes hebben veel macht, maar worden gekozen door de oudste zeilvrouwes, de Eerste Twaalf van hun clan.
1831 Door de binding krijgt de zwaardhand het vermogen om snel te genezen en lang zonder voedsel, water of rust te kunnen. Ook kan hij op afstand de smet van de Duistere bespeuren. De binding maakt ook dat Aes Sedai en zwaardhand elkaars gevoelens en lichamelijke staat aanvoelen.
1832 De Aes Sedai weet dat haar zwaardhand leeft, hoe ver hij ook weg is, en wanneer hij sterft, zal ze het moment en de wijze van zijn dood weten. Volgens de meeste Ajahs mag een Aes Sedai één zwaardhand binden, maar de Rode weigert het te doen, terwijl Groenen zoveel zwaardhanden binden als ze willen.
1833 Er kwamen trouwens weinig mensen zo ver de onderkelders in. Haar weving pikte in de verte het gepiep van ratten op. Licht! Sinds wanneer waren er ratten in Tar Valon? En nog wel in de Toren zelf. Ogen en oren van de Duistere? Verontrust streek haar tong langs haar lippen.
1834 Bij zoiets had je niets aan logica. Waarheid. Niet logisch. Ze wilde lachen. Met moeite trok ze zich van de drempel van hysterie terug. Ze moest aan iets anders dan ratten denken. Aan... Een onderdrukte gil werd hoorbaar in de kamer achter haar en ging over in onderdrukt gesnik.
1835 Ze probeerde zich af te sluiten. Let op! Zij was met haar gezellinnen min of meer in dit vertrek beland, omdat de oversten van de Ajahs elkaar in het geheim schenen te ontmoeten. Ze had zelf gezien hoe Ferane Neheran in een stil hoekje van de librije met Jesse Bilal had staan fluisteren.
1836 Althans dat dacht ze. Maar waarom had Ferane met Suane in een stille hoek van de Torengrond gewandeld, beiden gehuld in eenvoudige mantels? Nog steeds spraken de Gezetenen van de verschillende Ajahs openlijk met elkaar, al gebeurde dat kil. De anderen hadden hetzelfde opgemerkt.
1837 De Ajahs konden elkaar wel vermoorden, maar hun oversten spraken stiekem met elkaar. Wat voerden ze in hun schild? Wat? Het was jammer dat ze het niet gewoon aan Ferane durfde te vragen. Zelfs als Ferane vragen van anderen had willen aanhoren, had ze het niet gedurfd. Niet nu.
1838 Omdat ze niet om wilde kijken, bleef ze naar de deur staren en over het onoplosbare raadsels piekeren. Ze wilde niet kijken naar de bron van het gedempte gesnik en grommende gesnuif. Alsof de gedachte aan de geluiden haar dwong, keek ze langzaam om naar haar gezellinnen.
1839 Ver boven haar dwarrelde sneeuw op Tar Valon neer, maar het vertrek leek onverklaarbaar heet. Ze dwong zichzelf te kijken. Met de stola met bruine franje over haar armen geschikt stond Saerin wijdbeens klaar. Ze voelde aan het gevest van de kromme Altaraanse dolk die in haar ceintuur stak.
1840 Pevara was veel taaier dan haar omvang deed vermoeden en zo vastberaden dat Saerin met haar vergeleken een aanstelster leek. Aan de andere kant van de Zetel der Wroeging hield de kleine Yukiri haar armen strak om zich heen. De lange zilvergrijze franje van haar stola trilde door haar gebeef.
1841 Ze ging zo op in haar werk dat het zweet op haar bleke voorhoofd parelde. Ze waren allen Gezetenen, ook de vrouw die op de Zetel zat te kronkelen. Talene Minli was kletsnat van het zweet, haar goudblonde haren waren plakkerig en haar linnen ondergoed kleefde drijfnat aan haar huid.
1842 Haar kleren lagen in een slordig hoopje in een hoek van het vertrek. Haar gesloten oogleden trilden en ze liet onafgebroken een verstikt gekreun en gejank horen, waarbij ze leek te smeken. Seaine voelde zich misselijk maar kon haar ogen niet afwenden. Talene was een vriendin van haar.
1843 Misdadigers die in Tar Valon waren opgepakt, werden hierheen gebracht om de Zetel der Wroeging uit te proberen, waarbij ze zorgvuldig gekozen gevolgen van hun misdaden mochten ervaren. Na hun vrijlating maakten ze onveranderlijk dat ze van het eiland wegkwamen. Er was weinig misdaad in Tar Valon.
1844 Ze zou dankbaar moeten zijn voor de grotere groep. Ze waren echter niet in de Zaal en ze konden hier niet de rechten van een Gezetene opeisen. De rangen en standen van de Toren hadden het overgenomen, alle verfijnde en minder verfijnde verschillen, zoals hoe groot het verschil in rang onderling was.
1845 In feite was Saerin tweemaal zo lang novice en Aanvaarde geweest als de anderen, maar ze was wel veertig jaar Gezetene geweest, langer dan wie ook in de Zaal en dat telde zwaar mee. Seaine mocht van geluk spreken als Saerin om haar mening zou vragen, laat staan haar advies, voor ze iets besloot.
1846 Yukiri werd omgeven door de saidargloed en ze schermde de vrouw die op de Zetel zat zwijgend volkomen af. Saerin had de leiding en iedereen besefte het. Daarmee uit. Een heel scherpe doorn. Een schild leek amper noodzakelijk. Talenes gezicht leek een masker van doodsangst.
1847 Ze zonk nog steeds in de zachte bovenkant weg, maar nu Doesine niet meer geleidde, vormde het blok zich niet meer naar haar lichaam. Talene keek met uitpuilende ogen naar het plafond en kneep ze toen stijf dicht, maar ze schoten meteen weer open. Ze wilde haar herinneringen niet nogmaals zien.
1848 Talene bleef Saerin strak aankijken. Haar grote ogen vulden zich met tranen en ze begon met hevig bevende, wanhopige snikken te huilen. Ze stak blindelings haar hand uit tot Pevara de Eedstaf in haar hand legde. Pevara omhelsde de bron en leidde een draadje Geest in de staf.
1849 Iedere spier stond strak en haar hele lichaam schokte wild. Even plotseling als de toeval was begonnen, eindigde die. Talene viel volkomen slap neer en bleef als een verdwaald kind liggen huilen. De Eedstaf rolde uit haar krachteloze hand over de schuine grijze bovenkant.
1850 Daarna begon Talene stil te huilen en beefde geluidloos. Wellicht kwam het door de Geloften, die hun greep op haar versterkten. Vlak na het afleggen ervan voelden ze ongemakkelijk. Misschien. Toen vermeldde Pevara de andere eed die ze van haar eisten. Talene kromp ineen, maar mompelde de woorden.
1851 En nu had ze het gehoord. De Zwarte Ajah bestond echt. Ze keek met eigen ogen naar een Zwarte zuster, een Duistervriend die de stola droeg. En een veronderstelling veranderde in de bleke schaduw van iets onder ogen zien. Alleen met stijf verkrampte kaken kon ze voorkomen dat ze klappertandde.
1852 Saerin had harder moeten werken dan wie ook om de stola te winnen en daarmee het recht om in de Toren te blijven. Voor haar was de Toren meer dan een thuis, belangrijker dan haar eigen leven. Als Talene het verkeerde antwoord gaf, zou Elaida niet eens voor een raad berecht worden.
1853 Nee. Ze vermeed de echte moeilijkheid en die te negeren was zinloos. Had Elaida haar wel echt opdracht gegeven de Zwarte Ajah op te sporen? Ze had die term niet eens gebruikt. Had ze wellicht iets anders bedoeld? Elaida had bijna iedereen aangevlogen die het waagde de Zwarte Ajah te noemen.
1854 Doesine leek voor te stellen om iedere zuster een voor een te ontvoeren en allen te dwingen de gehoorzaamheidseed af te leggen, maar de andere drie schonken weinig aandacht aan dit plan. Seaine hield zich afzijdig. Haar reactie op hun lastige toestand was de enig mogelijke, bedacht ze.
1855 Ze schuifelde naar een hoek van het vertrek en gaf over. Uit alle macht trachtte Elayne te voorkomen dat ze tandenknarste. Buiten werd Caemlin opnieuw door een sneeuwstorm geteisterd, waardoor de middaghemel zo donker werd dat alle lichten op de zijmuurpanelen van de zaal moesten worden aangestoken.
1856 De Kinne wist uitstekend hoe ze uit het zicht moest blijven, maar de Seanchanen zouden hen niet voor wilders verslijten zoals de Aes Sedai plachten te doen. Wellicht was Vandene nog steeds geschokt door de moord op haar zuster. Ze at amper en was nauwelijks in staat om raad te verschaffen.
1857 De jacht op de moordenaar nam haar geheel in beslag. Men meende dat ze op vreemde tijden vol verdriet door de zalen liep, maar ze was in het geheim op jacht naar Duistervrienden. Drie dagen eerder zou die gedachte Elayne hebben laten huiveren, maar nu was het slechts een van de vele gevaren.
1858 Vandene zou met haar rijke ervaringen en levenslange studie een schat aan goede raad kunnen zijn, terwijl Nynaeve in Emondsveld vele jaren met de dorpsraad en de vrouwenkring was omgegaan, zodat ze een goede kijk had op alledaagse politiek, ook al ontkende ze dat glashard.
1859 Bloedvuur, ik heb honderden problemen, sommige zelfs vlak onder mijn neus in het paleis, en ik heb hen nodig. Als ze haar zin kreeg, zou Nynaeve Almaeren de Aes Sedai raadsvrouwe voor de volgende koningin van Andor worden. Ze had alle hulp nodig die ze kon vinden. Betrouwbare hulp.
1860 Vreemd genoeg bevond de ereplaats van de koningin zich het verst van de hitte van het vuur. Nou ja, het zij zo. Haar rug voelde meteen warm aan, terwijl ze van voren koud bleef. Buiten viel de sneeuw, donderde het en flitsten de bliksems. In haar gedachten evenzeer. Kalm.
1861 Ze hielden slemppartijen en zochten ruzie en vielen vrouwen lastig die niet van hun uitsloverij gediend waren. Op deze manier konden ze nut hebben door moeilijkheden te voorkomen in plaats van ze te beginnen. Ze had liever gehad dat ze zichzelf niet steeds trachtte te overtuigen.
1862 Een groot rond sieraad met de Uil en Eik van Huis Taravin zat vastgespeld op de hoge kraag van haar donkergroene gewaad. Het was haar enige sieraad. Een vertoon van trots op haar Huis, misschien overmatig veel. De Hoogzetel van Huis Taravin was zeer zeker een trotse vrouw.
1863 Ze had grijze lokken in haar goudblonde haren en fijne rimpels bij de ooghoeken, maar haar trekken waren sterk en haar blik was direct en scherp. Haar geest leek een scheermes. Of wellicht een zwaard. En vrouw die haar uitgesproken meningen niet onder stoelen of banken stak.
1864 Als je een vederlicht optreden wenst, slaan ze als een moker neer en wanneer je een moker nodig hebt, zijn ze waarschijnlijk elders hun zakken aan het vullen. Ze zijn trouw aan goud. Maar alleen zolang er goud is. Als ze jou niet al eerder voor nog meer goud hebben verraden.
1865 Haar hemelsblauwe broek was net zo gemaakt als haar andere broeken, ruim vallend en bij de enkel ingenomen, terwijl haar korte rode jas een hoge witte kraag en brede witte mouwomslagen had, die afgezet waren met goud. Zij was nu vrouwe Birgitte Trahelion en kapitein generaal van de koninginnegarde.
1866 Ze spiegelden elkaar op verrassende wijze na de binding, zowel met gevoelens als anderszins. Zo was zij nu op dezelfde tijd ongesteld als haar zwaardhand. Birgittes weigering om het zwakste argument over te nemen was duidelijk even groot als haar aarzeling ermee in te stemmen.
1867 Ze geleidde kort Vuur en er kringelde wat damp uit de kan. Door het opwarmen werden de kruiden bitter, maar de warmte van de bewerkte zilveren beker in haar handen maakte dat goed. Met moeite onderdrukte ze haar verlangen de lucht in de kamer met de Ene Kracht te verwarmen en ze liet de Bron los.
1868 De warmte zou toch niet lang hebben geduurd als ze de wevingen niet in stand hield. In zekere zin had ze haar tegenzin om saidar los te laten wel overwonnen, maar de laatste tijd werd het verlangen telkens meer te willen putten weer groter. Iedere zuster kende dat gevaarlijke verlangen.
1869 Nu de Saldeanen weg waren en de Aiel op het punt stonden om te vertrekken, bloeide de misdaad als onkruid in de lente. Ze had gemeend dat de sneeuw alles zou afkoelen, maar elke dag kwam er nieuws van berovingen, brandstichting of erger. De toestand werd met de dag ernstiger.
1870 Ze gaf beslist een vreemde invulling aan hun binding als Aes Sedai en zwaardhand, maar ze wist inmiddels wanneer Elayne niet viel om te praten. Bij sommige dingen had ze dat geleerd. Niet bij het landgoed en haar titel. En het bevel over de koninginnegarde. En wat andere dingetjes.
1871 Ze kon maar beter goed voor ogen houden dat veel mensen niet Elayne Trakand op de Leeuwentroon wensten, maar Dyelin Taravin. De vrouw was tot nu toe zeer behulpzaam geweest, maar er waren slechts enkele dagen verstreken en soms fluisterde er een pesterig stemmetje in Elaynes hoofd.
1872 Zonder dat alles zou ze de laatste maanden niet hebben overleefd. Het Licht geve dat Thom, Mart en de anderen aan de Seanchanen waren ontkomen en veilig op weg waren naar Caemlin. Na haar vertrek uit Ebo Dar had ze het Licht gesmeekt hen te redden, maar meer dan dat had ze niet kunnen doen.
1873 Eruitzien als een koningin, had haar moeder haar vaak gezegd, is niet genoeg; veel belangrijker is een fijnbesnaarde geest. Een ferme greep op allerlei zaken en een dapper hart zijn nutteloos als mensen je niet als koningin erkennen. Birgitte nam haar scherp, bijna achterdochtig op.
1874 Ze hadden het verhaaltje rondgestrooid dat Birgitte uit Kandor afkomstig was, waar boerenvrouwen dit soort kledij droegen, maar Dyelin doorzag de leugen volkomen. En iedere keer dat Birgitte haar mond voorbijpraatte, kwam Dyelin steeds dichter bij de onthulling van het geheim.
1875 Vernedering overstemde al het andere in de binding. Het was zo sterk dat Elayne haar eigen gezicht rood voelde worden. Snel mat ze zich een streng gezicht aan in de hoop dat haar rode wangen voor iets anders konden doorgaan dan haar vurige wens ter plekke te kermen over Birgittes schaamte.
1876 Als zij een verkeerde beslissing nam, zou Andor een tweede Cairhien worden, een natie van bloeddoordrenkte chaos. En zij zou natuurlijk sterven, een prijs die de kosten niet zou dekken. Maar niets doen was ondenkbaar en zou voor Andor zeker dezelfde gevolgen hebben als haar falen.
1877 Koel, beheerst, dodelijk kalm. Een koningin mocht geen angst tonen, zelfs als ze die voelde. Vooral dan niet. Haar moeder had altijd gezegd dat je beslissingen zo min mogelijk moest uitleggen. Hoe meer je uitlegde, hoe meer verklaringen er nodig waren, tot je je alleen maar daarmee bezighield.
1878 Gelukkig hield Egwene die voorlopig in Morland vast. Ze gebaarde naar een stoel naast haar en Dyelin ging zitten, zorgvuldig haar rok schikkend. De onweerswolken waren niet langer op het gezicht van de oudere vrouw te zien. Ze keek Elayne aandachtig aan en verried niets van haar vragen en gedachten.
1879 Voor hen is dit een Opvolgingsoorlog en de enige manier waarop ik hen kan tegenhouden, is zo sterk worden dat ze geen gevecht aandurven. Als Birgitte de garde tegen de lente tot een leger weet te maken is dat des te beter, want tegen die tijd zal ik hard een leger nodig hebben.
1880 Onbewust plukten haar vingers aan de rok. Er was maar weinig waar ze bang voor was, maar de verhalen over de Seanchanen hadden haar beslist angst aangejaagd. Zachtjes mompelend, alsof ze het tegen zichzelf had, was te horen: ik had gehoopt een echte burgeroorlog te voorkomen.
1881 Waarom moest dat mens zo opeens van onderwerp veranderen? Dyelin schrok en opnieuw werd Elayne vuurrood. De mond van de oudere vrouw stond zo ver open dat ze precies wist hoe grof haar vloek was geweest. Het maakte haar vreemd verlegen. Dyelins vriendschap met haar moeder had niet mogen tellen.
1882 Haar gezicht stond heel strak, maar boosheid streed met haar verlegenheid, waarbij de eerste de overhand kreeg. Met een steek van ergernis wilde Elayne iets zeggen om Dyelins woorden over de burgeroorlog verder te kunnen verklaren voor ze over Birgittes boosheid ging nadenken.
1883 Ze werd gevolgd door Zaide din Parede Zwartvleugel, die net een hand kleiner was en zo zwart als houtskool. Zij droeg maar half zoveel muntjes aan de ketting op haar linkerwang en straalde meer iets van macht uit dan van hooghartigheid. Het was een ijskoude zekerheid dat zij gehoorzaamd zou worden.
1884 Het Licht mocht beiden verbranden, maar ze kon zich geen belediging veroorloven. Birgitte kwam naast haar staan en maakte een gepaste buiging om de beker uit haar hand over te nemen. De zwaardhandbinding zond behoedzaamheid over. Ze was altijd heel behoedzaam bij het Zeevolk.
1885 Vroeger had Elayne gemeend dat Merililles zelfbeheersing elk openlijk blijk van verrassing uitsloot, maar nu liep de zuster voortdurend met grote ogen en halfopen mond rond. Het was net of ze zich doodgeschrokken was en erop rekende dat dit binnen enkele tellen opnieuw zou gebeuren.
1886 Ze schreed langs de in stilte woedende Renaile alsof ze een pilaar in de kamer was, maar liep niet naar Zaide toe. Als iemand het recht had zich hier te ontspannen, was zij dat. Ze kon het zich niet veroorloven Zaide een pink te geven of de golfvrouwe zou haar haren naar de pruikenmaker brengen.
1887 Waarna ze een blik op Renaile wierp en inbond. Een blos deed haar Cairhiense bleekheid verdwijnen. Opnieuw vouwde ze de handen en hulde zich in nederigheid alsof het een tweede huid was. Birgitte schudde verbijsterd het hoofd. Dyelin staarde alsof ze nooit eerder een Aes Sedai had gezien.
1888 Nou, ditmaal zou alles anders verlopen. Wat zouden de zusters er bijvoorbeeld bij winnen? Er hoorden twee kanten aan een overeenkomst te zijn. Zaide glimlachte alsof ze wist waar Elayne aan dacht en het vermakelijk vond. Toen een van de deuren openging, was het bijna een opluchting.
1889 Beiden droegen op hun hoge kraag het zilveren zwaard en het draakje van rood emaille. Geen van de drie droeg echter een zwaard. Ze hadden geen zwaarden nodig. De zitkamer voelde opeens kleiner en overvol. Instinctief omhelsde Elayne saidar en reikte rond om zich te koppelen.
1890 Merilille haakte soepel aan de koppeling aan. Tot haar verrassing deed Renaile hetzelfde. Een snelle blik op de windvindster maakte die verrassing kleiner. Met een grijs gezicht omklemde Renaile de dolk in haar buikband zo stevig dat Elayne door de koppeling bijna de pijn in haar knokkels voelde.
1891 De kale man verstarde en de slanke jongeman balde zijn vuisten. Ze keken bozig rond. Natuurlijk hadden ze naar saidin gegrepen. Elayne kreeg spijt dat ze aan haar impuls had toegegeven, maar ze was niet van de plan de Bron los te laten. Nu niet. Taim straalde gevaar uit zoals een vuur hitte.
1892 Ze haalde alles uit de koppeling tot het punt waar het overweldigende levensgevoel scherpe waarschuwende prikkels opleverde. Zelfs die voelden vreugdevol aan. Met zoveel van de Kracht kon ze het paleis verwoesten, maar ze vroeg zich af of het genoeg was voor Taim en de twee andere mannen.
1893 Ze had hier dolgraag een van de drie angrealen uit Ebo Dar willen hebben, maar die waren veilig met alle andere spullen uit de bergplaats opgeborgen tot ze tijd had om ze opnieuw te bestuderen. Taim schudde minachtend zijn hoofd, een kleine glimlach krulde om zijn lippen.
1894 Nou, zijn gezag was hier niets waard. Rustig ging ze weer zitten waarbij ze de tijd nam om haar rok te schikken. De mannen zouden nu als smekelingen voor haar moeten verschijnen of anders tegen de zijkant van haar hoofd moeten praten, omdat zij weigerde hen aan te kijken.
1895 De andere vrouwen hadden geen tijd verspild en zich zo goed mogelijk op de mannen ingesteld. Zaide stond doodstil naast de caleidoscoop en deed haar best er zowel vreedzaam als kleintjes uit te zien, maar ze had de handen op de rug en de dolk stak niet meer in haar band.
1896 Birgitte bevond zich naast de haard, de linkerhand op de stijl, ogenschijnlijk ontspannen, maar de schede van haar mes was leeg en uit de manier waarop ze de andere hand op de zij hield, kon je opmaken dat ze klaarstond voor een onderhandse worp met haar dolk. Maar de binding liet haar.
1897 Er waren manieren om met een geleider om te springen zonder hem af te schermen, maar dat was een moeilijk kunstje, heel gewaagd, en ze kende eigenlijk alleen wat erover geschreven stond. Hij verscheen recht voor haar, op enkele stappen afstand, maar zag er niet uit als een smekeling.
1898 Mazrim Taim kende zichzelf en wist wat hij waard was, hoewel hij zijn eigenwaarde duidelijk hoger inschatte dan de hemel. Het weerlichtte en de vensters wierpen vreemde lichten op zijn gezicht. Velen zouden van hem onder de indruk raken, zelfs zonder zijn mooie jas of beruchte naam.
1899 Ik had Rhands naam niet moeten noemen. De man dacht blijkbaar dat hij precies wist hoe zij met de boosheid van die verdoemde Draak zou omgaan! Het ergste was dat als zij Rhand in haar bed kon krijgen, zij dat zou doen. Niet vanwege dit, niet om dit klaar te spelen, maar omdat ze dat graag wilde.
1900 Overal waarheen ik hen beveel te gaan. Ik betwijfel of u me kunt tegenhouden om iets te kopen van een boer die tien span buiten Caemlin woont, maar ik heb er geen last van als u dat kunt. Niettemin ben ik bereid bezoek toe te staan wanneer u dat vraagt. Overeengekomen bezoeken onder begeleiding.
1901 Birgittes meshand trilde, zo graag wilde ze haar mes gooien. En zijzelf? Ze was door en door woest! Nog ietsjes meer en ze zou met saidar toeslaan. Met moeite bedwong ze haar woede tot een uiterlijke kalmte. Een ziedende, schijnbare kalmte. Ze slikte en kon met moeite haar stem vlak houden.
1902 Licht, ze moest proberen het gezag van Andor te handhaven, niet deze man te prikkelen. Snel deed ze een oefening uit haar Novicetijd: de rivier tussen twee oevers. Ze zocht rust en kalmte. Het hielp een beetje. Nu wilde ze hem alleen nog maar alle wijnbekers naar zijn hoofd smijten.
1903 Ze had deze oproep verwacht, maar niet geweten wanneer die precies zou komen. Ze wist alleen dat eraan gehoorzaamd moest worden, meteen. Ze stond op en had graag wat meer tijd gekregen om Taim een en ander duidelijk uit te leggen. Hij keek fronsend naar de vrouw die was binnengekomen en naar Elayne.
1904 Ze schoof de donkere omslagdoek met veel gerinkel van armbanden rond haar schouders en liep naar Elayne toe, waarbij ze Taim de rug toekeerde. Ondanks de kou droeg ze alleen de omslagdoek over haar dunne witte hemd, hoewel ze vreemd genoeg een dikke wollen mantel over een arm droeg.
1905 Elayne wist niet of hij zich ook had omgedraaid – ze voelde zijn ogen bijna zeker op haar gericht – maar opeens stond Birgitte vlak voor haar, evenals Merilille, Reene en Zaide. Zelfs Renaile. Ze stonden schouder aan schouder en vormden een grimmige muur tussen haar en de mannen.
1906 Let nergens op, hield ze zichzelf voor. Ik beheers me. Ik ben kalm. Ik ben... Ik sta straks poedelnaakt in een volle kamer! Ze kleedde zich zo snel mogelijk uit en liet haar gewaad en onderkleren op de vloer vallen, waarna ze haar muiltjes en kousen erop schopte. Ze kreeg kippenvel.
1907 De Wijzen hadden gezegd dat ze als ongeboren kind naar de geboorte diende te komen. Ze hadden heel veel uitgelegd, maar het voornaamste was dat ze niemand mocht zeggen wat er ging gebeuren. Zij had het graag exact willen weten, maar een kind werd geboren zonder voorkennis van wat er ging gebeuren.
1908 Nadere kwam naar voren met de mantel en hield die haar voor zonder hem aan te reiken. Elayne moest hem aanpakken en haastig omslaan. Ze wist zeker dat ze Taims ogen voelde. Ze hield de dikke wol strak om zich heen en haar eerste gedachte was snel het vertrek uit te schieten.
1909 Ze was niet van plan in een mantel van schaamte weg te ijlen. Taims mannen stonden stokstijf met hun gezicht naar de deur. Taim zelf keek met over elkaar geslagen armen strak naar de open haard. Haar gevoel dat zijn ogen strak op haar gevestigd waren, was verbeelding geweest.
1910 De roodwitte vloertegels waren veel kouder dan de tapijten in de zitkamer. Enkele bedienden, warm gekleed in goede wollen livreien, keken haar met grote ogen na, waarna ze zich verder repten voor hun taken. De vlammen van de staande kandelaars flakkerden. Het tochtte hier altijd.
1911 Ze moest voor de plechtigheid over bepaalde dingen nadenken, was haar gezegd, en sommige van die dingen verontrustten haar. Nadere hield Elayne gemakkelijk bij en Elayne zorgde er zorgvuldig voor dat haar benen niet door de split zichtbaar waren, want overal waren bedienden.
1912 Het kostte dus behoorlijk wat tijd voor ze de kamer bereikten waar de Wijzen bijeen waren. Meer dan tien. Ze waren gekleed in ruim vallende rokken, witte hemden en donkere omslagdoeken. Behangen met halskettingen en armbanden van goud of zilver, met edelstenen en ivoor.
1913 Hun zwarte haren werden bijeengehouden met doeken. Alle meubels en tapijten waren weggehaald waardoor alleen de witte vloertegels te zien waren. Er brandde geen vuur in de haard. Zo diep in het paleis en in deze ruimte zonder vensters waren de donderslagen amper te horen.
1914 Elaynes ogen gingen meteen naar Aviendha, die aan de andere kant van de kamer stond. Naakt. Ze gaf Elayne een zenuwachtig glimlachje. Zenuwachtig! Aviendha! Elayne gooide haastig de mantel af en glimlachte terug. Zenuwachtig besefte ze. Aviendha lachte zachtjes en even later deed Elayne hetzelfde.
1915 Licht, wat was de lucht koud. De vloer was zelfs nog kouder. De meeste Wijzen kende ze niet, maar één gezicht viel op. Het vroeg witgeworden haar en de gelaatstrekken van Amys gaven haar een onbestemde leeftijd, waardoor ze op een Aes Sedai leek. Ze moest uit Cairhien zijn komen Reizen.
1916 Beiden waren sterker in de Ene Kracht dan zij, sterker dan elke Aes Sedai die ze kende, met uitzondering van Nynaeve. Het leek bij de Aiel onbelangrijk maar ze kon geen enkele andere reden bedenken waarom de twee Wijzen altijd vol spot op haar neerkeken. Ze had gedacht dat Amys de leiding zou nemen.
1917 Haar geelblonde haren hadden ook iets roods. Ze was niet echt klein maar wel de enige vrouw in de kamer die kleiner was dan Elayne. En ook de zwakste, die amper de stola verworven zou hebben als ze naar Tar Valon zou zijn gegaan. Misschien deed het er echt niet toe bij de Aiel.
1918 Twee anderen stapten met haar mee. Een felle rossige die Shyanda heette en die Elayne bij Melaine had gezien en een grijzende vrouw die ze niet kende. Ze hielpen Amys zich uit te kleden. Amys keek fier in haar naaktheid Monaelle aan en gaf een klap op haar strakke buik.
1919 Ik zal vragen stellen en jullie antwoorden naar waarheid. Als je weigert te antwoorden, zul je worden weggezonden. Als iemand van de aanwezigen denkt dat je liegt, zul je worden weggezonden. Natuurlijk mogen jullie op elk tijdstip uit jezelf weggaan. Waarmee dit alles ook voor eeuwig is afgelopen.
1920 Tijdens haar woorden verweefden zich opeens stromen saidar tussen haar en Aviendha en er klonk geen enkel geluid uit haar mond of uit die van Aviendha. Onbewust nam een deel van haar geest de wevingen op, zelfs nu. Proberen iets te leren hoorde evenzeer bij haar als de kleur van haar ogen.
1921 Je vond het prettig als mannen naar je keken en schonk hun een glimlach. Glimlach je nooit naar een man om jouw argumenten kracht bij te zetten? Raak je niet zijn arm aan om hem af te leiden van de zwakte in je redenering? Dat zul je doen en je bent er niet minder door.
1922 Ontken het en je ontkent jezelf. Ben je nooit razend geweest en heb je toen niet geslagen? Heb je nooit bloed laten vloeien? Nooit gewild dat het zou gebeuren? Zonder aan andere oplossingen te denken? Zonder verder te denken? Zolang je ademt, zal het deel van je uitmaken.
1923 Hart en geest zijn de echte wapens. Heb je op een dag geleerd de speer te gebruiken en werd je daardoor Far Dareis Mai? Als je nu je geest en hart niet scherpt, word je oud en brengt een kind je al in de war. Stamhoofden zullen je niet langer serieus nemen en bij jouw woorden slechts de wind horen.
1924 Wellicht zal je man jou nog zien zoals hij je de eerste keer zag, maar geen enkele andere man zal van je dromen. Ben jij dan niet meer jij? Je lichaam is niet meer dan kleding. Je vlees wordt zwak maar je bent ook hart en geest en die veranderen slechts door sterker te worden.
1925 Proppen? Proppen!? Af en toe een snoepje, dat was alles. Heel af en toe. Dik? Waarom zat Aviendha haar zo woest aan te staren? Wie weigerde in kniehoog water te stappen, gedroeg zich kinderachtig. Monaelle bedekte haar mond voor een kuchje, maar Elayne vermoedde dat ze lachte.
1926 Toen ze de vraag hoorde, was het antwoord zonneklaar geweest, maar ze had toch iets minder kwetsends bedacht, iets wat ook waar was, waardoor ze zich beiden niet verlegen hoefden te voelen. Maar na die woorden over haar lachen tegen mannen en het tonen van haar boezem..
1927 Aviendha zou toch zeker niet... Met knipperende ogen duwde Elayne zich op van de ijskoude tegels. Voorzichtig voelde ze aan haar wang en kromp ineen. De rest van de dag zou de handafdruk te zien zijn. Dat mens had toch niet zó hard hoeven te slaan! Iedereen keek toe tot ze weer op haar knieën zat.
1928 En de enige reden daarvoor was dat het je werd opgedragen. Laat die klappen gelden voor alle klappen die je elkaar nog wilt geven. Jullie hebben toh jegens elkaar. Toh kun je niet terugbetalen en je zult het niet proberen, want elke vrouw is haar eerstezuster iets verschuldigd.
1929 Zij vervaagde. Ze hield op te bestaan. Bewustzijn. Iets van dien aard. Ze dacht niet aan zichzelf als ik, ze dacht in het geheel niet, maar ze was zich bewust. Geluid. Een vloeistof die om haar heen stroomde. Gedempt gegorgel en gerommel. Een ritmisch geklop. Dat vooral.
1930 De doem. De doem. Ze kende geen tevredenheid, maar was tevreden. De doem. Tijd. Ze wist niet wat tijd was, maar Eeuwen verstreken. Er klonk een geluid in haar, een geluid dat haar was. De doem. Hetzelfde geluid, hetzelfde ritme als het andere. De doem. En van een andere plek.
1931 Dichterbij. De doem. Nog een. De doem. Hetzelfde geluid, dezelfde maat, als van haarzelf. Niet dat van een ander. Ze was dezelfde. Ze waren een. De doem. Voor altijd vervloog door dat ritme alle tijd die ooit had bestaan. Ze voelde de ander die zijzelf was. Ze kon voelen.
1932 Zij en die ander die zijzelf was, kronkelden tegen elkaar aan, de ledematen vervlochten zich, schoven opzij maar kwamen voortdurend naar elkaar terug. De doem. Soms was er licht in de duisternis; vaag zonder iets te zien, maar fel voor iemand die niets anders dan duisternis had gekend.
1933 De doem. Ze opende haar ogen, staarde in de ogen van iemand die zijzelf was en sloot de ogen. Tevreden. De doem. Verandering, plots, angstwekkend voor iemand die nooit verandering had gekend. Druk. De doem. De doem. Dat geruststellende ritme was sneller. Samenpersende druk.
1934 Ze wist niet wat vrees was, maar ze was bang en alleen. De doem. De doem! Druk! Groter dan ooit tevoren! Het perste, het drukte haar fijn. Als ze had geweten hoe ze moest krijsen, als ze had geweten wat gekrijs was, zou ze hebben gekrijst. En toen opeens licht, verblindend, vol wervelende patronen.
1935 Ze schopte zwakjes en trappelde met benen en zwaaide met armen die niet wisten wat beweging was. Ze werd opgetild, op iets zachts gelegd dat toch ruwer was dan alles wat ze eerder had gevoeld, afgezien van herinneringen aan die ander die zijzelf was, de ander die verdwenen was.
1936 O ja, ze was Elayne. Ja, Elayne Trakand. Maar er was nu iets meer in haar. Het was geen zwaardhandbinding, maar het leek er wel op. Zwakker, maar mooier. Langzaam, met een hoofd dat licht heen en weer rolde, keek ze op om die ander te zien die zijzelf was en die tegen de andere borst van Amys lag.
1937 Met tegenzin gooide ze haar dekens opzij. Het gebouw was een soort kleine opslagruimte geweest, met dikke muren en zware lage zolderbalken, maar nergens was een haard. Haar adem vormde wolkjes en de ijzige ochtendlucht beet al door haar dunne nachtgoed voor haar voeten de ruwe planken raakten.
1938 Logain, die was gestild en op de een of andere manier weer kon geleiden, die het had gewaagd haar, Toveine Gazal, met zijn vervloekte saidinweving te binden. Jammer voor hem dat hij haar niet had bevolen te stoppen met denken. Ze kon hem voelen, achter in haar hoofd. Hij was er altijd.
1939 Heel even kneep ze haar ogen dicht. Licht! De boerderij van vrouw Doweel had de Doemkrocht geleken, een jarenlange boetvaardige verbanning zonder andere uitweg dan iets ondenkbaars zoals een opgejaagde afvallige worden. Amper een halve week nadat ze gevangen was had ze al beter geweten.
1940 Kwaad hoofdschuddend wreef ze met haar vingers een vochtige glinstering van haar wangen. Nee! Ze zou hoe dan ook ontsnappen, al was het maar net lang genoeg om Elaida te wurgen. Hoe dan ook. Hoewel er slechts een bed en drie meubelstukken stonden, was er maar weinig ruimte.
1941 Dat en verder niets. Gedachteloos waste ze zich en poetste ze haar tanden met zout en soda, waarna ze schoon goed en schone kousen pakte uit de kleine houten kist aan het voeteneind en die aantrok. Ze liet haar ring in de kist liggen, verstopt in een fluwelen beursje onder vele andere dingen.
1942 Ook bevolen. Al haar eigendommen met uitzondering van een schrijftafeltje waren hier. Gelukkig was ze dat kwijtgeraakt toen ze overwonnen werd. Haar gewaden hingen aan een kapstok, het derde meubelstuk. Ze koos er een zonder echt te kijken, trok hem gedachteloos aan en gebruikte kam en borstel.
1943 Hier en daar spraken enkelen mompelend met elkaar, maar de rest meed elkaars blik, zelfs leden van dezelfde Ajah. Er hing een sfeer van vrees, maar op de meeste gezichten stond schaamte te lezen. Akoure, een stevige Grijze zuster, stond naar de hand te staren waar ze altijd haar ring droeg.
1944 Desandre, een magere Gele, verborg haar rechterhand onder de oksel. Het zachte gefluister verdween toen Toveine verscheen. Verschillende vrouwen keken haar woedend aan, onder wie Jenare en Lemai. Haar eigen Ajah! Desandre was zo verstandig om zich stijfjes om te draaien.
1945 Als Logain niet had ingegrepen zouden ze de eerste nacht al wraak hebben genomen. Ze vond hem niet aardiger doordat hij een eind aan de afstraffing had gemaakt en vervolgens Carniele had bevolen haar opgezette bulten en schrammen te helen die door riemen, vuisten en voeten waren toegebracht.
1946 Ze was liever doodgeslagen dan hem iets verschuldigd te zijn. Ze deed haar mantel aan en liep trots door de gang naar buiten; het bleke ochtendlicht paste goed bij haar matte stemming. Achter haar riep iemand bijtende woorden voor de dichtvallende deur ze onhoorbaar maakte.
1947 Met trillende handen deed ze haar kap op en schikte het donkere bont rond haar gezicht. Niemand kon ongestraft Toveine Gazal vernederen. Zelfs vrouw Doweel, die haar in de loop der jaren een schijnbare onderwerping had afgedwongen, had dat aan het eind van Toveines verbanning geleerd.
1948 Weliswaar was ze één ogenblik in paniek geraakt, maar dat deed er niet meer toe. Wat er wel toe deed, waren vijfhonderd man die konden geleiden; ze waren als een klein botje dat klem zat tussen haar tanden en niet los kwam. Vijfhonderd! En sommigen konden Reizen. Een heel scherp botje.
1949 Erger nog, ze had ruim een span door de bossen gezwoegd voor ze bij de muur was beland. Door wat ze eruit kon afleiden, werd ze bang. Nergens was de muur af, nergens meer dan twaalf of vijftien voet hoog en de meeste torens en versterkingen waren nog niet eens aanwezig.
1950 De man had haar zo volkomen in zijn macht dat hij niet eens een poging deed om te liegen. Hij noemde de muur een verspilling van tijd en moeite en wellicht was het dat ook, maar ze klappertandde bij de gedachte. Pas drie maanden. Gemaakt met de Ene Kracht. De mannelijke helft van de Ene Kracht.
1951 Als ze aan die zwarte muur dacht, zag ze een onverzettelijke strijdmacht die niet tegengehouden kon worden, zag ze een lawine van zwarte steen die de Witte Toren begroef. Onmogelijk natuurlijk. Onmogelijk, maar wanneer ze niet over het wurgen van Elaida droomde, droomde ze daarvan.
1952 Nog vreemder waren de kinderen die door de straten renden rond de groepen geleiders en die schreeuwend en lachend rondbuitelden en elkaar gekleurde ballen toegooiden, of met poppen of honden speelden. Een stukje alledaagsheid dat de smerige stank van de rest versterkte.
1953 Een groep ruiters kwam stapvoets door de straat naar haar toe. In de korte tijd dat ze hier was geweest – die eindeloze tijd – had ze niemand in het dorp zien rijden, afgezien van werklui op karren of wagens. Zelfs geen bezoeker en sommige van deze ruiters moesten bezoekers zijn.
1954 Vijf man in het zwart begeleidden ongeveer tien mannen die de rode jassen en mantels van de koninginnegarde droegen en die onder aanvoering van twee goudblonde vrouwen stonden. Een in een roodwitte mantel afgezet met zwart bont en de ander... Toveines wenkbrauwen rezen hoog op.
1955 Toveine trok haar mantelkap wat meer naar voren om haar gezicht te verbergen en bewoog opzij, naar de hoek van een kleiner huisje. Een oude man met een vorkbaardje kwam naar buiten. Hij droeg een zilveren zwaardspeld op de hoge kraag en keek haar nieuwsgierig aan zonder echter in te houden.
1956 Elaida had niet ronduit gezegd waarom ze die weggelopen Aanvaarde zo graag in handen wilde krijgen, nog wel een die koningin kon worden, maar geen enkele zuster mocht de Toren uit zonder bevelen wat te doen als ze dat meisje tegenkwam. Pas maar op, Elayne Trakand, dacht Toveine.
1957 Hij zou weldra naar buiten komen. Hij had haar gezegd gereed te staan wanneer hij naar buiten stapte. Haar benen bewogen nog sneller dan haar gedachten. Het gevolg was dat haar benen in de rokken verward raakten en ze zo hard op de grond klapte dat het haar de adem benam.
1958 Ruw geschreeuw van de mannen volgde haar in de straat en lachende kinderen wezen toen ze voorbijholde. Opeens schoot een troep honden op haar af, grauwend en bijtend naar haar benen. Ze sprong, tolde rond en schopte, maar de honden bleven haar aanvallen. Ze kon wel gillen van ergernis en woede.
1959 Een grijze hond greep een loshangende rokpunt en trok haar opzij. Ze raakte in paniek. Als ze nu viel, zouden ze haar in stukken scheuren. Een schreeuwende vrouw in bruin wollen kledij zwaaide met een zware mand naar de hond die aan Toveines rok trok. Het dier sprong opzij.
1960 De emmer van een gezette vrouw trof de ribben van een gevlekte bruine hond en hij ging er jankend vandoor. Toveines mond viel open van verbazing en moest voor haar onachtzaamheid boeten met een kapotte kous en wat huid van haar linkerbeen dat gegrepen was door een andere hond.
1961 Ze rende verder en dacht verwoed na. De vrouwen wisten het. Als een het wist, wisten ze het allemaal. Maar ze zouden geen berichten doorspelen, niet helpen bij een ontsnapping, niet wanneer ze daar uit vrije wil bleven wonen. Niet als ze begrepen waaraan ze meehielpen. Ze had er niets aan.
1962 Ze kon hem wel voelen, hij ging volkomen op in iets. Lezen misschien. Het laatste stuk liep ze heel waardig. Beheerst en ondanks alles tot in haar pink een Aes Sedai. Het lukte haar bijna haar panische vlucht voor de honden te vergeten. Telkens als ze het huis zag, verbaasde het haar.
1963 Een alledaags houten huis met een verdieping, hoewel de rode deur, de luiken en vensters vreemd aandeden. De simpele gordijnen beletten dat ze naar binnen kon kijken, maar het glas was zo slecht dat ze zelfs met open gordijnen binnen amper iets had kunnen onderscheiden.
1964 Ze zette de zuster uit haar gedachten. Hoewel... Als Gabrelle echt te laat kwam, moest ze uitzoeken hoe de vrouw dat klaarspeelde. Maar nu moest ze zelf kennis opdoen. De wachtende mannen voor de rode deur namen haar op maar zeiden niets, zelfs niet tegen elkaar. Toch was er geen vijandschap.
1965 Ze wachtten gewoon. Geen van hen droeg een mantel, hoewel hun adem bleke wolkjes voor hun gezichten vormde. Ze waren allemaal Toegewijden met de zilveren zwaardspeld op de kraag. Zo was het elke ochtend geweest als ze zich kwam melden, hoewel er niet altijd dezelfde mannen stonden.
1966 Hij stond tegen de hoek van het huis met een touwtje te spelen. Donalo Sandomere, als dat tenminste zijn naam was, met zijn gerimpelde boerse gezicht en scherp gesneden geoliede baardje, probeerde de verveelde houding aan te nemen die volgens hem bij iemand van adel paste.
1967 Ze verzamelde in gedachten een lijstje namen en gezichten. Vroeg of laat zou er op hen worden gejaagd en elke inlichting die kon helpen hen te vinden, zou nuttig zijn. De rode deur ging open en de mannen richtten zich op, maar het was niet Logain die naar buiten stapte.
1968 Kurin grijnsde openlijk en streek met een duim langs zijn smalle snorretje. De vrouw was zo onbeschaamd niet eens rood te worden. Ze trok haar wipneus iets op en schikte toen ferm haar donkerblauwe gewaad bij de heupen, alsof ze bekend wilde maken dat ze het net had aangetrokken.
1969 Ik prijs mezelf gelukkig dat het me slechts vier dagen kostte om hem ervan te overtuigen mij de kans te geven. Roden zoals jij beseffen dat misschien niet, maar mannen zijn dol op gesprekken en roddels. Je hoeft alleen maar te luisteren of net te doen alsof en elke man vertelt jou zijn hele leven.
1970 Ze wilde dat net zeggen toen Logain zelf verscheen en de deur achter zich dichtdeed. Hij was lang, groter dan de mannen om hem heen. Zijn donkere haren raakten brede schouders en omkransten een hooghartig gezicht. Zijn hoge kraag toonde zowel het zilveren zwaard als die belachelijke slang met poten.
1971 Toveine luisterde aandachtig. Nynaeve Almaeren. Ze had die naam vaak gehoord na haar terugkomst in de Toren. Ook een weggelopen Aanvaarde. Nog zo een die Elaida verschrikkelijk graag wilde vangen, veel gretiger dan normaal was. Eveneens afkomstig uit het dorp van Altor.
1972 Door een Aanvaarde? Dat was onwaarschijnlijk en grensde aan het onmogelijke, maar ze had al eerder het onmogelijke zien gebeuren en dus prentte ze ook deze kennis goed in haar geheugen. Ook Gabrelle luisterde nauwgezet, merkte ze. Maar ze hield ook Toveine vanuit haar ooghoeken in de gaten.
1973 Blijf maar zo goed mogelijk op die mannen uit Tweewater letten. Je hoeft ze niet te vertroetelen, anders nemen anderen hen te pakken, maar probeer te voorkomen dat ze stomme dingen doen. De Drakenheer vindt het waarschijnlijk niet leuk als we te veel mensen uit zijn streek doden.
1974 Stomme boeren. De Toren nam alleen meisjes van onder de vijftien op wanneer ze al een eerste begin met geleiden hadden gemaakt. Dat andere was echter boeiender. Weer Tweewater. Iedereen zei dat Rhand Altor zich niets aantrok van zijn geboortestreek, maar zij was daar niet zo zeker van.
1975 De anderen keken elkaar zwijgend aan met gezichten die uit steen leken gehouwen. Ze verbeet haar ergernis terwijl ze rondkeek. Dit soort dingen gebeurde te vaak. Er waren onderwerpen waar ze verder niets over wilden zeggen – of waren ze er bang voor? – en zij begreep er niets van.
1976 Voortdurend had ze het gevoel dat hier kostelijke feiten verborgen lagen. Maar net buiten haar greep. Een brede Cairhienin, die nog net tot Logains borst reikte, wilde wat zeggen, maar of hij nog iets meer over Mishraile wilde vertellen of wie dat was, zou ze nooit te horen krijgen.
1977 Ze had de mannen al eerder over Taims paleis horen praten en vandaag had ze gehoopt het te vinden en wellicht een glimp op te vangen van de man wiens naam even besmeurd was als die van Logain. In plaats daarvan volgde ze de andere vrouw gedwee de rode deur in. Het had geen zin er tegenin te gaan.
1978 Binnen keek ze de voorkamer rond, terwijl Gabrelle haar mantel aan een haak hing. Ondanks de buitenkant had ze bij Logain iets grootsers verwacht. Een klein houtvuur brandde in een ruwstenen haard. Een lange smalle tafel en stoelen met lattenruggen stonden op kale planken.
1979 Haar vingers jeukten maar ze wist dat ze niet in staat zou zijn ook maar iets anders aan te raken dan de pen of het potje met inkt. Zuchtend volgde ze Gabrelle de keuken in, waar een ijzeren kachel te veel hitte uitstraalde en vuile ontbijtborden op een lage kast onder het venster stonden.
1980 Ze wilde geen thee, tenzij ze er wat eten bij kreeg, ze had immers het ontbijt gemist, maar ze wist dat ze de thee zou drinken. De dwaze Bruine zuster praatte over koetjes en kalfjes, terwijl ze haar keukentaken uitvoerde als een kalme boerin, ik ben al een heleboel te weten gekomen.
1981 De anderen wonen allemaal in Taims paleis. Ze hebben bedienden, maar Logain heeft de vrouw van een man in opleiding in dienst genomen om voor hem te koken en te wassen. Ze zal gauw komen en vindt hem haar zonnetje aan de hemel, dus kunnen we belangrijke zaken maar beter nu bespreken.
1982 Natuurlijk hebben ze zich zeer veel moeite getroost om ons hierheen te brengen. Er zijn nu eenenvijftig zusters hier en zelfs met die binding moeten ze bang zijn dat wij een uitweg zullen vinden om ongehoorzaam te zijn, een of andere opening die zij niet gezien hebben. Het antwoord is duidelijk.
1983 De eerste vraag is: gaan wij ons verenigen of gaan we ons weer als Bruinen en Roden, als Gelen, Groenen en Grijzen gedragen? En wat moet die arme Ayako, die het wel heel erg zal spijten dat de Witte zusters erop stonden dat er uit hun kring iemand meeging? Lemai en Desandre zijn de hoogsten in rang.
1984 Zich onderwerpen aan een zuster was op zich geen zware opdracht. De Ajahs hadden altijd geheimen gekoesterd en hadden soms tegen elkaar geïntrigeerd, maar de openlijke tweedracht die nu de Toren beheerste, stond haar tegen. Bovendien had ze bij vrouw Doweel geleerd hoe ze zich nederig kon gedragen.
1985 Bruinen waren altijd beter met boeken dan met mensen als ze erover nadacht. Voor Logain en Taim en de anderen aan hun eind kwamen, zouden zij Toveine Gazal helpen Elaida van de troon te stoten. De grote stad Cairhien was een opeengeperste steenmassa binnen dikke muren op de oever van de Alquin.
1986 De handel verliep trager door oorlogen, de winter en de Herrezen Draak, maar kwam nooit echt tot stilstand, behalve wanneer de naties zelf stierven. Ondanks de kou stroomden wagens, karren en mensen door de straten die de terrasheuvels van de stad bedekten. De Stad zei men hier.
1987 De menigte voor het Zonnepaleis was echter stil. Ruim een span van het paleis vandaan stond Rhand in een venster van de groots genaamde School van Cairhien en tuurde door de bevroren ruiten naar het bestrate erf onder hem. In de tijd van Artur Haviksvleugel waren er al scholen geweest en eerder ook.
1988 Hij stond echter aan belangrijker zaken te denken. Was het een fout geweest om zo snel naar Cairhien terug te keren? Hij was echter gedwongen geweest er snel vandoor te gaan en op de juiste plekken zou men al snel weten dat hij echt was gevlucht. Te snel om alles voorbereid te hebben.
1989 Hij hoorde haar mompelend de planken afzoeken waar ze na Fels dood waren geplaatst. Door de schenkingen van boeken en geschriften die de Drakenschool nog niet bezat, breidde de verzameling zich snel uit over de leegstaande vertrekken van het voormalige paleis van heer Barthanes.
1990 Het Licht zij dank was Lews Therin nu stil. De laatste tijd leek de man gekker dan ooit. Hij wreef met zijn mouw een plek schoon op het glas. Dikke grijze wol, goed genoeg voor een man van weinig aanzien en met weinig geld. Het was geen kledingstuk dat iemand bij de Herrezen Draak zou verwachten.
1991 Een handvol mannen in dikke jassen met dassen en hoofddeksels hield zich blijkbaar bezig met de vreemde lading op de wagen. Draaiende toestellen rond een dikke metalen buis die meer dan de helft van de wagen in beslag nam. Nog vreemder waren de ontbrekende paar denbomen.
1992 Het open luik van die doos gloeide door het vuur erbinnen en uit een smalle hoge schoorsteen kringelde rook. Een kale man met baard sprong om de wagen heen, gebarend en blijkbaar bevelen schreeuwend die weinig effect op de anderen leken te hebben. Hun adem vormde ijlwitte wolkjes.
1993 De wond in zijn zij, die nooit helemaal wilde genezen, voelde heet aan. Het gevloek van Min drong niet echt tot hem door. Hij wist dat het van haar kwam, maar aan haar toon kon hij al horen dat ze niet zou vertrekken tenzij hij haar wegdroeg. Er waren een of twee zaken die hij nog wenste te weten.
1994 Mensen die denken dat u de Amyrlin Zetel gehoorzaamheid hebt gezworen, geven de voorkeur aan de Verzakers. Hoe dan ook, er wordt behoorlijk veel gepraat over de vraag of u dood bent, ontvoerd of gevlucht. De mensen nemen aan dat u nog ergens leeft, of beweren dat ze dat geloven.
1995 Op het erf stapte een man van de wagen af, maar de kale kerel greep hem vast en sleurde hem weer terug om hem te laten aanwijzen wat hij gedaan had. Aan de andere kant sprong een man op de stenen en de man zonder hoed liet de eerste in de steek om ervoor te zorgen dat die ander weer terugklom.
1996 Geen knappe man, maar betrouwbaar. Blauwwitte banen liepen over de voorkant van zijn donkere fluwelen jas vanaf zijn nek bijna tot aan zijn knieën. Zijn zegelring was een geslepen robijn en er zat er nog een op de kraag die weinig groter was, maar voor een Cairhienin was het pronkerig.
1997 Alleen als hij dichter bij het paleis was, zouden ze voelen dat hij hier een poort schiep. Die drie mannen hadden niet meegedaan aan de aanval, maar een goed strateeg zou de kans op mislukking in zijn opzet hebben meegenomen. Zou een plan klaar hebben om na afloop iemand in zijn nabijheid te houden.
1998 Je overleeft het niet, fluisterde Lews Therin. Geen van ons overleeft het. Ga slapen, dacht Rhand geërgerd. Hij wist best dat hij het niet zou overleven. Maar hij wilde het wel. Een honend gelach vormde het antwoord, maar het gelach stierf weg en verdween ten slotte helemaal.
1999 En Darlin Sisnera leidde de Tyreense edelen die hem uit hun kostelijke Steen wilden gooien. Rhand fronste. Hij was er zeker van dat Cadsuane haar aandacht volledig op hem had gericht, al deed ze net of dat niet zo was. Maar wat als het inderdaad niet waar was? Dan was dat een opluchting.
2000 Maar natuurlijk trok hij haar volle aandacht en het laatste dat hij nodig had, was een Aes Sedai bemoeial. Het allerlaatste. Misschien richtte Cadsuane haar bemoeizucht nu op andere zaken. Min had gezien hoe Sisnera een vreemde kroon droeg en Rhand had veel over haar beeld nagedacht.
2001 Hij wilde niet denken aan de andere dingen die zij over hem en de Groene Aes Sedai had gezien. Kon het iets simpels zijn, zoals het denkbeeld dat zij, Cadsuane, kon beslissen over de heerschappij van zowel Tyr als Cairhien? Simpel? Hij moest bijna lachen. Maar zusters gedroegen zich zo.
2002 Bevend, want hij leek nog sneller te kloppen dan een hart. De meeste mannen begonnen er weer aan alle kanten aan te werken. Een man draaide met een doek om de hand verwoed iets rond. Onverwachts schoot er stoom omhoog uit een pijp en werd het trillen minder tot het helemaal stopte.
2003 Hij herinnerde zich nu die Mervin weer, met zijn ontwerp dat op een tafel stond te schudden en niets deed. En dit wonder was de opvolger? Hij had toen gemeend dat je er muziek mee kon maken. Dan moest die man die daar rondsprong en zijn vuist hief naar de anderen die Mervin zijn.
2004 Ik neem aan dat u op wapens hoopte, maar nu heb ik tientallen dromers en uitvreters binnen en iedereen heeft minstens één heel oud boek of manuscript, zo niet meer in bezit. Ze stammen minstens uit de tijd van het Covenant van de Tien Naties, als het al niet uit de Eeuw der Legenden zelf is.
2005 De moeilijkheid was dat hij geen flauw benul had wat dat kon zijn, afgezien van de School zelf. Wie wist vooraf wat een wonder vermocht? Licht, hij wilde iets bouwen dat blijvend zou zijn. Ik meende dat ik iets kon opbouwen, mompelde Lews Therin in zijn hoofd. Ik had het mis.
2006 Wij zijn geen bouwers, jij niet, ik niet en die ander ook niet. Wij zijn vernietigers. Vernietigers. Rhand huiverde en streek met de handen door zijn haar. De ander? Er waren tijden dat de stem heel normaal klonk terwijl die de gekste dingen zei. Ze stonden hem aan te kijken.
2007 Dobraine verborg amper zijn onzekerheid en Idrien nam niet eens de moeite. Rhand richtte zich op of er niets aan de hand was en haalde twee kleine pakjes uit zijn jas. Beide vertoonden de draak in een lange strook rode was. De riemgesp die hij nu niet droeg, leverde een indrukwekkend zegel op.
2008 Mins stem klonk nu opgewekter. Ze moest Fels boeken hebben gevonden. Hij zou haar toestaan hem tot haar dood te laten volgen, want hij was niet sterk genoeg om haar weg te houden. Ilyena, kreunde Lews Therin. Vergeef me, Ilyena! Rhands stem klonk als de bittere kou van hartje winter.
2009 Het Hoofd der School slaagde erin zowel blij als ontevreden te kijken. Ze was druk en overbodig bezig haar rok glad te strijken als een vrouw die onder zware druk haar mond moet houden. Al klaagde ze zo nog zoveel over de dromers en wijsgeren, boven alles wilde ze een zo goed mogelijke School.
2010 Hij had Min en Rhand eerder meegemaakt. Daarna zorgde Rhand dat zijn bezoekers zo snel mogelijk verdwenen. Ze hadden al genoeg gezien en gehoord. Hij stuurde hen weg en bezwoer hen te zeggen dat hij er nooit geweest was. Dobraine knikte alsof hij niet anders had verwacht.
2011 In elk geval hadden ze weinig tijd. Misschien was niemand die het kon weten zo dichtbij dat hij de opening van een poort voelde, maar wie goed naar de aanwijzingen keek, zou zeker weten dat er een geleider in de stad was. Het was niet zijn bedoeling nu al gevonden te worden.
2012 Hij kon het enigszins beheersen. Gewoonlijk. Vaak. Deze duizeligheid door saidin was echter nieuw. Misschien had hij zich te snel omgedraaid. En misschien vlogen varkens echt. Hij schoof de band van de leren tas over zijn vrije schouder. De mannen op het erf waren nog aan het werk.
2013 Maar het lukte hem rechtop te blijven staan. Nog net. En hij kon nog net de stromen voor een poort weven, die zich opende naar een besneeuwd veld waar twee gezadelde paarden aan een lage tak van een eik stonden vastgebonden. Hij zag tot zijn opluchting dat de dieren er nog waren.
2014 Daarnaast waren er nu ook een groot aantal half bevroren mannen en vrouwen met pijnlijke voeten die het volledige genot van losbandigheid smaakten en vermoeid raakten van het zoeken naar onbekende verten. Zelfs deze grove rijdieren zouden verdwenen zijn als iemand had gemerkt dat ze onbewaakt waren.
2015 Ik weet dat het belangrijk is. Kijk niet zo verbaasd. Je hebt die tas de hele tijd in het oog gehouden. Waarom voer je je plannen niet verder uit en leg je overal valse sporen? En vervolgens uiteraard het echte spoor. Je pakt ze aan wanneer ze dat het minst verwachten, heb je gezegd.
2016 Zwijgend reden ze verder. Nog steeds hield hij enkele dingen voor haar geheim, zoals die misselijkheid die hem telkens overviel wanneer hij geleidde. Dat was de echte reden waarom hij eerst met Dashiva en de anderen wilde afrekenen, want zo schiep hij tijd om die misselijkheid te overwinnen.
2017 Dan vervagen de sagen tot mythen, tot ook die allang vergeten zijn bij de wederkomst van de Eeuw die deze verhalen schiep. In een Eeuw – door sommigen de Derde Eeuw genoemd, een Eeuw die nog zal komen, een Eeuw die reeds voorbij is – stak een wind op boven de Arythische Oceaan.
2018 Maar het was een begin. Oostwaarts blies de wind, boven de koude grijsgroene golven van de oceaan, naar Tarabon, waar over een afstand van enkele spannen langs de lage kustlijn schepen aan hun ankers trokken, schepen die reeds gelost waren of wachtten tot ze de haven van Tanchico in konden varen.
2019 Naar het oosten blies de wind, span na span, soms luwend en soms aanwakkerend, maar hij ging nimmer liggen. Oostwaarts, en dan naar het zuiden, over wouden en vlakten in de greep van de winter, met hun kale takken en dorbruine gras. Ten slotte passeerde hij de vroegere grens van Tarabon en Amadicia.
2020 Oostwaarts en zuidwaarts, om de zuidelijke uitlopers van de Mistbergen heen, wervelend over het hoog ommuurde Amador. Het veroverde Amador. De banier boven op de sterke Burcht van het Licht klapperde in de wind en de gouden havik leek echt te vliegen, met bliksemflitsen in zijn klauwen geklemd.
2021 Neergeslagen, niet alleen om te letten op het gladde plaveisel, maar ook om het zicht te vermijden op een voorbijrijdende Seanchaan, zittend op een beest dat eruitzag als een met bronzen schubben beklede kat ter grootte van een paard, of op in maliesluiers geklede Taraboners.
2022 Sneeuw dekte geblakerde balken en verlaten schuren toe en verzachtte het beeld, ook al heerste de vorst met zijn dodelijke straf van hongersnood. Zwaard en bijl en speer waren reeds bekend en gebleven voor nieuwe doden. Verder naar het oosten gierde de wind klagend over het ommuurde Abila.
2023 Er wapperden geen banieren op de wachttorens van de stad, want de Profeet van Heer Draak verbleef er en hij had geen banier nodig, slechts zijn naam. In Abila huiverden de mensen meer bij het horen van de naam van de Profeet dan voor de wind. Ook elders huiverden mensen voor zijn naam.
2024 Hij hield zijn gezicht strak, maar hij was te woedend om de koude te voelen. Het kostte hem moeite om zijn hand niet naar de bijl in zijn riem te laten afdwalen. Masema hij zou de man nimmer de Profeet noemen, nimmer – was waarschijnlijk een dwaas en overduidelijk gestoord.
2025 Het waren magere kerels in gestolen zijden kleren, baardeloze leerlingen in gescheurde mantels en voormalige rijke kooplieden in de resten van fijne wol. Hun adem kwam dampend en sommigen zonder mantel huiverden, maar in de vuisten van iedere man lag een speer of een kruisboog met aangelegde pijl.
2026 Vijandig of niet, op bevel van Masema zouden ze hem en ieder ander doden. Op bevel van Masema zouden ze hele naties uitmoorden. En terwijl hij hun geur opving, voelde hij een koude die dieper ging dan welke winterwind ook. Hij was meer dan blij dat hij geweigerd had om Faile mee te nemen.
2027 Na de bijeenkomst in het huis was hij opgelucht om de mannen weer te zien die hij bij de rijdieren had achtergelaten. Ze zaten te dobbelen naast de dieren, of deden alsof, op een stukje plaveisel waar de meeste modderige sneeuw was weggeschraapt. Hij vertrouwde Masema voor geen zier.
2028 De mannen besteedden meer aandacht aan het huis en de wachters dan aan hun spel. Bij zijn komst sprongen de drie zwaardhanden overeind en hun ogen zochten naar het gezelschap dat achter hem aankwam. Hun handen hingen niet ver van hun zwaarden. Ze wisten wat hun Aes Sedai daarbinnen gevoeld had.
2029 Zijn gouden ogen stonden kalm. Hij was een slungelige oude man met een breedgerande hoed, grijzend haar tot aan zijn middel en een lange baard die uitwaaierde over zijn borst. Hij had een lang mes aan zijn riem, geen zwaard. Maar hij was een zwaardhand geweest. En eigenlijk was hij dat nog steeds.
2030 Het kon hem niet schelen wat de vraag was. Neald gaf Elyas de teugels van zijn muiskleurige ruin voor hij met verbeten mond op zijn eigen gevlekte paard klom. Perijn had geen tijd voor de lichtgeraakte Morlander. Rhand had hem hierheen gestuurd om Masema terug te brengen, en Masema zou komen.
2031 Hij moest hem bijwerken. Of eigenlijk laten bijwerken. Als hij de schaar oppakte, zou Faile die afpakken en aan Langwin Dorn geven. Het leek nog steeds onmogelijk dat die breedgeschouderde logge man met zijn verweerde gezicht en grote vuisten de vaardigheid van een kamerdienaar had.
2032 Licht! Een kamerdienaar. Hij kon aardig overweg met Faile en haar vreemde Saldeaanse manieren, maar hoe beter het hem afging, hoe meer zij erin slaagde alles naar haar hand te zetten. Dat deden vrouwen natuurlijk altijd al, maar soms dacht hij dat hij de ene wervelwind voor de andere had verruild.
2033 Maar hij betwijfelde of het hem lukte zo te schreeuwen. Haar uitschelden was al erg genoeg, als zij het eerst begon. Het was trouwens dwaasheid om daar nu aan te denken. Hij keek naar de anderen, die naar hun paarden liepen zoals hij gereedschap voor een moeilijke klus zou hebben bekeken.
2034 Hij was bang dat Masema ervoor zou zorgen dat deze reis zijn moeilijkste opdracht ooit ging worden en zijn gereedschap zat vol scheurtjes. Seonid Traighan en Masuri Sokawa bleven naast hem staan. Ze hadden hun kap ver naar voren getrokken zodat hun gezichten in de schaduw bleven.
2035 Hij wilde de beweegredenen niet nog eens horen, nu niet en straks niet. En het scheen ook overbodig. Achter de Aes Sedai doemden Edarra en Carelle op. Ze hadden hun donkere omslagdoeken al om het hoofd geslagen. Wat er nu nog op hun rug en borst hing, leek onvoldoende bescherming tegen de kou.
2036 De Wijzen waren het helemaal eens over Masema en dat gold voor alle Wijzen in zijn kamp. Het was een behoorlijk hete soep die iedereen zonder zich te branden mee moest nemen naar Cairhien. Jur Gradi en Aram zaten al te paard en hij kon hun geur temidden van de anderen niet opvangen.
2037 Arams groene ketellappersmantel bolde op en flapperde in de wind terwijl hij de teugels opnam. Zijn zwaard stak boven zijn schouder uit. Arams gezicht weerspiegelde opwinding en Perijns hart zonk. In Masema had Aram een man ontmoet die zijn leven en hart en ziel aan de Herrezen Draak had gegeven.
2038 Op Arams lijstje stond de Herrezen Draak dicht achter Perijn en Faile. Je hebt de jongen geen dienst bewezen, had Elyas Perijn gezegd. Je hebt hem afgeholpen van datgene waar hij in geloofde, en nu is alles wat bij heeft zijn geloof in jou en dat zwaard. Dat is niet genoeg, voor geen enkel mens.
2039 Een hete soep waar vergif in kon zitten, voor sommigen. Misschien bezagen de wachters Perijn in verwondering, maar ze bewogen zich pas toen iemand uit een raam van het huis iets riep. Ze schoven opzij en lieten zoveel ruimte open dat de ruiters achter elkaar weg konden rijden.
2040 Niet zo lang geleden was Abila een grote, welvarende stad geweest, met zijn stenen marktplein en drie verdiepingen hoge gebouwen met leien daken. De stad was nog steeds groot, maar puinhopen gaven aan waar huizen en herbergen waren afgebroken. Er stond geen herberg meer overeind in Abila.
2041 Het ware grauwe mensen in grauwe kleren die meestal angstig naar de straatkant uitweken. Er waren geen kinderen. Ook geen honden; voedsel moest hier een probleem zijn. Overal waadden groepen gewapende mensen door de enkeldiepe modder die de avond tevoren sneeuw geweest was.
2042 Het Licht zij geprezen dat de man ermee ingestemd had om slechts een honderdtal mee te nemen. Het had een uur geduurd voordat Masema daarmee ingestemd had. Op het laatst had zijn verlangen om Rhand zo snel mogelijk te bereiken zonder te hoeven Reizen, het pleit beslecht.
2043 Als ze te paard konden wegrijden, moest dat de wens van Masema zelf zijn. Perijn hoefde niemand te zeggen om bij elkaar te blijven. Er hing een afwachtend gevoel in Abila, en niemand die maar enigszins bij zijn verstand was, wilde in de buurt zijn als daaraan een eind kwam.
2044 Haar schrijver en die van Perijn. Hij wist eigenlijk niet goed wat hij met een schrijver aan moest, maar het mannetje bezat bekwaamheden die verder gingen dan zijn goede handschrift. En dat liet hij merken zodra ze de stad achter zich gelaten hadden en midden tussen lage, beboste heuvels reden.
2045 Iedereen was eraan gewend geraakt dat de kleine man zo geheimzinnig deed. Over de reden waarom hij liever niet wilde dat iemand wist dat hij in elk dorp of stadje nieuws vergaarde, wilde Perijn niet eens nadenken. Hij moest toch weten dat Perijn zijn bevindingen met Faile en Elyas besprak.
2046 Er was niets dat de Seanchanen nu verhinderde zo snel mogelijk door te stoten, hoewel ze dat bij tegenstand even goed deden. Hij zei dat met zoveel woorden en Balwer knikte met een goedkeurend dun glimlachje. De man stelde het op prijs als Perijn de waarde inzag van wat hij te melden had.
2047 Perijn kon zich een tijd herinneren waarin hij even weinig zorgen had als die havik. Vergeleken met nu tenminste. Dat was een hele tijd geleden, ik vermoed dat de Witmantels meer belang hebben bij het ontwijken van de Seanchanen dan bij het lastig vallen van ons, Balwer.
2048 Opnieuw flitste Dumaisbron door zijn gedachten, sterker dan eerst. Even was hij weer terug, rug aan rug met Loial, wanhopig vechtend, er zeker van dat elke ademtocht zijn laatste zou zijn. Voor het eerst op deze dag huiverde hij. Rhand was gelukkig van de Seanchanen op de hoogte.
2049 Daar hoefde hij zich tenminste geen zorgen over te maken. Hij merkte dat Balwer hem aankeek. Hem aankeek zoals een vogel een vreemd insect bekijkt. Hij had gezien dat Perijn huiverde. De kleine man wilde alles weten, maar er waren een paar geheimen die niemand ooit te weten zou komen.
2050 Perijns blikken keerden terug naar de havik, die zelfs voor hem nauwelijks meer zichtbaar was. De vogel deed hem aan Faile denken, zijn vurige haviksvrouw. Zijn geweldige haviksvrouw. Hij bande de Seanchanen, de Witmantels, de veldslagen en zelfs Masema uit zijn gedachten.
2051 Het liep tegen de middag toen hij tussen de bomen afsloeg. Terwijl de paarden zich soms een weg moesten banen door kniediepe sneeuwhopen, legden ze de laatste span naar het kamp af, waar ze de mannen uit Tweewater, de Aiel, de Mayeners en de Geldaners had achtergelaten.
2052 Vijfhonderd pas van de vlakke rotsheuvel waar de Wijzen hun lage tenten hadden neergezet, stonden de Mayeners in hun grijze mantels opgesteld. Alle negenhonderd. Paarden stampten ongeduldig, de rode mantels en de lange rode banieren aan de speren wapperden in de koude wind.
2053 Het was een fraai gezicht voor een parade, maar dit was geen parade. De Vleugelgarde stond in slagorde vanwege de Geldaners en de Geldaners konden zo optrekken naar de heuvel. En de top van de heuvel was omsingeld door mannen uit Tweewater, die hun voetbogen in de hand hadden.
2054 Niemand had nog een boog gespannen, maar iedere man had een pijl aangelegd. Het was waanzin. Perijn dwong Draver met zijn laarzen tot een galop en zo goed en zo kwaad als het ging ploegde de vos zich door de sneeuw, gevolgd door de anderen, tot hij de kop van de Geldaanse slagorde had bereikt.
2055 Daar stonden Berelain, in een met bont afgezette rode mantel, en Gallenne, de eenogige kapiteinheer van haar Vleugelgarde. Annoura, haar Aes Sedai raadsvrouwe, stond kennelijk te ruziën met Alliandres Eerste Kapitein, een verbeten, gedrongen kerel die Gerad Arganda heette.
2056 Toen ze Perijn zagen aankomen, braken ze hun geruzie af en stuurden hun rijdieren naar hem toe. Berelain zat rechtop in het zadel en haar zware haren verwaaiden in de wind. Haar merrie met de slanke benen stond te rillen. Op haar flanken bevroren de vlokken van een woeste galop.
2057 Tot op heden is nog niemand anders van de groep teruggekeerd; wellicht hebben de Aiel gevangenen gemaakt. Ik heb een groep lansiers ter verkenning uitgezonden. We waren ongeveer tien span ten zuidoosten van hier, dus zouden ze tegen de avond met nieuws terug moeten zijn.
2058 Als we met onze hele strijdmacht de achtervolging inzetten, kunnen we ons een veldslag tegen de Aiel op de hals halen. Dat kan ons zwaar treffen, zonder dat we weten of zij degenen zijn die uw vrouwe hebben. Of zonder dat we weten of ze nog in leven is. Dat moeten we eerst weten, heer Perijn.
2059 In zijn hart. Ze moest in leven zijn. Dat moest. Licht, hij had haar met zich mee moeten nemen naar Abila. Het gezicht van Annoura Larisen, omkranst door dunne Taraboonse vlechten, was een en al medeleven. Plotseling voelde hij de pijn in zijn handen die zich om de teugels geklemd hadden.
2060 De man verwachtte Failes lijk te vinden. Ze moest in leven zijn, en dat betekende gevangen, maar beter een gevangene dan... Ze konden niet met elkaar praten zoals ze met de wolven deden, maar Elyas aarzelde, alsof hij Perijns gedachten raadde. Hij bracht er echter niets tegenin.
2061 Hij stuurde zijn ruin stapvoets naar het zuidoosten, zo snel als de sneeuw toeliet. Aram keek Perijn snel aan en volgde Elyas met een duister gezicht. De vroegere ketellapper had het niet op Elyas, maar hij vereerde Faile bijna, al was het maar doordat ze Perijns vrouw was.
2062 Hij wilde meegalopperen. Er leken overal kleine scheurtjes en barstjes in hem te ontstaan. Als ze met het verkeerde nieuws zouden terugkomen, zou hij versplinteren. Tot zijn verrassing draafden de paarden van de drie zwaardhanden in stuifwolken van sneeuw achter Elyas en Aram aan.
2063 Dat geen van de zusters probeerde de baas te spelen, gaf het grote gezag van de Wijzen aan. De handen van Masuri en Seonid bleven rustig op de zadelknoppen liggen en geen van beiden verried enig ongeduld, niet eens door met de ogen te knipperen. Niet iedereen keek de vertrekkende mannen na.
2064 Gallenne keek naar Berelain, wachtend op een teken of hij het zwaard moest trekken dat hij vasthield, maar Berelain hield kalm en onbewogen haar aandacht op Perijn gericht. Gradi en Neald hadden hun hoofd naar hem gewend en wierpen snelle, grimmige blikken in zijn richting.
2065 Met zijn smeekbede om hulp vloeide de pijn naar buiten, een pijn die eerder toe dan afnam. Ze hadden over Jonge Stier gehoord en leefden mee met het verlies van zijn wijfje, maar bleven uit de huurt van de tweebeners die al het wild verjoegen en de dood betekenden voor iedere eenzame wolf.
2066 Er waren tijden dat Annoura erin berustte dat Berelain achter een getrouwde man aanjoeg, en andere keren scheen het haar te vermaken en hielp ze zelfs door Berelain in staat te stellen met hem alleen te zijn. Op dit moment vervulde zowel de Eerste van Mayene als de Aes Sedai hem met afkeer.
2067 Ze trokken zich niet terug en drongen ook niet op zoals hij verwacht had. Daar was hij dankbaar voor. Bijna de hele heuveltop rook naar behoedzaamheid. De sneeuw boven op de heuvel was platgetrapt tot een begaanbare ruimte; slechts hier en daar lagen wat bevroren sneeuwhopen.
2068 Gaul en de Speervrouwen waren misschien de enige aanwijzing dat de Aiel op het punt van een strijd hadden gestaan. Ze zaten gehurkt, met om het hoofd een sjoefa en voor het gezicht een zwarte sluier die slechts hun ogen vrijliet; in hun hand hadden ze korte speren en schilden van ossenhuid.
2069 Perijn knikte, ging haastig opzij en liet de Aiel langs, die al begonnen te rennen. Als iemand dat tempo lang kon volhouden, waren zij het wel. Terwijl de Speervrouwen langs hem heen liepen, drukte ieder even een vinger tegen de sluier om vervolgens zijn schouder aan te raken.
2070 Misschien... Chiad en Bain waren bij Faile gebleven. Gaul gaf niets om Bain, maar Chiad was iets anders. De Speervrouwen hadden Gaul beslist geen hoop gegeven dat Chiad de speer zou opgeven om hem te trouwen, zeer zeker niet, maar misschien was dit de reden. Perijn verwenste zichzelf.
2071 Chiad en Bain, en wie nog meer? Zelfs al was hij verblind door zijn angst voor Faile, hij had het moeten vragen. Als hij haar terug wilde krijgen, moest hij zijn angst onderdrukken en zijn ogen gebruiken. Maar je had net zo goed kunnen zeggen dat hij een berg moest verplaatsen.
2072 Ze schepten tegen elkaar op wat ze bij een aanval van de lansiers gedaan zouden hebben. Soms verhief een enkeling zijn stem en vroeg naar Faile en of iemand wist of ze veilig was of dat ze naar haar op zoek gingen, waarna anderen hem met bezorgde blikken op Perijn snel tot zwijgen brachten.
2073 Tenzij iemand hen zou bevelen om op te houden, zouden ze hetzelfde tijdens een veldslag hebben gedaan, zonder een hand op te heffen om te helpen of te hinderen. Alle Wijzen waren met Seonid en Masuri een tent ingegaan, en de flappen waren niet alleen neer maar ook nog vastgebonden.
2074 Waarschijnlijk overlegden ze hoe ze de man konden doden zonder dat hij of Rhand erachter zou komen. Geërgerd sloeg hij met een vuist in zijn handpalm. Hij was Masema zowaar vergeten. De man werd geacht om hem met die erewacht van honderd man voor het vallen van de avond te volgen.
2075 Gradi was vroeger boer geweest, nooit jager of woudloper. Neald vond elke plaats zonder stenen muur een dorp. Ze zouden nog wel een voetafdruk van een boom kunnen onderscheiden, maar als ze een spoor vonden, zou geen van beiden waarschijnlijk kunnen zeggen in welke richting het ging.
2076 Hij trok zijn mes en bukte zich om de banden los te snijden, maar voor hij het lemmet door de smalle spleet tussen de flappen kon drukken, werd eraan gerukt alsof iemand ze aan de binnenkant losmaakte. Hij richtte zich op en wachtte af. De tentflappen gingen open en Nevarin glipte naar buiten.
2077 Haar groene ogen zagen het mes in zijn hand en ze plantte met ratelende armbanden de vuisten in haar zij. Ze was broodmager en had lang, zandkleurig haar dat met een donkere opgevouwen doek was opgebonden. Hoewel ze ruim een hand groter was dan Nynaeve, deed ze hem wel altijd aan haar denken.
2078 Perijn keek ernaar terwijl hij zijn duim over het lemmet van zijn mes liet glijden. Toen stak hij het terug in de schede. Als hij naar binnen zou stormen, zouden ze waarschijnlijk doen waarmee Nevarin gedreigd had. En over wat hij wilde weten, konden ze hem niets vertellen.
2079 Bomen onttrokken delen van het Geldaanse en Mayeense kamp aan het oog, maar Perijn kon zien dat in heide kampen de wagens werden volgeladen. Toch besloot hij zijn mannen op wacht te laten staan. Arganda kon proberen hem zand in de ogen te strooien. Een man die zo rook, kon.
2080 Hij kon hier niets meer doen, dus liep hij de halve span naar zijn tent. De tent die hij deelde met Faile. Hij struikelde constant en ploeterde door hoge sneeuwwallen heen. Hij hield zijn mantel stevig om zich heen, zowel voor de warmte als tegen het klapperen in de wind.
2081 Ze hielden nauwelijks op met werken om hem na te kijken, maar iedere man uit Tweewater verstarde, tot iemand anders hem een por gaf om door te gaan. Perijn was blij dat niemand het medelijden dat hij in hun ogen zag, uitsprak. Hij geloofde dat hij dan zou instorten en zou gaan janken.
2082 Hij kon aan niets anders denken dan aan Faile. Hij wist nauwelijks waar hij heen liep tot hij buiten de kring van wagens was gekomen. Een honderdtal passen voorbij de piketlijnen stak een donkere, stenen richel door de sneeuw. Daar zou hij de sporen van Elyas en de anderen kunnen zien.
2083 Daar kon hij ze zien terugkeren. Lang voor hij de smalle top van de richel bereikt had, zei zijn neus hem dat hij niet alleen was, en ook wie daarboven was. De ander lette niet op, al bereikte Perijn knersend de top. De man sprong op van de plek waar hij op zijn hurken had gezeten.
2084 Hij was een lange man, die heel wat in zijn leven te verduren had gekregen, en gewoonlijk was hij behoorlijk zeker van zichzelf. Misschien verwachtte hij een boze woordenstroom omdat hij niet bij Faile was geweest, hoewel ze niet alleen hem maar iedereen als lijfwacht geweigerd had.
2085 Tallanvor was verliefd op Maighdin en zou heel spoedig met haar trouwen, als Failes vermoeden tenminste juist was. De man had het recht om op de uitkijk te staan. Samen stonden ze op de rotsrichel terwijl de schemering viel, en in het besneeuwde woud voor hen bewoog niets.
2086 De duisternis kwam, zonder bewegingen, zonder Masema, maar Perijn dacht niet eens aan Masema. De maansikkel scheen wit op de sneeuw en leek bijna net zoveel licht te geven als een volle maan. Tot de wolken haar verborgen en haar schaduwen over de sneeuw joegen, die dikker en dikker werd.
2087 Windvlagen staken op en gingen liggen, staken op en gingen liggen. Nog maar enkele van de spaarzame bomen droegen bladeren en die waren dood en bruin. De windvlagen wervelden ongehinderd door het bos, maar hoe licht ook, ze voerden ijs met zich mee. Perijn kwam in haar gedachten amper voor.
2088 Zelfs als die heks van een Berelain de enige was die het hem kon vertellen. Ze hoopte dat Berelain aan de hinderlaag was ontkomen en Perijn inmiddels alles had verteld. Waarna ze in een kuil kon vallen en haar nek breken. Maar nu had ze dringender zorgen dan haar echtgenoot.
2089 Ze had deze winter herfstig genoemd, maar ook in een Saldeaanse herfst vroren mensen dood en ze bezat van haar kleding alleen nog haar donkere wollen kousen. Een ervan hield haar ellebogen strak op de rug gebonden, terwijl de tweede als een riem om haar nek was gebonden.
2090 De Shaidokolonne van gemaskerde mannen en Speervrouwen liep trager wanneer de sneeuw tot de knieën reikte, maar ging meteen weer in een gestage draf over als die niet hoger kwam dan de enkels. Ze leken niet moe te worden. Paarden hadden over die afstand niet sneller kunnen zijn.
2091 Ze hielden de streek waar ze doorheen trokken waakzaam in het oog en trokken als stille spoken verder. Het enige geluid was het zachte geknisper van de sneeuw onder hun zachte, tot de knie reikende laarzen. Hun groengrijze en bruine kleren staken echter scherp tegen het witte landschap af.
2092 Ze probeerde alles te zien, alles te onthouden wat later van nut zou kunnen zijn, wanneer het tijd was om te ontsnappen. Ze hoopte dat haar medegevangenen hetzelfde deden. Perijn zou zeker naar haar op zoek gaan, maar de gedachte aan redding kwam niet eens in haar overwegingen voor.
2093 Als je op redding wachtte, kon je eeuwig blijven wachten. Bovendien moesten ze zo snel mogelijk ontsnappen, voor hun Shaido zich bij de anderen voegden. Ze wist nog niet hoe, maar de kans moest komen. Het enige beetje geluk was dat de Shaidohoofdmacht zich op enkele dagen afstand moest bevinden.
2094 Door de ijzige schok snakte ze naar adem en ze kreeg het opnieuw benauwd toen de grote, hoog boven haar oprijzende krijger die haar riem vasthield, haar weer overeind trok. Rolan was net zo breed als Perijn en bijna een hoofd groter en hij trok haar gewoon aan een handvol haren omhoog.
2095 Rolan en de anderen voor hem trapten een soort pad voor haar plat, maar er bleven nog genoeg scherpgerande sneeuwrichels over, waardoor er steeds meer bloedspatten in haar voetafdrukken te zien waren. De kou zelf was nog erger. Ze had al eerder bevroren lichaamsdelen gezien.
2096 Al struikelend bewoog ze alle voetspieren als ze haar voet naar voren zette en voortdurend bewoog ze haar vingers. Vingers en tenen liepen het meeste gevaar, maar dat gold ook voor elk stukje onbedekte huid. Wat haar gezicht en lichaam betrof, kon ze slechts hoop koesteren.
2097 Dat was het enige waar ze aan dacht en voor andere gedachten was geen ruimte. Ze moest met haar trillende benen in beweging blijven en ervoor zorgen dat haar handen en voeten niet bevroren. In beweging blijven. Onverwachts botste ze tegen Rolan aan en ze trok zich hijgend van zijn brede borst terug.
2098 Ze voelde verontwaardiging toen hij haar wat heen en weer schoof om de gemakkelijkste draaghouding te vinden, maar ze onderdrukte dat gevoel even snel als het opkwam. Dit was er niet de plek of de tijd voor. Haar voeten bevonden zich niet meer in de sneeuw en dat was het enige dat telde.
2099 Moeizaam richtte ze haar hoofd op om naar haar metgezellen te kijken en ze zag opgelucht dat ze er nog allemaal waren. Naakt en gevangen, dat wel, maar ze waren er allemaal. Niemand anders droeg een riem om de hals, maar bij de meesten waren de armen op de rug vastgebonden.
2100 Stevig voor een Aiel betekende dat hij nergens zou opvallen, maar zijn schouders waren bijna even breed als die van Rolan. Het donkere haar op Alliandres rug werd door de wind rondgeblazen en uitputting tekende haar gezicht. Achter haar leek Maighdin er even slecht aan toe.
2101 Bain en Chiad zouden wellicht bij een ontsnapping kunnen helpen – Faile wist niet zeker in hoeverre het gebruik dit verbood – maar zelf zouden ze niet proberen weg te komen. De laatste gevangenen, Lacile en Arrela, trachtten in een armzalige poging de Speervrouwen na te doen.
2102 Een grote Aiel had de kleine Lacile gewoon onder de arm genomen om haar voeten te bekijken; koudvuur tekende vuurrode vlekken op haar bleke wangen. Arrela was lang, maar de twee Speervrouwen die voor haar zorgden, waren nog langer dan Faile en ze pakten de Cairhienin met gemak aan.
2103 Faile hoopte dat ze nu geen moeilijkheden ging veroorzaken. Ieder lid van Cha Faile probeerde net zo te zijn als de Aiel en te leven zoals zij meenden dat Aiel leefden, maar Arrela wilde echt een Speervrouwe zijn en was heel giftig dat Sulin en de anderen haar de handtaai niet wilden bijbrengen.
2104 Niet voldoende om alle woorden die de Speervrouwen uitwisselden te herkennen, maar enkele. Maar goed dat Arrela het niet begreep. Ze vonden dat ze natlandse zachte voeten had en dat zij over het geheel te veel vertroeteld en zacht was, woorden die Arrela zeker razend zouden maken.
2105 Deze deed net of ze wankelde, maar gebruikte haar vrije hand om een mededeling te gebaren, waardoor de andere Speervrouwe blaffend achter haar sluier lachte. Na een blik op Bain en Chiad, die al heel gedwee over de schouders van twee Aielmannen lagen, ontspande Arrela zich.
2106 Hun navolging van de Aiel had duidelijk voordelen. Alliandre en Maighdin, de laatste vrouwen die volgens Faile moeilijkheden zouden veroorzaken, waren echter een volkomen andere zaak. Toen ze beseften wat er ging gebeuren, vochten ze als wilden. Het vechten stelde niet veel voor.
2107 De twee naakte vrouwen hadden hun ellebogen strak op de rug gebonden en waren uitgeput, maar ze kronkelden, schreeuwden en schopten naar iedereen die in de buurt kwam. Maighdin zette zelfs haar tanden in de hand van een onoplettende Aiel en hield die als een jachthond vast.
2108 Ze klemde haar tanden op elkaar en mompelde iets binnensmonds, waardoor ze nog een klap kreeg! De man had haar messen in zijn riem gestoken. Als ze er één in handen kon krijgen...! Nee, wat doorstaan kon worden, moest worden doorstaan. Ze was van plan te ontsnappen, niet om iets zinloos te doen.
2109 Een paar forse kerels wrikten haar kaak open. Tot Failes verrassing schudde de gebeten kerel lachend het bloed van zijn hand! Waarmee Maighdin echter niet aan haar boetedoening ontkwam. In een oogwenk lag Failes dienstmeid met haar gezicht in de sneeuw, naast de koningin.
2110 Aanvankelijk bleven de twee vrouwen zich hevig verzetten, maar hun gevecht was nog nuttelozer dan toen ze nog stonden. Alliandre bleef maar gillen dat ze haar dit niet mochten aandoen. Voor een koningin heel begrijpelijk, al waren het in deze omstandigheden dwaze woorden.
2111 In elk geval hadden hun woorden geen enkel nut. De afranseling ging door tot beiden zwijgend schopten en huilden en toen nog wat langer om het ze af te leren. Toen ze eindelijk net als de andere gevangenen over de schouder werden gehesen, hingen ze huilend stil en was elke strijd opgegeven.
2112 Misschien was de verloren tijd amper de moeite waard, maar het kon het verschil betekenen tussen leven en dood. Bovendien zou zelfs de Aielse waakzaamheid ooit een keer verslappen als ze eenmaal onderdak hadden gevonden en een vuur hadden aangelegd. En ze konden uitrusten terwijl ze gedragen werden.
2113 Met de gevangenen op de schouders zetten de Shaido weer hun spannen verslindende pas in. Ze leken zich nu nog sneller door het bos te verplaatsen. De harde leren boogschede slingerde tegen Failes zij en ze voelde zich duizelig worden. Rolans lange gestrekte pas bezorgde haar schok op schok.
2114 Als ze er goed over nadacht, waren enig oponthoud en enkele striemen een lage prijs die betaald moest worden om een stuk uit deze lomperd te bijten, die haar behandelde als een zak graan. Maar geen stuk uit zijn hand. Uit zijn keel was veel beter. Stoere gedachten, en volkomen zinloos.
2115 Dwaas. Ook nu ze gedragen werd, moest ze tegen de kou vechten. In feite was dit dragen veel erger. Als ze liep, moest ze zich tenminste nog inspannen om overeind en wakker te blijven, maar nu de avond viel en het steeds donkerder werd, werd de zwaaiende beweging op Rolans schouder slaapverwekkend.
2116 Regelmatig bewoog ze haar handen en geboeide armen, strekte haar benen en ontspande de spieren. Het spannen en ontspannen van de spieren zorgden ervoor dat het bloed bleef stromen. Ze dacht aan Perijn en bedacht wat hij met Masema diende te doen en hoe ze hem kon overtuigen als hij tegenstribbelde.
2117 Heerlijk! Nadenkend over dat laatste vergat ze haar spieren te bewegen, dus probeerde ze alleen maar te denken aan de ruzies en aan haar plannen. De kou maakte haar denken echter traag. Ze begon verbanden kwijt te raken, moest stevig haar hoofd schudden en dan weer opnieuw beginnen.
2118 Zelfs de klappen op haar blote billen hielpen, al vond ze het afschuwelijk dit toe te geven, maar elke klap liet haar opschrikken, waardoor ze wakker bleef. Na een poosje begon ze nog meer te kronkelen en bewoog toen zo heftig dat ze bijna viel, verlangend naar de harde klappen.
2119 Alle Licht ter wereld, waarom wil ik zoiets, dacht ze dof, en in een grijs hoekje van haar geest besefte ze dat ze de strijd aan het verliezen was. De nacht leek zelfs donkerder dan die hoorde te zijn. Ze kon het maanlicht op de zacht glanzende sneeuw niet eens meer onderscheiden.
2120 Ze voelde hoe ze wegzakte, steeds dieper weggleed naar een nog donkerder zwart. Zachtjes huilend raakte ze bewusteloos. Dromen kwamen. Ze zat op Perijns schoot, met zijn armen zo strak om haar heen dat ze amper kon bewegen. Voor hen laaide een vuur hoog op in een brede stenen haard.
2121 Ze hapte naar lucht die zo koud was dat scherven haar keel leken open te kerven. Om haar heen flonkerden ijspegels aan dikke takken en een ijskoude wind gierde door het kale woud. Perijn was heel kwaad en ze moest weg van hem! Ze kon zich de bijzonderheden van de ruzie niet meer herinneren.
2122 Ze konden het nog steeds weer goedmaken. En ze zou hem die vernedering natuurlijk betaald zetten. Ze had trouwens een paar keer zijn bloed laten vloeien door een goed gemikte schaal of kan, al had ze dat eigenlijk niet gewild en ze wist dat hij haar nooit echt pijn zou doen.
2123 Het monsterachtige houtvuur reikte tot hoog boven haar. Een hoge stapel dikke blokken vormde een laaiend vuur. Ze was naakt. En koud. Zo koud. Hoe dicht ze ook naar het vuur kroop, haar botten leken wel bevroren, terwijl haar vlees door een schok in stukken uiteen kon vallen.
2124 Licht, het was heet, te heet. Maar ze was nog steeds koud van binnen. Nog dichterbij. Ze begon te krijsen vanwege de brandplekken en de vlijmende pijn, maar van binnen bleef ze een en al ijs. Nog dichterbij. Nog dichterbij. Ze zou hier sterven. Ze gilde, maar er was niets dan stilte en kou.
2125 De honger knaagde met botte tanden aan haar maag. Een heel grote, magere man met een wollen doek voor zijn gezicht tegen de kou zette met geweld iets tegen haar mond, de rand van een grote aardewerken kom. Zijn verrassend groene ogen leken op smaragden en werden omringd door slordige littekens.
2126 Hij knielde op een grote, bruine, wollen deken naast haar neer; een tweede deken van grijze strepen was om haar blote lichaam geschikt. De smaak van hete thee met veel honing ontplofte op haar tong en met beide handen greep ze de magere pols van de man voor het geval hij de kom weg wilde halen.
2127 Hij trok zijn pols uit haar zwakke greep, maar alleen om uit een leren waterzak die over zijn schouder hing, de kom weer te vullen met een donkere vloeistof. Uit de kom stegen damp en de geur van thee op. Ze rilde zo hevig dat ze bijna omviel en klemde de dikke deken om haar heen.
2128 Ze dacht echter alleen aan de warmte, niet aan gepaste kleding, hoewel ze van beide zaken weinig bezat. De tanden van de honger werden scherper en ze bleef rillen. Van binnen was ze bevroren en de hitte van de thee was reeds een herinnering. Haar spieren leken gestold vet van een week oud.
2129 Iemand had het bloed van Bains gezicht gewassen, maar in tegenstelling tot de vorige keer waren de twee Speervrouwen even beverig en in zichzelf teruggetrokken als de anderen. Iedereen zag eruit – hoe zei Perijn het ook al weer? – alsof ze van achter naar voren door een kwastgat waren getrokken.
2130 Heel even probeerde ze fronsend een verdwijnende gedachte vast te houden. Natuurlijk! Waar waren de anderen? Een ontsnapping zou gemakkelijker zijn als de anderen waren vertrokken om iets te gaan doen. Er was echter nog iets. Iets neveligs wat ze niet te pakken kon krijgen.
2131 Ongeveer honderd stap verder, amper zichtbaar door de verspreide bomen en vallende sneeuw, trok gestaag een stroom mensen, pakdieren, wagens en karren voorbij. Geen stroom. Een vloed van Aiel die naar elders vertrokken. In plaats van met honderdvijftig Shaido moest ze nu met een hele stam afrekenen.
2132 Razend was een betere omschrijving. Ze had geen zin haar hoofd van de heerlijke kom af te wenden, maar richtte haar ogen toch op de hurkende reus die haar als een zak graan had gedragen en haar genadeloos had geslagen. Vaag herinnerde ze zich die slagen te hebben verwelkomd, maar dat was onmogelijk.
2133 Elk beetje kennis kon helpen bij een ontsnapping. Dus ze hadden hun gevangenen tegen de kou beschermd? Nou, niemand zou het gevaar van bevriezing hebben gelopen als Rolan en de anderen er niet waren geweest. Niettemin was ze hem wellicht iets verschuldigd. Een kleinigheid, alles bij elkaar genomen.
2134 Ze moest nadenken. Goed nadenken! Haar hersens waren het enige wapen dat ze bezat, maar op dit moment hadden ze net zo goed bevroren kaas kunnen zijn. Ze nam een grote slok hete thee en dwong zich te bedenken hoe duizenden Shaido in haar voordeel konden werken. Ze kon echter niets bedenken.
2135 Afgezien van leden van koningshuizen konden maar weinigen zich iets dergelijks veroorloven. Ondanks dit alles werd Failes aandacht vooral getrokken door de twee anderen. Iets maakte haar duidelijk dat het Wijzen waren. Ze straalden te veel gezag uit om iets anders te kunnen zijn.
2136 Ze was zeker een pas lang, bijna even lang als de meeste Aielmannen, terwijl de ander minstens een halve hand groter was dan Perijn! Ze was echter niet fors. Zandkleurige haren stroomden overvloedig omlaag en werden uit haar gezicht gehouden door een brede donkere doek.
2137 Al die zware halskettingen van ivoor en goud moesten aanvoelen als banden van ijs! Toen ze voor de geknielde gevangenen bleven staan, fronste de vrouw met het arendsgezicht afkeurend naar de Shaido die hen gevangen hadden genomen, waarna ze met haar vrije hand gebaarde dat ze weg moesten gaan.
2138 De drie Speervrouwen draaiden zich meteen om en haastten zich naar de voorbijtrekkende Shaido. Net als een van de mannen, maar Rolan en de anderen wisselden eerst enkele nietszeggende blikken uit voor ze de anderen volgden. Misschien betekende het iets, misschien niets.
2139 Faile kromp ineen toen de blik op haar viel en begroef haastig haar gezicht in de kom. Ze had Therava nooit eerder gezien, maar in haar blik herkende ze het soort vrouw dat Therava was. Iemand die elke uitdaging volkomen wilde neerslaan en reeds in een achteloze blik een uitdaging kon zien.
2140 Ontsnappen zou meer dan moeilijk worden als Therava persoonlijk belangstelling voor haar vertoonde. Niettemin hield ze de vrouw vanuit haar ooghoeken in de gaten. Het leek wel of ze naar een bandadder met in de zon glinsterende schubben keek die zich een voet van haar gezicht opgericht hield.
2141 Je hoeft niet tweemaal naar me te kijken, koudbloedige heks. Ze hoopten dat de anderen ook zagen wat voor vrouw deze Aiel was. Alliandre niet. Ze probeerde wankelend op haar gezwollen voeten overeind te komen, waarna ze met een van pijn vertrokken gezicht weer op haar knieën zakte.
2142 Mijn leenvorstin en ik eisen een passend onderkomen tot alles geregeld kan worden, en zo ook voor haar dienstmeid. De anderen mogen met minder toe, zolang hun maar geen kwaad wordt gedaan. Ik zal geen losprijs betalen als u de minste van de dienaren van mijn leenvorstin slecht behandelt.
2143 Ik heb Alliandre eenmaal eerder gezien, jaren geleden, en het meisje uit mijn herinnering kan heel goed deze vrouw zijn. Ze werd tot koningin van Geldan gekroond. Maar wat ze in Amadicia doet, weet ik niet. Zowel de Witmantels als Ailron zouden haar ogenblikkelijk oppakken als ze.
2144 In zekere zin leek het of ze Logain zag of Mazrim Taim. Sevanna had eveneens met bloed en vuur haar naam hoog aan de hemel geschreven. Cairhien zou nog jaren nodig hebben om te herstellen wat zij had verwoest en de rimpelingen hadden zich verspreid over Andor, Tyr en nog verder.
2145 Sevanna maakte haar rondje af en keerde terug naar een plek waar Faile haar duidelijk kon zien. Ze trok de teugels aan en keek naar de Wijzen. Haar volle lippen waren stijf op elkaar geperst. De ijzige wind deed haar mantel rimpelen, maar ze leek het niet te merken, net als de sneeuw op haar hoofd.
2146 Met uitdrukkingsloze maskers keken Therava en Someryn paard en ruiter na tot de sneeuw haar onzichtbaar maakte. Een belangrijk gesprekje, althans voor Faile. Ze herkende wederzijdse haat en spanning die zo strak stond als een harpsnaar. Een zwakheid die uitgebuit kon worden.
2147 Blijkbaar waren niet alle Shaido hier, hoewel het er aan de onophoudelijk voorbijtrekkende stroom te zien meer dan genoeg leken. Toen kwam Galina bij haar en werd al het andere uit haar gedachten verdreven. Galina probeerde haar kalm en beheerst aan te kijken, maar slaagde daar niet goed in.
2148 De in het wit geklede vrouw stapte achteruit en Faile zakte in elkaar, met haar gezicht op de bruine deken, waar ze tegen de ruwe wol lag uit te hijgen. Haar voeten deden geen pijn meer, maar Heling veroorzaakte altijd honger en na het ontbijt van gisteren had ze niets meer gegeten.
2149 Ze had bordenvol met alles wat op voedsel leek kunnen opslokken. Ze voelde zich niet langer moe, maar haar spieren leken nu van water in plaats van pudding. Ze duwde zich op met armen die haar gewicht niet wilden dragen en trok onhandig de grijsgestreepte deken weer om haar heen.
2150 Ze voelde zich verbijsterd, niet alleen door wat ze had gezien voordat Galina haar vastpakte, maar ook door de Heling zelf. Dankbaar liet ze toe dat de man met de littekens een dampende kom thee tegen haar mond zette. Ze wist niet zeker of haar vingers hem hadden kunnen vasthouden.
2151 Haar uitgestrekte armen en benen schoten wild schokkend alle kanten op, terwijl ze zwakjes trachtte zich te beheersen. Galina had nu haar handen om Chiads hoofd gelegd en Chiad veerde met uitgestrekte armen recht overeind, terwijl met een luide zucht alle adem leek te ontsnappen.
2152 En ook nog volkomen bereid om de voeten van Sevanna en Therava te kussen! Een Aes Sedai! Galina stond rechtop achter de ineengezakte Arrela, de laatste in de rij, en hijgde licht na de inspanning om zoveel mensen zo snel te helen. Ze wierp een blik op Therava alsof ze op lof hoopte.
2153 Maar zonder haar een blik te gunnen begaven de twee Wijzen zich naar de stroom Shaido. Ze praatten zachtjes, met hun hoofden dicht bij elkaar. De Aes Sedai trok een lelijk gezicht, hield haar rok op en haastte zich zo snel mogelijk achter hen aan. Ze keek echter een aantal keren om.
2154 Slechts een ervan was een Aiel, een slanke rossige met een smal wit litteken van haargrens tot kaak. Faile herkende een kleine bleke Cairhienin en vermoedde van anderen dat ze Amadicianen of Altaranen waren. Ze waren langer en donkerder en er was zelfs een gebronsde Domani bij.
2155 Het vlees was zo taai als leer, de kaas bijna steenhard en het brood niet veel zachter, maar alles smaakte haar heerlijk! Ze watertandde bijna bij elke hap. Terwijl ze op de kaas kauwde, knoopte ze de laatste laarsveter vast en stond op, waarbij ze haar kleren gladstreek.
2156 Niemand dwong haar op een bepaalde plaats te blijven, dus ploeterde ze vermoeid van voor naar achter door de stoet, vergezeld van Alliandre en Maighdin. Dat ze haar handen in de mouwen gevouwen hield hemoeilijkte het lopen, vooral als ze door dikke sneeuw moest waden, maar ze bleven wel warm.
2157 Hoewel Faile haar dienstmeid slechts kort aankeek, was dat voldoende om Maighdin met een rood hoofd te laten stamelen. Wat was er in die vrouw gevaren? Goed, haar gedrag was misschien niet zoals je van een dienstmeid mocht verwachten, maar ze kon Maighdins felheid bij een ontsnapping niet missen.
2158 Als een van jullie daartoe kans ziet, moet je die kans grijpen. Deze kleren helpen je om je in de sneeuw te verbergen. Als je dan een dorp hebt gevonden, kan het goud dat ze ons zo welwillend hebben verstrekt, ervoor zorgen dat je naar mijn echtgenoot terug kunt keren. Hij zal ons volgen.
2159 Haar gevangenschap had een vlammend vuur in haar hersenen aangestoken! Ze hoorden haar bevelen op te volgen, maar ze liet haar woorden wegsterven voor ze ze had uitgesproken. Uit de grote groep Shaido maakten enkele donkere gestalten zich los die naar hen toe kwamen lopen.
2160 Therava liep voorop. Ze mompelde iets, waarna de anderen inhielden en op afstand bleven terwijl Therava zich bij Faile en de twee anderen voegde. Haar felle ogen leken zelfs Maighdins vurigheid te blussen, al keek ze haar maar eenmaal aan. Voor haar was ze de moeite van een blik nauwelijks waard.
2161 Mogelijk overtuigde die heesheid Therava echter. Mensen zoals zij geloofden sterker in vrees als reden dan elke andere. Ze glimlachte in elk geval, maar het was geen warme glimlach. Haar dunne lippen krulden iets en als er al iets van gevoel merkbaar was, was dat er een van voldoening.
2162 Elke dag zal een Wijze jullie ondervragen en dan herhalen jullie elk woord van Sevanna en noemen jullie de namen van de persoon die ze aanhoorde. Als ze in haar slaap praat, herhalen jullie wat ze mompelt. Doe mij dat genoegen en ik zal ervoor zorgen dat jullie worden achtergelaten.
2163 Dat wist ze wel zeker. Therava zou geen gevaar willen lopen. Ze zouden het wellicht voor de nacht viel al niet overleven. Deze sneeuw kon heel snel drie in het wit geklede lijken verbergen en ze betwijfelde ten zeerste of iemand zou protesteren als Therava hier ter plekke hun kelen opensneed.
2164 Ze zag drie zachte natlanders, te zwak om ongehoorzaam te zijn. Zonder verder een woord te zeggen liet ze Faile los en draaide zich om. Enkele tellen later waren zij en de andere Wijzen in de sneeuw verdwenen. Een tijdlang worstelden de drie vrouwen zich zwijgend verder.
2165 Als ze nu zou toegeven, zou het lijken alsof Therava haar van gedachten had doen veranderen en dat haar angst voor de vrouw dat had veroorzaakt. Faile kende Alliandre en Maighdin goed genoeg om zeker te weten dat ze liever stierven dan toe te geven dat die vrouw hun angst aanjoeg.
2166 Om nog maar niet te denken aan de hoofden waar ze verantwoordelijk voor was. Elke hulp zou welkom zijn, van wie dan ook. De kille wind ging liggen terwijl ze over Galina nadacht, en toen kwam de sneeuw weer, steeds dichter en zwaarder, tot ze maar tien pas voor zich uit kon zien.
2167 Toen Galina zag dat ze was opgemerkt, ploeterde ze mee tussen Faile en Alliandre. Het ging niet soepel en vlot, maar ze leek het lopen in de sneeuw meer gewend te zijn dan de andere drie. Nu lag er echter niets deemoedigs in haar ogen. Haar ronde gezicht stond hard en haar ogen keken scherp rond.
2168 De eerste keer dat je probeert te ontsnappen, geselen ze je voetzolen net zo lang tot je niet meer kunt lopen. Dan binden ze je vast en leggen ze je op een kar tot je weer kunt lopen. De tweede keer is erger en de derde keer nog erger. We hebben hier een kerel die vroeger een Witmantel was.
2169 Er is een jongeman, Perijn Aybara. Je man? Inderdaad, ik heb doel getroffen. Dat zou Alliandres eed zeker verklaren. Sevanna heeft grandioze plannen met een man wiens naam verbonden is met die van jouw man. Rhand Altor. Als zij wist dat jij in haar handen was gevallen..
2170 Ze zaten in drie vallen verstrikt en elk van die drie was dodelijk. Gered worden leek opeens heel aantrekkelijk. Maar Faile was van plan hoe dan ook een uitweg te vinden uit deze benarde situatie. Ze haalde haar hand van haar eigen kraag en vocht zich al plannen makend een weg door de sneeuwstorm.
2171 De vallende sneeuw smolt niet langer meer op zijn verkilde vacht, maar de koude deerde hem niet. De kussentjes onder zijn poten waren gevoelloos, maar zijn poten draafden als een vurige storm en droegen hem verder, sneller en sneller, tot het land voor zijn ogen vervaagde.
2172 Zijn tanden zouden de kelen verscheuren van degenen die haar hadden gegrepen. Zijn kaken zouden hun beenderen vermorzelen! Jouw wijfje is hier niet, bracht Springer over, maar je bent hier te nadrukkelijk aanwezig, en te lang van je lichaam gescheiden. Je moet terug, Jonge Stier, of je zult sterven.
2173 Hij was Jonge Stier. Ooit had hij hier zijn valk gevonden, en hij kon het weer doen. Hij moest haar vinden. Naast die drang betekende de dood niets. Als een grijze flits sprong de andere wolf tegen zijn flank, en hoewel Jonge Stier groter was, viel hij log om omdat hij vermoeid was.
2174 Hij krabbelde in de sneeuw overeind, grauwde en viel uit tiaar Springers keel. Niets deed er meer toe. Alleen de valk. De wolf met de littekens vloog als een vogel de lucht in en Jonge Stier tuimelde omver. Springer kwam op de sneeuw achter hem neer. Luister, welp! bracht Springer heftig over.
2175 Ze is hier niet en je zult hier sterven als je hier nog langer blijft. Zoek haar in de ontwaakte wereld. Alleen daar kun je haar vinden. Ga terug en vind haar! Perijns ogen schoten open. Hij was doodop en hij voelde zich leeg en hol, maar de honger was niets vergeleken met de leegte in zijn borst.
2176 Hij was volkomen leeg en nam afstand van zichzelf, alsof hij een ander was die toekeek hoe Perijn Aybara leed. Boven hem klapperde een tentdak met blauwe en gouden strepen in de wind. Binnen was het halfdonker en er waren vele schaduwen, maar het zonlicht lichtte het heldere tentdoek op.
2177 De lucht was warm maar hij huiverde. Hij lag op een veren matras in een groot bed met massieve bedstijlen vol ingewikkeld verguld snijwerk. Door de geur van houtskool die in de korven brandde, rook hij een muskusachtige reukstof, en de vrouw die die geur droeg. Er was niemand anders.
2178 Een van haar kampstoelen kraakte toen ze ging verzitten. Hij was hier met Faile vaker geweest om plannen te bespreken. De tent was groot genoeg voor een heel gezin en Berelains fraaie meubels zouden in een paleis niet misstaan met hun ingewikkelde snijwerk en verguldsel.
2179 Ze hebben mijn mensen gevonden, dood, in een hinderlaag. Gedood op vijf of zes span afstand. Ik heb heer Gallenne bevolen om het kamp scherp te bewaken. Arganda heeft ook een grote groep ruiters klaarstaan en heeft verkenners weggestuurd. Tegen mijn raad in. De man is een dwaas.
2180 Gaul zou zich niet laten verrassen. Jondien evenmin, zelfs niet door Aiel. Ze zochten nog steeds en dat betekende dat Faile nog leefde. Ze zouden allang zijn teruggekeerd als ze haar lichaam hadden gevonden. Dat moest hij geloven. Hij lichtte een van de blauwe dekens iets op.
2181 Ze... ze leek bang dat je zou sterven, zelfs na haar Heling. Je sliep als een man die al dood was. Ze zei dat je bijna aanvoelde als iemand die zijn ziel verloren had, en koud bleef, hoeveel dekens er ook over je heen werden gegooid. Dat voelde ik ook toen ik je aanraakte.
2182 Het enige licht in de tent kwam van een kaars op een tafeltje naast Berelains stoel, maar voor zijn ogen was het meer dan genoeg, zelfs nu ze prikten van vermoeidheid. Ze was zedig gekleed, in donkergroene rijkleding met een hoge hals waarin haar kin in een rijke laag kant lag genesteld.
2183 De kleren die hij gedragen had, lagen netjes opgevouwen op een weelderig versierde reiskist met goudbeslag. Zijn met bont afgezette mantel lag over de zijkant van de kist en zijn bijl stond naast zijn laarzen, boven op de kleurrijke bloementapijten die als in een huiskamer over elkaar heen lagen.
2184 In haar ergernis nam ze niet eens de moeite een mantel om te slaan. Even zag hij door de opening dat het nog steeds sneeuwde. Niet zo erg als de vorige nacht, maar de witte vlokken kwamen gestaag neer. Zelfs voor Jondien zou het moeilijk zijn om na de afgelopen nacht nog een spoor te vinden.
2185 Vier vuurkorven verwarmden de tent, maar zodra zijn voeten de tapijten raakten, trok de ijzige kou door hem heen en haastte hij zich naar zijn kleren. In feite leek het meer op strompelen, maar hij wankelde niet. Hij was zo moe dat hij zo op de tapijten in slaap had kunnen vallen.
2186 Misschien had de wolfsdroom – het verlaten van zijn lichaam en zijn sterke aanwezigheid in die droom – daar iets mee te maken, en de Heling had alles waarschijnlijk versterkt. Hij had sinds de vorige ochtend niets meer gegeten en na een nacht in de sneeuw had zijn lichaam niets meer om op te teren.
2187 Jondien zou haar vinden. Of Gaul. Levend. De rest deed er niet toe. Hij voelde zich verdoofd. Hij had niet verwacht dat Berelain zelf zou terugkomen, maar een koude vlaag bracht de geur van haar reukwater met zich mee, terwijl hij nog bezig was zijn broek aan te trekken.
2188 Dat nieuws kon heel veel betekenen of helemaal niets. Misschien dacht de man dat hij de Seanchanen ook naar de Drakenheer kon leiden. Hij was er gek genoeg voor. Maar... Faile had die dwazen als verspieders gebruikt? Had ze Abila binnen laten sluipen? En het Licht mocht weten wat nog meer.
2189 Ze had het hem tenminste kunnen vertellen. Of had ze het verzwegen omdat haar dienaren niet de enigen waren die hun neuzen in verboden zaken staken? Dat zou best iets voor haar kunnen zijn. Faile bezat echt een haviksgeest. Ze zou zelfs kunnen denken dat her leuk was om zelf ook te verspieden.
2190 Perijn deed zijn mond dicht en hoopte dat ze niets had opgevangen. Berelain glimlachte; het scheen haar niets te doen. De kamermeid zette het blad op de grootste tafel en spreidde haar blauwe rok met gouden strepen in een diepe kniks voor Berelain en nog een, korter, voor hem.
2191 Van het blad stegen de geuren op van schapenvlees en kruidenwijn, die Perijns maag lieten knorren, maar zelfs met twee gebroken benen zou hij nog niet zijn gebleven. Hij slingerde zijn mantel om zijn schouders en liep met grote stappen de sneeuwbui in terwijl hij zijn handschoenen aantrok.
2192 Dikke wolken verborgen de zon, maar aan het licht te zien was de ochtend al een paar uur oud. Er waren voetpaden in de sneeuw gelopen, maar de witte vlokken die uit de lucht vielen, vormden een steeds dikkere laag op de kale takken en gaven de sparren en dennen een nieuwe mantel.
2193 Ondanks de bomen had men een rechte lijn kunnen trekken door alle rijen kampvuren, en ze waren zelfs bijna even groot als maar menselijk mogelijk was. De voorraadwagens uit Cairhien waren allemaal opgeladen en de paarden ingespannen, en ook die stonden in een rechte lijn.
2194 Nergens was er enig teken te zien van duizenden lieden die zich verzamelden. Nergens ware brede platgetrapte paden in de sneeuw om te volgen. Er waren zelfs helemaal geen voetstappen tussen de drie kampen. Als Annoura bij de Wijzen was, had ze al een hele tijd op de heuvel gezeten.
2195 Hij keek even naar Berelains tent, maar de gedachte om terug te gaan liet zijn nekharen overeind komen. Wat verderop stond nog een andere tent overeind, de kleinere gestreepte tent van Berelains twee dienaressen. Ondanks de sneeuwval zaten Rosene en Nana op kampstoeltjes voor de kleine tent.
2196 Ze hadden gezelschap en dat was wellicht de reden waarom ze niet binnen om een vuurkorf zaten gebogen. Ongetwijfeld stond Berelain erop dat haar dienaressen zich fatsoenlijker gedroegen dan zijzelf. Gewoonlijk leken Berelains dievenvangers samen zelden meer dan drie woorden uit te wisselen.
2197 Binnen gehoorsafstand van Perijn tenminste, maar nu gebaarden ze druk en lachten met Rosene en Nana mee. Ze waren heel gewoon gekleed en zo nietszeggend dat ze bij een botsing op straat niet eens zouden opvallen. Perijn kon nog steeds niet zeggen wie Santes was en wie Gendar.
2198 Een keteltje naast het vuur rook naar stoofpot van schapenvlees. Hij probeerde de geur te negeren, maar zijn maag rommelde toch. De gesprekken stopten toen hij dichterbij kwam. Voor hij bij het vuur was, gluurden Santes en Gendar met volstrekt nietszeggende gezichten van hem naar Berelains tent.
2199 Na heel wat gegiechel en vlugge blikken naar hem, naar elkaar en naar Berelains tent zei Nana dat ze het niet zeker wist, maar ze dacht dat het die kant op was, en ze wuifde vaagjes met een hand naar het zuidwesten. Rosene zei dat haar meesteres had gezegd dat het niet meer dan twee span ver was.
2200 Vermoeid sjouwde hij om de heuvel heen en bedacht wat hij moest doen. De dikke sneeuwlaag waar hij doorheen moest ploeteren toen hij het Mayeense kamp eenmaal verlaten had, maakte zijn slechte stemming er niet beter op, evenmin als de beslissingen die hij meende te moeten nemen.
2201 Weer anderen liepen langs de lijnen van de onbereden dieren en kalmeerden de gehalsterde paarden. De mannen die zich verspreid tussen de bomen op de heuveltop bevonden, zaten gehurkt rond tientallen kleine vuurtjes. Ze waren gekleed om uit te rijden en hielden de teugels van hun paarden vast.
2202 Er was minder orde dan bij de soldaten in de andere kampen, maar ze hadden Trolloks en Aiel bevochten. Iedere man droeg zijn boog op de rug en een volle pijlkoker aan de heup, soms in evenwicht gehouden door een zwaard of een lang mes. Gradi zat wonder boven wonder bij een vuur.
2203 Of er tenminste achter zouden komen waar ze werd vastgehouden. Een tijdlang leek het of dit de laatste goede gedachte was voor vandaag. De Rode Adelaar van Manetheren en zijn eigen wolfskopbanier hingen slap in de vallende sneeuw aan twee stokken die tegen een wagen waren gezet.
2204 De sneeuwbui nam toe en de vlokken vielen op de mantels van de mannen. De paarden hielden de staart tussen de benen tegen de koude. In een paar uur zou de bui opnieuw in een sneeuwstorm overgaan, zo niet eerder. Het was geen weer om de warmte van een kampvuur achter te laten.
2205 Dan kunnen Gradi of Neald ons er door een poort naartoe brengen. Stuur mannen naar Berelain en Arganda. Ik wil dat de Mayeners en Geldaners ook optrekken. Stuur verkenners uit en zeg dat ze niet alleen maar naar Aiel moeten uitkijken. Er zijn ook anderen die ons dood willen hebben.
2206 Terwijl hij op zijn paard wachtte, stapte hij dichter naar het vuur toe. Faile had gezegd dat hij moest leren leven met al dat heer Perijn gedoe, met het buigen en het eerbetoon, en de meeste tijd lukte het hem ook om alles te negeren, maar vandaag werd er weer een druppel gal aan toegevoegd.
2207 Zelf wilde hij iedereen redden, maar als hij moest kiezen, dan wist hij dat hij Faile zou nemen en de rest zou laten schieten. Hij zou alles doen om haar te redden. De geur van paarden hing zwaar in de lucht, maar hij rook iemand anders die geërgerd was en hij keek over zijn schouder.
2208 Ze stapte net genoeg opzij om niet per ongeluk omvergereden te worden door de mannen die door elkaar krioelden om ongeregelde rijen te vormen. Haar knokige hand greep de rand van haar mantel en de andere hield een met koper beslagen knuppel vast die bijna net zo lang was als haar arm.
2209 Maar niet om Lini op te zoeken, dat wist Perijn wel zeker. Niemand gaf Lini bevelen, behalve Faile. Mistroostig keek Perijn toe hoe de verkenners uitreden door de vallende sneeuw, tien mannen die de omringende bomen al bespiedden voor ze uit het zicht van de wagens waren.
2210 Hij had gedacht dat hij alleen met Rosene en Nana te maken had. Waarschijnlijk had Lini het aan Breane Taborwin, Failes andere kamerdienares, verteld zodra ze vanochtend terug was gekomen, en inmiddels zou Breane het wel aan iedere vrouw in het kampement verteld hebben.
2211 Er zaten genoeg vrouwen bij de paardenknechten en wagenrijders, en als echte Cairhienin zouden die maar al te graag alles ook aan de mannen overbrengen. Dat soort zaken werd in Tweewater niet bepaald vriendelijk opgenomen. Als je die naam kreeg, was het niet gemakkelijk om er weer vanaf te komen.
2212 Plotseling zag hij het ontwijken van de mannen in een nieuw licht, evenals de manier waarop ze hem onzeker hadden aangekeken en de spuwende Lem. In zijn herinnering werd Kennes glimlach een grijns. Het enige lichtpuntje was dat Faile het niet zou geloven. Natuurlijk niet.
2213 Hij zei tegen zichzelf dat het was omdat hij moe en hongerig was, dat hij alleen maar rust en iets in zijn maag wilde hebben. Dat maakte hij zichzelf wijs, maar hij bleef verbrande boerderijen zien en opgehangen lijken aan de kant van de weg, mannen en vrouwen en zelfs kinderen.
2214 Zelfs als Rhand nog in Altara was, werd het een lange reis. Een lange reis, en hij had geen keus. Geen keus die hijzelf kon maken. Hij stond met zijn voorhoofd tegen Stappers zadel geleund toen een groep jonge dwazen die zich aan Faile gehecht hadden, naar hem toe kwam lopen.
2215 Hij richtte zich vermoeid op. Van hem mocht de sneeuw hen allemaal begraven. Selande Darengil plantte zich naast Stappers achterhand. Ze was een kleine, slanke vrouw die haar in groene handschoenen gestoken handen in de zij zette en een boze rimpel op haar voorhoofd toonde.
2216 Alle vrouwen droegen mannenkleren en zwaarden, en waren gewoonlijk tweemaal zo snel bereid om die te gebruiken als de mannen, en dat betekende heel wat. De mannen en vrouwen waren lichtgeraakt en zouden elke dag tweegevechten houden als Faile er geen einde aan had gemaakt.
2217 En daardoor was zijn dochter van behoorlijk hogere stand dan Selande, die slechts een lagere Cairhiense edelvrouwe was. Maar Medore slikte heftig en haar ogen werden groot, alsof ze verwachtte levend gevild te worden. Ineens had Perijn genoeg van deze dwazen en hun verwrongen plannen.
2218 Als verontschuldiging was het niet veel, en zo aanvaardden ze het ook. Een grom van Selande was naast hun boze blikken het enige antwoord dat hij kreeg, waarna ze wegstampten. Her was niet anders, zolang ze hun woord maar hielden. Het hele stel had tezamen nog geen dag eerlijk werk verricht.
2219 De wagens trokken zuidwaarts, glijdend op hun sleden achter de trekpaarden. De paarden lieten diepe sporen na, maar de sleden maakten ondiepe sleuven die de vallende sneeuw onmiddellijk opvulde. De laatste mannen op de heuvel haastten zich in het zadel en voegden zich bij de wagens.
2220 Tien gesluierde Aiel kwamen in een drafje door de sneeuwbui naar hen toe. Een ervan voerde een groot wit paard mee. Achter hen reden drie mannen gehuld in een mantel met kap. Er was iets merkwaardigs aan de manier waarop de Aiel bewogen. En op het zadel van het witte paard was een bundel gebonden.
2221 Hun paarden zagen er even vermoeid uit als hij zichzelf voelde, bijna volledig uitgeput. Hij wilde Stapper tot galop dwingen om te horen wat ze te melden hadden. Hij vreesde hun nieuws. De raven zouden bij de lichamen gewreest zijn, vossen, misschien dassen en het Licht mocht weten wat nog meer.
2222 Hij probeerde die gedachte vast te houden, maar het deed pijn, alsof hij met blote handen een scherp lemmet vasthield. Hij steeg af, struikelde en moest zich aan het zadel vasthouden om niet om te vallen. Hij voelde zich verdoofd rondom de pijn van het vasthouden aan die ene gedachte.
2223 Het was niet één bundel op het fraai versierde zadel, maar een stel kleinere bundels die eruitzagen als bijeen geraapte vodden. De Speervrouwen droegen grove sneeuwlopers gemaakt van wijnranken en veerkrachtige pijnboomtakken met naalden. Dat was de reden waarom ze zo vreemd liepen.
2224 Jondien moest hun hebben geleerd hoe ze die moesten maken. Hij probeerde zijn aandacht erbij te houden en dacht dat het gebons van zijn hart zijn ribben zou verbrijzelen. Sulin bracht haar speren en gesp over naar haar linkerhand en greep een van de bundels van het zadel voor ze naar hem toekwam.
2225 De overige Speervrouwen verzamelden zich om hem heen. Het waren bijna allemaal oudere vrouwen met harde gezichten, hoewel niet zo hard als dat van Sulin. De zwaardhanden stegen af – er was niet te zien dat ze de hele nacht in het zadel gezeten hadden – en bleven achter de Speervrouwen staan.
2226 Hij en Jondien Barran vonden sporen op de bomen waarvan ze zeiden dat die door wagens waren veroorzaakt. Een heleboel wagens. Als er kinderen zijn... Ik denk dat het een hele sibbe kan zijn, Perijn Aybara. Misschien meer dan één. Zelfs een sibbe heeft minstens duizend speren, en meer indien nodig.
2227 Hij slingerde zich in Stappers zadel en keerde om naar de krijgsmacht. De zwaardhanden liepen en hielden hun vermoeide paarden aan de teugel. De Speervrouwen namen Alliandres ruin mee en liepen naar de Wijzen. Masuri en Seonid reden naar voren om zich bij hun zwaardhanden te voegen.
2228 Hij vroeg zich af waarom ze er niet allemaal nieuwsgierig bij waren komen staan. Misschien was de reden wel heel eenvoudig, zoals dat ze hem met zijn verdriet alleen wilden laten als het nieuws slecht was geweest. Misschien. In zijn hoofd probeerde hij alles in elkaar te passen.
2229 Het leger te paard, Witmantels of Seanchanen. Het was als een puzzel die baas Lohan hem had leren maken: ingewikkelde stukjes metaal die uit elkaar gleden zonder hapering weer in elkaar zetten. Maar zijn hoofd voelde warrig elke keer dat hij stukjes wilde grijpen die niet in elkaar wilden passen.
2230 Neald knikte en keerde zijn ruin naar het kamp, waar hij zich de omgeving al had ingeprent. De meeste bevelen waren al gegeven. Er moesten ruiters uitgestuurd worden om de Mayeners en Geldaners te vinden, die gescheiden van elkaar zouden optrekken en elk hun eigen kamp zouden opslaan.
2231 De helft van de mannen droeg een lans, niet weggestoken maar onder de arm, klaar voor gebruik. Ze kwamen stapvoets naar voren. Sommigen droegen een wapenrusting, zoals een borstkuras of een helm, maar zelden allebei. Niettemin waren ze beter gewapend dan de andere volgelingen van Masema.
2232 Het gezicht van de man staarde als een dolle bergkat in een grot uit de kap van zijn mantel. Hoeveel van die lansen hadden gisterochtend een rode banier gehad? Toen hij niet meer dan enkele passen van Perijn af was, hief Masema zijn hand en liet zijn mannen halt houden.
2233 Deze man wist zowel Masema als de mannen uit Tweewater strak in de gaten te houden. Zijn donkere ogen brandden bijna even fel als die van Masema. Perijn dacht erover hun te vertellen dat een Tweewaterse voetboog op deze afstand dwars door een borstkuras en door de rug kon boren.
2234 Niettemin liep hun aantal in de duizenden. En ze hadden legers tegengehouden, wellicht zelfs Aiel. Een stukje van de puzzel in zijn geest verschoof. Hij viel bijna om van vermoeidheid en kon niet precies uitmaken hoe dat was gebeurd, alleen maar dat het was gebeurd. Hoe dan ook, ze gingen niet mee.
2235 De Gouden Lelie op de borst van haar vuurrode, met bont afgezette mantel was voor de burgers voldoende om haar te herkennen, maar ze hield haar kap achter op haar hoofd, zodat die haar gezicht omlijstte en de ene gouden roos op het erfdochterkroontje goed zichtbaar was.
2236 Hier reed niet Elayne, Hoge Troon van Huis Trakand, maar Elayne de erfdochter. Iedereen diende het te zien en te weten. De koepels van het nieuwe stadsdeel glinsterden wit en goud in het bleke ochtendlicht en ijspegels glinsterden aan de kale boomtakken in het midden van de hoofdstraten.
2237 Enkele venters en straatverkopers trotseerden de kou om luidkeels hun waren aan te prijzen, maar de meeste mensen haastten zich om alles snel af te handelen en zo vlug mogelijk weer naar binnen te kunnen. Maar dat je haast had, betekende nog niet dat je ook snel kon lopen.
2238 De stad puilde uit doordat het aantal inwoners nu groter was dan dat van Tar Valon. In deze drukte konden zelfs de enkelingen te paard nauwelijks sneller vooruitkomen dan iemand te voet. De hele ochtend had ze maar twee of drie rijtuigen gezien die zich door de straat bewogen.
2239 Andoranen spraken zich gewoonlijk duidelijk uit en de bewoners van Caemlin zelfs overduidelijk. Opstanden waren begonnen of koninginnen hadden hun troon verloren, omdat de stadsbewoners luidkeels hun ongenoegen op straat hadden geuit. Een ijzige gedachte deed Elayne huiveren.
2240 Ik zal hun lof verdienen. Vandaag deden de overvolle straten echter eenzaam aan tussen het verspreide gejuich. Ze had graag Aviendha als gezelschap gehad, maar Aviendha vond een ritje door de stad onvoldoende reden om op een paard te klimmen. Elayne kon haar gelukkig wel voelen.
2241 De meeste mensen op straat zouden zo op het eerste gezicht geen zuster herkennen, maar haar zwaardhand, Ned Yarman, reed vlak achter haar en hij trok alle aandacht. De lange, breedgeschouderde jongeman had lichtblauwe ogen en korenblond krullend haar tot op de schouders.
2242 Terwijl de groep zich een weg baande door de menigte, trokken de anderen rond Elayne ook veel aandacht. Acht vrouwen in de rode jassen en met de glimmende helmen en kurassen van de koninginnegarde waren zeker geen alledaags gezicht. Eigenlijk vormden ze iets volkomen nieuws.
2243 Juist om die reden had ze die vrouwen zelf uit de nieuwe rekruten gekozen. Hun gardesergeant, Caseille Raskovni, mager en even taai als een Speervrouwe, was een zeldzaamheid. Ze was de vrouwelijke wachter van een koopman geweest en had, zoals zij het stelde, bijna twintig jaar in het vak gezeten.
2244 Er was een kans dat die tien zusters zich onder de toeschouwers bevonden. Na haar aankomst in Caemlin waren er inmiddels twee vertrokken en drie bijgekomen. Dat gaf niet de indruk dat het een groep met een opdracht was. Geen van hen was van de Rode Ajah en Elaida zou zeker Roden mee hebben gestuurd.
2245 In het paleis ving Elayne af en toe een vreemde blik op van een zuster. Ze dachten ongetwijfeld aan de manier waarop zij tot zuster was verheven, maar leken haar desondanks wel als volwaardige Aes Sedai te aanvaarden, die, met uitzondering van Nynaeve, van hogere rang was dan de anderen.
2246 Halwin Norrij gaf haar stapels papieren met cijfers en feiten, en ook al maakte de eentonige stem van de hoofdklerk haar slaperig, ze wilde alles met eigen ogen zien. Norrij kon een rel even levenloos beschrijven als een verslag over de stadskelders of de kosten van het reinigen van de riolering.
2247 Overal zag ze vreemdelingen in de menigte. Kandori met snorren en gevorkte baarden, Illianers met baarden zonder snor. Arafellers met zilveren belletjes in hun vlechten. Bruin gebronsde Domani, olijfkleurige Altaranen en donkere Tyreners. De Cairhienin vielen op door hun lengte en bleke huid.
2248 Er waren te veel van deze stakkers in de stad. Elke dag verstrekte het paleis voedsel aan duizenden mensen uit keukens die overal in de stad waren opgezet, maar velen wilden niet eens komen om hun brood en soep op te halen. Elayne wenste hun de genade van het Licht en stopte de munt weer terug.
2249 Sommige andere vreemdelingen die ook in Caemlin beland waren, waren mannen en vrouwen die nu geen vodden meer droegen of uitgehongerd leken. De reden waarom ze destijds op de vlucht waren gegaan, deed er niet meer toe; ze hadden nu besloten dat ze ver genoeg hadden getrokken.
2250 Ze begonnen na te denken over een ambacht en aan hun bezittingen die ze hadden achtergelaten. In Caemlin kon iemand met vakkennis en inzet bijna altijd wel een geldschieter vinden. Er werden tegenwoordig nieuwe ambachten in de stad uitgeoefend. Vanochtend had ze al drie klokkenwinkels ontdekt.
2251 Vanaf nu zou Caemlin, in tegenstelling tot vroeger, zowel glas als kristal uitvoeren. De stad telde verder kantklossers die kant maakten dat net zo mooi was als dat uit Lugard, en dat was geen wonder, want ze kwamen bijna allemaal uit die stad. Het verbeterde haar stemming enigszins.
2252 Tenzij ze Andor erdoor zou verliezen, wat Dyelin vreesde. Als ze niet wilde dat vreemden in de garde de overhand kregen, moest ze voldoende mannen zien te vinden. Plus het geld om ze te betalen. Opeens voelde ze Birgitte heel duidelijk. Ze kwam eraan en was boos. Dat was ze de laatste tijd vaak.
2253 De binding zou haar rechtstreeks naar Elayne leiden. Ze sloegen de Naaldstraat in, die naar het zuiden leidde. Het was een behoorlijk brede straat, al was hij even bochtig als een rivier, en hij liep heuvel op, heuvel af. Vele geslachten geleden hadden er alleen spelden en naaldenmakers gewoond.
2254 Lang voor ze de Binnenstad hadden bereikt, kwam Birgitte hen in de Peermanslaan tegen, waar zich sinds de dagen van Ishara fruitwinkels bevonden en waar een handvol fruitkooplieden nog steeds hun winkel openhielden, al lag er deze tijd van het jaar weinig in de winkels.
2255 Ze hield haar ruige grijze rijdier pas in toen ze de stoet zag. Ze leek haar haast goed te willen maken en gunde zich enkele tellen om de vrouwelijke gardisten op te nemen en Caseilles garde groet te beantwoorden voor ze haar rijdier wendde om naast Elayne mee te stappen.
2256 Aviendha had gezegd dat ze gevolgd werden, maar zij had zeker geweten dat het een nachtelijke wandelaar was geweest. Het was trouwens niet eens zo gegaan. Niet zo. Birgittes woeste blik beloofde een later gesprek. Ze weigerde te begrijpen dat een zwaardhand haar Aes Sedai nooit afviel.
2257 Bloedvuur, als we het hele garnizoen mee hadden laten gaan, had dat in het oosten van Andor vele ogen getrokken en de overvallers zouden dan voor de zekerheid nog meer wapenknechten hebben meegenomen. En dan zouden ze bovendien ook nog Aringil in handen hebben gekregen.
2258 Ze was mager en haar vlechten met kralen hingen uit haar mantelkap. Haar dienstmeid, een onaanzienlijke vrouw met haar armen vol pakjes, deed haar meesteres onhandig na. De twee brede lijfwachten vlak achter de twee vrouwen droegen met koper beslagen vechtstokken en bleven waakzaam rechtop staan.
2259 Terwijl ze verder reden, neeg Elayne het hoofd om de hoffelijkheid van de Taraboonse te beantwoorden. Tot dusver had ze nog van geen enkele Andoraan iets dergelijks gezien. Het knappe gezicht achter de dunne sluier van de vrouw toonde iemand van oudere leeftijd. Ze was dus geen Aes Sedai.
2260 Naean zal zich niet gemakkelijk gewonnen geven, maar haar Huis bespreekt al wie tot haar terugkomst als Hoogzetel zal optreden, dus zal ze lang aarzelen en zal Elenia met marteling dreigen en dat wellicht ook echt doen. Uiteindelijk zal Naean Arawn zich achter Sarand scharen en dus Elenia steunen.
2261 In plaats daarvan dacht ze aan de Aes Sedai in Caemlin en aan de verspieders in het paleis. Aan de onbekenden die Elenia en Naean in handen hadden en aan de vraag hoe snel Birgitte nieuwe gardisten kon werven. Aan de overweging of het tijd werd het paleiszilver en haar andere juwelen te verkopen.
2262 Een koningin mocht geen angst tonen. Het koninklijk paleis was een krijtwitte verzameling van fraai bewerkte balkons en galerijen met zuilen op de top van de hoogste heuvel van de Binnenstad, tevens de hoogste heuvel van Caemlin. De slanke spitsen en vergulde koepels rezen hoog op in de middaghemel.
2263 Aan de voorzijde, aan de kant van het Koninginneplein, bevonden zich de grootse poorten. Hier hadden zich in het verleden enorme menigten verzameld om de toespraken van de koninginnen aan te horen of om luidkeels hun steun voor de vorstinnen van Andor uit te schreeuwen.
2264 Elayne kwam aan de achterkant binnen. De ijzeren hoeven van Vuurhart kletterden op de stenen toen ze de hoofdstal binnenstapte. Het was een brede, uitstekende vleugel met aan beide zijden rijen hoge stalboogdeuren met daarboven een lang witstenen balkon, eenvoudig en sterk.
2265 Bij de buitenmuur stegen nog dertig gardisten op, klaar om in paren een rondgang door de Binnenstad te maken. Normaal gesproken zouden er gardisten zijn die als hoofdtaak hadden de orde op straat te bewaken, maar nu er maar zo weinig gardisten waren, moesten ook de paleiswachten dit werk doen.
2266 Een forse vrouw in fraaie rijkleding met groene strepen en een blauwgroene mantel. Ze zat al op haar grijze ruin terwijl een van haar zwaardhanden, Venr Kosaan, op zijn vos klom. Hij was donker van uiterlijk en in zijn krullerige haren en baard was hier en daar wat grijs te zien.
2267 De Groene zuster keek nadenkend onder de beschermende mantelkap en Kosaan deed zelfs dat niet eens. Hij schonk Birgitte en Yarman slechts een knikje. Zonder verder op of om te kijken vertrokken ze zodra de laatste gardisten van Elaynes geleide de met ijzer beslagen poort waren binnengereden.
2268 Maar sommige gardisten bij de muur bleven staan, met een voet in de stijgbeugel, en keken naar de nieuwelingen. Ze hadden haar pas een uur later verwacht en afgezien van de enkeling die nooit verder dacht dan zijn neus lang was, besefte iedereen in het paleis de onstabiele situatie.
2269 Afgezien van de sergeant waren er nog maar drie anderen langer in dienst van de garde, maar hier stonden geen kersverse nieuwelingen. Stalknechten in rode jassen met de geborduurde Witte Leeuw op een schouder snelden de stallen uit, hoewel ze eigenlijk niet veel te doen hadden.
2270 Zoals altijd voerde hij nauwgezet zijn werk uit. Birgitte keek woest rond, de vuisten in de zij, en hield blijkbaar de mannen in het oog die de komende vier uur de orde in de Binnenstad gingen bewaren. Het zou Elayne echter verbazen als Birgittes gedachten echt naar die mannen uitgingen.
2271 Zij had in elk geval haar eigen zorgen, maar probeerde die niet overduidelijk te tonen. Ze nam de schrale vrouw op die Vuurhart bij de teugels vasthield, evenals de magere man die voor haar afstijgen een met leer bekleed opstapje had neergezet en de stijgbeugel vasthield.
2272 Hij bleef onverstoorbaar terwijl de vrouw het paard wat toefluisterde en zijn neus streelde. Geen van beiden keek echt naar Elayne al hadden ze wel hoffelijk het hoofd geknikt. Hoffelijkheden kwamen pas nadat Elayne niet door alle drukte door een schichtig paard uit het zadel kon worden gegooid.
2273 Het deed er niet toe dat ze hun hulp niet nodig had. Ze was hier niet meer op het platteland en ze behoorde de regels te volgen. Desondanks probeerde ze niet fronsend rond te kijken. Ze besteedde geen aandacht meer aan het tweetal toen ze Vuurhart wegleidden en keek niet om, al wilde ze dat wel.
2274 De raamloze toegangshal achter de zuilen leek schemerig, ook al waren enkele staande spiegellampen aangestoken. Eenvoudige lampen met ijzeren krullen. Alles hier was bedoeld om nuttig te zijn. De gepleisterde kooflijsten waren onversierd en de witstenen muren kaal en glad.
2275 Een kale man met een trots gezicht keek haar wel aan, maar niet direct in de ogen; wellicht was hij bang om te vrijpostig te zijn. Een slanke jonge vrouw die scheel keek, maakte al te overijverig een glimlachende kniks, maar misschien wilde ze alleen tonen dat ze oplettend was.
2276 Elayne liep snel verder, gevolgd door Birgitte, voordat ze hen woest begon aan te kijken. Achterdocht smaakte bitter. Sareitha en haar zwaardhand begeleidden hen slechts enkele passen en toen mompelde de Bruine zuster iets over boeken die ze in de boekenzaal na wilde zien.
2277 Ik zet nooit kinderogen op en ik spring niet op. Heb je me daarom met een titel opgezadeld? Zodat ik daarmee aan de lijn kwam te liggen? Het zou niet de eerste stomme gedachte in jouw hoofdje zijn. Voor iemand die meestal zo helder en goed nadenkt... Laten we het er later over hebben.
2278 Ze beende weg en haar lange paardenstaart had als de staart van een boze kat omhoog kunnen staan. Elayne stampte geërgerd met haar voet. Birgittes titel was een terecht verdiende beloning, meer dan tienmaal verdiend sinds ze de vrouw had gebonden! En daarvoor al tienduizend keer.
2279 Niet wanneer het om belangrijke zaken ging – wanneer zijzelf ze trouwens belangrijk vond – maar het gold wel voor alle andere opdrachten, vooral wanneer ze die betitelde als onnodig riskant of onbetamelijk. Alsof Birgitte Zilverboog over gevaren haar mond open mocht doen.
2280 Ze keek graag naar mooie mannen, al had ze een voorkeur voor mensen die zware klappen leken te hebben opgelopen. Elayne wilde haar niet veranderen, want ze bewonderde haar, mocht haar en beschouwde haar als een vriendin, maar ze had graag meer gemerkt van de binding tussen zwaardhand en Aes Sedai.
2281 Opeens besefte ze dat ze stilstond en met een boos gezicht in het niets staarde. Dienaren kwamen aarzelend voorbij en hielden hun oog op de vloer gericht alsof ze bang waren dat haar boosheid voor hen was bedoeld. Ze ontspande zich en wenkte een slungelige jongen met puistjes.
2282 Zijn grote ogen flitsten naar haar Grote Serpent ring, waarna hij een hoog geluidje slaakte en zelfs nog dieper boog voor hij hardhollend verdween. Onwillekeurig glimlachte ze. Het was een gok geweest maar hij was te jong om een verspieder te zijn en te zenuwachtig om iets verbodens te doen.
2283 Ze was zeker even vroeg opgestaan als Elayne, waarschijnlijk nog eerder, maar haar scharlakenrode tabberd leek net gestreken en de Witte Leeuw op de voorkant zag er even schoon en wit uit als pasgevallen sneeuw. De dienaren haastten zich nog meer en poetsten nog harder toen ze haar zagen.
2284 Ze zei het zo zacht dat die het alleen hoorde, ik heb er echter wel een paar ontdekt. Een vrouw en een man die allebei in dienst zijn genomen in de laatste maanden van uw moeders regering. Zij verlieten het paleis zodra het nieuwtje de ronde deed dat ik iedereen ondervroeg.
2285 Naean en Elenia waren vaak in her paleis geweest in die laatste maanden van haar moeders regering. En hadden dus ruimschoots de kans om hier ogen en oren te planten. Niet alleen dat stel had in het paleis gewoond, ook anderen die de aanspraak van Morgase Trakand op de troon hadden bestreden.
2286 Ze wilde altijd weten waarom mensen Elayne wilde spreken, zodat ze het kaf van het koren kon scheiden en Elayne er niet onder begraven werd, maar de hoofdklerk zag nooit enige aanleiding een tipje van zijn sluier voor haar op te lichten. Zij vertelde hem trouwens ook nooit iets.
2287 Beide groepen hebben een verzoekschrift ingediend om verlaging van de belastingen vanwege de zware tijden en nu willen ze dat komen toelichten. Mijn vrouwe heeft geen raad van mij nodig om hun te zeggen dat het voor iedereen moeilijke tijden zijn. Er komt ook een groep vreemde kooplieden.
2288 Ik regeer over Andor, had Elaynes moeder haar ooit eens onder vier ogen gezegd, maar soms denk ik dat Harfor mij regeert. Haar moeder had het lachend gezegd, maar wel zo dat ze het echt zo bedoelde. Als ze er goed over nadacht, zou vrouwe Harfor als zwaardhand tienmaal zo erg zijn als Birgitte.
2289 Dat was wel heel gek in de winter. Ze waren bij de grote deuren van haar vertrekken aangekomen. In het hout waren leeuwen uitgesneden. Kleinere leeuwen dan op de deuren van haar moeders vleugel, maar nooit was bij haar de gedachte opgekomen de koninklijke vertrekken te gebruiken.
2290 Ze werden afgezonderd en mochten met niemand spreken behalve met de vrouw die hen door de zalen begeleidde. De huisvrouwe wist wanneer ze geen vragen mocht stellen, maar ze had er een hekel aan als ze niet wist wat er in het paleis gaande was. Haar stem veranderde echter in het geheel niet van toon.
2291 Regeren betekende eindeloze weken van verveling en de uren waarin je kon doen wat je zelf wilde, waren zeldzaam. Ergens achter in haar hoofd zweefde Birgitte, een harde bol van pure ergernis en boosheid. Ongetwijfeld werkte ze zich door die stapel papieren op haar tafel heen.
2292 Dus liep ze snel door, verloren in gedachten, en zag ze nauwelijks waar ze was. Wat vond Norrij zo dringend? Het herstel van de bestrating in elk geval niet. Hoeveel verspieders? De kans dat vrouwe Harfor ze allemaal ving, was klein. Ze sloeg de hoek om en voelde opeens geleidsters voor haar.
2293 Kirstian en Zareya droegen volkomen witte kleren en bleven zorgvuldig een pas achter Vandene staan terwijl ze gedwee hun handen voor hun middel gevouwen hielden. Hun haren waren simpel achterover gekamd en ze droegen geen sieraden. Bij Novices werden sieraden ten sterkste afgeraden.
2294 Het waren Kinsvrouwen geweest en Kirstian was nog wel lid van het Naaikransje. Ze waren beiden weggelopen uit de Witte Toren en er waren voorschriften voor de omgang met weglopers. Die regels lagen verankerd in de wet van de Toren en hoe lang geleden dat gebeurd was, deed er niet toe.
2295 Kleine fouten die bij anderen door de vingers werden gezien, werden zwaar bestraft. Eenmaal weer in de Toren moesten ze een nog veel zwaardere straf ondergaan, een geseling in het openbaar, en daarna moesten ze nog minstens een jaar op hun smalle en pijnlijke pad blijven.
2296 Half geoefende vrouwen waren te gevaarlijk in de wereld buiten de Toren. Elayne had die paar keer dat ze bij hen was getracht toegeeflijk te zijn, want de Kinsvrouwen waren niet echt half geoefend. Ze hadden evenveel ervaring met de Ene Kracht als een Aes Sedai, al hadden ze geen lessen gehad.
2297 Het verbaasde haar niet dat ze een onderdrukte gretige glans in de ogen van de wee vrouwen zag en een houding die beloofde dat ze zich goed zouden gedragen. Ze wilden net als ieder ander deze kans met beide handen aangrijpen. Ze was gewoon verbaasd omdat juist Vandene bij deze twee was.
2298 Haar witte haren, onder aan haar nek bijeengebonden met een groen lint, hadden haar ondanks haar rimpelloze wangen altijd een ouder uiterlijk gegeven. De moord op haar zus had er een grimmigheid aan toegevoegd die zich in haar kaken en botten had vastgezet, zodat ze een ongenaakbare rechter leek.
2299 Het was de juiste benaming voor Novices. Het ergste ogenblik voor een vrouw die naar de Toren trok, was niet de ontdekking dat ze nog niet als rijp en volwassen werd gezien tot ze de stola behaalde, maar het ogenblik dat ze besefte nog echt een kind te zijn zo lang ze het Novicewit droeg.
2300 De knappe Kirstian met haar zwarte ogen leek rond de dertig. In werkelijkheid was ze ruim driehonderd jaar oud, ongetwijfeld ouder dan Vandene. Kirstian was al zo lang uit de Toren weg dat ze zich veilig genoeg had gevoeld om haar eigen naam, of een deel ervan, te gebruiken.
2301 Twee vrouwen in een afgelegen huis die om hun juwelen waren vermoord. Alleen zijzelf, Vandene, Nynaeve en Lan kenden de waarheid. Tot dit ogenblik blijkbaar. Ze moesten vrij veel uitgedokterd hebben, anders zou Vandene hen met een draai om beide oren hebben weggestuurd.
2302 De Novices bleven gehoorzaam vlak achter Vandene staan. Misschien hadden ze voor al die ijver al een oorvijg gekregen. Er waren genoeg bedienden te zien, maar niemand kwam naar hen toe en niemand kon hen horen. Toch sprak Vandene heel zacht, al was haar ongenoegen nog steeds overduidelijk.
2303 Toen ze Adeleas en Ispan hadden gevonden, was het duidelijk geweest dat hun moordenares een Aes Sedai moest zijn geweest. Ze waren beiden verlamd door purperdoornwortel voor ze werden vermoord en het was bijna onmogelijk dat de windvindsters iets van dit kruid wisten dat zo ver van zee groeide.
2304 Ispan zelf was als Novice weggelopen en was in Ebo Dar beland, maar ze was al teruggehaald voordat de Kinne zich aan haar bekend had kunnen maken, haar had kunnen dat ze meer waren dan een paar vrouwen die uit de Toren waren gezet en zomaar toevallig hadden besloten haar te helpen.
2305 Alles en alles. Ze waren niet zacht geweest en ze hadden haar heel diep doorvorst en elk feitje opgediept dat een aanwijzing kon vormen. Toch wist ze weinig meer van de Kinne dan de andere Aes Sedai. Als er Duistervrienden in de Kinne zaten, zou de Zwarte Ajah alles hebben geweten.
2306 Niet bepaald een gevoel dat je Nynaeve Almaeren als eerste toedichtte. Elayne schrok toen ze Lan wat verderop zag, die om hen heen draaide en beide gangen scherp in het oog hield. Hij was even lang als een Aiel in zijn donkergroene mantel en had schouders die een smid leken toe te behoren.
2307 Ook al was hij midden in het paleis, aan zijn middel hing nog steeds een zwaard. Hij liet Elayne altijd huiveren. Uit zijn kilblauwe ogen staarde de dood, behalve als hij Nynaeve aankeek. De voldoening verdween meteen van Nynaeves gezicht toen ze hoorde wat er van haar verwacht werd.
2308 Het was misschien niet Nynaeves schuld dat ze amper ouder leek dan twintig, want zij had al vroeg het kenmerk gekregen dat ze uiterlijk niet verouderde, maar voor de Kinne was leeftijd belangrijk en het was haar eigen keus om een groot gedeelte van haar tijd bij hen door te brengen.
2309 De bedienden die ze achter Vandene en de twee Novices kon zien, waren gestopt met werken om met open mond naar het groepje vrouwen te staren. Ze betwijfelde of ze Lan nog zouden opmerken, al was die nog zo indrukwekkend. Aes Sedai die ruzie maakten, was iets bijzonders.
2310 Ze was klein, niet veel langer dan Zareya en aanmerkelijk kleiner dan Vandene en Kirstian, maar ze leek wel een hand boven hen uit te steken. Het was een kunst die Elayne ook graag wilde beheersen. Hoewel ze dat niet wilde uitproberen in een gewaad dat zo gewaagd was gesneden.
2311 Toen ze zich ten slotte naar de twee Novices wendde, stond haar gezicht weer even beheerst als het al die tijd sinds de moord op Adeleas had gestaan. Wat slechts inhield dat de rechter afzag van een veroordeling ter plekke. Later wellicht. Haar ingevallen gezicht stond kalm en grimmig.
2312 Hoogstwaarschijnlijk was Lan steeds klaar voor een aanval, zelfs in zijn slaap. Het zou net zijn of je naast een hongerige leeuw lag. Bovendien was dat uit rots gehouwen gezicht voldoende om elk huwelijksbed af te koelen. Gelukkig had Nynaeve geen flauw benul van haar gedachten.
2313 De bedienden krompen in elkaar als Lans ogen op hen vielen. Een bediende met een mager gezicht kreeg opeens bevende knieën en liet een armvol linnen vallen en een jonge vrouw met licht haar pakte werkelijk haar rok op en ging ervandoor, waarbij ze tegen een lamp botste en die schuddend liet staan.
2314 Van de Kinsvrouwen die meegekomen waren naar Caemlin, waren er achttien niet meer in het paleis. Ze waren echter niet weggelopen. Aangezien er niemand van hen zo sterk was om te kunnen Reizen, had Nynaeve zelf een poort geweven en ze naar Altara, Amadicia en Tarabon gebracht.
2315 De belofte moest gehouden worden. Ze had die zelf uitgesproken. Namens Egwene weliswaar, en in opdracht van Egwene, maar de woorden waren uit haar mond gekomen en zij ging haar woord niet breken. Ze wist echter niet hoe ze zich eraan kon houden, tenzij Egwene iets heel moois had bedacht.
2316 Alise Tenjile stond aan het andere eind van de tafel en keek op. Ze droeg eenvoudige grijze kleding meteen hooggesloten nek en leek van middelbare leeftijd. Ze leek een prettige, onopvallende vrouw die echter behoorlijk opviel als je haar eenmaal kende en indien nodig uiterst onplezierig kon zijn.
2317 Ze keek eenmaal en richtte haar aandacht toen weer op wat er aan de tafel gebeurde. Aes Sedai, zwaardhanden en de erfdochter maakten geen indruk meer op Alise. Reanne zat in een groen gewaad dat fraaier was dan dat van Alise aan de tafel. Haar gezicht vertoonde rimpels en haar haren werden al grijs.
2318 Het betekende beteugelde, en dat waren ze. Vijf damane die de band moesten blijven dragen om de eenvoudige reden dat ze anders zouden trachten hun Seanchaanse teugelhoudsters te bevrijden. Luipaarden aan een touw was een beter geschenk geweest, w7ant die konden tenminste niet geleiden.
2319 Reanne nam er alle tijd voor, bekeek wat ze had gedaan en knikte tevreden toen ze opstond. De Kinne had altijd getracht zo min mogelijk te geleiden en ze schepte veel genoegen in de vrijheid om saidar te gebruiken wanneer ze dat wilde, en ze was trots op goede wevingen.
2320 Ze kon je echt afsnauwen wanneer het minachtend werd gebruikt. Nu staarde ze Reanne alleen maar aan. Wellicht probeerde ze een antwoord te bedenken. Elayne wist wel wat zij zou antwoorden, maar deze kwestie had niets te maken met haar aanspraken op de troon of met Andor.
2321 Nynaeve leek in gedachten verzonken en leek moeite te hebben met een besluit. Ze greep met twee handen haar vlecht beet, liet weer los en sloeg haar armen over elkaar, terwijl de franje van haar stola wild rondzwierde. Ze keek iedereen behalve Lan woest aan. Ze keek Lan helemaal niet aan.
2322 Nog drie vrouwen erbij waar ze niet helemaal zeker van waren, was niet echt wat je noemde goed nieuws, maar er was geen andere keus. Reanne aanvaardde Nynaeves besluit na enige tellen met een knik, terwijl Alise met een glimlach om de tafel heen kwam lopen om Nynaeve een schouderklopje te geven.
2323 Er glinsterden onverwachte tranen in haar ogen toen ze zich met een ruk omdraaide om hem aan te kijken. Haar gezicht straalde van vreugde. Hij glimlachte terug en de kilte in zijn ogen was verdwenen. Elayne moest moeite doen om het tweetal niet met open mond aan te kijken.
2324 Licht! Misschien was hun huwelijksbed toch niet zo koud als ze had gedacht. Bij die gedachte voelde ze zich rood worden. Ze probeerde niet naar het stel te kijken en haar ogen vielen op Marli. De Seanchaanse staarde strak voor zich uit en tranen stroomden over haar dikke wangen.
2325 Er dansten vlammen op de dikke houtstammetjes in de brede marmeren haard, maar het vuur kon de kilte amper verdrijven. Dat spoorde haar aan zo snel mogelijk een blauw gewaad van fijne wol aan te trekken, met patronen van kunstparels rond de hoge hals en langs de mouwen.
2326 Birgitte was heel indrukwekkend in haar gardekledij. En Birgitte zou graag een onderbreking willen, zelfs als dat luisteren naar kooplui inhield. Aan de verhitte knoop ergernis in haar hoofd te voelen vond de kapitein generaal van de koninginnegarde de verslagen maar zwaar werk.
2327 Voorlopig kon het kroontje van de erfdochter in het ivoren sieradenkistje op haar kaptafel blijven. Een klein kistje. Ze had niet zoveel juwelen, de meeste waren in pand gegeven, en misschien moest de rest ook weg, net als het tafelzilver. Het had geen zin zich er nu zorgen over te maken.
2328 Boven de donkerhouten lambrizering van haar zitkamer bevonden zich brede kooflijsten met vogels. Het vertrek toonde aan weerszijden twee haarden met fraaie mantels die beter verwarmden dan die in haar kleedkamer, hoewel ook hier vele tapijten op de witte tegelvloer nodig waren.
2329 Tot haar verbazing zat Halwin Norrij er. De plicht had haar blijkbaar reeds overvallen. Toen ze binnenkwam, richtte de hoofdklerk zich op uit een stoel met lage rug. Hij klemde een leren map tegen zijn smalle borst en schoof slungelachtig om de tafel heen, zodat hij onhandig een been kon buigen.
2330 Aan de stand van zijn hoofd te zien, dat hij schuin hield, alsof hij haar zo beter kon horen, was hij waarschijnlijk behoorlijk doof. Misschien was dat de reden waarom zijn woorden nooit van toon veranderden. Ze verhief haar eigen stem. Iets. Uiteindelijk zou het toch doodsaai worden.
2331 Dat deed hij altijd. Ze maakte het zich gemakkelijk, sloeg de benen over elkaar en schikte haar rok goed. Hij greep niet naar zijn map. Alles wat op papier stond, zat ook in zijn hoofd. De papieren had hij alleen maar bij zich voor het geval ze die met eigen ogen wilde inzien.
2332 Elayne was kaarsrecht gaan zitten toen hij de aluin vermeldde en ze glimlachte breed. Ze had zin om van vreugde een buiteling te maken. Als het iemand anders dan Norrij was geweest, had ze het gedaan. Ze was zo opgetogen dat ze Birgittes ergernis even voelde verdwijnen.
2333 Alleen in Geldan was aluin van goede kwaliteit te vinden, tenminste tot nu, en de belasting op de aluinhandel was voldoende geweest om de Geldaanse troon vele generaties lang te steunen. Aluin uit Tyr en Arafel was niet zo goed, maar bracht evenveel geld op als olijfolie en edelstenen.
2334 Tot dusver had de School een twintigtal leerlingen die in verschillende herbergen waren ondergebracht, maar zelfs nu het winter was, kwamen er elke dag meer bij, en ze begonnen steeds vaker een soortgelijke ruimte te eisen als zich volgens de geruchten in Cairhien bevond.
2335 Zelfs als ze zeker wist dat de Laatste Slag aan alles een einde zou maken, wilde ze niet alleen maar blijven toekijken. Rhand was de Scholen begonnen voor het geval de wereld echt brak, in de hoop nog iets te redden, maar deze school zou de School van Andor zijn, niet die van Rhand.
2336 Hij zou hoogstens zijn mond van afkeer vertrekken. De hoofdklerk hield de gelden van de natie bij, leidde de schrijvers die de hoofdstad bestuurden en gaf de troon raad in staatszaken. Hij had zeker geen netwerk van ogen en oren zoals de Ajahs of zelfs sommige zusters in hun eentje.
2337 De vleugel met de vertrekken van de Herrezen Draak is grotendeels verwoest en zelf is hij verdwenen. Men neemt algemeen aan dat hij naar Tar Valon is gegaan om voor de Amyrlin Zetel neer te knielen. Sommigen geloven dat hij tijdens de aanval is gestorven, maar dat zijn er niet zoveel.
2338 Dat was bijna, bijna een grap. Minstens een wat onhandig puntigheidje. Nog wel van Halwin Norrij. Zij geloofde ook niet dat Rhand dood was. Ze wilde niet geloven dat hij dood was. En wat dat knielen voor Elaida betrof, de man was te koppig om voor wie dan ook neer te knielen.
2339 Er zouden veel problemen overwonnen kunnen worden als hij zich ertoe kon zetten voor Egwene te knielen, maar dat zou hij niet doen en zij was nog wel zijn vriendin uit zijn jongensjaren. Elaida had even veel kans als een geit op een hofdans, zeker als hij die proclamatie had gehoord.
2340 Elayne dacht erover om een koninklijke post te beginnen als de toestand dat ooit toeliet. Norrij klaagde over het feit dat zijn laatste berichten uit Ebo Dar en Amador al waren achterhaald door gebeurtenissen die al wekenlang op straat te horen waren geweest. Niet alles was belangrijk.
2341 In Illian was het rustig; het zat er vol met soldaten en krijgers van Rhand die herstelden van een veldslag tegen de Seanchanen. Meer was er niet bekend; niet eens of Rhand in de stad was geweest. De koningin van Saldea had zich teruggetrokken op het platteland en verbleef daar nog steeds.
2342 Elayne wist er al van, maar het scheen dat ook de koningin van Kandor al maandenlang niet in Chasin was gezien, en men zei dat de koning van Shienar nog steeds op een uitgebreid werkbezoek aan Verwordingsgrens was, hoewel de Verwording tegenwoordig rustiger was dan sinds mensenheugenis.
2343 Het was enkel een overzicht van wat er in andere landen gebeurde. Niettemin werd er van haar verwacht dat ze deze vraag zou stellen, ook al wisten beiden dat ze reeds over het antwoord beschikte, dat in feite neerkwam op: doe niets. Maar hij had telkens zijn antwoord klaar.
2344 Wellicht is hij bevreesd door alles wat er ten noorden van het land gebeurt of is hij bang voor de overvallen van de Aiel, waar we zoveel over horen. Aan de andere kant is hij misschien nooit echt eerzuchtig geweest, maar koestert hij nu plannen om iets in het noorden van Altara te ondernemen.
2345 Als haar aanspraken vergeefs waren en hij haar gezant wel had ontvangen, zou de volgende koningin een deel van Morland bezetten om hem een lesje te leren. Een stuk land naast al het land dat heer Luan en de anderen reeds in handen hadden. Ze had van Egwene echter betere inlichtingen gekregen.
2346 Ze was niet van plan haar bron te onthullen, maar ze besloot hem gerust te stellen. Hij wist wat er gedaan moest worden maar was niet in staat dat te doen. Dat moest voor hem heel verontrustend zijn en dat was waarschijnlijk de reden waarom hij zijn lippen zo op elkaar perste.
2347 Hij richt zich op Morland zelf. De Andoranen in Morland hebben eden van trouw aangenomen van edelen in het noorden, waardoor de anderen zenuwachtig worden. Bovendien zwerft daar een grote bende huurlingen rond. Feitelijk Draakgezworenen, maar Roedran denkt dat het huurlingen zijn.
2348 Hij heeft ze in het geheim in dienst om daar te blijven en druk uit te oefenen als de andere legers zijn verdwenen. Hij is van plan die dreiging uit te buiten om de edelen zo strak aan zich te binden dat niemand graag als eerste los wil breken wanneer alle gevaar is geweken.
2349 Zoals u zich bewust zult zijn, is uw aanspraak op de Zonnetroon daar heel goed bekend en hij wordt door velen gesteund. Blijkbaar spreken vele Cairhienin openlijk over een komst naar Andor om u te helpen de Leeuwentroon te winnen, zodat u des te sneller de Zonnetroon kunt opeisen.
2350 Waarom had hij besloten haar dit te vertellen in plaats van haar te laten overrompelen door de komst van haar Cairhiense volgelingen? Had haar vertoon van kennis indruk op hem gemaakt? Of was hij misschien bang dat ze zou vernemen dat hij iets achterhield? Geduldig stond hij te wachten.
2351 Het besturen van Caemlin was zonder schrijvers onmogelijk, om maar te zwijgen van het besturen van Andor. Als je ze niet in de gaten hield, hadden schrijvers de macht om zelfs een koningin op haar knieën te dwingen. Een goedkeurend woord was niet hetzelfde als een verklaring van trouw.
2352 Ze zag een lamsbout met mosterdsaus, geroosterde kapoen met vijgen, suikerbroodjes met pijnboompitten, een roomsoep met prei en aardappels, koolrolletjes met rozijnen en kappertjes en een hartige pompoentaart. Er stonden twee bordjes: een met appeltaart en een met kersentaart met slagroom.
2353 Twee, zodat ze kon kiezen welke ze het lekkerst vond. In een derde kan zat thee. Wat verloren stond in een hoekje van het blad haar gebruikelijke middagmaal van brood en een heldere soep. Reene Harfor vond dat maar niets. Ze beweerde dat Elayne zo mager was als een riet.
2354 De huisvrouwe had haar mening luid verkondigd. De grijze vrouw trok een verwijtend gezicht toen ze het brood; de soep en de thee op tafel zette met een witlinnen eetdoekje, een kop en schotel van dun blauw porselein en een zilveren potje met honing. Plus enkele vijgen op een schotel.
2355 Een koopman uit Nieuw Breem kwam vanmorgen met het nieuws. Een eerlijke en betrouwbare man, Tormon uit Illian. Geeft zich niet over aan dromen of verzinsels en is niet hang voor schaduwen. Hij zei dat hij op verschillende plekken Arafellers, Kandori en Shienaranen heeft gezien.
2356 Opnieuw verborg ze een geeuw en opeens werden haar ogen groter terwijl ze naar haar kopje staarde. Fris en muntachtig. Zorgvuldig zette ze haar kopje neer, althans dat probeerde ze. Het schoteltje kwam verkeerd terecht en het kopje viel om, waardoor de thee over de tafel stroomde.
2357 Ze probeerde de Bron te bereiken, probeerde zich te vullen met het leven en de vreugde van saidar, maar ze had evengoed kunnen proberen met een net de wind te vangen. Birgittes ergernis, wat minder opgewonden dan eerst, bevond zich nog steeds in een hoekje van haar geest.
2358 Met een getuige zou Dyelin haar niet neersteken. De man bevochtigde zijn lippen, terwijl zijn ogen van de een naar de ander schoten. Toen kwam hij naar binnen, terwijl hij een lange dolk uit zijn riem trok. Nog twee mannen in de roodwitte livrei volgden hem en beiden trokken een lange dolk.
2359 Met de grootste moeite duwde ze zich overeind. Haar knieën voelden zwak en ze moest met een hand steun zoeken bij de tafel, terwijl ze de andere gebruikte om haar eigen mes te trekken. Het lemmet van siersmeedwerk was nog korter dan haar hand, maar ze moest het ermee doen.
2360 Dat had ook best gekund, als haar vingers rond het heft maar niet als houtblokken hadden aangevoeld. Een kind had het haar af kunnen pakken. Niet zonder strijd, dacht ze. Het leek of ze haar hand door dikke stroop duwde. Niet zonder strijd! Vreemd genoeg leek er geen tijd voorbij te gaan.
2361 Moord! Wachters! Het drietal probeerde de stoel te ontwijken, maar een was te traag en de stoel klapte tegen zijn benen. Met een schreeuw viel hij tegen de man naast hem en beiden gingen neer. De derde, een slanke vlaskop met lichtblauwe ogen, schoot er met uitgestoken dolk langs.
2362 Dyelin stak hakkend en stekend met haar eigen dolk in het rond, maar hij bewoog als een fret en ontweek haar met gemak. Zijn eigen lange dolk flitste en Dyelin struikelde met een gil achteruit, terwijl een hand haar maag greep. Hij danste lichtvoetig naar voren en stak opnieuw toe.
2363 Zij gilde en viel als een lappenpop op de vloer. Hij stapte over haar heen en kwam op Elayne af. Alleen de man en de dolk in zijn hand bestonden nog voor haar. Hij snelde niet op haar af. Zijn grote blauwe ogen namen haar behoedzaam op, terwijl hij langzaam naar voren stapte.
2364 Natuurlijk. Hij wist dat ze Aes Sedai was. Hij vroeg zich nu natuurlijk af of het gif zijn werk had gedaan. Ze probeerde rechtop te staan, hem woest aan te kijken, enkele ogenblikken met bluf te winnen, maar hij knikte in zichzelf en hief de dolk. Als ze iets had gekund, had ze het allang gedaan.
2365 Op zijn gezicht lag geen vermaak. Het was een man die een klus had te doen. Opeens bleef hij staan en keek stomverbaasd omlaag. Net als Elayne. Naar een stuk staal dat uit zijn borst stak. Bloed borrelde op uit zijn mond toen hij voorover tegen de tafel viel, waardoor die wegschoof.
2366 Stomverbaasd staarde ze naar de man die op het tapijt lag te bloeden. Uit zijn rug stak een zwaard. Haar dwalende gedachten leken van lood. Die tapijten zouden met al dat bloed nooit meer schoon te krijgen zijn. Langzaam keek ze op, langs het roerloze lichaam van Dyelin.
2367 Ze leek niet te ademen. Naar de deur. De open deur. Daar lag een andere moordenaar. Zijn hoofd stond in een vreemde hoek en zat nog maar half aan zijn nek vast. De derde moordenaar vocht met een man in het rood. Grommend rolden ze over de vloer terwijl beiden om de dolk vochten.
2368 Haar gezicht was koud, haar lichaam heet en klam. Iets hield haar armen en benen vast. Ze voelde kort paniek. Toen besefte ze dat Aviendha in de kamer was, evenals Birgitte, die als een vuist van beheerste kalme boosheid in haar hoofd aanwezig was. Hun aanwezigheid kalmeerde haar.
2369 De dikke wintergordijnen waren aan de bedstijlen gebonden en het enige licht kwam van kleine flakkerende vlammetjes in de haard, net voldoende om de schaduwen te laten bewegen, niet om ze te verdrijven. Onwillekeurig reikte ze naar de Bron en vond die. Raakte saidar aan.
2370 Het verlangen zeer veel saidar te putten drong zich sterk op, maar ze trok zich met tegenzin terug. Met grote tegenzin en niet alleen omdat ze ernaar verlangde om vervuld te worden met het rijke gevoel van saidar, want het was een bodemloze behoefte die beheerst diende te worden.
2371 Ze wist niet welke kruiden Nynaeve haar gegeven had, maar ze voelde zich niet zwakker dan na de dolkwortel. Ze meende best te kunnen lopen, zolang ze maar niet lang hoefde te staan en ver te lopen. En haar hoofd was helder. De vensterluiken lieten streepjes maanlicht door.
2372 Ze omhelsde de Bron weer en geleidde vier stroompjes Vuur om een staande lamp aan te steken, vervolgens een tweede. De kleine vlammen maakten het vertrek ineens veel lichter, waardoor Birgitte even een hand voor haar ogen hield. De jas van kapitein generaal stond haar goed.
2373 Het leek er verdacht veel op dat ze haar plezier verborg. Haar gezicht stond veel te nietszeggend. Birgitte werd door Aviendha altijd met gepaste voorzichtigheid opgenomen. Nadat zij en Elayne elkaar als eerstezusters hadden aangenomen, had Birgitte haar ook geadopteerd.
2374 Niet als zwaardhand natuurlijk, maar ze gedroeg zich als een oudere zus tegen haar, net zoals ze vaak tegen Elayne deed. Aviendha wist niet goed wat ze daar mee aan moest. En het feit dat ze nu als een van de weinigen wist wie Birgitte eigenlijk was, had niet erg geholpen.
2375 Nu is hij Jager op de Hoorn en omdat hij redelijk bekwaam is, is hij luitenant geworden. Hij is een Andoraan, ergens uit het westen, in de buurt van Baerlon. Hij beweert tijdens de Opvolgingsoorlog voor je moeder te hebben gevochten, maar hij moet toen nog een jongen zijn geweest.
2376 Een man met zoveel bekwaamheden als soldaat dat Birgitte hem luitenant had gemaakt. Ze probeerde de leidinggevende gardisten zoveel mogelijk uit Andor te laten komen. Een tijdige redding, één man tegen drie, en een zwaard dat als een speer door de kamer werd gegooid, net als in een speelmanverhaal.
2377 Als Elayne haar niet beter had gekend, zou ze hebben gezworen dat de Birgitte aan het pruilen was. Ze had graag willen weten hoe Nynaeve dat had klaargespeeld. In de tijd van het beestenspul had Nynaeve net zoveel ontzag voor Birgitte gekoesterd als Aviendha nu had. Maar dat was veranderd.
2378 Volledig. Nu koeioneerde Nynaeve Birgitte evenveel als ieder ander. En het lukte bij haar ook beter dan bij anderen. Ze is een vrouw als ieder ander, had Nynaeve ooit gezegd. Dat heeft ze me zelf gezegd en ik besefte dat ze gelijk had. Alsof dat ook maar iets verklaarde.
2379 Nou ja, een zwaardhand deed dat soort dingen ook, maar normaal gesproken maakte Birgitte er altijd een opmerking bij. Hoewel haar terugkomst wellicht die opmerking uitdrukte. Ze bood de beurs met een zwierige buiging aan en rond haar lippen speelde iets wat voor Nynaeve en Aviendha was bedoeld.
2380 Leidde hij haar met zijn ervaring. Ze moest soms nog wel wat doen aan haar temperament, maar ook dat leek steeds beter te gaan na haar merkwaardige huwelijk op de boot. Het eerste slokje wijn smaakte gewoon naar wijn, een heel goede wijn, maar Elayne keek fronsend naar de beker en aarzelde.
2381 Tot ze besefte wat ze deed en waarom ze dat deed. De herinnering aan de dolkwortel in haar thee was nog heel vers. Wat had Nynaeve erin gedaan? Geen dolkwortel natuurlijk, maar wat wel? Ze tilde de beker op voor nog een slok, maar hij leek erg zwaar. Uitdagend dronk ze de wijn in één teug op.
2382 Koninklijke gezanten werden hier ontvangen en belangrijke verdragen en oorlogsverklaringen werden hier bekendgemaakt aan de verzamelde hoogwaardigheidsbekleders en de lange zaal paste bij de naam en het gebruik. Zonder andere mensen leek het een grote holklinkende grot.
2383 Vanaf de roodwitte vloerplavuizen liep een rode loper over de witte treden omhoog. De troon was gemaakt voor een vrouw, maar nog steeds heel groot op zijn zware poten als Ieeuwenklauwen. De rugleuning vertoonde hoog aan de bovenkant de Witte Leeuw in maanstenen tegen een achtergrond van robijnen.
2384 Een hand rustte licht op de leeuwenkop van de armleuning en ze wierp een koninklijke blik door de zaal. Haar ogen vielen op Elayne. Ze herkende de erfdochter en raakte in de war. Kroon, vuurdruppels en zijde verdwenen en werden vervangen door eenvoudige wol en een lang schort.
2385 In haar oren droeg ze smaragden en in haar roodgouden krullen waren kleinere edelstenen geweven. Ze lier de edelstenen in het haar verdwijnen en knikte. Dir was passend voor de erfdochter en niet al te pronkerig. Je moest hier voorzichtig zijn met je gedachten over jezelf, anders.
2386 Haar bescheiden groenzijden gewaad veranderde in de strakke op het lichaam klevende kledij van Tarabon. Met haar donkere wijde broek, blote voeten, gouden oorringen, een neusring, een kettinkje vol muntjes en donkere tatoeages op beide handen leek ze het volgende moment wel iemand van het Zeevolk.
2387 Ze droeg een nagemaakte stenen ring op haar huid en leek nevelig, bijna doorzichtig. Fronsend trachtte ze naar Elayne te stappen en struikelde. Ze viel bijna vanwege het strakke donkerblauwe Taraboonse gewaad, dat nog veel strakker zat dan wat Elayne zich zojuist had ingebeeld.
2388 Ik bedoel over wat er vandaag is gebeurd. Jij verliest jezelf altijd in geklets of jullie samen je haren zitten te borstelen voor het slapen. Licht, ik wil niet dat ze als Amyrlin voor me staat en je weet dat ze het naadje van de kous zal willen weten als ze ervan hoort.
2389 Voor de goede orde voegde ze er het nieuws van Elenia en Naean aan toe en de speurtocht van de huisvrouwe naar verspieders in het paleis. Ze vertelde zelfs dat Zareya en Kirstian nu onder de hoede van Vandene stonden en over de aanval in Cairhien op Rhand en zijn verdwijning.
2390 Egwene leek niet onder de indruk van de opsomming. Ze onderbrak Elayne zelfs toen ze het over Rhand had, omdat ze het al had gehoord. Ze schudde wel afkeurend haar hoofd toen ze hoorde dat Vandene nog steeds niet wist wie de Zwarte zuster was, want dat vond zij haar grootste zorg.
2391 Ze was hier veel handiger in dan Elayne of Nynaeve. Ze droeg geen zijde maar donkergroene wollen rijkleding, mooi en goed gesneden, zonder opsmuk. Waarschijnlijk hetzelfde wat ze overdag had gedragen. En het bleef groenwollen rijkleding. ik had jullie willen opdragen morgen.
2392 De laatste klacht is dat we maar zestien Aanvaarden hebben, hoewel de meeste zusters Faolain en Theodrin ook behandelen alsof ze nog Aanvaarden zijn. Die achttien zijn echter nauwelijks voldoende om de Novices die lessen te geven die gewoonlijk door Aanvaarden worden gegeven.
2393 De mouwen van haar gewaad liepen wijd uit en de lage halslijn was afgewerkt met geborduurde bloemen en pareltjes. Haar haren reikten tot haar middel en werden bijeengehouden door een kapje van heel dun gouddraad met maanstenen en saffieren. Aan haar linkerwijsvinger zat een dikke gouden ring.
2394 Meer ontspannen, maar nog steeds niet bereid naar tegenwerpingen te luisteren, ik reken erop dat elke vrouw die in de Noviceboeken staat, doet waartoe zij in staat is, dat zij de stola verwerft en dient als Aes Sedai als dat tot haar mogelijkheden behoort, maar ik wil niet dat iemand erdoor sterft.
2395 Elayne draaide zich om. Daar stond een man te kijken. Een man die even lang was als een Aiel, met witte lokken in zijn donkerrode haar, maar zijn blauwe jas met hoge kraag zou nooit door een Aiel worden gedragen. Hij leek heel gespierd en zijn harde gezicht kwam haar bekend voor.
2396 Ze sprong overeind en rende hem na, maar hoe snel ze ook was, Egwene was nog sneller. Het ene ogenblik was Egwene nog achter haar, het volgende stond ze in de deuropening te kijken in de richting waarin de man was weggerend. Elayne probeerde zichzelf naast Egwene te denken en dat gebeurde.
2397 Ze gaf het nieuws van Dyelin door over de Grenslanders in Breemwoud. Ze voegde eraan toe wat ze van Meester Norrij gehoord had, terwijl ze voortdurend alle kanten probeerde op te kijken. Ze wilde niet opnieuw half slapend worden afgeluisterd, ik denk dat die vorsten in Breemwoud zitten.
2398 De flakkerende lampen gaven voor dit soort werk te weinig licht, maar dat was niet de reden waarom haar vogels scheef leken te staan. Ze wilde naar bed en had een hekel aan borduurwerk. Ze moest echter wakker blijven en dit was de enige manier om te voorkomen dat ze met Chesmal Emry moest praten.
2399 Tenminste wat Chesmal een gesprek noemde. De zelfvoldane, opschepperige Gele was aan de andere kant van de kamer heel aandachtig bezig met haar eigen borduurwerk en ze nam aan dat iedereen met een naald in de handen net als zijzelf een vlijtige belangstelling had voor het werk.
2400 In de maanden na Moghediens verdwijning had ze al twintig keer gehoord van Chesmals aandeel in de ondervraging van Tamra Ospenya op de pijnbank en ook hoe Chesmal de Roden had aangespoord Sierin Vayu te vermoorden voor Sierin kon bevelen haar gevangen te zetten. Misschien wel vijftig keer.
2401 Als je Chesmal geloofde, had ze eigenhandig de Zwarte Ajah gered en iedereen moest dat horen. Dat soort geklets was niet alleen saai, maar ook gevaarlijk. Zelfs dodelijk als de Hoogste Raad ervan hoorde. Weer onderdrukte Asne een geeuw en keek met samengeknepen ogen naar haar werkstuk.
2402 Het was Eldrith Jhondar, de handschoenen in een hand en haar donkere mantel nog achter op de rug. Het gewaad van de plompe Bruine zuster was eveneens donker en zonder opsmuk. Asne had een hekel aan die simpele wollen stof, maar ze mochten geen aandacht trekken. Die grauwe kleren pasten bij Eldrith.
2403 Ze fronste alsof ze nu pas besefte dat ze die had gedragen. Zorgvuldig maakte ze de zilveren gesp in haar hals los en ze gooide haar mantel in een slordige hoop over een stoel. De saidargloed rond Chesmal verdween toen ze haar borduurraam opzij schoof, zodat ze op kon staan.
2404 Haar lip krulde verachtelijk bij de herinnering. De aankomst van Eldriths Kennit had hen echter doen besluiten te vertrekken. Hij wist zeker dat ze een moordenares was, half overtuigd ook dat ze bij de zwarte Ajah hoorde en vastbesloten haar te doden zonder op de gevolgen voor zichzelf te letten.
2405 Wellicht was het de hoogste tijd voor Eldrith om een ongeluk te krijgen. De deur ging open en Temaile Kinderode schoof zo stil de kamer binnen dat ze allemaal door haar verrast werden. De kleine voormalige Witte zuster met het vossengezicht droeg een mantel met geborduurde leeuwen op de schouders.
2406 Omdat de mantel openhing, was haar roomkleurige zijden nachtpon zichtbaar, die onfatsoenlijk aan haar huid plakte. Aan haar vingers bungelde een armband gemaakt van gekronkelde glazen ringen. Ze leken op glas, voelden aan als glas, maar een hamer kon ze niet in scherven slaan.
2407 Chesmal probeerde Temaile heel onopvallend in het oog te houden, waarbij ze onbewust zenuwachtig haar lippen bevochtigde. Asne deed snel haar mond dicht en hoopte dat niemand had gemerkt dat ook zij zenuwachtig haar lippen had bevochtigd. Eldrith had het zeker niet opgemerkt.
2408 Chesmal beantwoordde Eldriths blik verontwaardigd, terwijl Asne onschuld toonde. Ze hadden het geweten, maar wie wilde Temaile iets in de weg leggen? En ze betwijfelde ten zeerste of Eldrith meer dan een oppervlakkig bezwaar had laten horen als zij ervan op de hoogte was geweest.
2409 Ze had bij Eldriths vermaning, al was die nog zo slap, het hoofd moeten buigen en zich moeten verontschuldigen dat zij haar wens had getrotseerd. In plaats daarvan glimlachte ze. Die lach bereikte echter nimmer haar ogen, die groot en donker waren en veel te veel glansden.
2410 Dat zou echter niet gebeuren als ze een Uitverkorene als beschermvrouwe hadden. Als Moghedien zo verschrikkelijk graag Nynaeve in handen wilde krijgen, dan gold dat wellicht ook voor de andere Uitverkorenen. Het echte probleem was er een te vinden om dat geschenk aan te nemen.
2411 Sinds Samara versluierde ze die binding niet meer. Alleen Powl was een Duistervriend, maar de andere drie zouden doen wat ze zei en geloven wat ze vertelde. Het was noodzakelijk hen voor de anderen verborgen te houden, maar ze wilde enkele gewapende mannen bij de hand hebben.
2412 Het vroege ochtendlicht achter de vensters van de zitkamer was grijs en het was vroeger dan vrouwe Shiaine meestal opstond, maar vanmorgen had ze zich al in het donker aangekleed. Tegenwoordig dacht ze aan zichzelf als Shiaine. Mili Skane, de dochter van de zadelmaker, was bijna geheel vergeten.
2413 Marillin was een magere vrouw met dof lichtbruin haar. De Bruine zuster leek niet op een Aes Sedai. Haar smalle gezicht en brede neus zouden beter bij Falions livrei hebben gepast dan bij haar mooie blauwe wol, die eigenlijk alleen gepast was voor een middelmatig geslaagde koopvrouw.
2414 Was de vrouw bang dat het met haar ook zo zou aflopen? Om de waarheid te zeggen, zou Shiaine Falion binnen de kortste keren inruilen voor een echte kamenierster als het kon. Nou ja, zolang ze al die andere dingen er ook bij deed. Er was een grote kans dat beide vrouwen hierna moesten sterven.
2415 De deur ging open en Murellin keek vragend naar binnen. Zijn gespierde lijf vulde de deuropening bijna helemaal. Achter hem kon ze nog iemand zien staan. Ze knikte en Murellin stapte opzij en gebaarde dat Daved Hanlon naar binnen moest gaan, waarna hij de deur achter hem sloot.
2416 De inspanning om de weving vast te houden en om saidin te bevechten deed hem wankelen. Hij wilde kokhalzen, zich vooroverbuigen en braken. Het kostte hem moeite om zich overeind te houden. Hoog in de muur lieten spleten tussen de luiken van een paar kleine vensters wat licht naar binnen vallen.
2417 Het was net genoeg om, met de Ene Kracht in hem, iets te zien. De kamer was vol meubels en grote, met lappen afgedekte vormen; daartussen stonden enorme manden die gewoonlijk gebruikt werden voor aardewerk. Er waren kisten in alle soorten en maten, dozen, kratten en snuisterijen.
2418 Misschien had een koningin van Andor een eeuw of twee geleden aan deze tafel gegeten. Een eeuw of twee, lachte Lews Therin in zijn hoofd. Een heel lange tijd. In Lichtsnaam, laat het gaan! Dit is de Doemkrocht! De stem stierf weg toen de man naar een uithoek in Rhands geest vluchtte.
2419 Dit keer had hij zijn eigen reden om naar Lews Therins geklaag te luisteren. Haastig gehaarde hij Min om hem te volgen van de open plek in het bos aan de andere kant van de poort. Zodra ze binnen was, liet hij saidin los, waardoor de poort zich in een snelle lichtbundel van boven naar beneden sloot.
2420 Gelukkig verdween de misselijkheid meteen. Hij was nog wat draaierig, maar hij had niet meer het gevoel alsof hij moest braken of moest omvallen. Het smerige gevoel bleef echter wel, de smet van de Duistere, die in hem vloeide door de wevingen die hij om zich heen had geweven.
2421 Haar helderblauwe handschoenen met geel borduurwerk staken in de riem en ze droeg een mantel die met gele krullen was afgezet en die dichtgehouden werd door een gouden speld in de vorm van een roos. Ze zag eruit of ze op een gewonere manier was aangekomen, maar ze zou alle aandacht trekken.
2422 Dat was ze ook. Hij kon niet naar haar kijken zonder dat te denken. Of spijt te hebben van zijn zwakte, waardoor hij haar niet naar een veilige plek stuurde. Ze haalde diep adem en niesde voor ze de hand voor haar mond kon slaan, en keek hem toen nijdig aan alsof het zijn schuld was.
2423 Ik heb mijn haar voor jou in de krullen gezet. Ik heb mijn léven voor je opgegeven. Mijn jasje en broek geef ik niét op. Bovendien heeft niemand hier me ooit langer in een rok gezien dan de tijd die het me kostte om hem weer uit te trekken. Je weet dat dit niet werkt, tenzij ik herkend word.
2424 Licht! Wat Min ook zei, hij kon gewoon niet geloven dat Elayne en Aviendha hem allebei liefhadden. Of dat deze wetenschap Min niet deerde. Vrouwen waren zó vreemd. Elayne en Aviendha hadden een reden om hem te haten, niet om hem lief te hebben, en Elayne had dat tenminste nog duidelijk gemaakt.
2425 Rhand zuchtte. Dit was te belangrijk voor haar spelletjes, maar als hij het toeliet, zou ze dat blijven doen. Maar zo zag zij het niet. Soms verschilde haar idee van wat belangrijk was aanzienlijk van het zijne. Zeer aanzienlijk. Hij zou haar goed in de gaten moeten houden.
2426 Nynaeve Sedai? Waarom zouden de anderen – de echte Aes Sedai – haar nog steeds dat spelletje laten spelen? En was Mart er niet? En hier kennelijk ook nog nooit geweest. In zijn hoofd tolden kleuren, bijna een beeld dat hij kon zien. Het verdween in een hartslag, maar hij wankelde.
2427 Ze kon alles bederven! Je plannen falen omdat je wilt leven, dwaas. Lews Therins stem was een ruwe fluistering. Aanvaard dat je dood bent. Aanvaard het, gek, en stop met me te martelen! Rhand onderdrukte de stem tot een gedempt gezoem, een gonzende bijter in de duisternis van zijn geest.
2428 Hij was het niet gewend om achter iemand aan te lopen en het verbeterde zijn stemming niet bepaald. Hij was nog steeds een beetje duizelig en de smerigheid van de smet was nog voelbaar. Hij leek de laatste tijd steeds vaker een slechte bui te hebben, tenzij Min bij hem was.
2429 Ze deden hem glimlachen, een zuinige en tevreden glimlach. Geen van hen had een leeftijdloos gezicht, en een heel stel had zelfs rimpels en kraaienpoten, die bij een Aes Sedai nimmer te zien zouden zijn. Het vreemde was dat hij soms wel kippenvel kreeg als er een vlakbij kwam.
2430 Hij had aangenomen dat het gerucht over honderden Aes Sedai die met een leger naar Caemlin optrokken, betekende dat er ook zoveel zusters bereid waren de Herrezen Draak te volgen. In plaats daarvan was zelfs zijn oorspronkelijke hoop op een stuk of tien zusters wel heel optimistisch geweest.
2431 Een stevig vuur was erin geslaagd de kou uit de lucht te verdrijven. Of misschien was het de poging die haar verwarmd had, bedacht Nynaeve zuur. Aan de kostbare klok op de bewerkte schoorsteenmantel te zien, duurde deze les al een uur. Een uur geleiden zonder rust maakte iedereen warm.
2432 Het was een eenvoudige afleiding, maar het meisje hijgde verrast en heel even verminderde haar omhelzing van de Bron, heel even flikkerde de Ene Kracht in haar. Tegelijk duwde Nynaeve niet langer tegen de stroom van de ander, maar richtte met een ruk haar eigen stroom op haar oorspronkelijke doel.
2433 Op hetzelfde ogenblik verdween de gloed van saidar en drukten haar laatste twee stromen Lucht Talaans armen tegen haar zijde en haar knieën in de wijde, donkere broek tegen elkaar. Heel netjes, al zeg ik het zelf, dacht Nynaeve. Het meisje was heel lenig en erg goed met haar wevingen.
2434 Bovendien was het op zijn best gewaagd, en op zijn slechtst zinloos, om iemand af te schermen die de Ene Kracht vasthield, tenzij je véél sterker was dan de ander. Maar hoewel Talaan haar evenaarde, maakte dat geen verschil. Het hielp om een tevreden glimlach te voorkomen.
2435 Het leek zo kort geleden dat de zusters geschrokken waren van haar kracht en geloofden dat slechts enkele Verzakers meer kracht hadden. Talaan was nog niet vertraagd; ze was weinig meer dan een kind. Vijftien? Jonger misschien! Het Licht mocht weten wat haar vermogen was.
2436 Ze had er geen belang bij om te weten of dit meisje van het Zeevolk sterker dan haar zou worden. Helemaal niet. Talaan schuifelde met haar blote voeten op het groene tapijt en deed een vergeefse poging om het schild te breken, dat Nynaeve gemakkelijk op zijn plaats hield.
2437 Alle stoelen in de kamer waren tegen de muur gezet, hoewel er eigenlijk geen open ruimte nodig was. Zaide keek toe bij de lessen, in het gezelschap van zes windvindsters. Ze was gekleed in een overdaad van fel gekleurd linnen en rode, gele en blauwe zijde die met gouddraad doorweven was.
2438 Ze was een slanke, koele en terughoudende vrouw die bijna even lang was als Aviendha en boven Zaide uittorende. Dat was de juiste plek, voor zover Nynaeve wist, maar aan Zaides linkerzijde zat Senine, die dienst deed op een scheerder, een van de kleinere schepen van het Zeevolk.
2439 Dit verwees Caire en Tebreille naar de buitenste stoelen, terwijl zij windvindsters van golfvrouwes waren. Ze droegen in elk oor vier massieve oorringen en bijna evenveel muntjes als Zaide zelf. Misschien was het alleen maar om de twee hooghartig kijkende zusters uit elkaar te houden.
2440 Een vrouw kon van die pogingen gek worden. Nynaeve bromde wat, rukte haar stola recht en bereidde haar stromen voor. De zuivere vreugde van het vasthouden van saidar kon nauwelijks op tegen haar ergernis. Probeer het nog eens, Nynaeve. Nog één keer, Nynaeve. Doe het nu, Nynaeve.
2441 Al te vaak dingen die ze nauwelijks kende, moest ze met tegenzin toegeven; ze had niet echt veel oefening in de Toren gehad. Als ze een keertje onhandig deed, had Renaile er buitengewoon veel plezier in om haar te laten zweten. Dat deden de anderen ook, maar zonder dat plezier.
2442 Ineens schoten zes wevingen van Lucht op Nynaeve af, die ze snel met Vuur doorsneed. De afgesneden stromen schoten terug naar Talaan en bezorgden haar een zichtbare schok. Maar voor de stromen goed en wel verdwenen waren, schoten er zes nieuwe op Nynaeve af, sneller dan eerst.
2443 En Nynaeve sneed weer. En merkte verbijsterd dat Talaans weving van Geest om haar heen flikkerde, zich om haar heen wikkelde en haar van de Bron afsneed. Ze was afgeschermd! Talaan had haar afgeschermd! Als laatste vernedering grepen stromen Lucht haar armen en benen stijf vast en kreukten haar rok.
2444 Geërgerd schudde ze aan haar stola en liet die in de kromming van haar ellebogen glijden. Ze hoefde het meisje niet te zeggen dat ze geluk had gehad. Ze was snel, zeker, maar Nynaeve wist niet of ze zelf nog veel langer in staat was te geleiden. Ze was op dit moment zeker niet op haar best.
2445 Zaide legde nooit iets uit en verontschuldigde zich nergens voor. Ze verwachtte gehoorzaamheid. Nynaeve overwoog haar te zeggen dat ze helemaal niets kon zien van wat ze aan het doen waren, maar ze verwierp de gedachte onmiddellijk. Niet met zes windvindsters in de kamer.
2446 Twee dagen geleden had ze haar mening vrijelijk geuit en de gevolgen daarvan wilde ze niet nog eens ondervinden. Ze had geprobeerd het te zien als een boetedoening voor het spreken zonder nadenken, maar dat hielp niet veel. Ze wenste dat ze hun nooit geleerd had om te koppelen.
2447 Dacht ze dat Nynaeve deze keer niet zou worden afgeleid door onnodige stromen Lucht? Talaans weving begon zich om haar heen te krullen en snel spon ze haar eigen weving om dat van Talaan op te vangen. Ze zou voorbereid zijn wanneer Talaan stromen Lucht zou maken. Of misschien geen Lucht deze keer.
2448 Niet iets gevaarlijks, toch. Dit was een oefening. Maar Talaans stroom Geest maakte de krul niet af en Nynaeve haalde breed uit, terwijl Talaans stroom recht op haar afsprong en haar vasthield. Opnieuw verdween saidar en drukten stromen Lucht haar armen tegen haar zij en snoerden haar knieën vast.
2449 Gehoorzaam hield Talaan het schild en de stromen rond Nynaeve vast, zodat die als een standbeeld moest blijven staan – stomend als een ketel die te lang op het vuur staat. Ze weigerde om rond te schuifelen als een gebroken speelpop, en dat was behalve stilstaan alles wat ze kon.
2450 Het is bekend hoe Aes Sedai de waarheid als een draaikolk rond laten wentelen. Windvindsters, vorm een cirkel. Kurin, jij leidt. Als ze uitbreekt, zorg je ervoor dat ze geen kwaad doet. Als aanmoediging... leerling, bereid je voor om haar ondersteboven te draaien als ik tot vijf heb geteld.
2451 Ze duwrde harder tegen het schild, en toen zo hard als ze kon. Ze had net zo goed haar hoofd tegen een rotsblok kunnen slaan. Wild en volkomen ondoordacht vocht ze tegen de stromen Lucht die haar vasthielden. De franje en losse plooien van haar stola dansten om haar heen.
2452 Ze kon de Bron erachter voelen, bijna zien, zoals warmte en licht vanuit een ooghoek. Wanhopig en hijgend tastte ze het gladde oppervlak af. Er zat een rand aan, bijna als een cirkel, maar toen ze probeerde om de rand heen te glippen merkte ze dat ze weer in het midden van die gladde cirkel was.
2453 Ze had dit allemaal al lang geleden geleerd en al lang geleden geprobeerd. Haar hart bonsde en leek uit haar ribbenkast te willen springen. Ze vocht tevergeefs om haar kalmte te bewaren en probeerde weer de rand te vinden, zonder te proberen aan de andere kant van de cirkel te komen.
2454 Er was één enkele plek waar het... zachter aanvoelde. Dat had ze nooit eerder opgemerkt. Dit zachte punt, een kleine bobbel, leek in niets van het overige schild te verschillen en was niet erg veel zachter, maar ze gooide zichzelf er tegenaan. En merkte dat ze weer terug was in het midden.
2455 Opnieuw. O Licht! Alsjeblieft! Ze moest! Voordat...! Ineens besefte ze dat Zaide nog steeds geen vijf had gezegd. Ze hijgde alsof ze tien span had gehold en staarde in het niets. Het zweet rolde over haar gezicht en rug. Het droop tussen haar borsten en gleed over haar buik naar beneden.
2456 Haar benen trilden. De golfvrouwe keek haar recht aan en tikte nadenkend met een slanke vinger tegen haar volle lippen. De gloed hing nog steeds om de cirkel van zes en Kurin had nog steeds een afwijzend standbeeld kunnen zijn, maar Zaide had nog steeds geen vijf gezegd.
2457 Tot ze de kamer had verlaten, was ze nog steeds de lerares. Het Zeevolk was onverbiddelijk in hun regels. Nynaeve nam aan dat slappe regels op schepen tot moeilijkheden konden leiden, maar ze had liever gehad dat het Zeevolk zich er bewust van was dat het nu niet op een schip was.
2458 Erger nog, hun regels aangaande leraren onder de landrotten waren heel duidelijk. Ze nam aan dat ze gewoon elke medewerking had kunnen weigeren, maar als ze hun overeenkomst maar een haarbreedte zou schenden, zouden deze vrouwen het van Tyr tot aan het Licht mocht weten waar laten weten.
2459 En de zusters zouden geen dikke buidels met goud krijgen om andere leraren aan boord te nemen. Zaide en de windvindsters reageerden alsof de scheepsjongen haar vertrek had aangekondigd. Ze stonden gewoon in een stille groep te wachten tot ze weg was, en niet bepaald geduldig.
2460 Als alles gezegd en gedaan was, was ze weer een windvindster. Talaan stond nog steeds nederig waar ze was achtergelaten, een meisje dat naar het tapijt onder haar blote voeten staarde. Met opgeheven hoofd en rechte rug verliet Nynaeve de kamer met alle waardigheid die ze nog kon opbrengen.
2461 En schrok op toen ze zag wie haar in de gang opwachtte. Op het eerste gezicht leek Alivia, in eenvoudige blauwe kleding die ze van een lid van de Kinne had gekregen, een gewone vrouw. Ze was wat langer dan Nynaeve, met fijne rimpeltjes in haar ooghoeken en witte strepen in haar goudgele haar.
2462 Ze wenste dat ze meer als de andere zusters kon zijn, die zonder nadenken de kracht van andere geleidsters kenden, maar dat was ook iets dat ze nooit had kunnen leren. Misschien konden sommige Verzakers Alivia overtroeven, maar beslist niemand anders. En ze was een Seanchaanse.
2463 Het zou niet erg leuk zijn als het Zeevolk naar buiten kwam en bedacht dat ze aan het afluisteren was, maar ze haastte zich beslist niet. Ze wilde alleen maar stevig doorstappen. Dat was alles. De vrouwen van het Zeevolk waren niet echt degenen in het paleis die ze wilde vermijden.
2464 Ze wilden haar niet echt de les lezen over hoe ze de waardigheid van de Witte Toren behoorde te bewaren. Zover waren ze nog niet gegaan, maar ze schenen er wel steeds dichterbij te komen. De hele maaltijd zou een en al puntige vragen opleveren en nog puntiger opmerkingen.
2465 Maar geen enkele opdracht om ermee op te houden. Ze betwijfelde of ze dat zouden doen zonder dat er een rechtstreeks bevel werd gegeven. En ze waren heel goed in staat om haar op te zoeken als ze niet kwam. Hun zeggen dat ze wat meer pit moesten tonen, was een verschrikkelijke fout gebleken.
2466 O, ik zie het al. Onder elkaar zijn we heel aanhankelijk hoor, maar in het openbaar moet ze alles vermijden waaruit voorkeur blijkt. Dat is een ernstige misdaad bij ons. Het zou moeder haar rang kunnen kosten en we zouden béiden ondersteboven aan de ra worden opgehesen om gegeseld te worden.
2467 Het voelde heerlijk om op zijn kracht te steunen, al was het maar even, terwijl hij haar haren zacht streelde. Zelfs als ze daarvoor zijn gevest uit haar ribben moest schuiven. En wie grote ogen opzette bij dit openlijke vertoon van aanhankelijkheid, mocht zichzelf ophangen.
2468 Ook al zou ze regen Zaide en de anderen zeggen dat ze geen plannen had om Talaan ook maar ergens mee naartoe te nemen, ze zouden haar villen. Deze keer zou ze dat niet voor Lan kunnen verbergen, als ze dat de eerste keer al had gekund. Reanne en de anderen zouden ervan horen.
2469 En Alise! Ze zouden haar net als Merilille gaan behandelen. Haar opdrachten negeren, haar evenveel eerbied betonen als de windvindsters Talaan. Ze zou worden opgezadeld met het bewaken van Alivia. Het zou rampzalig worden en de allergrootste vernedering zou haar ten deel vallen.
2470 Het was niet echt een grap geweest. Een echtgenoot betekende dat ze geen bed met een andere vrouw hoefde te delen, of zelfs twee, en het leverde haar een zitkamer op. Het was niet groot, maar het leek altijd gezellig te zijn, met een goed haardvuur en een kleine tafel met vier stoelen.
2471 Het was beslist genoeg voor haar en Lan. Haar hoop op enige afzondering verdween echter zodra ze de zitkamer binnenkwam. Midden op het gebloemde tapijt wachtte de huisvrouwe haar op, zo statig als een koningin, zo keurig alsof ze zich net had aangekleed, en in een heel boze bui.
2472 Hoe hij soms haar gedachten kon lezen terwijl een ander zijn binding hield, was haar niet duidelijk. Maar ze was er blij mee. Ze was erin geslaagd om in de Ene Kracht althans gelijkwaardig te zijn aan Talaan, maar ze betwijfelde of ze nu met de Ene Kracht een stoel omver kon gooien, ik heb geen.
2473 Het was moeilijk om iets anders te zien dan die vreselijke wrat, maar ze had de man zeer zeker nog nooit eerder gezien. Zaken van de vrouwenkring. Geen man mocht daar iets van opvangen. Het was geheim. Maar ze bleef saidar vasthouden, ik weet... het weer. Dank u, vrouwe Harfor.
2474 Ze snoof. Roddel en achterklap, daarover gingen negen van de tien mannenpraatjes. Vermoeid liet ze saidar los. Met tegenzin. Ze hoefde zich zeker niet tegen Rhand te beschermen, maar ze zou het nog een beetje langer hebben willen vasthouden, het gewoon willen aanraken, vermoeid of niet.
2475 Het kostte wat moeite, maar ze omhelsde saidar en stak beide handen uit. Ze hield zijn hoofd in haar handen en weefde moeizaam een Delving. Ze had geprobeerd om een betere manier te vinden om achter iemands kwaal te komen, maar tot op heden was dat niet gelukt. Het was genoeg.
2476 De weving gleed om hem heen en haar adem stokte. Ze had op Falme van de wond in zijn zijde gehoord, een wond als een puist van kwaad in zijn vlees, die nooit helemaal genas en alle bestaande Heling weerstond. Nu had hij een andere half geheelde wond, boven de oude, en ook deze klopte van het kwaad.
2477 Een ander soort kwaad, een spiegel van het kwaad in de eerste wond, maar even kwaadaardig. En ze kon geen van beide met de Ene Kracht aanraken. Ze wilde het ook niet echt, de gedachte eraan liet haar huid kriebelen, maar ze probeerde her toch. En iets onzichtbaars hield haar tegen.
2478 Als een ban. Een ban die ze niet kon zien. Een ban van saidin? Ze hield op met geleiden en deed een stapje terug. Ze hield de Bron vast; hoe vermoeid ze ook was, ze zou zichzelf moeten dwingen om die los te laten. Geen zuster kon zonder iets van angst aan de mannelijke helft van de Kracht denken.
2479 Ze was erg blij dat Lan er was, hoe moeilijk het ook was om dat toe te geven. Plotseling besefte ze dat hij zich totaal niet ontspannen had. Hij mocht dan als een oude bekerde met Rhand babbelen, hij vond Rhand gevaarlijk. En Rhand keek naar Lan alsof hij dat wist, en het aanvaardde.
2480 Ze wist niet of hij het over zijn wonden had of over Mart. Uit de tas haalde hij twee beelden, elk een voet hoog. Het ene beeld was een wijs uitziende man met een baard, het andere een wijze en kalme vrouw. Beide figuren waren gekleed in wapperende gewaden en hielden een kristallen bol omhoog.
2481 Ze vond dat Rhand dit wel heel openbaar maakte en soms maakte dat verschuiven van openlijk naar besloten haar duizelig, maar het kon haar niet schelen dat Lan voor zijn beurt had gesproken. Dat was slecht van hem, maar ze hield van een uitgesproken man. Ze moest nadenken.
2482 Eigenlijk wilde ze zo hard mogelijk rennen, hoewel haar donkerblauwe rok haar waarschijnlijk wel zou laten struikelen. Ze kon bijna voelen hoe zijn uitpuilende ogen haar en haar gezellinnen volgden. Niet meer dan een kleine ergernis, die zou overgaan; een zandkorrel in haar muiltje.
2483 Je kon er beslist vrijer in rondlopen dan in een rok. Maar niet met laarzen met hakken, bedacht ze. Daardoor was Min bijna even lang als Aviendha, maar zelfs Birgitte zwikte op zulke laarzen. Mins strakke broek en haar jasje dat maar net tot de heupen reikte, zagen er beslist gewaagd uit.
2484 Wat moest ze met hen aan? Ze móésten elkaar aardig vinden. Dat móést gewoon. Maar de twee vrouwen hadden elkaar na hun eerste ontmoeting aangekeken als een stel vreemde katten in een kleine kamer. Zeker, ze hadden overal mee ingestemd, maar dat was gewoon omdat niemand een andere keus had.
2485 Achteloos spelend, zonder iets wat op dreiging wees, maar ook heel openlijk. Niettemin was Aviendha behoorlijk onder de indruk gekomen van de vele messen die Min bij zich droeg. Een slungelige jonge dienaar die een blad met hoge glaskappen voor de staande lampen droeg, boog toen ze voorbijliep.
2486 Het splinteren van brekend glas op de vloer was in de hele gang te horen. Elayne zuchtte opnieuw. Ze hoopte dat iedereen snel aan de nieuwe omstandigheden zou wennen. Uiteraard was zijzelf niet degene die zoveel aandacht trok, en ook Aviendha en zelfs Min waren niet de reden van de opschudding.
2487 Dat was niemand gewend, ook niet na Rhand en zijn Speervrouwen. Maar Birgitte had gezegd dat ze de lijfwachten ceremonieel zou aankleden en dat had ze gedaan. Zodra ze de vorige avond Elaynes kamers verlaten had, moest ze iedere naaister en kleedster in het paleis aan het werk hebben gezet.
2488 Ze hingen bijna tot op de knieën. Daaronder droegen ze scharlaken broeken met een witte bies. De mouwen en de hals liepen uit in uitbundig kantwerk en hun zwarte laarzen leken wel spiegels, zo glanzend waren ze gepoetst. Ze zagen er heel fraai uit en zelfs de zo kalme Deni stapte ietwat hanig rond.
2489 Birgitte wilde borstkurassen voor vrouwen en Elayne vermoedde dat de ogen van de wapenmeester zeker hadden uitgepuild. Op dit moment was Birgitte druk bezig om vrouwen te ondervragen om er twintig voor de lijfwacht te kiezen. Elayne kon voelen dat ze niet lichamelijk maar geestelijk bezig was.
2490 Ze hoopte ook dat Birgitte het zo druk had dat ze het niet zou merken wanneer zij de binding zou versluieren, tot het te laat was. Het was gek dat ze zo vaak had zitten piekeren hoe ze Birgitte kon buitensluiten, terwijl de oplossing een eenvoudig antwoord van Vandene op Elaynes vraag was geweest.
2491 Het had haar er ietwat berouwvol aan herinnerd hoe veel minder ze eigenlijk wist dan een volleerde zuster, vooral van zaken die de andere zusters als vanzelfsprekend aanvaardden. Kennelijk wist iedere zuster met een zwaardhand dat je de binding kon versluieren, zelfs ongebondenen.
2492 Als ze geen lijfwacht had genomen en zich daardoor was gaan afvragen hoe ze hen én Birgitte kon ontlopen, zou ze nooit de binding hebben leren versluieren. Niet dat ze al snel van plan was om aan haar lijfwacht te ontkomen, maar je kon maar beter voorbereid zijn voor het geval het nodig zou zijn.
2493 Geen van beiden was er echter met een excuus vandoor gegaan om Birgitte op de hoogte te stellen. Als de twee haar lijfwacht waren, dan waren ze de hare en niet die van Birgitte. Maar ze zou Birgitte er niet buiten kunnen houden als ze nu niet snel de binding versluierde.
2494 Ze besefte dat ze stond te treuzelen. De man van wie ze elke nacht droomde, was aan de andere kant van die deur, en ze stond hier als een onnozel wicht. Ze had zo lang gewacht en zo veel gewild, en nu was ze bijna bang. Ze wilde dit niet uit de hand laten lopen. Met enige moeite sterkte ze zich.
2495 Die verschrikkelijke vermomming die Min beschreven had, was weg, op de sjofele kleren en grove handschoenen na, en hij was... zo mooi en knap. Ook Rhand sprong overeind toen hij haar zag, maar voor hij helemaal rechtop stond, wankelde hij, greep de tafel met beide handen vast en kokhalsde heftig.
2496 Ze had gehoopt dat het zo zou zijn, dat zij dat kon opbrengen terwille van haar eerstezuster, en nu bleek dat haar geen enkele moeite te kosten. Het kostte hem zichtbaar moeite om rechtop te staan en zijn ogen van haar en Aviendha los te rukken, hoewel hij het probeerde te verbergen.
2497 Was de Bond Egwenes leger? Was Mart erbij? Nynaeves grote onschuldige ogen hadden haar schuld niet duidelijker kunnen maken dan een heraut onder het venster. Elayne nam aan dat het niets uitmaakte. Hij zou de waarheid snel genoeg horen, als hij omgepraat kon worden om naar Egwene te gaan.
2498 Of een vuist te schudden. Ze wist niet zeker wat het moest worden. De andere zusters. De échte Aes Sedai, had hij willen zeggen. Hoe durfde hij. En zijn vriendinnen in de Toren! Geloofde hij nog steeds Alviarins vreemde brief? Haar stem klonk koel, streng en rustig, en duldde geen onzin.
2499 Zijn gezicht hleef een stenen muur. ik hou van je, Aviendha. Ik hou van je, Min. Ik hou van jullie allemaal evenveel. Ik wil er niet één. Ik wil jullie alledrie. Zo, dat is gezegd. Ik ben weerzinwekkend. Nu kunnen jullie weggaan zonder om te kijken. Het is trouwens waanzin.
2500 Ze voerde iets in haar schild, en als ze voor haar plannetje haar gezag niet wilde gebruiken, was het iets waarvan zelfs zij wist dat het niet goed was. Plotseling scheen Rhand te golven, alsof de lucht om hem heen trilde van de warmte, en werden alle gedachten uit Elaynes hoofd verjaagd.
2501 Dat zal een eind maken aan hun gedachten over mijn geheime minnaar, bedacht Elayne, en lachte vermaakt in zichzelf. Ze wist dat hij evenveel blikken trok als de gardisten, terwijl hij met een misnoegde blik tussen hen in voort schuifelde. Er was beslist niemand die kon vermoeden wie hij was.
2502 Licht, hij had best een iets minder afschuwelijke vermomming kunnen gebruiken. Maar Rhand was in haar kamer. Hij liep naar de tafel en leunde ertegenaan. De lucht om hem heen begon weer te rimpelen en hij werd weer zichzelf. De draken op zijn onderarmen gloeiden metalig in scharlaken en goud.
2503 Hij moest nu ijskoud zijn. Ze had niet verwacht dat ze al zo snel weer naar haar kamers zou terugkeren en het vuur in de haard was niet meer dan een smeulende laag as. Maar voor zover ze kon zien, deed hij geen poging om de wijn door geleiding te verwarmen, want dan had ze stoomwolkjes moeten zien.
2504 Als hij hun afleidingspoging had doorzien, dan had Nynaeve dat zeker. Waarom had ze hen laten gaan? En hoe had hij het doorzien? Aviendha schudde vragend haar hoofd. Dat deed Min ook, maar met een grijns die zei dat je dit soort dingen van tijd tot tijd moest verwachten.
2505 Je weet wat dat betekent voor degene aan wie ik gebonden ben. Zelfs als ik niet gek word, zal ze mijn sterven meebeleven! En wat bedoel je met alledrie? Min kan niet geleiden. Nou ja, het maakt ook niet uit. Alanna Mosvani was jullie voor, maar zij nam de moeite niet om het te vragen.
2506 Als ze de kans kreeg, sneed ze Alanna van top tot teen open, omdat ze hem had aangeraakt, maar Aviendha en Min waren anders. Ze vormden een deel van haar. Op een bepaalde manier waren zij haar, en was zij hen. Haar stem werd zachter, ik vraag het je, Rhand. Wij vragen het.
2507 Alsof hij dat besluiten kon! Ze opende zich voor saidar, verbond zich met Aviendha en schonk haar een glimlach. Het was altijd een genoegen om met haar eerstezuster op een diepere manier gevoelens van geest en lichaam te delen. Het leek veel op wat ze spoedig met Rhand zouden delen.
2508 Door die plechtigheid was ze op de gedachte gekomen. Zorgvuldig weefde ze Geest, een stroom van ruim honderd draden, elke draad precies op zijn plaats, waarna ze de weving rond Aviendha plaatste. Daarna deed ze hetzelfde met Min. Op een bepaalde manier waren het helemaal geen losse wevingen.
2509 Ze kon de stromen niet zien, maar ze toonde een zelfverzekerde grijns, die enigszins werd bedorven doordat ze haar lippen natmaakte. Elayne haalde diep adem. In haar ogen waren de drie omgeven en verbonden door een maaswerk van Geest waarbij het fijnste kantwerk grof zou lijken.
2510 Als het nu maar ging zoals ze geloofde dat het zou gaan. Uit elk van hen liet ze de weving in smalle lijnen naar Rhand toestromen, waarbij ze drie stromen in elkaar draaide en veranderde in de zwaardhandbinding. Die binding legde ze Rhand op, zo zacht als een dekentje op een klein kind.
2511 Hoe kun je dat verdragen? Sommige pijnen schijn je niet eens meer te kennen! Heb je er zo lang mee geleefd dat ze een deel van je zijn geworden? Die reigers op je handpalmen; je kunt het branden nog steeds voelen. Die dingen op je arm doen pijn! En je zij. O Licht, je zij.
2512 De pijn van wonden die hij werkelijk vergeten had. De spanning en het ongeloof; de verbazing. Maar zijn gevoelens waren onbuigzaam, als aderen van gestolde dennenhars, bijna steen. Er klopte en gloeide echter goud doorheen. Telkens als hij naar Min of naar Aviendha keek.
2513 Bloed en as! Hoe pakten andere vrouwen dit aan? Zorgvuldig nam ze de gebundelde indrukken in haar hoofd in ogenschouw. Die van hem en die van Birgitte. In die tweede was nog niets veranderd. Ze stelde zich voor hoe ze Birgittes indruk in een zakdoek wikkelde en die stevig dichtknoopte.
2514 Alleen maar om te laten zien wie er hier een kind was. De magere vrouw was niet jong meer, maar haar haren vertoonden nog geen spoortje grijs en ze zag er behoorlijk sterk uit. En snel. Min wilde graag geloven dat de forse figuur van de ander ook best uit vet kon bestaan, maar dat deed ze niet.
2515 Uit haar ooghoek zag ze hoe de Aielse met tegenzin haar mes losliet. Licht, als Aviendha haar niet telkens zo precies na aapte, ging ze nog geloven dat er meer in dat gehanseflans met de Ene Kracht zat dan haar was verteld. Aan de andere kant was het al begonnen voor dat gedoe met de Kracht.
2516 Min hoopte dat ze hun werk goed deden. Ze is helemaal niet zo dom, dacht ze. Maar soms laat ze zich leiden door haar moed. Ze hoopte dat de gardisten Elayne niet in doornstruiken zouden laten lopen waar ze niet weer uit kon komen. Al lopende bekeek ze de Aielse van opzij.
2517 Aviendha liep naast haar, maar zo ver van haar vandaan als de gang toeliet. Zonder naar Min te kijken haalde ze een zwaarbewerkte ivoren armband uit haar beurs en liet hem met een tevreden glimlachje over haar linkerpols glijden. Al vanaf het begin had iets haar gestoken, en Min wist niet wat.
2518 Aiel waren volgens iedereen gewend dat vrouwen een man deelden. Dat was heel wat meer dan zijzelf kon opbrengen. Ze hield alleen zo verschrikkelijk veel van hem dat ze bereid was om hem te delen, en als het dan toch moest, was er niemand ter wereld met wie ze hem liever wilde delen dan met Elayne.
2519 Bij haar leek her helemaal geen delen. Maar deze Aielse was een vreemdelinge. Elayne had gezegd dat het belangrijk was dat ze elkaar leerden kennen, maar hoe kon dat nou als de ander niet met haar wilde praten? Ze verspilde echter weinig tijd aan het zich zorgen maken over Elayne of Aviendha.
2520 Hoe zou het zijn om na dit alles met hem te vrijen, als zij alles van hem wist! Licht! Natuurlijk zou hij ook alles van haar weten. En wat ze daarvan dacht, wist ze nog niet zeker. Ineens besefte ze dat die bundeling van gevoelens en indrukken niet meer hetzelfde was. Er was een soort van.
2521 Opnieuw struikelde ze en deze keer moest ze zich vastklampen aan een kist. O Licht! Elayne. Haar gezicht voelde aan als een laaiende haard. Alsof ze door de bedgordijnen gluurde! Haastig probeerde ze Elaynes kunstje en probeerde die bal van gevoelens in een doek te knopen.
2522 Dienaren draaiden zich om en staarden. Min schoof naar het midden van de gang. Ze wilde de ander halverwege tegemoet komen, meer niet. Even later voegde Aviendha zich bij haar. Min vroeg zich af of ze haar moest vertellen wat ze gezien had toen ze allemaal bij elkaar waren.
2523 Vier! Een vierling! Maar er was iets vreemds aan. De kinderen waren gezond, maar wel vreemd. En mensen hielden er vaak niet van om iets over hun toekomst te horen, zelfs al zeiden ze dat ze dat wel wilden. Ze wenste dat iemand haar kon zeggen of zij Zwijgend liepen ze naast elkaar door.
2524 Over toh en hachje, bedoel ik. Ik weet iets van jullie gebruiken. Maar er is iets aan die man wat me onbeschaamd maakt. Ik kan mijn tong niet beheersen. Maar geloof maar niet dat ik me door jou laat slaan of snijden. Misschien heb ik toh, maar dan moeten we het op een andere manier proberen.
2525 Wat was dat een vuilbek! En wat bedoelde ze met dat Zilverboog dood was? De vrouw stond voor haar neus! Bovendien was ze er zeker van dat die vele, vele beelden en lichten, die zo snel en onduidelijk voorbij waren geflitst, meer avonturen aangaven dan een vrouw in een heel leven beleefd kon hebben.
2526 Vreemd genoeg waren enkele van die beelden verbonden met een lelijke man die ouder was dan zijzelf, en andere met een lelijke man die veel jonger was, maar Min wist ergens dat het om dezelfde man ging. Legende of geen legende, die hooghartige houding ergerde haar gruwelijk.
2527 Ze kon nauwelijks geloven dat zij dat was geweest en vond dat ze moest blozen als de zon! Maar ze wilde alleen zijn met Rhand en ze geloofde niet dat ze ooit nog zou blozen, niet om iets wat met hem verbonden was. Het mooiste was nog dat hij een geschenk had achtergelaten.
2528 Hij stond de jongen te na en dus wilde zij hem niet voor het blok zetten of zijn eed laten breken. Terugkijkend op haar leven kon ze zich haar falen herinneren, fouten waaraan ze soms met bittere spijt dacht en die levens hadden gekost, maar nu kon ze zich geen fouten of falen veroorloven.
2529 Haar zeilvrouwe, Derah din Selaan, een jongere vrouw in het blauw, zat op een stoel die zorgvuldig een voet achter de stoel van de golfvrouwe was geplaatst. Dit vonden zij gepast. Het tweetal had een beeldhouwwerk van zwarthouten woede kunnen zijn en hun buitenlandse sieraden versterkten dat beeld.
2530 De jongen leek niet te weten wat hij moest doen toen ze niets pakten. Met een onzekere frons hield hij de buiging vol tot Daigian aan zijn rode jas trok en hem, glimlachend als een vermaakt koerende kropduif, wegleidde. Een slanke jongeman met een grote neus en grote oren.
2531 Nesune had een groot in hout gebonden boek uit de librije van het paleis op een lessenaar voor haar stoel. Net als de anderen droeg ze een eenvoudig wollen kleed dat meer bij een koopvrouw hoorde dan bij een Aes Sedai. Als ze de zijden kleding al misten, lieten ze het niet blijken.
2532 Sarene, met haar dunne vlechten met kralen, stond aan een groot borduurraam te werken en haar naald maakte de kleine steekjes van een nieuwe bloem in een veld vol bloemenpracht. Erian en Beldeine speelden Steen, terwijl Elza toekeek en haar beurt afwachtte om tegen de winnaar te spelen.
2533 Maar dit vijftal was wel heel zwaar gestraft voor zijn ontvoering en had het besluit tot een eed van trouw al genomen nog voor hij in de buurt was. Aanvankelijk was ze geneigd hun verschillende verklaringen te slikken, maar de laatste paar dagen had die neiging zware schokken te verdragen.
2534 Harine blies zich op als een adder en begon opnieuw te klagen over haar rechten en eisen, maar Cadsuane luisterde maar half. Ze kon Erian bijna begrijpen, een bleke Illiaanse met zwart haar, die trots bleef hameren op het feit dat ze naast hem diende te staan wanneer hij de Laatste Slag streed.
2535 Ook een Groene en nog rechtlijniger dan de meesten. Nesune boog zich naar voren om naar haar boek te turen en leek op een vogel die met zwarte ogen een worm bekeek. Een Bruine die een vat met een schorpioen zou instappen als ze wist dat ze daardoor iets nieuws kon leren.
2536 Aanvaardbare en idiote redenen, maar ze had ze kunnen geloven als die anderen er niet waren geweest. De deur naar de voorhal ging open en Verin en Sorilea kwamen binnen. De verweerde Aielse met het witte haar overhandigde iets kleins aan Verin, dat de Bruine zuster in haar beursje stak.
2537 Ze aarzelde amper voor ze haar donkergrijze rok spreidde voor een kniks. De Wijzen hadden hun geleerd meteen op te springen op een woord van een Wijze. Het was niet iets wat een zuster zich gemakkelijk eigen maakte, maar het was meer dan die gewoonte dat ze zo rap gehoorzaamden.
2538 Cadsuane betreurde het bijna dat ze dat lichtzinnige bevel had gegeven. Sarene zou het precies zo uitvoeren. Die vrouwen waren een ergernis en tot dusver nog steeds nutteloos. Haar ergernis moest opgelost worden, zodat ze haar aandacht aan echt belangrijke dingen kon schenken.
2539 Armbanden rinkelden toen ze haar omslagdoek goed schoof. Nog iemand in een slechte bui. Het Zeevolk had vreemde ideeën over die Aielwilden, hoewel die niet gekker waren dan die van Cadsuane, maar dat was voordat ze kennis had gemaakt met Sorilea. De Wijze moest niets van deze ideeën hebben.
2540 Sorilea was geen vrouw die je naar je toe liet komen. ledereen dacht dat ze een vriendschap ontwikkelden. Dat kon nog steeds gebeuren, besefte ze verbaasd, maar niemand wist van hun verbond. Eben verscheen weer met het blad en leek opgelucht toen ze haar halflege roemer erop plaatste.
2541 Ooit had ze gedacht dat ze op het punt stond de Zwarten uit te kunnen roken, maar ze zag die zelfopgelegde taak ook als rook door haar vingers wegdwarrelen. Het was haar bitterste nederlaag, afgezien wellicht van haar onwetendheid waarom de neef van Caraline Damodred door de Grenslanden zwierf.
2542 En van haar kant wilde Shalon al het mogelijke over hem en over de toestand hier te weten komen. Daaruit kwamen bijeenkomsten voort die tot vriendschap hebben geleid, en ten slotte deelden ze elkaars bed. Evenzeer vanwege hun eenzaamheid als vanwege dat andere, neem ik aan.
2543 Shalon is meen ik getrouwd met een man die elders plichten heeft en het verbreken van je trouwbelofte is bij het Zeevolk een zware misdaad. Inbreuk op hun strenge orde en gezag, blijkbaar. Als haar zus dit te weten komt, zal Shalon windvindster worden op een roeiboot. Zo zei ze het, geloof ik.
2544 Geef haar heel... vaag de verzekering dat haar vertrouwen niet beschaamd zal worden. Maar zorg ervoor dat ze goed beseft hoe vaag die toezegging is. Verzeker haar er wel van, met je hand op je hart, dat ze mij over alles wat haar broer aangaat, op de hoogte kan blijven houden.
2545 Toram Riatin kon nog steeds moeilijkheden veroorzaken, al leek zijn opstand in rook te zijn opgegaan. Eigenlijk interesseerde het haar niet wie op de Zonnetroon kwam, maar de intriges van mensen die een troon wel belangrijk vonden, veroorzaakten vaak last bij belangrijker zaken.
2546 Achter Verin glipte Corele naar binnen; ze sloot de deur zachtjes, alsof ze niemand wilde storen. Zo deed ze meestal niet. Ze was jongensachtig slank, dikke zwarte wenkbrauwen en heel veel glanzend zwart haar tot laag op de rug gaven haar een wild uiterlijk, ook al was ze nog zo netjes gekleed.
2547 Ze wreef over haar opgetrokken neus en keek aarzelend naar Cadsuane; de gebruikelijke sprankeling in haar ogen was niet te zien. Cadsuane maakte een gebiedend gebaar en Corele haalde diep adem, waarna ze over het tapijt schreed en met beide handen haar met geel afgezette blauwe rok vasthield.
2548 Iedere zuster koesterde ergens diep van binnen de vrees dat ze ooit zou worden afgesneden van de Ene Kracht. Nu was er een Heling ontdekt die heelde wat niet geheeld kon worden. Met de mannelijke helft van de Ene Kracht. Er zouden tranen geplengd worden en verwijten geuit voordat dit was verwerkt.
2549 Zusters van hier, maar ook anderen. Haar ogen en oren hadden jarenlang een wakend oog gehouden op Siuan Sanche en Moiraine Damodred, maar pas in Shienar had ze iets nuttigs ontdekt. Hoewel ze hen vertrouwde, wilde dat niet zeggen dat ze van plan was deze zusters hun eigen gang te laten gaan.
2550 In elk geval kon ze een zuster niet in die toestand laten. De deur sloeg open toen Jahar hollend binnenkwam. De zilveren belletjes aan het eind van zijn donkere vlechten tinkelden. Hoofden draaiden zich om naar de jongeman in de keurige blauwe jas die Merise voor hem had uitgekozen.
2551 Ze beval Jahar voor te gaan. Ook Verin liep mee en Cadsuane stuurde haar niet weg. Verin viel dingen op die anderen over het hoofd zagen. De bedienden in het zwart hadden geen enkel idee wie Jahar was, maar stapten ijlings voor Cadsuane opzij toen zij snel achter hem aanbeende.
2552 Ze had hem willen zeggen voort te maken, maar als ze nog iets sneller liepen, zou het hollen worden. Ze waren net uit de zonnekamer of een kleine man met een hoog kaalgeschoren voorhoofd en in een donkere jas met horizontale kleurenbanen stapte met een buiging voor haar.
2553 Ze heeft haar opstand en haar aanspraken op de Zonnetroon openlijk afgezworen, maar wellicht willen anderen haar gebruiken. Het was misschien onverstandig, Cadsuane Sedai, hen onder de hoede van bedienden te laten. Maar bij het Licht, u mag hun niets verwijten. Ze waren in staat hun twee.
2554 De kamer was niet groot en leek zelfs kleiner door de donkere houten panelen waar de Cairhienin zo dol op waren. Het was er overvol toen iedereen zich naar binnen had gewurmd. Merise knipte met een vinger, wees en Jahar trok zich terug in een hoek, maar dat hielp niet veel.
2555 Cadsuane vroeg zich af of ze hun bondgenootschap heroverwoog. Verin staarde eveneens naar Alanna en er lag doodsangst in haar ogen. Cadsuane had niet gedacht dat Verin ook maar voor iets bang was. Maar ook zijzelf voelde iets van pure angst. Als ze hierdoor haar band met de jongen kwijtraakte.
2556 Zichtmuren zorgden ervoor dat de gestreepte houten vloer omringd leek door een woud van vrolijke bloemenranken en fladderende vogeltjes die nog meer kleur vertoonden. De lucht was doordrongen van zoete geuren en zacht vogelgefluit. Alleen de boog van een poort bedierf dat waanbeeld.
2557 Een heel oude gewoonte. Hij ging gekleed als een vorst van deze Eeuw en droeg een jas die stijf stond van het goudborduursel, zodat het rood van de stof bijna niet te zien was, en laarzen met gouden kwasten. Er zat zoveel kant om zijn nek en polsen dat een kind ermee gekleed kon worden.
2558 Ze had zich hersteld en haar gewaad was weer een fraaie nevel, zij het nu rood. Misschien was ze niet zo kalm als ze zich voordeed. Het kon ook zijn dat ze hun wilde laten geloven dat ze haar opwinding probeerde te onderdrukken. Afgezien van de steel kwamen al haar sieraden uit deze Eeuw.
2559 Haar handen vormden klauwen en ze keek Graendal zo woest aan dat het leek of ze de keel van de ander wilde openrijten. Demandred ontspande zijn vuisten. Eindelijk was het openlijk gezegd. Hij had gehoopt dat Altor dood of gevangen zou zijn voor die achterdocht de kop opstak.
2560 Een zwart vlekje dreef voor Moridins blauwe pupillen langs, toen een volgende en een volgende, in een langzame stroom. De man moest sinds hun laatste ontmoeting alleen nog maar de Ware Kracht hebben gebruikt om zo snel zoveel saa op te bouwen. Zelf had hij de Ware Kracht alleen in nood aangeraakt.
2561 Moridin legde een hand op het hart alsof hij iedereen wilde tonen wat voor minnaar hij was en duwde met zijn wijsvinger Cyndanes kin omhoog. Haar ogen vonkten van afkeer, maar haar gezicht bleef een onbewogen lief poppengezichtje. Ze slikte in elk geval als een slappe pop zijn aardigheidjes.
2562 Demandred boog het hoofd en zijn nek deed hem evenveel pijn als de uitgesproken woorden. Dus zij mochten Altor oppakken, terwijl die trachtte Choedan Kal te gebruiken. Ja, ja, terwijl hij en een onbekende vrouw meer dan genoeg van de Ene Kracht putten om werelddelen te laten smelten.
2563 Door de hoge achterramen kon ze honderden andere grootschepen schuimend door de grijsgroene golven zien snijden, rij na rij, tot aan de einder. Vier keer zoveel schepen waren naar Tanchico gekoerst. De Rhyagelle, Zij die thuiskomen. De Corenne, de Terugkeer, was begonnen.
2564 De Kidron scheen gevolgd te worden door een hoogvliegende albatros, zeer zeker een voorteken van overwinning, hoewel de vleugels van de machtige vogel zwart waren in plaats van wit. Maar de betekenis moest nog steeds dezelfde zijn. Voortekenen veranderden op een andere plaats niet van betekenis.
2565 Toen ze een geplooid gewaad in de kleur van eeuwenoud ivoor over Tuons hoofd liet glijden, vergeleek de jongere vrouw zich onwillekeurig met Tuon in de hoge spiegel aan de binnenwand. De goudblonde Selucia bezat een statige schoonheid, met haar lelieblanke huid en koele blauwe ogen.
2566 Lidya was verantwoordelijk geweest voor haar boosheid gisteravond. Nee, zij was de oorzaak, maar Tuon was verantwoordelijk voor haar eigen gevoelens. Ze had de damane bevolen om haar lot te lezen en ze had niet het bevel mogen geven om haar af te ranselen omdat de woorden haar niet aanstonden.
2567 Bij haar binnenkomst verstijfden ze, als je dat tenminste kon zeggen van standbeelden. Het waren mannen met harde gezichten, en er was hun en vijfhonderd anderen persoonlijk opgedragen voor Tuons veiligheid zorg te dragen. Ieder van hen zou zijn leven geven om haar te beschermen.
2568 Iedere man was vrijwilliger en had gevraagd om in haar garde te mogen dienen. De grijze kapitein Musenge zag haar sluier en beval nu maar twee wachters om haar op het dek te begeleiden, waar twee dozijn in rood en groen geklede Ogier Gardeniers aan beide zijden van de deur een rij vormden.
2569 Tuon neeg het hoofd voor het Bloed en beklom het halfdek, gevolgd door de twee Doodswachtgardisten. De wind maakte het haar korte mantel moeilijk en drukte nu eens de sluier tegen haar gezicht en joeg die dan weer alle kanten op. Het maakte niet uit; het was voldoende dat ze de sluier droeg.
2570 Haar persoonlijke banier, twee gouden leeuwen die een strijdwagen uit vroeger tijden trokken, waaide op de achtersteven boven de zes roergangers, die moeite hadden met de lange roerstang. De Raaf en de Rozen was neergehaald zodra de eerste scheepsmaat haar sluier had gezien en dit had doorgegeven.
2571 Kidrons kapitein, een brede, verweerde vrouw met wit haar en ongelooflijk groene ogen, boog toen Tuons muiltjes het halfdek raakten en richtte haar aandacht weer op het schip. Bij de reling stond Anath in sombere zwarte zijde, en hoewel ze geen mantel droeg, scheen de kille wind haar niet te deren.
2572 Iedereen wist dat damane de toekomst konden voorspellen, en als iemand van het Bloed de voorspelling had opgevangen, zouden ze allemaal in het geheim over haar lot hebben zitten kletsen. Anath lachte grof en begon haar opnieuw te vertellen wat een dwaas ze was, deze keer met meer bijzonderheden.
2573 Veel meer bijzonderheden. Ze nam niet de moeite zachter te spreken. Kapitein Tehan staarde recht voor zich uit, maar haar ogen vielen bijna uit haar gerimpelde gezicht. Tuon deed of ze aandachtig luisterde, maar haar wangen werden roder en roder tot ze dacht dat de sluier zowat in vlammen opging.
2574 Weigeren om naar je waarheidsspreker te luisteren was heel erg. Misschien hoorde ze dat evenwicht toch te aanvaarden. Drie grote grijze dolfijnen doken naast het schip op en lieten een geluid horen. Het waren er drie en ze kwamen niet opnieuw boven. Houd vast aan de gekozen koers.
2575 Er werd gevochten, ze probeerden het in ieder geval, toen de soldaten zich toch een weg naar binnen baanden. Ik weet niet wat er gebeurd is – misschien had een soldaat een lantaarn bij zich op een plek waar dat niet zou mogen – maar het halve gebouw ontplofte, voor zover ik het begrepen heb.
2576 Toen hij plat op zijn rug lag met zijn benen in spalken en zijn ribben en de rest van zijn lichaam in het verband, had Tylin al zijn kleren verborgen. Hij had ze nog niet gevonden, maar ze waren toch zeker ergens weggestopt, niet verbrand. Ze kon hem toch niet voor altijd vasthouden.
2577 En de jas was ook nog eens te kort. Onbetamelijk kort! Ook Tylin vond dat hij een aardig kontje had en scheen het niet erg te vinden dat ook anderen het konden zien! Hij trok de mantel over zijn schouders – tenminste enige rugdekking – en greep zijn schouderhoge wandelstok, die naast de deur leunde.
2578 Hij hinkte de wagen uit en zodra hij de houten trap af was die aan de wagenbodem vastzat, sloeg hij de deur achter zich dicht. De lucht in de namiddag was grijs en bewolkt, net als die ochtend, en er stond een gure wind. Altara kende geen echte winter, maar wat het wel had, leek er heel aardig op.
2579 In plaats van sneeuw waren er ijzige regenbuien en stormen die vanaf de zee over het land raasden, en tussendoor was het vochtig genoeg om de kou nog erger te maken dan die feitelijk was. De grond voelde soppig onder je voeten, zelfs als het droog was. Scheldend hobbelde hij van de wagen weg.
2580 Een klokkengieter? Misschien kon hij er twee heel korte dagen van maken. Zolang Aludra maar niet achter hém aankwam. Dat schenen de laatste tijd behoorlijk wat vrouwen te doen. Had Tylin ergens iets aan hem veranderd, zodat vrouwen hem, net als zijzelf, najoegen? Nee, dat was belachelijk.
2581 De wind greep zijn mantel en liet hem opbollen, maar hij was te veel in gedachten om er iets aan te doen. Enkele slanke vrouwen – tuimelaars, dacht hij – lachten plagerig toen ze voorbijliepen; hij glimlachte terug en probeerde zich zo goed mogelijk voor te doen. Tylin had hem niet veranderd.
2582 Even verderop rénde een kerel boven op een eivormig wiel dat zeker een voet of twintig in doorsnee was en op een verhoging was gezet. Als hij boven op de smalle kant van het wiel stond, bevond hij zich hoger boven de grond dan de vrouw, die wel gauw haar stomme nek zou breken.
2583 Mart keek naar een man met ontbloot bovenlijf die drie glinsterende ballen over zijn armen en schouders liet rollen zonder ze met zijn handen aan te raken. Dat was niet onaardig. Misschien zou hij in staat zijn om hetzelfde te doen. Die ballen lieten je tenminste niet bloeden of iets breken.
2584 Van wat Mart over Vanin wist, zou het voor deze merkwaardige man niet moeilijker dan een avondwandelingetje zijn. Hoe dik hij ook was, Vanin kon elk paard dat ooit geboren was, stelen en berijden. Maar Mart twijfelde eraan of hijzelf wel langer dan een span in het zadel kon blijven.
2585 Maar hier zat hij, vast in Ebo Dar, als Tylins schoothondje. De vrouw had hem niet eens volledig laten herstellen voor ze als een eend in het kroos boven op hem was gesprongen! En de anderen hadden de tijd van hun leven. Nynaeve voerde de scepter over iedereen die binnen haar bereik was.
2586 Hij vertrok zijn gezicht en wreef over zijn voorhoofd toen een vage stroom kleuren in zijn hoofd scheen rond te draaien. Dat gebeurde de laatste tijd wel vaker als hij aan een van hen dacht. Hij wist niet waarom en hij wilde het niet weten ook. Hij wilde alleen maar dat het ophield.
2587 En uiteraard het geheim van het vuurwerk meenemen. Maar hij zou beslist een ontsnapping boven dat geheim verkiezen. Thom en Beslan zaten nog steeds daar waar hij hen had achtergelaten, drinkend met Luca voor diens overdreven versierde wagen, maar hij voegde zich niet direct bij hen.
2588 En hij leek te denken dat elke vrouw het prettig vond om naar hem te kijken. Licht, de man was getrouwd! Luca lag languit in een vergulde stoel die hij uit een of ander paleis had gestolen. Hij lachte en maakte brede, vorstelijke gebaren naar Thom en Beslan, die op bankjes naast hem zaten.
2589 Eén persoon die er had moeten zijn, was er niet, maar een snelle blik in het rond leverde een groepje vrouwen op bij een wagen vlakbij. Ze waren van verschillende leeftijden, van jong tot oud, maar ze stonden allemaal te giechelen om datgene waar ze omheen stonden. Zuchtend liep Mart erheen.
2590 Vrouwen! Toen hij de vrouwen achter zich had gelaten, schold hij de jongen uit, die blij naast hem voorthuppelde. Sinds Mart hem voor het eerst ontmoet had, was Olver wel gegroeid, maar hij was nog steeds klein voor zijn leeftijd. En met zijn brede mond en bijpassende oren zou hij nooit knap worden.
2591 Als Mart zijn krachten weer terugkreeg, was hij van plan de jongen te leren hoe je een vechtstok en de Tweewaterse boog moest gebruiken. Wat de jongen leerde van Chel Vanin of van de Roodarmen wilde Mart niet weten. Toen Mart dichterbij kwam, rees Luca op uit zijn fraaie stoel.
2592 Het was een donkere, slanke jongeman, iets jonger dan Mart, van een onbezorgde liederlijkheid toen Mart hem voor het eerst ontmoette. Hij was altijd in voor een kroegentocht, vooral als het eindigde met vrouwen of een gevecht. Maar na de komst van de Seanchanen was hij ernstiger geworden.
2593 Mart kreunde. Deze keer was het niet zijn been of het feit dat iedere man in Ebo Dar, behalve Mart Cauton, de boezem mocht kiezen waarop hij het hoofd kon laten rusten. Die rottige dobbelstenen waren zojuist opnieuw in zijn hoofd aan het rollen. Er kwam iets slechts zijn kant op.
2594 De wandeling over lage heuvels liet in eerste instantie de pijn uit Marts been verdreven, maar bracht die weer terug voor hij boven op een helling Ebo Dar zag liggen. De stad lag achter buitengewoon dikke, witgepleisterde muren, die geen blijde tijdens een beleg ooit kapot had kunnen slaan.
2595 De witgepleisterde gebouwen, de witte spitsen en torens en de witte paleizen blonken zelfs op een grijze winterdag. Hier en daar was het bovenste stuk van een toren verdwenen en op sommige plaatsen waren gaten te zien, omdat het gebouw dat er ooit had gestaan, was vernietigd.
2596 Maar al met al had de Seanchaanse verovering maar weinig schade veroorzaakt. Ze waren te snel en te sterk geweest, en hadden de stad al in handen voordat er slechts wat verspreid verzet kon worden georganiseerd. De handel had verrassend genoeg maar weinig geleden onder de val van de stad.
2597 Het scheen hem toe dat hij deze middag van Ebo Dar zelf naar de overkant had kunnen lopen, naar de Rahad, een onguur stadsdeel dat hij liever nooit meer wilde bezoeken. In de dagen nadat hij er voor het eerst in geslaagd was om weer te lopen, was hij vaak naar de havens gegaan om uit te kijken.
2598 Hij deed het niet langer meer. Vandaag keek hij nauwelijks naar de haven. De dobbelstenen die in zijn hoofd tolden, donderden als onweer. Wat er ook stond te gebeuren, hij betwijfelde of hij het aangenaam zou vinden. Dat deed hij zelden als de stenen een waarschuwing gaven.
2599 Wagens en karren verlieten in een gestage stroom de stad door de grote, overwelfde toegangspoort, terwijl mensen te voet zich naar binnen probeerden te worstelen en er buiten de muren een grote rij wagens en ossenkarren stond te wachten om binnen te komen. Er zat bijna geen beweging in.
2600 Ze hadden een huid zo donker als die van het Zeevolk of zo licht als die van een Cairhienin. Ze vielen op en niet alleen omdat ze te paard waren. Sommige mannen droegen wijde broeken en vreemd krappe jassen met hoge, nauwe kragen tot aan de kin en rijen blinkende knopen op de borst.
2601 Of ze droegen wapperende, geborduurde jassen die bijna net zo lang waren als een vrouwenrok. Deze laatsten waren van het Bloed, evenals de vrouwen in merkwaardig gesneden rijkleding met wijde mouwen die tot aan de stijgbeugels reikten. Aan hun voeten droegen ze fleurige laarzen.
2602 Zelfs de andere Seanchanen leken zenuwachtig te zijn als de gardisten in de buurt waren, en dat was voor Mart genoeg om met een grote boog om hen heen te lopen. Hoe dan ook, geen van de Seanchanen keek naar de drie mannen en een jongen die langzaam naast de rij wagens en karren naar de stad liepen.
2603 Door Marts been gingen ze niet zo snel, maar hij probeerde voor de anderen te verbergen hoeveel hij op zijn stok moest steunen. De dobbelstenen verkondigden gewoonlijk gebeurtenissen die hij maar ternauwernood zou overleven, zoals veldslagen of een gebouw dat instortte.
2604 Tylin. Hij vreesde wat er zou gaan gebeuren als de stenen deze keer zouden stilliggen. Bijna alle wagens en karren die de stad uitreden, werden vergezeld door Seanchanen, die op de bok zaten of ernaast liepen. Ze waren eenvoudiger gekleed dan de ruiters en zagen er helemaal niet vreemd uit.
2605 Hun wagens en karren werden door ossen getrokken. Hier en daar in de rij bevonden zich uitlanders, kooplieden met een kleine stoet door paarden getrokken wagens. In de winter was er in Ebo Dar meer handel dan verderop in het noorden, waar kooplieden zich over besneeuwde wegen moesten worstelen.
2606 Misschien wist ze nog steeds niet dat haar grijze ruin en de paardenspannen voor haar wagens in beslag zouden worden genomen als ze eenmaal in de stad was. De Seanchanen hadden een op de vijf paarden van de inwoners afgenomen, en, om de handel niet af te schrikken, een op de tien van de uitlanders.
2607 Een dikke Cairhienin in een jas die er net zo gewoon uitzag als de jassen die zijn voerlieden droegen, schreeuwde boos over de vertraging, en zijn fraaie roodbruine merrie danste zenuwachtig rond. De merrie was heel fraai gebouwd en zou waarschijnlijk naar een officier gaan.
2608 Olver sprong achter hen aan, maar toen Mart het daglicht weer instapte, liep hij tegen Thom op voor hij in de gaten kreeg dat iedereen vlak voor de tunneltoegang stil stond. Hij wilde een bitse opmerking maken, toen hij plotseling zag waar iedereen naar stond te staren.
2609 De straten van Ebo Dar waren altijd overvol, maar niet zoals nu. Het leek of een dam was gebroken en een vloed van mensen de stad was ingestroomd. De straat was over de hele breedte volgepakt. Mensen stroomden om kudden levende have heen, diersoorten die hij nog nooit eerder gezien had.
2610 Wagens en karren zochten zich stapvoets een weg door de massa, als ze al bewogen, en het geschreeuw en het gevloek van de voerlieden verdronken bijna in het lawaai van stemmen en dieren. Mart kon geen woorden onderscheiden maar wel tongvallen. Trage, lijzige Seanchaanse tongvallen.
2611 Op een andere wagen stond een groot druk raam, en weer een andere, die er net in was geslaagd de tunnel in te draaien, voerde de geur van hop mee en iets dat op brouwersvaten leek. Op sommige wagens waren kratten gestapeld met vreemd gekleurde kippen, eenden en ganzen – het pluimvee van een boer.
2612 Licht! Hoeveel hadden er sinds de ochtend hun lading kunnen lossen? Hoeveel moesten er nog gelost worden? Hoeveel mensen konden er op dat aantal schepen vervoerd zijn? En waarom waren ze hier naartoe gekomen in plaats van naar Tanchico? Een huivering liep langs zijn rug.
2613 Mart gromde zuur. Waarom wilde men toch altijd dat hij de held uithing? Vroeg of laat zou hij er in blijven, ik hoef nergens over te praten. Ze zijn hier, Beslan. Als je ze er vanmorgen al niet van kon weerhouden om binnen te komen, zul je nu zeker niet in staat zijn om ze eruit te werken.
2614 Suroth zegt dat ik iemand van het Bloed moet huwen en de zijkant van mijn hoofd moet scheren, en moeder luistert. Suroth doet net alsof ze gelijken zijn, maar mijn moeder móét luisteren als Suroth spreekt. Wat Suroth ook zegt, Ebo Dar is niet meer van ons, en de rest ook niet.
2615 Hij beet op zijn tong en weerhield zich ervan om te zeggen dat er meer Seanchaanse soldaten in Ebo Dar waren dan Witmantels in Altara tijdens de Witmantel oorlog. Een straat vol Seanchanen was geen plaats voor loslippigheid, ook al leken de meesten boeren en ambachtslieden te zijn.
2616 Hij drong zich de menigte in en schoof iedereen opzij die hem in de weg stond. Mart zou niet verbaasd hebben opgekeken als er een gevecht was uitgebroken. Hij vermoedde dat Beslan er een zocht. Thom draaide zich om en wilde met Olver achter Beslan aan, maar Mart greep hem bij de mouw.
2617 Nooit. Hij keek even besmuikt naar de magere vrouw en naar de stalknecht met mest aan zijn laarzen. Licht, het hadden Hoorders kunnen zijn. Iedereen kon een Hoorder zijn. Deze gedachte zorgde ervoor dat hij een prikkeling tussen zijn schouderbladen voelde, alsof hij werd gadegeslagen.
2618 De kraampjes op de kanaalbruggen hadden hun luiken gesloten, de venters hadden hun dekens opgepakt, en de potsenmakers en tuimelaars die gewoonlijk op elke straathoek de mensen bezighielden, zouden geen ruimte voor een voorstelling hebben gehad. Er waren zoveel Seanchanen; te veel Seanchanen.
2619 Zoals het leger dat volgens een gerucht de vorige week in het oosten tegen hen had gevochten. Of eentje dat gewapend was met de geheimen van het Vuurwerkersgilde. Wat moest Aludra in Lichtsnaam toch met een klokkengieter? Hij zorgde er terdege voor niet te dicht in de buurt te komen van de haven.
2620 Maar ze had meegedaan toen hij haar had omgepraat om te wedden om zijn vrijlating, maar dat was toen hij het bed had moeten houden. Gelukkig kon je altijd wel aan dobbelstenen komen, en met zijn geluk was het trouwens altijd beter als hij de stenen van de ander gebruikte.
2621 Helaas, toen hij eenmaal ontdekte dat ze haar belofte om hem te laten gaan niet wilde inlossen – de vrouw deed net of ze niet wist waar hij het over had! – had hij de stenen gebruikt om haar een koekje van eigen deeg te geven. Een ernstige misrekening, hoe leuk het toen ook was geweest.
2622 De taveernes en gelagkamers die hij betrad, waren al even vol als de straten. Er was nauwelijks ruimte om een beker op te tillen, laat staan om dobbelstenen te werpen. Overal zag hij lachende en zingende Seanchanen en somber kijkende Ebodaranen, die de Seanchanen in stilte misnoegd bekeken.
2623 Hij had eigenlijk niet anders verwacht. Ook vóór de komst van de nieuwkomers was er niets vrij geweest. En hij begon zich al even somber te voelen als de buitenlandse kooplieden die hij in hun wijnglas zag turen met de vraag hoe ze zonder paarden hun koopwaar de stad uit konden krijgen.
2624 Hij had genoeg goud om Luca te betalen, maar dat zat allemaal in een kist in het Tarasinpaleis, en hij ging niet proberen om in één keer genoeg mee te nemen, niet nadat paleisdienaren hem uit de haven terug hadden gedragen, als een hert dat niet aan de jacht was ontkomen.
2625 Een paar keer gaf hij bijna toe, maar als ze hem eenmaal hadden gehoord, zouden ze hun geld teruggevraagd hebben. Een paar Ebodaranen met lange, kromme messen in hun riemen en vol boosheid die ze niet op de Seanchanen konden botvieren, dachten dat ze die dwaas wel te pakken konden nemen.
2626 Zijn maag was zo leeg als de herbergen vol waren en hij meende dat iedereen naar zijn opzichtige kleren gaapte. De vochtige kou sijpelde zijn botten binnen, en de enige dobbelstenen die hij vond, waren de stenen die nog steeds in zijn hoofd kletterden met een geluid als van paardenhoeven.
2627 Een paar voorbijgangers keken alsof hij inderdaad al een beschilderd gezicht had. Hij negeerde hen. Ze waren zijn aandacht niet waard. Door de manier waarop ze naar hem keken, zouden ze het verdiend hebben om met een stok op het hoofd te worden geslagen, maar hij deed het niet.
2628 Misschien. Zijn maag knorde, bijna luid genoeg om de dobbelstenen te overstemmen. Ze kon ook de keuken opdracht gegeven hebben om hem geen eten te geven als hij te laat was. Tien passen lang deed hij moeite door de menigte heen te komen, tot hij een smal, donker steegje in kon slaan.
2629 Er was geen plaveisel. Het witte pleisterwerk op de vensterloze muren was afgebladderd en op veel plaatsen waren de bakstenen zichtbaar. De lucht was een en al stank van afval, en hij hoopte dat het zuigende geluid onder zijn laarzen modder was, hoewel het een afgrijselijke geur verspreidde.
2630 Hij kon bijna niet wachten op de dag dat hij weer een paar span zonder pijn kon wandelen, zonder te hijgen en zonder te hoeven leunen op een stok. Kronkelsteegjes, waarvan de meeste zo smal waren dat zijn schouders de muren aan beide kanten raakten, liepen kriskras als een doolhof door de stad.
2631 Het was gemakkelijk om de weg kwijt te raken als je die niet kende. Hij sloeg geen enkele keer de verkeerde weg in, zelfs niet als een nauwe kronkelsteeg zich plotseling splitste in drie of vier steegjes die allemaal min of meer in dezelfde richting schenen te kronkelen.
2632 Er waren nogal wat momenten in Ebo Dar geweest waarop hij blikken had moeten ontwijken, en hij kende deze straatjes als zijn eigen broekzak. Toch had hij vreemd genoeg het gevoel dat hij gadegeslagen werd. Maar waarschijnlijk zou hij dat gevoel wel blijven houden zolang hij die stomme kleren droeg.
2633 Hij bereikte het paleis in de tijd die het hem anders gekost zou hebben om drie straten ver te komen. Hij haastte zich door een schemerige doorgang tussen een goedverlichte herberg en een gesloten winkel van lakdoosjes en vroeg zich af wat er nog in de keuken te krijgen zou zijn.
2634 Het steegje was breder dan de meeste en breed genoeg voor drie man naast elkaar. De steeg kwam uit op het Mol Hara Plein, bijna recht voor het Tarasinpaleis. Daar woonde Suroth, en de koks hadden zichzelf overtroffen nadat ze het hele stel na haar eerste maaltijd had laten geselen.
2635 Hij gromde opnieuw toen een stel laarzen op zijn schouder belandde. De kerel gleed vloekend van hem af en gleed door de modder verder de steeg in. Hij zakte door een knie en slaagde er maar net in om zich staande te houden tegen de zijmuur van de taveerne, anders was hij plat voorover gevallen.
2636 Het was genoeg om een magere, moeilijk te beschrijven man te zien. Een man met iets als een groot litteken op de wang. Maar geen man. Een wezen dat hij met de blote hand de keel van zijn vriend had zien openrijten en dat een mes uit zijn eigen borst had getrokken om het terug te werpen.
2637 Naar zijn benen, in de hoop hem te laten struikelen en zo tijd te winnen. Het ding vloeide als water naar de kant en ontweek de stok. Zijn laarzen gleden een stukje in de modder weg, en toen wierp het wezen zich op Mart. Maar het beetje tijd dat hij had gewonnen, was genoeg geweest.
2638 Het zilver, dat koel tegen zijn borst had gelegen, raakte met een gesis als van knapperend spek en de geur van brandend vlees een uitgestrekte hand. Het ding was zo beweeglijk als een tol en probeerde grauwend voorbij het rondzwaaiende zegel te komen om Mart ergens vast te kunnen pakken.
2639 Deze keer zou het wezen geen spelletje met hem spelen, zoals in de Rahad. Hij bleef het zegel rondzwaaien en raakte de andere poot en het gezicht van het wezen. Na elke aanraking klonk er gesis en stonk het naar brand, alsof het wezen met een hete ijzeren staaf werd geraakt.
2640 Mart liet het zegel onophoudelijk rondzwaaien terwijl hij wankel overeind kwam en de gholam in de gaten bleef houden, die leek op een man. Hij wil jou evenzeer dood hebben als hij haar wil hebben, had het wezen hem grijnzend in de Rahad gezegd. Maar nu grijnsde of sprak het niet.
2641 Om nog maar te zwijgen van de schouder waar de gholam bovenop was gesprongen. Hij moest terug naar de drukke straten, terug naar mensen. Het ding zou misschien worden afgeschrikt door een grote hoeveelheid mensen. Hij had niet veel hoop, maar het was de enige die hij had.
2642 Zijn laars gleed uit over iets wat verschrikkelijk stonk en hij gleed tegen de muur van de herberg. Alleen het woeste zwaaien met de zilveren vossenkop hield de gholam tegen. Die stemmen in de straat waren zo verlokkend dichtbij, maar ze hadden net zo goed in Barsine kunnen zijn.
2643 Het gleed een stukje weg in de modder, maar scheen nog steeds weg te vloeien tot het achter de taveerne verdween. Mart rende er achteraan. Hij zou niet hebben kunnen zeggen waarom, behalve dat het hem had proberen te doden en het opnieuw zou proberen. Zijn nekharen stonden recht overeind.
2644 Weer aarzelde het ding even. De achterdeur van de taveerne stond op een kier en Mart kon het geluid van feestvierende mensen horen. Het wezen stak zijn handen in een gat in de achtermuur van het gebouw tegenover de taveerne, waar een steen uit was gevallen. Mart verstijfde.
2645 Het wezen scheen nauwelijks wapens nodig te hebben, maar als het er daar een verstopt had... Hij geloofde niet dat hij het zou overleven als hij zich moest verdedigen tegen dat wezen met een wapen. De armen volgden de handen, en toen dook het hoofd van de gholam in het gat.
2646 Nee, ik zit hier al een poosje. Maar mijn slaapplaats op zolder in De Gouden Eend wordt nu ingenomen door een dikke oliekoopman uit Illian, die deze ochtend uit zijn kamer werd gezet om plaats te maken voor een Seanchaanse officier. Ik dacht dat ik vannacht iets in deze steeg kon vinden.
2647 Hij besefte dat de dobbelstenen nog steeds rondtolden in zijn hoofd. Hij was ze zowaar vergeten toen de gholam hem om zeep probeerde te helpen, maar ze kletterden nog steeds, lagen nog steeds niet stil. Als ze hem waarschuwden voor iets wat nog erger was dan de gholam, wilde hij het niet weten.
2648 Hij keek voortdurend om zich heen terwijl hij zich ondertussen afvroeg hoe klein het gat kon zijn waar dat ding doorheen kon. Hij merkte dat hij ongerust naar de spleten tussen de plavuizen liep te kijken. Hoewel het niet waarschijnlijk leek dat het ding openlijk op hem af zou komen.
2649 Op andere dagen behoorde het Mol Hara Plein op dit uur vol te zijn met slenterende verliefde paartjes, rondhangende venters en hoopvolle bedelaars, zelfs in de winter, maar na de komst van de Seanchanen waren de bedelaars opgepakt en aan het werk gezet, waarna de rest wegbleef, zelfs overdag.
2650 En, misschien nog belangrijker, het verblijf van hoogvrouwe Suroth Sabelle Meldarath, die voor de Seanchaanse keizerin, moge zij eeuwig leven, het bevel voerde over de Voorlopers. Zij bekleedde op dit moment een positie die van veel groter gewicht was dan die van Tylin.
2651 De koningin van Altara verlangde veiligheid en stilte voor haar rust. Dat had Suroth tenminste gezegd, en als Suroth iets had bedacht wat Tylin wenste, besliste de koningin al gauw dat ze dat inderdaad wilde. Mart dacht even na en bracht Noal toen naar de poorten van de stallen.
2652 Bijna de helft van de in grijs geklede vrouwen was donker gekleurd, zonder de sieraden die ze als windvindsters hadden gedragen. Er waren er nog meer in het paleis en elders; de Seanchanen hadden talloze Zeevolkschepen gekaapt die er niet in geslaagd waren weg te komen.
2653 Elk had een in Seanchan geboren damane naast zich, die haar hand vasthield of een arm om haar heen had geslagen, en die glimlachte of haar iets toefluisterde onder de goedkeurende blikken van de vrouwen met de armbanden die met zilverkleurige halsbanden waren verbonden.
2654 Een strenge moeder met een onhandelbaar kind, zoals ze naar de haar toevertrouwde damane keek. Teslyn Baradon was dikker geworden na anderhalve maand Seanchaanse gevangenschap, maar haar leeftijdloze gezicht zag er nog steeds uit alsof ze drie keer per dag doorns als eten kreeg.
2655 Teslyn was een harde, die waarschijnlijk voortdurend ontsnappingsplannen maakte, maar die hardheid kon je slechts tot een bepaald punt opbrengen. De Vrouwe der Schepen en haar Meester der Klingen waren zonder een kik te geven gestorven, maar het had hen niet gered van de brandstapel.
2656 Licht, wat zou het fijn zijn als die stomme dobbelstenen in zijn hoofd er gewoon mee ophielden! Dan had hij dat tenminste gehad. Nee, dat was een leugen. Toen het uiteindelijk tot hem was doorgedrongen wat ze betekenden, had hij gewild dat die dobbelstenen nooit meer zouden ophouden.
2657 Het was een lange, witgepleisterde kamer met een lage zoldering, met te veel bedden voor wie het tot nog toe hadden overleefd. Vanin lag als een kalende vetkwab in zijn hemdsmouwen met een boek op zijn borst te lezen. Mart was ooit verbaasd geweest dat de man kón lezen.
2658 Twee grepen hun jas al terwijl ze nog bezig waren hun hemden in hun broeken te proppen. Metwin, een jongensachtige Cairhienin die tien jaar ouder was dan Mart, greep zijn zwaard dat aan het voeteneind van zijn bed stond en trok een stuk van de kling uit de schede om de scherpte te bevoelen.
2659 Juilin Sandar kwam de hoek om rennen en liep bijna tegen hem aan. Met een gesmoorde vloek sprong de Tyreense dievenvanger achteruit en zijn donkere gezicht werd bleek, tot hij besefte wie hij bijna omvergelopen had. Toen mompelde hij een verontschuldiging en wilde langs hem glippen.
2660 In zijn donkere Tyreense jas die tot over de rand van zijn laarzen viel, zou Juilin tussen de bedienden opvallen als een eend in een kippenren. Suroth was strikt in die dingen, veel strikter dan Tylin. De enige reden die Mart kon bedenken, was die linke zaak waar Thom en Beslan bij betrokken waren.
2661 Thom mocht dan bij de bedienden slapen, hij had meteen beweerd dat het zijn eigen keuze was geweest, een eigenaardige karaktertrek. En niemand vond het vreemd om hem hier te zien, om misschien de kamers van Riselle binnen te glippen, die vroeger aan Mart hadden behoord.
2662 Juilin had behoorlijk zijn best gedaan om een dievenvanger te zijn, nooit en te nimmer een dievenpakker. Hij had al zoveel prikkelbare edelen en hooghartige kooplieden als iemand van gelijke stand uitdagend aangekeken, dat iedereen in het paleis wist wie en wat hij was.
2663 Ze wipte met haar been, waardoor haar groene en witte onderrokken opzwiepten. De uiterst lage halslijn van het lijfje was afgezet met lichtgroen kant en liet haar fraaie borsten half vrij, waartussen het met edelstenen versierde heft van haar trouwdolk bengelde. Ze was niet alleen.
2664 Tegenover haar zat Suroth, die fronsend in haar wijnbeker keek en met lange vingernagels op de armleuning van haar stoel tikte. Ze leek best knap, ondanks haar tot een opstaande kam gekapte haren, maar liet daardoor Tylin op een konijn lijken. Twee vingernagels van elke hand waren blauwgelakt.
2665 Het was vreemd, maar naast haar zat een klein meisje, eveneens in een drukbewerkt gebloemd gewaad dat over witte plooirokken viel. Ze had een sluier over haar hele hoofd – dat geheel geschoren leek – en droeg een fortuin aan robijnen. Al was hij nog zo geschokt, hij kon robijnen en goud herkennen.
2666 Haar opmerkelijke schoonheid plaatste zowel Tylin als Suroth in de schaduw. Al voelde Mart zich alsof hij met een hamer op zijn hoofd was geslagen, hij bleef mooie vrouwen opmerken. Maar het was niet de aanwezigheid van Suroth of die van de vreemdelingen waardoor hij met een ruk stil bleef staan.
2667 Het was een kleine vrouw van wie het goudkleurige haar voor de helft was afgeschoren, en met een boezem die die van Riselle zou kunnen overtreffen, maar haar gewaad van rode en gele vlakken was te hoogsluitend om daar zeker van te zijn. Niet dat hij ernaar verlangde erachter te komen.
2668 Sinds hij zijn bed weer had kunnen verlaten, was er geen dienstmeisje jonger dan zijn grootmoeder in haar vertrekken geweest. Suroth keek naar de jongeman alsof ze zich afvroeg wat hij was, schudde toen haar hoofd en richtte haar aandacht weer op Tuon, die de man wegwuifde.
2669 Nou ja, misschien was dat ook wel zo, maar slechts een heel klein beetje. Toch vond hij het niet leuk daaraan herinnerd te worden. Hij leunde op zijn stok en probeerde een gemakkelijke houding aan te nemen. Ze hadden een man per slot van rekening kunnen vragen om te gaan zitten.
2670 Tuons rokken ritselden toen ze over het tapijt naar hem toeliep. Het donkere gezicht achter die dunne sluier had mooi kunnen zijn als er niet die uitdrukking op had gelegen van een rechter die op het punt staat een doodvonnis uit te spreken. En met gewoon haar in plaats van die kale schedel.
2671 Al haar lange vingernagels waren felrood gelakt, merkte hij op. Hij vroeg zich af of dat iets betekende. Licht, een man kon voor de prijs van die robijnen jaren in weelde leven. Ze reikte met een hand naar zijn gezicht en legde haar vingertoppen onder zijn kin en hij wilde terugwijken.
2672 Ze liep langzaam om hem heen en bleef hem onderzoekend aankijken. Ze voelde met haar vingers aan het kant om zijn pols, raakte de zwartzijden halsdoek om zijn nek aan en lichtte de rand van zijn mantel op om het borduurwerk te bekijken. Hij verdroeg het en weigerde van houding te veranderen.
2673 Het was een meesterstuk van een gezel, om de kunde van de ambachtsman te tonen, en stelde een rennende vos en twee raven in de vlucht voor, alles omgeven door wassende manen. Hij had de ring toevallig gekocht maar hij was eraan gehecht geraakt. Hij vroeg zich af of ze de ring wilde hebben.
2674 Maar ik wil Tylin laten zien welke landen er voor haar in het verschiet liggen, zodat ze het zal weten en ze zich op haar gemak zal voelen. Er zijn kaarten in mijn vertrekken, Tylin. Wil je me de eer aandoen mij te vergezellen? Ik heb buitengewoon goede vrouwen om je te verzorgen.
2675 Hij zonk in een bamboestoel neer en liet zijn hoofd in zijn handen rusten. Elke andere tijd zouden die roze linten hem de gordijnen in hebben gejaagd. Hij had nooit moeten proberen om haar met gelijke munt terug te betalen. Zelfs de gholam was even uit zijn gedachten verdwenen.
2676 De grijze lucht bleef grijs en het bleef regenen. Op straat werd gepraat over een man met een opengereten keel die niet ver van de stad door een wolf gedood was. Niemand maakte zich echt zorgen; men was gewoon nieuwsgierig. In geen jaren waren zo dicht bij Ebo Dar wolven gezien.
2677 Harnan en de andere Roodarmen weigerden koppig om te vertrekken en beweerden dat ze hem voor aanvallen van achteren konden bewaken. Vanin weigerde zonder een reden op te geven, tenzij je zijn gemompelde bewering dat Mart een goed oog voor snelle paarden had, een reden noemde.
2678 Mart dacht dat Olver zelfs bereid leek te zijn het spelletje slangen en vossen, dat ze speelden voor het naar bed gaan, op te geven voor Riselle en de boeken. En als het joch de kamer uitrende die ooit aan Mart had toebehoord, glipte vaak Thom naar binnen, met zijn harp onder de arm.
2679 Als ze al verschil maakten tussen die mensen en de meubels. Het leek onwaarschijnlijk dat zo iemand twee keer keek naar een man uit de bediendenvleugel, maar het Licht wist dat vrouwen een rare smaak hadden als het om mannen ging. Hij was gedwongen Juilin met rust te laten.
2680 Dagenlang kwam er een stroom van mensen, dieren en goederen uit de nieuw aangekomen schepen. Als iedereen gebleven was, hadden de dikke stadsmuren onder de druk open kunnen barsten, maar velen trokken met hun gezin, werktuigen en vee door de stad naar het platteland om zich ergens te vestigen.
2681 Ze trokken noordwaarts in hun fel gekleurde wapenrustingen, en naar het oosten, over de rivier heen. Mart telde ze niet eens meer. Soms zag hij vreemde beesten, hoewel de meeste buiten de haven werden uitgeladen. Hij zag torms, die leken op drie ogige katten met bronzen schubben.
2682 Seanchan was een keizerrijk dat groter was dan alle landen tezamen tussen de Arythische Oceaan en de Rug van de Wereld, en dat alles onder een enkele keizerin, maar met een geschiedenis van voortdurende opstootjes en opstanden, die ervoor zorgden dat de soldaten scherp, geoefend en oplettend bleven.
2683 Uiteraard vertrokken niet alle soldaten. Er bleef een sterk garnizoen achter, dat niet alleen uit Seanchanen bestond, maar ook uit Taraboonse lansiers met hun metalen sluiers en Amadiciaanse piekeniers met beschilderde borstkurassen, zodat die op de Seanchaanse wapenrusting leken.
2684 En naast de wapenknechten van Tylins Huis ook Altaranen. Volgens de Seanchanen behoorden de Altaranen van het platteland, met de kriskras lopende rode strepen op hun kurassen, Tylin net zo goed toe als de schildwachten van het Tarasinpaleis. Dat leek haar gek genoeg niet al te best te bevallen.
2685 Het beviel de kerels uit de binnenlanden evenmin. De plattelanders en de groenwitte mannen van Mitsobar bekeken elkaar als vreemde katers in een klein hok. Er was genoeg onderlinge achterdocht. Tussen Taraboners en Amadicianen, tussen Amadicianen en Altaranen, enzovoorts.
2686 Alleen een dwaas verzette zich tegen de Doodswachtgarde, en nooit meer dan één keer. Een andere groep van de garde had zich ook in de stad gevestigd. Het waren Ogier, een honderdtal, in groen en zwart. Soms hielden ze de wacht met de anderen, soms liepen ze rond met grote bijlen op de schouders.
2687 Ze leken helemaal niet op Marts vriend Loial. Ze hadden uiteraard dezelfde brede neuzen, pluimoren, tot op hun wangen hangende wenkbrauwen en ogen zo groot als theekopjes, maar de Gardeniers bekeken een man alsof ze zich afvroegen welke ledematen gesnoeid moesten worden.
2688 Terwijl talloze Seanchanen Ebo Dar uitstroomden, stroomde het nieuws naar binnen. Zelfs terwijl ze op zolders moesten slapen, belaagden kooplieden de gelagkamers van herbergen, rookten er hun pijpen en vertelden wat ze wisten en wat niemand anders wist. Zolang het hun winst maar niet verkleinde.
2689 De wachters van de kooplieden gaven weinig om de winst, waar ze toch niet in meedeelden, en vertelden alles, en een deel ervan was nog waar ook. Zeelieden verspreidden verhalen aan iedereen die een kroes mede of, nog beter, een beker warme kruidenwijn voor hen betaalde.
2690 Maar het nieuws dat de meeste opschudding veroorzaakte was dat over Rhand. Mart probeerde zijn best te doen om niet aan hem en aan Perijn te denken, maar het was moeilijk om die vreemde kleurenwentelingen in zijn hoofd te vermijden als de Herrezen Draak op ieders lip lag.
2691 Nee, hij was zelf naar de Witte Toren getrokken en had gehoorzaamheid gezworen aan de Amyrlin Zetel. Dat laatste won veel aan geloofwaardigheid omdat een aantal lieden beweerde dat ze een proclamatie hadden gezien, die door Elaida zelf was ondertekend, waarin dit met zoveel woorden was aangekondigd.
2692 En wat dat andere betrof, hij geloofde nooit dat Rhand uit eigen beweging in de buurt van de Witte Toren zou komen. Herrezen Draak of niet, daar was hij verstandig genoeg voor. Dat nieuws – en al zijn verschillende versies – wond de Seanchanen op, zoals een stok een mierennest.
2693 De hele bos. Hij verbrandde ook een roze jas die ze voor hem had laten maken, twee paar roze broeken en een roze mantel. De kamers vulden zich met de stank van brandende wol en zijde, en hij opende een paar ramen om de stank te laten ontsnappen, maar hij gaf er eigenlijk niets om.
2694 Hij wilde nooit meer iets in die kleur zién! Hij zette zijn hoed op zijn hoofd en hobbelde het Tarasinpaleis uit, opnieuw vastbesloten een plekje te vinden voor zijn eigendommen die hij nodig had om te ontsnappen, al moest hij elke taveerne en elke zeemanskelder in de stad tien keer bezoeken.
2695 Zelfs die in de Rahad. Honderd keer desnoods! Grijze zeemeeuwen en schaarbekken met zwarte vleugels wervelden rond in een loodgrijze lucht met nog meer regen. Een ijzige wind die de scherpe geur van zout met zich meedroeg, geselde het Mol Hara Plein en liet mantels opwapperen.
2696 Hij stampte op de kasseien alsof hij elke steen wilde laten barsten. Licht, als het niet anders kon, vertrok hij met Luca in de kleren die hij nu droeg. Misschien liet Luca hem als paljas werken! Die vent zou er waarschijnlijk op staan. Het zou hem tenminste vlak bij Aludra en haar geheimen houden.
2697 Hij stampte het hele plein over voor hij besefte dat hij voor een bekend wit gebouw stond. Het uithangbord boven de deur gaf aan dat het De Zwerfster was. Er kwam een lange man naar buiten in een roodzwarte wapenrusting. Op de helm onder zijn arm zaten drie dunne zwarte veren.
2698 Hij stond te wachten tot men zijn paard gebracht had. De man had een bolrond gezicht en grijs haar aan de slapen. Hij keek niet naar Mart en Mart vermeed het om hem aan te kijken. Ook al zag de man er aardig uit, hij was en bleef een Doodswacht gardist, en ook nog eens een baniergeneraal.
2699 Bovendien hadden de mannen en vrouwen die bij een dienster meer drank bestelden, ook dat neerbuigende gedrag van officieren. Het betekende dat hun bazen een rang hadden die moeilijkheden kon veroorzaken. Enkelen merkten hem fronsend op en hij stond op het punt weer te vertrekken.
2700 Ze wist dat hij geacht werd een edelman te zijn, maar hij wist niet zeker of ze dat nog geloofde, of dat het hem van nut kon zijn als ze die onzin nog steeds slikte. Hoe dan ook, ze zag hem meteen en glimlachte vriendelijk en verwelkomend, wat haar gezicht nog veel aardiger maakte.
2701 Haar gespierde echtgenoot was de kapitein van een vissersboot met meer littekens van tweegevechten dan Mart lief was. Ze wilde onmiddellijk horen over Elayne en Nynaeve en tot zijn verbazing ook of hij iets van de Kinne wist. Hij had nooit geweten dat zij ooit van hen gehoord had.
2702 Haar donkergroene rok, die aan de linkerkant was opgenomen, toonde rode onderrokken. Ebodaranen volgden volgens hem ketellappers op de voet bij hun keus van kleuren. Her geroezemoes van de Seanchanen overstemde bijna de harde klanken van de muziek en ze zat hem streng aan te kijken.
2703 Ze leek op een kat die grinnikte! Een Seanchaanse in een roodblauwe wapenrusting en het gezicht van een buizerd genoot zozeer van de vertoning dat ze hem een zware zilveren munt met vreemde tekens toewierp: aan de ene kant een streng vrouwengezicht en aan de andere kant een soort van zware stoel.
2704 En zijn ronde buik schudde altijd van het lachen. Een tijdlang leek het erop dat hij na Naleseans dood met Nerim wilde wedijveren als het ging om het slaken van verzuchtingen, want dat deden ze bij het minste of geringste, maar de laatste weken was hij weer in zijn oude doen.
2705 Hij kon altijd nog een nieuwe boog maken, maar hij was niet van plan om de ashandarei achter te laten. Ik heb een te hoge prijs voor dat vervloekte ding betaald om hem achter te laten, dacht hij, en voelde aan het litteken onder de halsdoek. Een van de eerste, tussen te veel andere littekens.
2706 Of een vrouw die hij niet wilde of zelfs niet kende. Er moest meer zijn. Maar eerst moest hij heelhuids uit Ebo Dar zien te komen. Dat was het voornaamste. Lopin en Nerim verdwenen al buigend, met de inhoud van twee dikke geldbeurzen gelijkmatig verspreid over hun kleren, zodat er niets uitpuilde.
2707 Tylin maakte ernst van haar bezigheden en een tijdje vergat hij vuurwerk, Aludra en ontsnappen. Een tijdje... Na enig zoeken vond hij uiteindelijk een klokkengieter. Er waren een aantal gongenmakers in Ebo Dar, maar slechts één klokkenmaker, met een gieterij buiten de westermuur.
2708 Takelkettingen hingen aan de zolderbalken en uit de oven sloegen opeens vlammen die flakkerende schaduwen wierpen en Mart bijna verblind achterlieten. Hij had het beeld van een laaiend vuur nog niet weggeknipperd of een volgende uitbarsting deed hem opnieuw zijn ogen dichtknijpen.
2709 Mart probeerde Aludra te vermurwen, maar ze had net zo goed zelf uit gegoten brons kunnen bestaan. Ze was gelukkig aanzienlijk zachter dan brons toen ze hem eindelijk toestond zijn arm om haar heen te slaan, maar zijn kussen, die haar lieten beven, deden niets af aan haar standvastigheid.
2710 Ze trok haar haren strak naar achteren en bestudeerde zichzelf in de vergulde spiegel in haar slaapkamer; maar ze wilde eerst aan het idee wennen. Ze schikte zich in het leven met de Seanchanen en dat kon hij haar niet kwalijk nemen, hoeveel duistere blikken Beslan zijn moeder ook toewierp.
2711 Hij vond het ook niet erg dat hij zich een muis voelde die het speeltje van een kat was. Er waren echter maar weinig uren daglicht beschikbaar, al waren het er meer dan hij thuis in de winter gewend was, en een tijdlang vroeg hij zich of ze die allemaal wilde gebruiken.
2712 Niemand was bevriend met Suroth. Tylin leek Tuon als een soort aangenomen dochter te beschouwen, al leek het omgekeerde evenzeer het geval. Tylin vertelde hem weinig over de dingen die ze met hen besprak, soms zei ze iets vaags en algemeens, maar meestal vertelde ze helemaal niets.
2713 De drie Seanchaanse vrouwen – vier, met inbegrip van Selucia, maar hij dacht niet dat zij dat zo zagen – stonden vlak om de hoek bij elkaar. Terwijl hij de gang angstvallig afspeurde naar glimlachende dienstmeisjes, wachtte hij ongeduldig tot het viertal verder zou lopen.
2714 Nou ja, hij was er toch niet echt op gebrand geweest om onmiddellijk te vertrekken. Tuon maakte hem bezorgd. Als hij haar in de gangen zag, maakte hij zijn fraaiste buiging, terwijl zij hem volkomen negeerde, net als Suroth en Anath, maar hij kreeg de indruk dat ze elkaar iets te vaak tegenkwamen.
2715 Hij bevroor bij de aanblik van haar vingers die over de woorden gleden die in de Oude Spraak in de zwarte schacht waren gesneden. Aan het begin en eind van de regel stond een raaf in een nog donkerder stukje metaal, terwijl er ook nog twee op de ietwat gebogen kling waren gegraveerd.
2716 Voor de Seanchanen waren raven een keizerlijk zegel. Hij hield zijn adem in en probeerde geluidloos achteruit te lopen. Het gesluierde gezicht draaide zich naar hem toe. Het was een lief gezicht, dat zelfs knap genoemd kon worden als ze niet een gezicht trok alsof ze op een bundel doorntakken beet.
2717 Hij vond niet langer dat ze er als een jongen uitzag – haar ingesnoerde, brede gordels zorgden ervoor dat je haar ronde vormen zag – maar het scheelde niet veel. Hij zag zelden een volwassen vrouw zonder even te denken hoe het zou zijn om haar te kussen of met haar te dansen.
2718 Natuurlijk werd ze niet altijd gevolgd door Anath, Selucia of lijfwachten, maar hij kreeg de indruk dat ze veel te vaak opdoemde en naar hem keek als hij zich opeens omdraaide. Het gebeurde ook vaak dat als hij een kamer verliet, zij aan de andere kant van de deur stond.
2719 Meer dan eens keek hij bij het verlaten van het paleis over zijn schouder en zag hij haar gesluierde gezicht achter een venster. En ze staarde echt niet. Ze keek hem aan en liep dan weer verder, alsof hij niet meer bestond. Ze keek uit een raam en draaide zich om zodra hij haar opgemerkt had.
2720 Zijn vossenzegel werkte goed, maar een grote mensenmassa was beter. Bovendien wist hij zeker dat Aludra zich de laatste keer bijna iets had laten ontvallen, voor ze zich beheerste en hem haastig haar wagen uitwerkte. Een vrouw zou je alles vertellen als je haar maar vaak genoeg kuste.
2721 Maar hij begon zich zorgen te maken over die ruimte. Het was goed genoeg voor een kist. Een man zou zijn beitels moeten breken om erin te komen. En hij had toen in de herberg zelf gewoond. Nu kieperde Setalle het goud gewoon in het gat nadat ze iedereen had weggestuurd.
2722 Aan een tafel zaten drie mannen en een vrouw in hun lange geborduurde kleren te kaarten en pijp te roken. Ze hadden allemaal hun hoofd geschoren op de manier van de lagere edellieden. Marts aandacht werd getrokken door de gouden munten op hun tafel; ze speelden om een hoge inzet.
2723 De grootste stapel munten lag voor een kleine man met zwart haar die even donker was als Anath. Met in zijn mond een in zilver gevatte pijpensteel zat hij als een roofdier naar zijn tegenstanders te grijnzen. Maar Mart had zijn eigen goud en hij had evenveel geluk met kaarten als met dobbelstenen.
2724 Tijdens zijn verblijf in de herberg waren er twee man door zijn hand gestorven. Het waren weliswaar dieven geweest die geprobeerd hadden om zijn schedel te splijten, maar zulke dingen gebeurden niet in De Zwerfster. Ze had hem duidelijk gemaakt dat ze blij was zijn rug te zien toen hij opstapte.
2725 Hij kon niet begrijpen waarom het onthullen van wat meer onderrok zo schandalig was, terwijl iedere vrouw zo in Ebo Dar rondliep en haar halve boezem liet zien, maar als Marah zich een beetje losbandig voelde, zouden een paar vleierijtjes het hem misschien gemakkelijker maken.
2726 Niemand wilde graag in de gelagkamer wachten. Elke stoel was door een Seanchaan bezet, en nog meer mannen en vrouwen stonden. Het waren er zoveel dat de meiden gedwongen waren heel behoedzaam tussen iedereen door te lopen, terwijl ze bladen met eten en drinken omhooghielden.
2727 Caira vulde de beker van de donkere kleine man en bood hem de zwoele glimlach die ze Mart ooit eens had geschonken. Hij wist niet waarom ze nu iets tegen hem had, maar hij had op dit moment al genoeg met vrouwen te stellen. Wat was trouwens een luchtkapitein? Daar moest hij achter zien te komen.
2728 Alle meisjes leken bezig, dus keek Marah hem voor de laatste keer lelijk aan. Toen stoof ze weg en probeerde ze een vriendelijke glimlach op haar gezicht te toveren. Wat haar niet zo best afging. Mart hield zijn wandelstok van zich af en maakte een zwierige buiging naar haar verdwijnende rug.
2729 Zes zwetende vrouwen en drie keukenjongens renden rond onder de bevelen van de meester kokkin. Enid droeg een sneeuwwitte schort als was die de tabberd van een hoog ambt, en regeerde met een houten pollepel over haar gebied. Ze was de dikste vrouw die Mart ooit had gezien.
2730 Bloed en as! Iedereen wist het echt! Ik moet deze vervloekte stad uit, dacht hij, of ik hoor ze de rest van mijn leven lachen. Plotseling leek zijn angst over het goud dwaasheid. De grijze vloertegel voor de bakstoven lag stevig op zijn plaats en verschilde niet van de andere in de keuken.
2731 Lopin en Nerim zouden het hem gezegd hebben als er ook maar een enkele gouden munt tussen hun bezoeken verdwenen was. Vrouw Anan zou waarschijnlijk de schuldige hebben opgespoord en gevild als er iemand zou proberen iets in haar herberg te jatten. Hij kon beter vertrekken.
2732 Misschien zou ze hem eten geven. Hij was het paleis uit geglipt zonder te eten. Om dus geen nieuwsgierigheid over zijn bezoek te wekken, vertelde hij Enid hoezeer hij genoten had van haar visschotel en hoeveel beter die was dan die in het Tarasinpaleis. Hij hoefde geen haartje te overdrijven.
2733 Voor hem. Iemand in de gelagkamer kon wel even wachten, zei ze, en plaatste het bord aan het hoofd van de lange keukentafel. Ze wuifde met haar lepel en een stevige keukenhulp bracht hem een kruk. Hij keek naar de knapperige gouden platvis en voelde het water in zijn mond lopen.
2734 Ze sloot haastig de deur achter zich en hield haar vochtige mantel aan en de kap diep over haar gezicht getrokken. Hij kwam overeind, ving een glimp van het gezicht in de kap op en schopte bijna zijn kruk omver. Hij maakte een buiging voor de vrouw maar zijn hoofd spon.
2735 Ondanks hun klagende gemompel over de regen en kreten over verbrand eten was het duidelijk dat ze dit evenzeer gewend waren als Enid. Zijzelf keek niet eens naar vrouw Anan en haar gezellin voor ze zich door de deur naar de gelagkamer haastte, waarbij ze haar pollepel als een zwaard omhooghield.
2736 Plus een leeftijdloos gezicht, dat uitschreeuwde dat ze een Aes Sedai was. Met tientallen Seanchanen aan de andere kant van een deur die bewaakt werd door een kokkin met een pollepel. Joline trok haar mantel uit en hing hem aan een haak, en vrouw Anan maakte een geërgerd geluid in haar keel.
2737 Mart negeerde het protest van zijn been en bewoog sneller dan hij ooit in zijn hele leven had gedaan. Hij greep Joline om haar middel en schoof op de bank naast de deur naar het erf met de Aes Sedai op zijn schoot. Hij hield haar dicht tegen zich aan en deed net of hij haar kuste.
2738 Het was een dwaze manier om haar gezicht te verbergen, maar het was het enige dat hij kon bedenken, of hij moest een mantel over haar hoofd gooien. Ze zuchtte verontwaardigd, maar de angst vergrootte haar ogen toen ze de Seanchaanse stem hoorde, en in een flits sloeg ze haar armen om hem heen.
2739 Een lange vrouw met scherpe blauwe ogen in een bleek en streng gezicht kwam achter hem aan. Ze sloeg een geborduurde, blauwe mantel terug die bij haar keel werd vastgehouden door een lange zilveren speld in de vorm van een zwaard. Onder haar mantel waren plooien van een lichter blauw zichtbaar.
2740 Een klein beetje beter. Enid besefte dat de strijd was verloren en trok zich terug, maar aan de manier waarop ze haar pollepel vastgreep en woest naar de man staarde, was te zien dat ze gereed was om er in een oogwenk weer op los te slaan als vrouw Anan daartoe bevel zou geven.
2741 Toen de deur achter het stel dichtsloeg, probeerde hij Joline van zijn schoot te schuiven, maar ze klampte zich aan hem vast en begroef haar gezicht tegen zijn schouder en huilde zachtjes. Enid slaakte een diepe zucht en zakte tegen de werktafel aan alsof haar botten zacht geworden waren.
2742 Ze blies zorgvuldig de houtsplinter uit voor ze de hoge glaskap liet zakken en legde toen de rokende splinter op een klein tinnen bordje. Zonder enige haast haalde ze een grote sleutel uit haar beurs, maakte het ijzeren slot open en gebaarde hem ten slotte om voor te gaan.
2743 De trap erachter was breed genoeg voor de vaten, maar ook steil en hij verdween in de duisternis. Mart gehoorzaamde maar wachtte op de tweede trede, terwijl vrouw Anan de deur dichttrok en weer op slot deed. Ze ging hem weer voor en tilde de lamp hoog op. Hij kon nu helemaal geen valpartij hebben.
2744 Dat wilde hij ook wel, maar hij kon de woorden niet over zijn lippen krijgen. Hij zou als dat kon iedereen helpen om aan de Seanchanen te ontsnappen en hij was Joline Maza iets verschuldigd. De Zwerfster was een herberg met een goede voorraad en de donkere kelder was groot.
2745 Er strekten zich doorgangen uit tussen liggende wijn en biervaten, hoge bakken met aardappelen en koolrapen die op verhogingen boven de stenen vloer stonden, rijen met lange planken waarop zakken gedroogde bonen, erwten en pepers lagen, en stapels houten kratten met het Licht mocht weten wat.
2746 Er scheen weinig stof te zijn, maar de lucht had die droge geur die eigen is aan een goede voorraadkamer. Hij herkende zijn kleren, die netjes opgevouwen op een lege plank lagen – tenzij iemand anders hier beneden kleren bewaarde – maar hij kreeg niet de kans ernaar te kijken.
2747 Hij stond op en ging tussen de twee vrouwen in staan, want hij zag vrouw Anan er best voor aan om Joline een klap te geven, Aes Sedai of geen Aes Sedai. En Joline leek niet in de stemming om de mogelijkheid te overwegen dat er een damane boven zat die kon voelen wat ze zou doen als ze terugsloeg.
2748 Het bericht was in de zak van zijn jas gestopt en had helemaal niet op zijn kussen gelegen. En dat betekende dat hij zich vergist had over bij wie hij in het krijt stond. Hij vertrok zonder Joline of vrouw Anan op de leugen te wijzen. Ook al zei hij er niets van, het bleef een leugen.
2749 Toen hij terug was in het Tarasinpaleis, ging hij rechtstreeks naar Tylins vertrekken en legde zijn mantel over een stoel om te drogen. De regen sloeg tegen de ruiten. Hij legde zijn hoed op een vergulde klerenkast, droogde zijn gezicht en handen af en overwoog een andere jas aan te trekken.
2750 Vochtig. Licht! Hij gromde van afkeer, verfrommelde de gestreepte handdoek en wierp hem op bed. Hij treuzelde en hoopte zelfs – een klein beetje dat Tylin naar binnen zou komen en het mes in de bedstijl zou steken, zodat hij kon uitstellen wat hij moest doen. Joline had hem geen keus gelaten.
2751 Het paleis was vrij eenvoudig gebouwd, als je er op een bepaalde manier naar keek. Bedienden woonden op de laagste verdieping naast de keukens, en een paar in de kelders. De verdieping daarboven bevatte de ruime, voor iedereen toegankelijke zalen en de krappe hokjes van de schrijvers.
2752 Op de verdieping daar weer boven lagen de vertrekken voor de minder belangrijke gasten, die voor het merendeel nu bezet waren door Seanchanen. Op de bovenste verdieping bevonden zich Tylins vertrekken en de kamers voor belangrijke gasten, zoals Suroth, Tuon en een paar anderen.
2753 Wat er gestaan had voor de komst van de Seanchanen, was weggehaald en de ruimte was volgebouwd met kleine houten kamertjes, elk met zijn eigen deur. Eenvoudige staande lampen verlichtten de smalle gangetjes tussen de kamertjes. De regen die op het dak vlak boven zijn hoofd roffelde, was luid.
2754 Ze zouden er wel achter komen dat hij hier geweest was, maar pas nadat hij gevonden had wat hij nodig had, als hij tenminste snel was. De moeilijkheid was dat hij niet wist waar haar kamer was. Hij liep naar het eerste kamertje en hield de deur lang genoeg open om naar binnen te gluren.
2755 De meeste ruimte in de kamer werd ingenomen door het bed, een wastafel met een lampetstel en een kleine spiegel. Aan haken in de muur hingen een paar grijze kleren. De zilveren leiband liep in een boog van de zilveren halsband om haar nek naar de zilveren armband aan een haak in de muur.
2756 De gaatjes op de plaats waar haar oorringen en neusring hadden gezeten, hadden nog niet de tijd gehad om te helen. Ze zagen eruit als wonden. Toen de deur openging, kwam haar hoofd omhoog. De bange blik in haar ogen ging over in een vragende, misschien vermengd met iets van hoop.
2757 Hij sloot die deur zachtjes alsof hij probeerde een koek van vrouw Alveren onder haar neus weg te kapen. Misschien was de blonde vrouw geen Seanchaanse, maar hij wilde het risico niet lopen. Een dozijn deuren verder haalde hij opgelucht adem, gleed naar binnen en trok de deur achter zich dicht.
2758 Mart zuchtte en leunde naast haar aan haken hangende kleren tegen de muur. Ze wist wat er in het briefje had gestaan, een waarschuwing voor Elayne en Nynaeve. Licht, hij had gehoopt dat zij het niet geweest was, dat iemand anders dat stomme papier in zijn zak had gestopt.
2759 Het had trouwens niets geholpen. Ze wisten allebei dat Elaida achter hen aan zat. Het briefje had niets veranderd! Teslyn had trouwens niet eens echt geprobeerd om hen te helpen. Ze had alleen maar Elaida de voet dwars willen zetten. Hij kon weglopen met een zuiver geweten.
2760 Door en door een Aes Sedai. Bied haar aan om te helpen en voor je het weet laat ze je midden in de nacht een enorme rots beklimmen om vijftig mensen uit een kerker te helpen. Dat was een andere man geweest, iemand die al heel lang dood was, maar hij herinnerde het zich, en het klopte precies.
2761 Hij wist zeker dat Teslyn Edesina zo snel mogelijk zou inlichten. Drie vrouwen die weleens ongeduldig zouden kunnen worden als het hem niet snel lukte hen in veiligheid te brengen. Vrouwen hielden van praten, en als ze genoeg praatten, verklapten ze zaken die beter onbesproken konden blijven.
2762 En het uur kon weleens slaan door de bijl van een beul. Veldslagen kon hij met gemak in zijn hoofd terughalen, maar die oude herinneringen schenen hier niet veel hulp te bieden. Hij had iemand nodig die gewend was aan plannen maken en die op een kromme manier kon denken.
2763 Ze zorgde er altijd voor dat ze toonbaar was, alsof ze elk moment geroepen kon worden om voor iemand van het Hoge Bloed te verschijnen. Ze zei niets tegen Renna, die vandaag samen met haar de ronde moest doen. Ze werden geacht een toegewezen taak uit te voeren, niet om wat te kletsen.
2764 De regen was eindelijk opgehouden en veroorzaakte diepe stilte rond de hokken boven op zolder. Vandaag mochten de damane gelukkig wat oefenen – de meesten begonnen te mokken als ze te lang in de hokken moesten blijven – maar helaas was ze vandaag niet aangewezen om met ze rond te lopen.
2765 Hetzelfde gold voor Seta, die na Falme in Suroths persoonlijke dienst was opgenomen. Bethamin vond het net als iedereen heerlijk om boven een beker wijn te roddelen over het Bloed en wie hen dienden, maar als het gesprek op Renna en Seta kwam, hield ze haar mond. Ze dacht echter wel vaak aan hen.
2766 Ze tekende hun boosheid niet aan voor straf zoals sommigen gedaan zouden hebben. Deze damane dachten nog steeds dat zij verzet boden, maar de ongepaste eisen voor de teruggave van hun opzichtige sieraden waren al iets uit het verleden, en ze knielden en spraken op de juiste manier.
2767 Maar haar gezicht was gezwollen van het huilen, en ze was amper neergeknield of een nieuwe huilbui deed haar schokken terwijl de tranen over haar wangen stroomden. Het grijze gewaad dat met zorg voor haar gemaakt was, hing nu los om haar heen, en ze was hiervoor al niet stevig geweest.
2768 Ze doopte de pen met de stalen punt in het inktpotje en schreef op dat Zushi ergens buiten het paleis moesten worden ondergebracht in een dubbel hok met een damane van het keizerrijk, bij voorkeur iemand die er goed in was om de boezemvriendin van pas beteugelde damane te worden.
2769 Suroth had deze damane uiteraard voor de keizerin opgeëist – iedereen die maar een tiende hiervan persoonlijk bezat, zou verdacht worden van het beramen van een opstand of daar zelfs rechtstreeks van beschuldigd worden – maar ze gedroeg zich alsof de damane haar persoonlijk eigendom waren.
2770 Als Suroth dit niet toestond, moest ze iets anders bedenken. Bethamin weigerde om een damane aan wanhoop te verliezen. Ze weigerde een damane om welke reden dan ook te verliezen! De tweede die een bijzondere aantekening kreeg, was Tessi, en bij haar verwachtte ze geen bezwaren.
2771 Zodra Bethamin de deur opende, knielde de Illiaanse met gevouwen handen neer. Haar bed was opgemaakt, haar andere grijze kleren hingen netjes aan de haken, haar borstel en kam lagen netjes naast elkaar op de wastafel en de vloer was geveegd. Bethamin had niet anders verwacht.
2772 Ze werd ook wat dikker nu ze geleerd had om haar bord leeg te eten. Behalve nu en dan wat snoepgoed werd aan het eten streng de hand gehouden; een ongezonde damane was verspilling. Maar Tessi zou nooit met linten getooid worden en meedingen naar de plaats van mooiste damane.
2773 Met een vinger tegen haar kin nam Bethamin bedachtzaam de knielende damane op. Ze wantrouwde iedere damane die zichzelf Aes Sedai had genoemd. Geschiedenis boezemde haar grote belangstelling in, en ze had zelfs vertalingen gelezen uit de enorme hoeveelheid talen van vóór de Bestendiging.
2774 Ze hadden met veel genoegen vastgelegd hoe ze aan de macht waren gekomen, buurlanden hadden vermorzeld en andere heersers hadden verslagen. De meesten waren omgekomen bij aanslagen, vaak door de handen van hun eigen erfgenamen of volgelingen. Ze wist heel goed wat Aes Sedai waren.
2775 Ze zou er niet blijven, maar alleen wat geld uit haar afgesloten kist pakken. De ronde was vandaag haar enige taak geweest en de rest van de dag was voor haarzelf. In plaats van nog wat taken te zoeken, wat ze normaal gesproken altijd deed, zou ze wat tijd nemen om aandenkens te kopen.
2776 Ze had wat ontspanning nodig. De stenen van het Mol Hara Plein glinsterden nog steeds van de regen van vanmorgen en de lucht rook prettig naar zout en herinnerde haar aan haar geboortedorp bij de Zee van Leye. De kou dwong haar om haar mantel stevig om zich heen te slaan.
2777 Maar de gedachten aan thuis boden haar nu geen troost. Terwijl ze haar weg zocht door de drukke straten, bleef ze piekeren over Renna en Seta. Ze was zo verstrooid dat ze tegen mensen aanbotste en eenmaal zelfs pal voor een rij wagens belandde van een koopman die de stad verliet.
2778 Maar het gezicht van die wanhopige twee vrouwen bracht ongewilde vragen aan het oppervlak. Vragen die een ander en beangstigend licht wierpen op alles wat altijd werd aanvaard. Zag ze bijna de wevingen of zag ze die nou echt? Soms meende ze dat ze het geleiden ook kon voelen.
2779 In plaats daarvan had ze zich in alle verwarring van een paard voorzien en was zo snel en zo ver mogelijk weggevlucht. Ze besefte dat ze voor een ruit stilstond en naar de uitstalling van een kleermaakster staarde, zonder te zien wat er binnen getoond werd. Niet dat ze iets van binnen wilde.
2780 De blauwe kleding met het rode vlak en de bliksems was de enige die ze al die jaren gedacht had te zullen dragen. En ze wilde zeker niet iets dragen wat haar onfatsoenlijk onthulde. Haar rok zwaaide om haar enkels toen ze doorliep, maar ze kon Renna en Seta niet uit haar gedachten bannen.
2781 Alwhin had haar plicht gedaan en was geëerd door Suroths Stem te worden. Ook Suroth had ondanks haar grote afkeer haar plicht vervuld. Er zou geen nieuwe proef bedacht worden. Haar eigen vlucht was dus overbodig geweest en dan, tja, dan zou ze niet in Tanchico terecht zijn gekomen.
2782 Er zou vreugde heersen in de stad en in het land als Tuon eindelijk zou onthullen wie ze was. En er zouden feesten zijn alsof ze net was aangekomen. Ze voelde een schuldig soort plezier als ze aan de Dochter van de Negen Manen dacht, alsof ze iets verbodens als kind had gedaan.
2783 Dat was allebei waar, maar als het nodig was geweest, had ze gelogen. De Gouden Zwanen was niet gevorderd, en ze deelde liever met drie een bed dan op een hooizolder te belanden. Ze probeerde uit te vinden of de vrouw het op prijs zou stellen als ze straks een kleinigheidje voor haar zou kopen.
2784 Ze kon de manier waarop vrouw Shoran over hen dacht, niet veranderen. De herbergierster bleef geloven dat zij hun vrije tijd allemaal met uitspattingen doorbrachten. Ze keek nog steeds verontwaardigd toen Bethamin de trap opliep en deed of winkelen het enige in haar gedachten was.
2785 Ze maakte zich niettemin wel degelijk zorgen over de onbekende man. Ze herkende hem beslist niet. Het was heel goed mogelijk dat hij op haar onderzoek was gestuit, en als hij haar had kunnen opsporen, was ze dus niet voorzichtig genoeg geweest. Misschien was ze wel gevaarlijk onvoorzichtig geweest.
2786 Ze hoopte dat hij terug zou komen. Ze moest het weten. Ze moest! Ze opende de deur naar haar kamer en bleef stokstijf staan. Het was onmogelijk, maar haar ijzeren kist stond met opengeslagen deksel op het bed. Er zat een heel goed slot op, en de enige sleutel zat in haar buidel.
2787 Hoe had de man in Lichtsnaam voorbij de waakzame vrouw Shoran kunnen komen? Ze verstijfde slechts een ogenblik. Toen trok ze haar mes uit de riem schede en wilde om hulp schreeuwen. Het gezicht van de man veranderde niet en hij probeerde niet weg te rennen of haar aan te vallen.
2788 Ze snakte naar adem en als verdoofd frommelde ze het mes terug, waarna ze haar handen spreidde om aan te geven dat ze geen wapens had en niet probeerde er een te pakken. In zijn vingers hield hij een goudgerande ivoren schijf waarin een raaf en een toren waren uitgesneden.
2789 Ineens herkende ze de blonde man van middelbare leeftijd. Wat vrouw Shoran over knap had gezegd, klopte wel, maar alleen een dwaas dacht op die manier aan een Waarheidszoeker. Ze had, het Licht zij dank, niets gevaarlijks in haar dagboek geschreven. Maar hij moest iets weten.
2790 Ze probeerde niet te verbergen hoezeer ze beefde. Ook iemand van het Bloed, zelfs iemand van het Hoge Bloed, zou piepen als hij door een Zoeker ondervraagd werd. Er restte haar een vage hoop. Hij had haar niet gevraagd hem te vergezellen. Misschien wist hij het toch niet.
2791 Het Licht zij geprezen! Het Licht zij geprezen in al zijn oneindige barmhartigheid! Ze had slechts willen weten of de vrouw in leven was en of ze voorzorgen moest nemen. Egeanin had haar ooit bevrijd; Bethamin kende haar toen al tien jaar en Egeanin was altijd een toonbeeld van plichtsbesef geweest.
2792 Er was nog steeds een mogelijkheid dat ze die ene dwaling zou betreuren, maar dat was wonder boven wonder niet gebeurd. En de Zoeker zat achter haar aan, niet... Er doemden mogelijkheden voor haar op, feiten, en ze verloor elke neiging om te lachen. In plaats daarvan maakte ze haar lippen nat.
2793 Je overleeft het echter niet als je er niet in slaagt om te doorgronden wat je tegemoet treedt. Als je ook maar iemand iets vertelt van wat ik je nu ga zeggen, zul je dromen van de Toren van de Raven. Je zult erover dromen, een te verwachten vrees van waar je zult belanden.
2794 Hij vermoedde dat zij een gevaar voor het rijk was. En door zijn dood lukte het haar het bevel over de Voorlopers te verwerven. Ik kan niet bewijzen dat ze zijn dood bevolen heeft, maar er is veel wat in die richting wijst. Suroth bracht een jonge damane naar Falme, een Aes Sedai.
2795 En zij worden van binnenuit geholpen door de giftige worm van verraad. Ik durf haar niet te grijpen voor ik de hele worm kan doden. Egeanin is een lijn die ik kan volgen naar de worm, en jij bent een lijn naar Egeanin. Dus ga jij je vriendschap met haar weer oppakken, wat her ook mag kosten.
2796 Haar lichtblauwe rok vormde een waaier over haar benen en ze probeerde heel stil te liggen, zodat ze de smalle plooien niet al te erg verkreukelde. De manier waarop een rok je in je beweging belemmerde, moest wel betekenen dat de rok een uitvinding van de Duistere Heer was.
2797 Al liggend bekeek ze haar nagels, die te lang waren om haar handen rond een touw te slaan zonder minstens de helft ervan te breken. Niet dat ze met haar eigen handen de laatste jaren een touw had ingehaald, maar ze was er altijd klaar voor en bereid het te doen als dat noodzakelijk was.
2798 En ze moest toegeven dat ze na eenmaal tot Voorloper te zijn gekozen, zelfs aan de kans op een nieuwe naam dacht. Ze hoopte er niet vast op, want daarmee zou ze boven zichzelf stijgen, maar iedereen had geweten dat de herovering van de gestolen landen nieuwe namen aan het Bloed zou toevoegen.
2799 Suroth zei dat ze haar geloofde, maar waarom had ze dan in Cantorin moeten blijven? En waarom moest ze toen de bevelen eindelijk kwamen zich hier melden en niet op een schip? Er was uiteraard maar een beperkt aantal posten beschikbaar, zelfs voor een Kapitein van het Groen.
2800 Ze had trouwens al op zeewater geleefd als die Zoeker zijn verdenkingen had geuit. Hij wist waarschijnlijk nog niet genoeg, want anders zou ze nu ongetwijfeld in een kerker zitten krijsen, maar als hij ook in deze stad was, zou hij haar in de gaten houden om haar te betrappen op een misstap.
2801 Ze had hem een keer geslagen en daarna had hij geweigerd in haar bed te komen tot ze haar verontschuldigingen had aangeboden. Verontschuldigingen! Haastig bedacht ze wat ze van zijn gemopper had opgevangen. Inderdaad, na al die maanden nog steeds dezelfde dingen en niets nieuws.
2802 Het was geen toeval of geluk, Baile, en dat weet je best. Hun eerste aanroep was een eis te weten of je de Zeehavik was. Door jou te laten oploeven en hun te zeggen dat we onderweg naar Cantorin waren met een geschenk voor de keizerin, moge zij eeuwig leven, heb ik hun verdenkingen gesust.
2803 Haar jaren op zee waren redelijk winstgevend geweest en de hoeveelheid goud die ze bezat, was voor iemand van het Bloed waarschijnlijk slechts een habbekrats, maar ze kon er best een schip van kopen, zolang hij maar geen grootschip wenste. Ze had niet ontkend dat ze zich een boot kon veroorloven.
2804 Dat laatste was altijd een eerste eis van haar geweest. Ze was echter niet bekend met zijn gewoonten. Op sommige plaatsen in het rijk vroegen de mannen een vrouw en waren ze beledigd als een vrouw voorstelde om te gaan trouwen. Ze wist niet hoe ze een man kon verleiden.
2805 Ze gaf hem een por in de ribben. Niet hard. Net genoeg om hem te laten kreunen. Hij moest het leren! Ze wilde de fraaie plekjes in Ebo Dar niet eens meer zien. Ze wilde lekker hier in Bailes armen blijven, niets te hoeven beslissen en heerlijk hier blijven, op deze plek, voor altijd.
2806 Hij had inmiddels al wel zoveel geleerd om nu niet te protesteren. Hij trok zijn jas goed en zij schudde de kreukels uit haar kleding en probeerde de rimpels glad te strijken die er door het liggen waren ontstaan. Het leken er verschrikkelijk veel terwijl ze zich amper had bewogen.
2807 Haar donkere ogen stonden wanhopig en smekend, zoals toen in Tanchico. Egeanin keek koeltjes terug. Ondiep water en een onverwachte storm. Het vreemde bevel dat ze had gekregen om naar Ebo Dar te gaan, werd nu duidelijk. Ze had geen beschrijving nodig om te weten dat het dezelfde man betrof.
2808 In Bethamins stem klonk steeds meer paniek door, terwijl ze van de ene ongelooflijke aanklacht naar de volgende schoot, en her duurde niet lang of Egeanin begon langzaam wat te drinken van haar brandewijn. Kleine slokjes. Ze was kalm. Zij had de leiding. Ze was... Dit was erger dan ondiep water.
2809 Na een tijdje geluisterd te hebben met steeds groter wordende ogen dronk Baile de tot de rand gevulde beker met donkere, sterke brandewijn in een teug leeg. Ze zag opgelucht hoe geschrokken hij was en voelde zich schuldig over haar opluchting. Hij was geen moordenaar volgens haar.
2810 Maar ben je onschuldig? vroeg ze zichzelf. De Duistere kwam eraan om haar ogen te stelen. Bij Bethamin biggelden de tranen over haar wangen en ze klemde de beker tegen haar borst alsof ze zichzelf wilde omhelzen. Als ze op die manier haar beven wilde stoppen, was het een mislukking van jewelste.
2811 Ze had Bethamin niet uit plichtsbesef bevrijd. Er waren zoveel dingen anders sinds Tanchico. Ze nam niet langer aan dat elke geleidster een halsband behoorde te dragen. Misdadigsters natuurlijk wel, en misschien vrouwen die weigerden gehoorzaamheid te zweren aan de Kristallen Troon en.
2812 Met een flinke deuk. Haar vader had haar deze bekers gegeven toen ze voor het eerst bevelvoerder werd. Ze leek alle kracht verloren te hebben. De Zoeker had maneschijn en toeval verweven tot een strop voor haar nek. Als ze tenminste voor die tijd al niet tot eigendom zou zijn verklaard.
2813 Ze zou niet toestaan dat de Zoeker haar kwam ophalen, wat het ook mocht kosten om hem tegen te houden. Dat besluit had ze al genomen vóór ze Bethamin had vrijgelaten. Ze vulde de gebutste beker tot de rand met brandewijn en wilde zo ontzettend dronken worden dat ze niet eens meer kon denken.
2814 Rond het plein stonden, net als bij de twee andere vreemdelingenmarkten, de hoge stenen huizen van de geldschieters, de herbergen met hun leien daken voor uitlandse kooplieden en de stevige vensterloze pakhuizen voor hun goederen. Daartussen lagen de stenen stallen en de ommuurde wagenerven geklemd.
2815 Het marmer toonde haar in een gewaad met veel bont en een fraai bewerkte ambtsketen om de hals. Haar marmeren gezicht stond streng onder haar met juwelen versierde diadeem en haar rechterhand lag ferm op het gevest van een zwaard waarvan de punt tussen haar muilen rustte.
2816 Haar opgeheven linkerhand wees waarschuwend naar de Tyrpoort, die driekwart span verder lag. Far Madding was afhankelijk van kooplieden uit Tyr, Illian en Caemlin, maar de Hoge Raad was van het begin af aan op zijn hoede geweest voor vreemdelingen en hun verderfelijke manieren.
2817 De linkerschouder vertoonde een Gouden Hand. Hij gebruikte een lange stok om de zwartvleugelduiven weg te jagen. Savion was een van de drie meest bewonderde vrouwen in de geschiedenis van Far Madding, hoewel men aan de overkant van het meer nog nooit van haar had gehoord.
2818 Twee mannen uit deze stad werden daarentegen wel in elk geschiedenisboek vermeld, hoewel de stad tijdens de geboorte van de een Aren Mador werd genoemd, en tijdens de geboorte van de ander Fel Moreina. Far Madding deed echter zijn uiterste best om Raolin Duistervaan en Jurian Steenboog te vergeten.
2819 De meeste anderen waren Kandori met hun gevorkte puntbaardjes, Arafellers met hun vlechten met belletjes, of Saldeaanse mannen en vrouwen met hun haviksneuzen, die dit weer zacht vonden in vergelijking met de winters in de Grenslanden. Nergens viel uit op te maken dat hij geen Grenslander was.
2820 Hij had de kou buitengesloten en negeerde hem zoals hij een bromvlieg negeerde. Een mantel zou hem in de weg zitten als hij de kans kreeg iets te doen. Vandaag trok zelfs zijn lengte geen aandacht. Er waren behoorlijk wat lange mannen in Far Madding, hoewel slechts enkelen uit de stad zelf kwamen.
2821 Rochaids felrode zijden jas viel behoorlijk op. Hij schreed als een koning over het plein, een hand op het gevest van zijn zwaard, terwijl zijn met bont afgezette mantel in de wind achter hem aan wapperde. De man was een dwaas. Die wapperende mantel en dat zwaard trokken de aandacht.
2822 Dat moet! Rhand lette niet op de stem. Hij trok zijn handschoenen goed en bleef Rochaid rustig volgen. Enkele straatwachten op het plein hielden de man in het oog. Vreemdelingen werden beschouwd als relschoppers en heethoofden, en Morlanders hadden de naam wel heel heetgebakerd te zijn.
2823 Kleine foutjes die een man in zijn haast zou maken en tezamen als een pijl naar Far Madding wezen. Rochaid en de anderen hadden ze snel opgemerkt, sneller dan hij verwacht had, of anders hadden ze hulp gehad om het duidelijk te maken. Hoe ze er ook achter waren gekomen, het maakte niet uit.
2824 Hij wist niet precies waarom de Morlander vooruit was gereisd, maar de anderen zouden volgen, Torval, Dashiva, Gedwyn en Kisman, om de in Cairhien gepleegde aanslag af te maken. Jammer genoeg was geen enkele Verzaker zo dwaas om hem hierheen te volgen. Ze zouden gewoon de anderen sturen.
2825 Hij wilde als het kon Rochaid doden voor de rest aankwam. Zelfs hier, waar ze op gelijke voet stonden, moest hij ervoor zorgen een voorsprong te krijgen. Rochaid bevond zich al twee dagen in Far Madding, waar hij openlijk vroeg naar een lange, rossige man, en hij struinde blijkbaar zorgeloos rond.
2826 Hij had inmiddels al enkelen gezien die min of meer pasten bij de beschrijving, maar hij dacht nog steeds dat hij de jager was, niet de opgejaagde. Je hebt ons hier gebracht om te sterven! kreunde Lews Therin. Om hier te zijn is al even erg als de dood! Rhand haalde zijn schouders op.
2827 Maar soms kon je alleen kiezen tussen slecht en slechter. Rochaid liep voor hem uit, bijna binnen handbereik. Dat was nu het enige dat telde. De grauwstenen winkels en herbergen langs de Straat van Plezier veranderden van aanzien naarmate de afstand tot de Amhara markt groter werd.
2828 Rhand keek nadenkend naar Rochaid, die door bleef lopen. Was hij op weg naar het Raadsplein midden op het eiland? Daar stonden alleen de Zaal van de raadsleden, gedenktekens van meer dan vijfhonderd jaar terug, toen Far Madding de hoofdstad van Maredo was, en de stadswoningen van de rijkste vrouwen.
2829 De stroblonde man, die groter was dan Rhand en gekleed in een heldergroene livrei, zette de mand goed die hij droeg en duwde Rhand rustig van zich af. Op de zijkant van zijn gebruinde gezicht liep een onregelmatig litteken. Hij boog het hoofd, mompelde een verontschuldiging en haastte zich verder.
2830 Je hebt hen al vernietigd, fluisterde Lews Therin in zijn hoofd. Nu moet je iemand anders vernietigen, en dat wordt tijd. Hoeveel zullen wij drieën er doden voor het einde, vraag ik me af. Hou op! dacht Rhand nijdig, maar het antwoord was een kakelend en minachtend gelach.
2831 Het was niet de ontmoeting met een Aiel die hem zo had doen schrikken. Hij had er velen gezien sinds hij naar Far Madding gekomen was. Om de een of andere reden waren honderden Aiel die gevlucht waren toen ze de waarheid van hun verleden vernomen hadden, hier terechtgekomen.
2832 Rhand dacht dat hij er twee tegelijk kon doden, of misschien wel alle vijf, maar niet zonder lawaai. Tegen vijf tegelijk kon hij gewond raken en wellicht zijn zwaard kwijtraken, en dat zag hij niet graag gebeuren. Het was een geschenk van Aviendha. Maar dat was nog het minste, op zijn ergst.
2833 Ze sloegen hem met harde ogen gade. Hij knikte hen toe, glimlachte en tuurde toen opzichtig zoekend de zijstraat in. Geen wegrennende dief maar gewoon een man die probeert iemand in te halen. De knuppel werd weer aan de riem gehangen, de vangstaak weer tegen het trapje gezet.
2834 Hij keek niet meer om. In de verte ving hij een glimp op van een mantel, misschien een rode jas, toen de drager ervan een andere steeg insloeg. Rhand hief zijn hand alsof hij iemand wilde aanroepen en rende achter de man aan, waarbij hij tussen de mensen en de handkarren van venters zigzagde.
2835 Want zelfs hier liepen wachten rond en zag hij wachthuisjes. Eindelijk kwam hij dichtbij genoeg voor een duidelijk beeld van de man die hij achtervolgde. Rochaid was eindelijk verstandig geworden en had de mantel om zich heen getrokken om de rode jas en het zwaard te verbergen.
2836 Rhand grijnsde bijna en rende zonder in te houden achter hem aan. In de steegjes van Far Madding waren geen straatwachten of wachthuisjes. Die steegjes kronkelden nog meer dan de straten die Rhand net achter zich gelaten had; ze vormden een eigen doolhof in het midden van elke wijk.
2837 Waarom was Rochaid deze doolhof ingelopen? Hij wilde blijkbaar snel zijn doel bereiken. Maar hij kon onmogelijk weten hoe je de steegjes moest gebruiken om ergens anders te komen. Ineens besefte Rhand dat de enige laarzen die hij hoorde die van hemzelf waren en hij bleef stokstijf staan.
2838 Stilte. Hij zag hier drie nauwe steegjes die op het zijne uitkwamen. Hij haalde nauwelijks adem en luisterde gespannen. Stilte. Hij had bijna besloten terug te gaan toen hij uit het dichtstbijzijnde steegje een kletterend geluid hoorde alsof iemand per ongeluk een steen tegen de muur had geschopt.
2839 Rhand schopte Rochaids benen opzij en liet zich boven op de man vallen. Het metalen geluid van een harde slag dreunde tegen steen, waarna er iemand vloekte. Rhand greep het heft van Rochaids zwaard, rolde verder en trok het wapen uit de schede toen hij op zijn rug rolde.
2840 Als hij die echter onder zijn mantel verborg, kon hij overal onopgemerkt in Far Madding rondlopen. Zijn ontsteltenis duurde maar even. Toen Rhand met het zwaard in beide handen overeind kwam, trok Kisman zijn eigen wapen los en lette niet meer op zijn stuiptrekkende metgezel.
2841 Hij sloeg Rhand gade en zijn hand verschoof zenuwachtig over het lange gevest van zijn zwaard. Hij was zonder twijfel een van die geleiders die zo trots waren op de Ene Kracht als wapen dat ze de lessen met het zwaard veronachtzaamd hadden. Rochaid gaf een laatste stuiptrekking en lag stil.
2842 Als de wachten hen hier aantroffen, zouden ze naar de kerkers onder de Zaal van de raadsleden worden gesleept. Nog meer gekletter en nog meer stemmen, dichterbij. De wachten moesten gezien hebben hoe drie man na elkaar dezelfde steeg in waren gedoken. Misschien hadden ze zelfs Kismans zwaard gezien.
2843 De Tyrener liep behoedzaam achteruit, en toen hij zag dat Rhand hem niet volgde, schoof hij zijn zwaard in de schede en rende met wild fladderende mantel weg. Rhand wierp Rochaids zwaard over het lijk en rende de andere kant op. Uit die richting hoorde hij nog geen gekletter.
2844 Met wat geluk kon hij terug op straat zijn en in de menigte opgaan voor hij gezien werd. Hij had een andere angst dan de strop. Als zijn handschoenen werden afgestroopt en de draken op zijn armen zichtbaar werden, zou hij niet meer opgehangen worden, dat wist hij zeker.
2845 Als hij eenmaal in een kerker zat, zou hij daar blijven tot de Witte Toren hem liet halen. Dus rende hij zo snel mogelijk weg. Kisman verdween in de mensenmassa op straat en slaakte een zucht van verlichting toen drie straatwachten de steeg inrenden waar hij net uit was gekomen.
2846 Dat had hijzelf kunnen zijn! Hij! Hij was om te beginnen al een dwaas geweest om zich door Rochaid te laten overhalen. Ze werden geacht op de anderen te wachten nadat ze een voor een de stad waren ingeglipt om aandacht te vermijden. Rochaid had de eer opgeëist om Altor te mogen doden.
2847 De Morlander had gebrand van verlangen om te bewijzen dat hij beter was dan Altor. Nu was ook dat verlangen gestorven en had hij bijna Raefar Kisman met zich meegesleurd. Dat maakte Kisman woest. Hij wilde liever macht dan roem, wellicht de macht om vanuit de Steen over Tyr te heersen.
2848 Hij wilde eeuwig leven. Die zaken waren hem beloofd; hij had er recht op. Zijn razernij kwam voor een deel voort uit zijn onzekerheid of ze inderdaad geacht werden om Altor te doden. De Grote Heer wist wat hij wilde... Hij zou niet goed meer slapen tot de man dood en begraven was! En toch.
2849 De wond klopte en begon te branden. Kisman liet zijn mantel los en drukte zijn hand tegen de bebloede mouw. Zijn arm voelde gezwollen en gloeiend heet. Hij staarde naar zijn rechterhand en zag tot zijn afgrijzen hoe die zwart werd en opzwol als een zeven dagen oud lijk.
2850 Een paard. Hij had een paard nodig! Hij moest een kans krijgen. Hem was beloofd dat hij eeuwig zou leven! Het enige dat hij zag, waren mensen te voet die voor hem opzij stoven. Hij meende de ratels van de wachten te horen, maar het kon ook het bonzende bloed in zijn oren zijn.
2851 Zijn gezicht raakte iets hards en hij wist dat hij gevallen was. Zijn laatste gedachte was dat een Uitverkorene had besloten hem te straffen, maar waarom, dat wist hij niet. Toen Rhand binnenkwam, zaten er maar een paar klanten aan de ronde tafels in de gelagkamer van De Kroon van Maredo.
2852 Ondanks zijn grootse naam was het een bescheiden herberg, met een twintigtal kamers op de twee verdiepingen erboven. De muren waren geel gepleisterd en de bedienden droegen gele voorschoten. Twee stenen haarden aan weerskanten van de gelagkamer zorgden voor een behaaglijke warmte.
2853 De luiken waren vergrendeld, maar de lampen aan de muren verdreven alle schaduwen. De geuren uit de keuken beloofden een smakelijk middagmaal van zoetwatervis, dat Rhand niet graag had willen missen. De koks in De Kroon van Maredo waren erg goed. Hij zag Lan alleen bij een muur zitten.
2854 Het gevlochten Ieren koord om Lans haren had de verholen blikken van sommige aanwezigen getrokken, maar hij weigerde om de hadori zelfs maar voor een korte poos af te doen. Zijn ogen vingen die van Rhand op en toen Rhand naar de trap achterin knikte, verspilde hij geen tijd met vragende blikken.
2855 Behalve een paar bloemen die op de gele muren waren geschilderd, was de vrouwenkamer niet veel fraaier dan de gelagkamer, hoewel ook de lampen ook geel waren, evenals de schoorsteenmantels. De gele voorschoten van de dienstmeiden verschilden in niets van de voorschoten van de mannen.
2856 Ze wilde Alivia er om de een of andere reden bij hebben. Nadat hij haar na de nacht met Elayne weer had opgezocht, was ze zich heel vreemd gaan gedragen, alsof ze de grootst mogelijke moeite deed om een Aes Sedai te zijn. De drie vrouwen hadden de hooggesloten kleding uit Far Madding aangeschaft.
2857 Min draaide zich op haar stoel om en grijnsde, zoals ze elke keer deed als hij haar zijn vrouw noemde. Het gevoel van haar aanwezigheid in zijn hoofd was dat van warmte en verrukking, en een onverwacht bruisend vermaak. Ze vond hun toestand in Far Madding buitengewoon vermakelijk.
2858 Daarna stapte hij uit de Ongeziene Wereld weer in de wakende, en werd Luc. Het leek passend. De kamer was donker in de wakende wereld, maar het raam liet genoeg maanlicht binnen om de omtrekken van twee mensen onder de dekens te ontwaren. Zonder aarzelen dreef Luc in beide personen een dolk.
2859 Het vergif was zo sterk dat geen van beiden de kracht zou hebben gehad om zo hard te schreeuwen dat ze buiten gehoord werden, maar hij wilde deze moord de zijne maken met een voldoening die vergif niet schonk. Hij veegde de dolken aan de sprei af en stak ze zorgvuldig terug in de schede.
2860 Zijn opdrachtgever wachtte hem op. Het was een man, dat wist hij zeker, maar Luc kon niet naar hem kijken. Het was niet zoals met die slijmerige griezels die je gewoon niet opmerkte. Hij had er ooit een gedood, in de Witte Toren zelf. Bij een aanraking voelden ze koud en leeg aan.
2861 Onhandig spoorde ze haar paard aan en volgde Harine en Moad, haar zwaardmeester, door het gat in de lucht dat van een stal in het Zonnepaleis naar... Ze wist niet eens waarheen, alleen dat het een langwerpig open gat was. Werd dit een tra genoemd? Ze meende dat dat juist was.
2862 De pijnbomen, de enige bomen die ze kende, waren klein en krom, dus alleen voor teer en terpentijn te gebruiken. Voor haar waren bomen alleen van belang als ze voor schepen gebruikt konden worden. Bijna alle andere bomen toonden grijze takken die haar aan botten deden denken.
2863 De ochtendzon rees net boven de boomtoppen uit en de kou leek hier zo mogelijk nog erger dan in de stad achter haar. Ze hoopte dat haar paard niet misstapte en haar op de rotspunten liet vallen die uit de sneeuw omhoog staken of op een plek waar nog rottende bladeren de grond bedekten.
2864 Ze vertrouwde paarden niet. Die hadden zo hun eigen wil en dat kon je van schepen niet zeggen. Bovendien hadden paarden tanden. Telkens als haar rijdier ze vlak bij haar benen toonde, kromp ze ineen, waarna ze het klopjes op de nek gaf en geruststellende geluiden maakte.
2865 Ze hoopte tenminste dat dit beest ze geruststellend vond. Cadsuane, gekleed in onopvallend donkergroen, zat ontspannen op een groot paard met zwarte manen en een zwarte staart. Ze stond naast de poort en hield de weving in stand. Ze bekommerde zich niet om paarden. Ze bekommerde zich nergens om.
2866 Ze reed door de poort heen en vermeed de ogen van de Aes Sedai, al voelde ze die op haar rusten. Ze kromde haar tenen en probeerde meer houvast te vinden dan de stijgbeugels haar verschaften. Ze zag op dit moment geen uitweg, maar hoopte er een te vinden door de Aes Sedai te bestuderen.
2867 Ze wilde best toegeven dat ze heel weinig van Aes Sedai af wist. Ze had er voor haar reis naar Cairhien nog nooit een ontmoet en dacht alleen aan hen wanneer ze het Licht prees dat zij niet was uitverkoren om er een te worden. Niettemin waren er sterke onderstromen te bespeuren bij haar gezelschap.
2868 Ze zwaaide van links naar rechts door de bewegingen van het paard en dreigde bij iedere stap op de grond te vallen. Opnieuw stak de wind op en de losse einden van haar sjerp waaiden op, waardoor haar mantel opbolde, maar ze had geen zin om het kledingstuk strak te houden.
2869 Die voorwaarden waren heel strikt geweest, maar Harine had geen enkele keus gehad dan instemmen, wat haar verbittering slechts vergrootte. Shalon luisterde maar half, knikte zo nu en dan en mompelde de gepaste antwoorden. Ze was het er natuurlijk mee eens. Haar zuster rekende altijd op instemming.
2870 Alhoewel Harine bij ieder ander zo strak als een natte knoop was, bood ze Moad zoveel ruimte dat iedereen had kunnen denken dat de grijze man met de harde ogen haar minnaar was, zeker omdat ze allebei nu weer alleen leefden. Dat zouden echter alleen mensen denken die Harine niet kenden.
2871 Toen ze hun paarden bij de bomen tot stilstand hadden gebracht, steunde Moad met een elleboog op de hoge zadelboog en liet een hand op het lange ivoren gevest rusten van het zwaard dat achter zijn groene sjerp was gestoken; hij nam de Aes Sedai en hun mannen openlijk op.
2872 En nadat die jonge landrot van een Min haar had verteld dat ze ooit Vrouwe der Schepen zou zijn, was ze zelfs nog strenger en harder geworden. Ze keek Shalon met harde ogen aan en tilde haar gouden geurdoosje op alsof ze een nare stank wilde verjagen, hoewel de kou elk geurtje verjoeg.
2873 Die bomen wraren wel klein, maar ze kon nog steeds de einder niet zien. Naar het noorden toe stegen de heuvels tot een gebergte dat van het noordoosten naar het zuidwesten liep. Ze kon niet eens zeggen hoe hoog ze zaten. Er was aan alle kanten te veel land en ze had niets om zich op te richten.
2874 Harine knikte langzaam en keek door Shalon heen alsof ze de klippers al door de doorgangen zag glijden die met de Ene Kracht waren geweven. De zeeën zouden hun echt toebehoren. Ze schudde die gedachten van zich af en boog zich naar Shalon toe, terwijl haar ogen zich als enterhaken in haar sloegen.
2875 Harine wist alles. Behalve het geheim dat Verin uit haar had getrokken. Behalve dat Shalon met Cadsuanes eisen had ingestemd, zodat haar geheim bewaard bleef. De genade van het Licht mocht op haar vallen, en ze had spijt van Ailil, maar ze was zo eenzaam geweest tijdens die lange zeereizen.
2876 Ze was eigenlijk van plan geweest Cadsuane net dat te vertellen waarmee ze veilig kon wegkomen, tot ze een uitweg had gevonden. Als ze elke dag met de Aes Sedai moest praten, of nog erger, haar recht in het gezicht moest voorliegen, zou de vrouw meer uit haar lospeuteren dan Shalon wenste.
2877 Merise, een grote vrouw met ogen die zelfs nog blauwer waren dan die van Kumira en een knap uiterlijk dat echter zo streng keek dat zelfs Harine zich even rustig hield, gebaarde de vier mannen die de pakpaarden meevoerden dat ze door konden rijden. Iedereen pakte de teugels op.
2878 Ze betwijfelde of de Aes Sedai besefte dat op een schip een oppasser weinig meer was dan wat de landrotten hier een bediende noemden. Harine zou waarschijnlijk gaan lachen en willen weten of de Aes Sedai wist hoe ze linnen goed schoon kon krijgen. Het zou prettig zijn haar in een goede bui te zien.
2879 Shalon had het als een teken van ongeduld kunnen opvatten, maar ze meende dat het opluchting was. Opluchting! Opgelucht of niet, Harine werd weer als vanouds, overtuigd van zichzelf en heerszuchtig. Ze keek de Aes Sedai recht in de ogen alsof ze haar wilde dwingen die neer te slaan.
2880 Zorg ervoor bij te blijven en niet van het paard af te vallen. Het zou heel onprettig zijn als ik u als een zak graan moet vervoeren. Als we eenmaal in de stad zijn, houdt u zich stil, tenzij ik u vraag iets te zeggen. Ik sta u niet toe om moeilijkheden te veroorzaken doordat u niets weet.
2881 Wat Shalon betrof, zij was blij dat ze in stilte reden. Paardrijden was al moeilijk genoeg zonder een gesprek te moeten voeren. Bovendien besefte ze opeens waarom Harine zich zo vreemd gedroeg. Harine probeerde olie op de golven van de Aes Sedai te gieten. Dat moest het wel zijn.
2882 Harine beheerste zich nooit, tenzij daar grote noodzaak toe was. De inspanning die het nu kostte om haar woede te onderdrukken, moest haar inwendig op een kookpunt hebben gebracht. En als haar inspanning niet het gewenste resultaat had, zou ze Shalon in de kookpot gooien.
2883 Er moest een uitweg zijn. Soms draaide ze zich om en keek ze naar de Aes Sedai achter haar. Uit de vrouwen voor haar kon ze niets wijs worden. Regelmatig wisselden Cadsuane en Verin van gedachten, maar dan bogen ze zich naar elkaar toe en spraken zo zacht dat niemand anders het kon horen.
2884 Alanna leek volkomen gespitst op hun reisdoel en haar ogen waren voortdurend op het zuiden gericht. Driemaal wilde ze haar paard sneller laten voortstappen, maar telkens haalde Cadsuane haar met een kalm woord terug, waarop Alanna aarzelend, met felle blikken en boze grimlachjes, gehoorzaamde.
2885 Cadsuane en Verin leken de vrouw te beschermen. Cadsuane gaf haar klopjes op de arm, net zoals Shalon op de nek van haar paard deed. En Verin keek haar stralend aan, alsof Alanna herstellende was van een ziekte. Shalon kon er niets belangrijks uit afleiden. Dus ging ze over de anderen nadenken.
2886 Ze had al een behoorlijk aantal zaken door waarneming opgestoken, al wist ze nog niet precies wat ze ermee kon. Vier van de andere Aes Sedai, Nesune, Erian, Beldeine en Elza, reden in een groepje niet ver achter haar, al waren ze niet echt samen. Ze praatten niet met elkaar en keken elkaar niet aan.
2887 Merise, Corele, Kumira en Daigian voeren in de andere boot, die bestuurd werd door Cadsuane. Soms leek Alanna in de ene boot te horen, soms in de andere, terwijl Verin ergens bij Cadsuanes boot leek te horen maar er niet in zat. Ze zwom wellicht langszij mee terwijl Cadsuane haar hand vasthield.
2888 Vreemd genoeg leken de Aes Sedai hun vermogen in de Ene Kracht boven ervaring of kunde te stellen. Hun rangen waren dan ook gebaseerd op dat vermogen. Allen toonden natuurlijk eerbied ten opzichte van Cadsuane, maar hoeveel eerbied men naar anderen toe verschuldigd was, was onduidelijk.
2889 Misschien betekende het allemaal niets, maar als zij touw moest pluizen, dan kon ze dat alleen doen door een draadje op te sporen en te gaan trekken. De wind begon op te steken. Windvlagen drukten haar mantel tegen haar rug en lieten hem aan beide kanten fladderen. Ze merkte het amper.
2890 De zwaardhanden waren wellicht een ander draadje. Ze reden allemaal achteraan en waren slecht zichtbaar door de Aes Sedai die voor hen reden. Shalon had gedacht dat er bij twaalf Aes Sedai toch wel meer dan zeven zwaardhanden zouden zijn. Iedere Aes Sedai werd geacht er een of meer te hebben.
2891 Ze was niet volslagen onbekend met de Aes Sedai. In elk geval was de vraag niet hoeveel zwaardhanden er waren, maar of ze allemaal wel zwaardhand waren. Ze was er zeker van dat ze de oude Damer en de knappe Jahar ook in het zwart had gezien voor ze plotseling goede maatjes werden met de zusters.
2892 Wat er ook met Eben aan de hand was, ze wist bijna zeker dat Damer en Jahar nu zwaardhand waren. Bijna. Jahar sprong even snel op als Nethan of Bassane wanneer Merise in de vingers knipte en uit de manier waarop Corele naar Damer lachte, was hij of haar zwaardhand of haar bedverwarmer.
2893 Of misschien wel drie. Niemand weet het. Ze, of die ene, kunnen niet worden bestudeerd en niet worden verplaatst. Ze moeten tijdens het Breken zijn gemaakt, toen de vrees voor krankzinnige geleiders zich op een hoogtepunt bevond. Maar voor die veiligheid moest een hoge prijs betaald worden.
2894 Waarom zou een Aes Sedai bang zijn voor een sprookje? Harine wilde al wat zeggen, maar gebaarde toen naar Shalon dat ze de voor de hand liggende vraag moest stellen. Werd zij misschien ook geacht vriendin van Sarene te worden om alles keurig te effenen? Shalons hoofd deed werkelijk pijn.
2895 Terwijl ze de Aes Sedai aangaapte, vergat ze haar zadel goed vast te houden en alleen doordat Moad haar arm greep, viel ze niet van haar paard af. Shalon herinnerde zich niet dat Harine het ooit over wijsgeren had gehad, maar op dit moment maakte het haar niet uit waar haar zus over sprak.
2896 Net zoiets als de zon die vanuit je ooghoeken loerend net buiten je gezichtsveld viel? Hoe zou het voelen als je de zon kwijtraakte? Toen ze het meer naderden, voelde ze de aanwezigheid van de Bron als nooit tevoren, nog sterker dan die eerste keer toen ze de Ene Kracht vol vreugde aanraakte.
2897 Ze kon alleen maar verhinderen er meer van te drinken, maar de Aes Sedai zou de gloed om haar heen zien en waarschijnlijk de reden kennen. Ze ging zichzelf of Harine op die manier niet te schande maken. Kleine scheepjes van niet meer dan zes of zeven stap lang vormden vele vlekjes op het water.
2898 Op sommige werden de netten binnengehaald, terwijl andere langzaam voort bewogen met behulp van lange roeiriemen. Aan de door de wind voortgejaagde golven over het oppervlak te zien, die soms tegen elkaar rolden of in fonteinen van schuim uitbarsten, konden zeilen hier zowel lastig als nuttig zijn.
2899 Shalon maakte haar lippen nat. Het was niet zo erg als ze aanvankelijk had gevreesd. Het gaf haar een... leeg gevoel, maar ze kon ertegen, zolang het maar niet te lang zou duren. De windstoten die rondwervelden en trachtten hun mantels te stelen, voelden opeens veel kouder aan.
2900 Aan het eind van de landtong lag een dorpje met grijsstenen huizen met donkere leidaken; het lag tussen de weg en het water in. Dorpsvrouwen liepen met grote manden haastig rond, maar stopten even om naar de groep ruiters te kijken. Velen voelden tijdens dat kijken aan hun neus.
2901 Shalon was aan die blikken in Cairhien gewend geraakt. Bijna gewend. In elk geval trok de verdedigingsmuur aan de andere kant van het dorp al haar aandacht. De stenen muur was ongeveer tien pas hoog, met op de hoektorens soldaten die hen door hun helmvizieren in de gaten hielden.
2902 Cadsuane boog zich uit het zadel naar hem toe en wisselde zachtjes enkele woorden met de man. Ze trok een dikke beurs uit haar zadeltas en overhandigde hem die. Hij nam hem aan en stapte achteruit. Hij gebaarde een soldaat, een lange uitgeteerde kerel zonder helm, naar voren te treden.
2903 Hij droeg een schrijfplankje en zijn achter op het hoofd bijeengebonden haar was even lang als dat van zijn aanvoerder. Hij boog eerbiedig het hoofd voor hij Alanna om haar naam vroeg en die zorgvuldig opschreef, zijn tong tussen zijn tanden en de pen heel vaak in de inkt dopend.
2904 Met de helm aan zijn zij stond de aanvoerder verveeld de anderen achter Cadsuane op te nemen zonder iets te laten blijken. De beurs in zijn hand leek vergeten. Hij leek zich er niet bewust van te zijn met een Aes Sedai te hebben gesproken. Maar het kon ook zijn dat het hem niets kon schelen.
2905 Terwijl de man aan het schrijven was, drong een stevige gehelmde soldaat met een leren tas aan de schouder zich tussen Harines paard en dat van Moad door. Achter de spijlen van zijn vizier vertrok een lelijk litteken zijn mond tot een spottende trek, maar hij gaf Harine wel een beleefde hoofdknik.
2906 De man stak de lange dolk in zijn eigen riem en pakte een rol fijn draad uit zijn tas, waarna hij nauwkeurig het zwaard in een fijn maas begon te wikkelen. Nu en dan stopte hij, pakte een zegel uit zijn riem en vouwde een klein loden plaatje rond de draden. Hij deed het snel en handig.
2907 Opnieuw snoof Harine. Shalon vroeg zich af hoe die kerel zijn lirteken had opgelopen als Far Madding dan zo veilig was. Er klonken wat bezwaren achter in de groep mannen, maar ze werden snel tot zwijgen gebracht. Door Merise, waagde Shalon te denken. Soms plaatste die zelfs Cadsuane in de schaduw.
2908 Nadat alle zwaarden en dolken verzegeld waren en de pakpaarden nagezocht op verborgen wapens, reden ze met kletterend hoefgetrappel de brug over. Shalon probeerde alles tegelijk in zich op te nemen, niet zozeer uit belangstelling als wel door haar poging te vergeten wat ze miste.
2909 Lage stenen randen zorgden ervoor dat een wagen niet het water in kon rijden, maar ze boden geen enkele bescherming tegen aanvallers. De brug was lang, zeker driekwart span, en kaarsrecht. Nu en dan gleed er een boot onder hen door, wat ze niet hadden kunnen doen als ze masten hadden gehad.
2910 Hoge torens stonden aan weerszijden van de met ijzeren banden beslagen stadspoort. Dit was de Caemlinpoort, volgens Sarene, waar wachten met het teken van het gouden zwaard op de schouder bogen voor de vrouwen en achterdochtig naar de mannen loerden. De straat erachter.
2911 De straat was breed en recht, vol mensen en karren, en liep russen stenen gebouwen van twee of drie verdiepingen door; alles leek in elkaar over te gaan. De Bron was nog steeds weg! Ze wist dat die terug zou komen als ze hier vertrok, en Licht, hoe eerder dat gebeurde hoe beter.
2912 Hoelang zouden ze hier nog blijven? Misschien was de Coramoor in deze stad en Harine was van plan zichzelf heel snel aan hem voor te stellen, misschien omdat hij was wie hij was, misschien omdat ze meende dat zij met zijn hulp bevorderd zou worden tot Vrouwe der Schepen.
2913 Tot Harine wegging en tot Cadsuane hen van de overeenkomst ontsloeg, moest Shalon hier voor anker. Hier in deze stad, waar geen Ware Bron was. Sarene bleef maar doorpraten maar Shalon hoorde haar amper. Ze staken een groot plein over met in het midden een enorm groot standbeeld van een vrouw.
2914 Verderop verdeelde een rij kale bomen de straat. Draagstoelen, koetsen en mannen in wapenrustingen met vierkante maliën bewogen zich door de menigte, maar de beelden reikten niet verder dan haar ogen. Rillend trok ze zich in zichzelf terug. De stad verdween. De tijd verdween.
2915 Nooit eerder was het tot haar doorgedrongen dat die onzichtbare aanwezigheid haar zoveel troost had geboden. De Bron was er altijd geweest, had haar ongekende vreugde beloofd, had het leven zo verrijkt dat de kleuren verbleekten wanneer de Ene Kracht weer uit haar verdween.
2916 Tussen die vrouwen waren schoven graan en rollen stof uitgebeeld waarvan de losse uiteinden vrij in de wind rimpelden; ernaast lagen stapels staven die wellicht gouden, zilveren of ijzeren baren aanduidden, of misschien alledrie, en zakken waaruit munten en edelstenen stroomden.
2917 Harines stroom van verwachte boze woorden bleef uit en dat kwam waarschijnlijk omdat ze van plan was iets veel ergers over haar uit te storten. Cadsuane stak het plein over en reed door de open poort van de Zaal van de raadsleden een grote ruimte in met een hoog plafond.
2918 Ze keken verbaasd op toen Cadsuane naar binnen reed. En dat deden ook de in lange blauwe vesten geklede mannen die de paarden van een koets uitspanden waarop het wapen met het zwaard en de hand stond afgebeeld en de mannen die met grote bezems de stenen vloer aanveegden.
2919 Ze wist niet hoelang ze als verdoofd had doorgereden, maar het voelde of ze elke span van die ongetwijfeld vele honderden roeden na Cairhien in het zadel had gezeten. Ze voelde zich net zo verkreukeld als haar kleren. Opeens besefte ze dat ze Jahars knappe gezicht niet bij de andere mannen zag.
2920 Dienaren in het blauw staarden hen eerst verbaasd aan, maar maakten vervolgens haastig buigingen. Ze ging hen voor omhoog over lange rondwentelende trappen van witstenen treden die nergens op rustten; soms raakten de treden een lichtgetinte muur, maar dat was niet altijd het geval.
2921 Cadsuane voerde hen ten slotte een laatste zwevende trap tussen vier blinde muren op, en opeens stonden ze op een balkon met een fraai bewerkt, verguld metalen hek dat helemaal rond en rond... Heel even viel Shalons mond open. Boven haar steeg een blauwe koepel wel honderd voet de lucht in.
2922 Haar onwetendheid van de landrotten omvatte naast hun aardrijkskunde en geschiedenis eveneens hun bouwkunst, en feitelijk ook de Aes Sedai. Ze wist hoe je een tekening voor een klipper maakte en hoe je die moest bouwen, maar ze had geen flauw vermoeden hoe zoiets als deze koepel gebouwd werd.
2923 Even later kwam Harine erbij. Tot Shalons verrassing bevond de vloer zich amper twintig voet onder hen. De gladde vloer bestond uit blauwe en witte tegels die een ronddraaiende doolhof vormden die in het midden eindigde in een rood ovaal met een goudkleurige rand en twee middelpunten.
2924 Metalen randen omringden de schijven, die de tekens van een kompas vertoonden, maar de lijntjes tussen de dikkere lijnen werden steeds kleiner. Shalon wist het niet zeker maar de metalen rand onder haar leek van getallen te zijn voorzien. Dat was alles. Geen monsterachtig grote vormen.
2925 Ze had zich iets enorms voorgesteld, iets zwarts dat het Licht opzoog. Ze greep met beide handen het hek vast om te voorkomen dat ze zou gaan beven en ze klemde haar knieën tegen elkaar om ze stil te houden. Wat zich daar ook beneden bevond, het had echt het Licht gestolen.
2926 De mantels waren voorzien van rijk goudborduursel en sleepten achter hen aan over de vloer. Deze mensen wisten waaraan je een hogere stand kon herkennen. Elke vrouw droeg een grote hanger in de vorm van dat goudgerande rode ovaal aan een halsketting van zware gouden schakels.
2927 Haar zwarte haar was in een grote ronde vorm opgekamd en vertoonde aan de zijkant grote witte lokken, al vertoonde haar gezicht geen rimpels. De andere vrouwen waren groot, klein, stevig, mager, mooi en kalm, en iedereen straalde gezag uit, maar zij viel veel meer op door haar juwelen.
2928 Dingen leken bij de landrotten anders en vaak slordig te worden gedaan. De ogen van Aleis keken Cadsuane nu strak aan en straalden zowel haat als gejaagdheid uit. Misschien voelde ze wel twaalf paar ogen in haar rug. De andere raadsleden plaatsten haar lot op de weegschaal.
2929 O nee, ik denk dat de Herrezen Draak allang tegen jullie zou zijn opgetrokken als hij zoiets van plan was. Nee, ik vermoed dat de Seanchanen... Hebt u van ze gehoord? Wat we uit Altara en uit landen nog verder westwaarts vernemen, is heel afschuwelijk. Ze lijken iedereen voor zich uit te drijven.
2930 Ze meende nu te weten waar Jahar was. Ze wist alleen niet waarom. De twee vrouwen die Aleis zojuist had genoemd, een knappe vrouw die Cadsuane boos had aangekeken en een slanke grijze vrouw, vatten het verzoek van de Eerste Raadsvrouwe op als een bevel, wat het misschien ook was.
2931 In bloemrijke bewoordingen spraken ze hun genoegen uit dat ze haar mochten begeleiden. Harine luisterde met een zuur gezicht. Ze konden manden met rozenblaadjes voor haar voeten strooien als ze dat wensten, maar de Eerste Raadsvrouwe had haar wel naar ondergeschikten doorgeschoven.
2932 Ze legde haar armen half om de rug van beide vrouwen en leidde ze naar de trap. De twee vrouwen keken elkaar bezorgd aan maar lieten Cadsuane begaan, waarbij Harine blijkbaar geheel werd vergeten. In de deuropening bleef Cadsuane staan, keek om, maar niet naar Harine of Shalon.
2933 Shalon schoot achter de anderen aan en Harine was even snel. Cadsuane bleef beide raadsleden min of meer vasthouden en liet ze naast haar meelopen. Ze ging zachtjes pratend voor naar de rondlopende trappen. Doordat Kumira tussen haar en het voorste drietal liep, kon Shalon niets opvangen.
2934 Als je in haar nabijheid bent, moet jij uitzoeken waarom, Shalon. Ik zou graag Aleis de kat met zeven staarten gunnen. Mij zomaar laten staan zonder iets te zeggen. Maar dat mag niet betekenen dat Cadsuane daardoor een kans krijgt om de Coramoor in deze stad moeilijkheden te bezorgen.
2935 De kamer had bewerkte lambrizeringen en ramen die uitkeken op de Nethvinmarkt; hij was beter dan die vorige in De Kroon van Maredo. De kussens op het bed waren gevuld met eiderdons, het bed had een geborduurde hemel en gordijnen, en de spiegel boven de wasbak vertoonde geen enkel blaasje.
2936 Hij was niet meer gewend om veel geld mee te sjouwen. Alles werd voor de Herrezen Draak geregeld. Maar hij kon nog steeds met de fluit een slaapplek verdienen. De melodie heette Treurzang voor de lange nacht, en hij had hem nog nooit van zijn leven gehoord. Maar Lews Therin wel.
2937 In zijn hoofd lag vlak naast Alanna de bundel die Min was. Ook zij stroomde over van bezorgdheid en woede, maar daar straalde liefde als een baken doorheen, telkens als ze naar hem keek, en vaak ook als ze niet keek. Maar hij voelde ook angst, hoewel ze die probeerde te verbergen.
2938 Min stond hem met de armen over elkaar aan te kijken, trok toen haar rok goed en streek die glad op haar heupen. Met een zucht liet hij de fluit zakken en wachtte. Als een vrouw haar kleren zonder reden in orde maakte, leek ze op een man die de riem van zijn wapen aantrok en de zadelriem nakeek.
2939 Cadsuane kwam de kamer in, stond stil en keek fronsend naar het mes in de deur. Ze had kunnen doorgaan voor een succesvolle koopvrouw of geldwisselaarster. Ze droeg fijne, donkergroene wol en een met bont afgezette mantel die met een zilveren speld bij de keel werd dichtgehouden.
2940 Rhand voelde Lews Therin als het ware stil worden; hij zat in zijn hoofd als een ineengedoken klipkat in de schaduw. Lews Therin was minstens evenzeer op zijn hoede voor die vrouw als hijzelf. Met een rood gezicht krabbelde Min overeind, waarna ze woest haar rok gladstreek.
2941 Cadsuane sloot de deur. Alanna keek even naar Min en zette haar uit haar gedachten. Ze schonk Rhand alle aandacht en slingerde zonder haar donkere ogen van hem af te wenden haar mantel over een stoel. Haar handen hielden haar donkergrijze rok vast. Ook zij droeg haar gouden Aes Sedai ring niet.
2942 Alanna moest je eenvoudig zien, en alleen een hart van steen kon haar weigeren. En Sorilea zei dat sommigen die zich aan jou verbonden hadden, nergens goed voor waren, tenzij ze met Alanna mee konden, en dus eindigde het ermee dat ik Nesune, Sarene, Erian, Beldeine en Elza ook heb meegebracht.
2943 Boosheid en vreugde streden met elkaar in de binding, ik had gehoopt dat het beter zou gaan als ik dichterbij was, maar je ligt nog steeds als een steen in mijn hoofd. Zelfs terwijl ik hier sta, kan ik nauwelijks zeggen of je ontdaan bent of niet. Hoe dan ook, hier is het beter.
2944 Hij nam er twee dagen voor om het te aanvaarden, en ik heb nooit gemerkt dat ze hem onder druk zette. Ik kan niet voor de anderen spreken, maar zoals Cadsuane al zei, je kunt het hun altijd vragen. Rhand, je moet begrijpen dat die mannen bang waren om terug te gaan naar die Zwarte Toren van je.
2945 Cadsuane vertrouwt ze echter niet en liet niet toe dat iemand een zwaardhand meenam. Ik moet toegeven dat ik eerst twijfelde, maar ik geloof dat je hen kan vertrouwen. Ze hebben een eed aan jou gezworen. Je weet wat dat voor een zuster betekent. We kunnen geen eed breken, Rhand.
2946 Een groot aantal zou best kunnen overlopen naar Toram Riatin, als die weer opdaagt. Hoogheer Darlin zit veilig in de Steen, hebben we gehoord, en is aangekondigd als jouw Stedehouder in Tyr, maar de opstandelingen zijn niet uit Haddon Mir teruggestroomd om hem steun te betuigen.
2947 En wat Andor betreft, Elayne Trakand zegt dan wel dat ze je zal steunen als ze eenmaal de troon heeft bestegen, maar ze heeft jouw soldaten uit Caemlin weten te krijgen, en ik ga belletjes in de Verwording dragen als ze die in Andor laat zitten als ze eenmaal de troon bestijgt.
2948 De opstandelingen in Cairhien en Tyr zullen luisteren. De Witte Toren heeft drieduizend jaar lang oorlogen voorkomen en opstanden beëindigd. Het verdrag waarover Rafela en Merana met Harine hebben onderhandeld, staat jou wellicht niet aan, maar ze kregen alles waar je om gevraagd had.
2949 Dat de Aes Sedai hem trouw gezworen hadden, had slechts een manier geleken om mensen onder de indruk te laten raken van zijn macht. De vrees dat de zusters hem zouden gebruiken voor hun eigen doeleinden had hem blind gemaakt voor al het andere. Hij vond het niet prettig dat te moeten toegeven.
2950 Wat had ze gezegd over de vijf anderen die Cadsuane had meegebracht? Dat elk van hen hem op haar eigen manier van dienst zou zijn. Dat was niet goed genoeg, nog niet. ik wil Darlin Sisnera als mijn plaatsvervanger en ik wil dat de wetten die ik heb uitgevaardigd, van kracht blijven.
2951 De dragers mochten geen geld aannemen, maar het zilver verdween in een oogwenk in hun jas, en de jongste van het stel, een knappe kerel van middelbare leeftijd, maakte zelfs een zwierige buiging alvorens de draagstoel weer op te pakken en in de richting van de stallen te verdwijnen.
2952 Het had niet lang geduurd voor ze het gevoel kreeg nooit uit Far Madding te zijn weggegaan. Daar moest ze voorzichtig mee zijn. Het kon gevaarlijk zijn, zeker als Aleis of de anderen haar dekmantel doorzagen. Ze vermoedde dat het bevel aangaande Verin Matwins verbanning nooit herroepen was.
2953 Far Madding hield het stil als een Aes Sedai de wet overtrad, maar de raadsleden hadden geen reden om Aes Sedai te vrezen. Daarnaast had de Toren zo haar eigen redenen om te zwijgen over die zeldzame gelegenheden dat een zuster voor een gerechtelijke geseling aan de schandpaal stond.
2954 Aan beide kanten van het paleis stonden grotere en kleinere landhuizen naast elkaar, allemaal omgeven door een hoge muur. Behalve aan het eind, waar de Hoogte lag. Deze plek, die hoog en steil boven het water oprees, was de enige plek op het eiland die op een heuvel leek.
2955 De Barsalla vrouwen handelden al in koopwaar en politiek toen de stad nog Fel Moreina heette. Het Barsalla paleis werd op beide verdiepingen omringd door wandelgangen tussen hoge zuilen, en het witmarmeren vierkante gebouw nam de ommuurde grond bijna helemaal in beslag.
2956 Ze trof Cadsuane aan in een zitkamer die een mooi uitzicht over het meer zou hebben geboden als de gordijnen niet gesloten waren geweest om de warmte van het haardvuur binnen te houden. Cadsuane zat met haar naaimandje op een tafeltje naast de marmeren schouw kalm op haar borduurraam te werken.
2957 Ze was niet alleen. Verin legde haar mantel over de rug van een stoel, ging op een andere zitten en wachtte. Elza keek nauwelijks naar haar. De Groene zuster, die gewoonlijk een aardig gezicht had, stond voor Cadsuane. Met haar rode gezicht en boze ogen zag ze er opgewonden uit.
2958 Dat meisje Min heeft hem verteld dat hij me nodig heeft; zoveel heb ik uit haar gekregen zonder haar achterdocht te wekken. Maar ik moet wachten tot hij naar mij toe komt. Je ziet hoe hij over Alanna en de anderen heen walst. Het zal al moeilijk genoeg zijn om hem iets bij te brengen.
2959 Nu reikten haar donkere haren tot de schouders, bijeengehouden door een kapje van fijn kant, en waren haar kleren even verfijnd als die van Elayne. Ze waren diepblauw, met zilverkleurig borduurwerk op het lijfje, rond de hals, op de rokzoom en op de boorden van de mouwen.
2960 Er werd zelfs een dikke stenen muur rond de stad opgetrokken, met wachttorens en met ijzer beslagen poorten die bij een stad in de Grenslanden zouden hebben gepast. Buiten de muren bevonden zich graan en houtmolens, een ijzergieterij en grote werkplaatsen voor wol en tapijtwevers.
2961 De zon stond recht boven hun hoofd, al hoopte Elayne vurig dat het nog steeds nacht was in de echte wereld. Ze wilde echt wat slapen voor de ochtend aanbrak. Ze was de laatste paar dagen steeds vermoeid geweest. Er moest zoveel worden gedaan en ze had maar zo weinig uren.
2962 Ze waren hier gekomen omdat het niet waarschijnlijk leek dat een verspieder hen hier zou vinden, maar Egwene had lang staan staren naar de veranderingen die haar geboortedorp had ondergaan. Elayne had, afgezien van Rhand, haar eigen redenen om in Emondsveld rond te kijken.
2963 De moeilijkheid, of liever een van de moeilijkheden, was dat je in de Wereld der Dromen wel vijf of tien uur kon doorbrengen terwijl er in de echte wereld nog maar een uur voorbij was gegaan. Maar het omgekeerde kon ook het geval zijn. In Caemlin kon het al morgen zijn.
2964 Ze hield van Rhand, maar als iemand in het dorp waar hij was opgegroeid Manetheren uit zijn oeroude graf probeerde te wekken, zou ze daar iets aan moeten doen, al zou hem dat nog zoveel pijn bezorgen. Die banier en die naam maakten nog genoeg indruk om een gevaar te vormen voor Andor.
2965 Ze had Egwene alles, bijna alles verteld, maar niet dat ze Rhand samen met Min en Aviendha had gebonden. De wetten van de Toren verboden niet wat ze hadden gedaan. Ze had er heel behoedzaam bij Vandene navraag naar gedaan. Maar of het was toegestaan, was nog heel onduidelijk.
2966 Heel even bleef Elayne naar de plek staren waar Egwene had gestaan. Waar had ze het over? Rhand zou zoiets nooit doen! Al was het maar uit liefde voor haar. Ze porde in de rotsharde knoop in haar achterhoofd. Nu hij zo ver weg was, glansden de gouden draden alleen in haar geheugen.
2967 Dat zou hij toch zeker niet doen? Bezorgd stapte ze uit haar droom en daarmee weer haar slapende lichaam in. Ze had slaap nodig, maar ze was amper terug of het zonlicht raakte haar oogleden. Hoe laat was het? Ze had afspraken, moest haar plicht doen. Ze kon maanden slapen.
2968 Ze had moeite met haar plicht, maar de plicht won, want het zou een drukke dag worden. Elke dag was druk. Haar ogen sprongen open en voelden aan alsof ze vol zand zaten. Door het schuin naar binnen vallende licht kon ze zien dat de zon al een tijdje geleden was opgekomen.
2969 De plicht. Aviendha bewoog in haar slaap en Elayne gaf haar een harde por in de ribben. Als zij dan wakker moest zijn, gunde ze het Aviendha niet dat die maar lekker door kon dromen. Met een ruk werd de ander wakker en reikte naar haar mes, dat op een klein tafeltje naast haar bed lag.
2970 Het verbaasde haar enigszins dat Aviendha dat al niet had gedaan. Voor Aviendha bestond het ontbijt in de zitkamer uit gerookte ham met rozijnen, gekookte eieren met gedroogde pruimen, gedroogde vis bereid met pijnboompitten, vers brood met boter, en thee die wat stroperig was gemaakt met honing.
2971 Ze treurde niet echt om het gemis van kruidenwijn en zoetigheid en al die andere dingen die ze niet meer mocht hebben, behalve wanneer Aviendha zat te schransen van de taarten en koeken, maar iedereen in het paleis leek te weten dat ze zwanger was. Ze wisten alleen niet wie de vader was.
2972 Ze dwong zich verder te eten, want de pap was eigenlijk nog niet zo slecht, maar ze zou heel duidelijk hebben genoten van de ham die Aviendha net afsneed of van het ei met pruimen. Ze keek bijna met verlangen uit naar de gebruikelijke misselijkheid, zodat ze dat ongemak kon overdragen aan Birgitte.
2973 Enkele Jagers op de Hoorn die een hogere rang eisten, hadden besloten dat het dienen in de lijfwacht van Elayne misschien een zeker aanzien bood. Ze gaf toe dat de vrouwen niet allemaal dag en nacht op wacht konden staan, maar wat Birgitte ook zei, het doel van honderd leek overdreven.
2974 De kerel meesmuilde aanstellerig! Zowel de gardisten op de gang als in haar vertrekken keken als bevroren recht voor zich uit, en toen Elayne zich omdraaide, staarde Aviendha haar vol verbazing aan. Elayne zuchtte. Ze liep over het kleed naar haar zuster, bukte en sloeg een arm om haar schouder.
2975 Hij was nog steeds niet gewend aan haar en de vrouwelijke gardisten. Aviendha toonde hem haar tanden en hij knipperde met zijn ogen en kuchte toen achter een magere hand. Meester Hoffing en vrouwe And schaal waren aanvankelijk wat... aarzelend, maar ze kennen de markt voor aluin even goed als ik.
2976 Het was al duidelijk dat het herstel van de paleisdaken langer zou duren en meer geld zou kosten dan de bouwers aanvankelijk hadden ingeschat, maar voedingsmiddelen werden altijd kostbaarder met het verstrijken van de winter en bouwvakkers kostten altijd meer dan ze eerst hadden gezegd.
2977 Norrij gaf toe dat zijn laatste brieven uit Nieuw Breem enkele dagen oud waren, maar de Grenslanders leken te blijven waar ze waren, wat hij niet begreep. Elk leger dat kleiner was dan dit volgens de geruchten grote leger zou het platteland nu helemaal hebben leeggegeten.
2978 Dat was volgens Norrij het minst belangrijke nieuws, maar niet voor haar. Rhand kon het zich niet veroorloven de zusters rond Egwene van zich te vervreemden. Hij kon zich dat met geen enkele Aes Sedai veroorloven. Maar hij kreeg het op de een of andere manier toch voor elkaar.
2979 Na Halwin Norrij verscheen Reene Harfor. Ze gaf de lijfwachten een knikje bij haar binnenkomst en Aviendha openlijk een glimlach. Wellicht was de gezette vrouw ooit wat onzeker geweest over het feit dat Elayne Aviendha haar zuster noemde, maar ze leek het nu allemaal goed te keuren.
2980 Ze zouden gewoon worden vervangen door onbekende verspieders. Een verspieder is bet gereedschap van je vijand tot je hem kent, had haar moeder gezegd, maar daarna is het jouw gereedschap. Wanneer je een verspieder vindt, had Thom haar verteld, wikkel ze dan in zwachtels en voed ze met een lepel.
2981 De wandkleden aan weerszijden van de marmeren haard toonden jachttaferelen, niet de Witte Leeuw, en de glimmende houten panelen waren heel eenvoudig. Het waren handelaren, geen gezanten, hoewel sommigen zich wat te kort gedaan voelden doordat ze slechts wijn aanbood en niet met hen meedronk.
2982 Zowel de Kandori als de Illianers wierpen scheve blikken op de twee lijfwachten die haar volgden en zich naast de deur opstelden. Als ze inmiddels nog niet bekend waren met de verhalen over een aanslag op haar, moesten ze wel doof zijn. Zes andere lijfwachten stonden vlak buiten de deur.
2983 Hun beleefde vragen over haar plannen nu ze de Drakenbanieren en de banieren van het Licht uit Caemlin had verwijderd, volstonden. Ze vertelde hun wat ze iedereen zei, dat Andor wel een bondgenootschap zou sluiten met de Herrezen Draak, maar dat ze niet zijn onderdanen waren.
2984 Toen de Illianers na de nodige buigingen en kniksen het vertrek hadden verlaten, sloot ze even haar ogen en wreef over haar slapen. Er stond nog een bijeenkomst met een afvaardiging van glasblazers voor het middageten gepland en nog vijf andere met handelaren en ambachtslieden voor later.
2985 Misschien had ze Reanne niet moeten leren hoe je kon Reizen, aangezien de Kinsvrouw nog geen Aes Sedai was, maar geen enkele zuster was zo sterk dat ze deze weving kon maken. En als de windvindsters het mochten leren, dan mochten volgens haar die paar Kinsvrouwen het ook.
2986 Bovendien kon ze niet alles zelf doen. Licht, was de winter altijd zo ijzig geweest voor ze had geleerd hoe koude en hitte haar niet konden raken? Tot haar verbazing reed Merilille door de poort terwijl ze sneeuw van haar donkere mantel schudde. Ze werd gevolgd door de gehelmde gardisten.
2987 Het was pas zeven dagen geleden dat ze waren vertrokken. Zaide en de windvindsters waren, om het mild uit te drukken, heel onaangenaam verrast geweest toen ze verdwenen was, maar de Grijze zuster had de kans met beide handen aangegrepen om voor onbepaalde tijd aan het Zeevolk te ontkomen.
2988 De andere hand hield haar goudblonde vlecht vast, bijna net als Nynaeve. Vandaag droeg ze een ruim zittende groene broek bij haar rode jasje, een combinatie die pijn deed aan de ogen. Kapitein Mellar maakte een ingewikkelde buiging voor Elayne, waarbij zijn hoed met witte pluim breed uitzwaaide.
2989 Alle vier de vorsten zijn er, in vier legerkampen op enige afstand van elkaar. In elk kamp bevindt zich een volledig leger. De Shienaranen kwam ik op de eerste dag tegen en het grootste deel van de week erna heb ik besteed aan gesprekken met Easar van Shienar en de andere drie.
2990 Birgittes schouderophalen zei dat ze dankbaar moest zijn dat die twijfel nu was verdwenen, maar Elayne vroeg zich af hoe die Grenslanden iets hadden vernomen dat slechts weinigen wisten. En als zij het wisten, hoeveel anderen waren dan ook op de hoogte? Ze zou zeker haar ongeboren kind beschermen.
2991 Waarvoor die haast? Laat Merilille doen wat de Grijzen doen, maak een afspraak tot overleg over enkele dagen of een week. Koninginnen houden niet van verrassingen en koningen haten ze. Geloof me, ik heb het op de harde manier moeten leren. Ze vinden altijd wel een weg om het je betaald te zetten.
2992 Haar vermoeidheid was door het nieuws dan wel verdwenen, maar het bleek op dit moment heel moeilijk om keurig en mooi te schrijven. Ze moest de juiste woorden zien te vinden. Dit zou geen brief worden van de erfdochter van Andor, maar van Elayne Trakand, Aes Sedai van de Groene Ajah.
2993 Tot haar verbazing uitte Mellar geen bezwaren dat hij achter moest blijven. Een vergadering met vier vorsten zou toch lang niet zo saai zijn als een met kooplieden, maar in plaats daarvan verzocht hij verlof van zijn taken omdat zij hem toch niet nodig had. Ze vond het wel goed.
2994 Ze eiste dat zij en de hele lijfwacht met Elayne mee zouden rijden. Birgitte moest haar uiteindelijk met een rechtstreeks bevel wegsturen. Birgitte leek nu eindelijk te accepteren dat Elayne niet omgepraat kon worden en ze vertrok samen met Caseille om zich om te kleden.
2995 Aviendha vloekte niet, maar bleef vermaningen rondstrooien. Alles moest echter zo verschrikkelijk snel gebeuren dat Elayne een goede smoes had om er niet naar te luisteren. Essande werd opgetrommeld om gepaste kleding klaar te leggen, terwijl Elayne snel een vroeg middagmaal genoot.
2996 Blijkbaar had Monaelle ook gezegd dat het overslaan van maaltijden even slecht was als te veel eten. Ze vroeg vrouwe Harfor of zij de glasblazers en de andere afgevaardigden wilde ontvangen. Reene Harfor grimlachte zwakjes en maakte met een hoofdbuiging kenbaar dat ze dat zou doen.
2997 Vandene bood ook geen raad, tenminste niet van het soort dat haar gezondheid betrof. Als onderdeel van haar opleiding had Elayne ook de naties langs de Verwording bestudeerd. Ze had haar bedoelingen besproken met Vandene, die de Grenslanden goed kende, maar ze zou haar liever hebben meegenomen.
2998 Ze stelde Vandene nog haastig enkele vragen terwijl Essande haar kleedde, enkel om zich wat zekerder te voelen over datgene wat Vandene haar al had verteld. Ze besefte ook dat ze eigenlijk niet gerustgesteld hoefde te worden. Ze voelde zich even scherp als Birgitte die een boog aanlegde.
2999 Reanne had elke dag dezelfde weving bij de stallen gemaakt nadat Merilille daar de eerste keer was vertrokken en ze zou diezelfde plek in het Breemwoud zo weer kunnen terugvinden. Er waren geen kaarten van die streek die Merilille goed genoeg vond om de plaatsen van de legerkampen aan te duiden.
3000 Als Elayne of Aviendha de poort zou maken, kon die weleens veel verder weg staan en niet op het kleine veld dat Reanne kende. En een lange rit door pasgevallen sneeuw naar de kampementen zou te veel tijd vergen. Elayne wilde dit snel achter de rug hebben. Snelheid, daar ging het om.
3001 Als Zaide ondanks Elaynes weigering per se mee zou willen, was ze in staat een windvindster een poort te laten maken. De vrouw gedroeg zich alsof ze evenveel recht op het paleis had als Elayne. Als Zaide zou meegaan en zou proberen de baas te spelen, kon ze alles kapotmaken.
3002 Haastig iets doen leek boven Essandes macht te gaan, maar ieder ander vloog en toen de zon recht boven hen stond, reed Elayne op Vuurhart langzaam door de sneeuw van het Breemwoud. In vogelvlucht ongeveer vijftig roede ten noorden van Caemlin, maar voor haar slechts een stap door een poort.
3003 Haar mantel was gevoerd met marterbont, maar de stof zelf was van donkergroene wol, zacht en dik, en haar rijrok was gemaakt van eenvoudige groene zijde. Zelfs haar fraaie rijhandschoenen waren van eenvoudig donkergroen leer. Dit was de wapenrusting van een Aes Sedai aan een hof.
3004 Ze droeg nog steeds haar Aielkleren, met als enige sieraden de zilveren ketting en de dikke ivoren armband. Haar stevige vos was een hand kleiner dan Vuurhart of Pijl, het magere grijze rijdier van Birgitte, en veel gemakkelijker te berijden, hoewel ze duidelijk meer ontspannen reed dan vroeger.
3005 Haar donkere mantel lag breed uitgewaaierd achter haar zadel en haar ingewikkelde vlecht reikte uit de opening van haar mantelkap bijna tot haar middel. Ze trok die kap net ver genoeg naar voren om haar gezicht te omlijsten en dat was het enige dat ze vanwege de kou bereid was te doen.
3006 Ze wilde voortdurend goed zicht hebben. De hoes die haar boog droog diende te houden hing open, zodat ze de boog snel kon pakken. Het voorstel een zwaard te dragen was met evenveel verontwaardiging afgewezen als wanneer Elayne aan Aviendha had gevraagd om er een te dragen.
3007 Haar korte groene jas zou prachtig in het bos zijn opgegaan als het zomer was geweest en wonderlijk genoeg vertoonde haar broek dezelfde kleur. Nu was ze een zwaardhand en niet de kapitein generaal van de koninginnegarde. De binding bracht naast oplettende aandacht ook ergernis over.
3008 De waakzaamheid liet de ergernis en al het andere in de binding verdwijnen. Aviendha voelde aan de greep van haar mes alsof ze er zeker van wilde zijn dat die er zat. Op de plek waar Merililles sporen in het bos waren verdwenen, stond tussen de bomen een groep mannen en paarden te wachten.
3009 Aan hun zwaardgordels en zadels hingen ook goedendags. Hun donkere ogen knipperden niet eenmaal. Een van de paarden zwiepte met de staart en die beweging leek angstwekkend. Een man met een scherp gezicht en een schorre stem nam het woord toen de drie vrouwen vlak voor hem de teugels aantrokken.
3010 Sommige Shienaranen wierpen nietszeggende blikken op Aviendha omdat ze een Aiel herkenden, maar de meesten sloten gewoon aan. Alleen de hoeven die krakend op de harde sneeuwkorst onder de verse vlokken stapten, verbraken de stilte tijdens hun korte rit. Ze had gelijk gehad.
3011 Maar weinigen droegen een wapenrusting, maar wapens en bewapening lagen wel binnen handbereik. De stank was niet zo erg als Merilille had beschreven, maar ze kon de zwakke stank van vuilkuilen en paardenmest wel ruiken onder de geuren van wat er in die kookpotten werd bereid.
3012 Aan vlees was waarschijnlijk moeilijker te komen dan aan graan, al werden ook de voorraden graan aan het eind van deze winter schaars. Gerstesoep gaf een man niet voldoende kracht en daarom dienden ze snel verder op te trekken, want deze streek kon vier legers van deze omvang nauwelijks onderhouden.
3013 Ze zag mannen pijlen maken, wagensmeden werken aan wagenwielen, hoefsmeden paarden beslaan, wasvrouwen in kokende ketels roeren en vrouwen met naald en draad kleren verstellen. Een leger werd altijd gevolgd door grote aantallen mensen, soms door evenveel mensen als het leger groot was.
3014 Ze keek woest rond of iemand haar ook uitlachte, streek toen haar ruim vallende rok goed en haalde de omslagdoek van haar hoofd en legde hem om haar schouders. Birgitte keek hoe haar paard werd weggeleid en leek vurig te wensen dat ze haar boog en pijlkoker had losgemaakt en meegenomen.
3015 Kayen trok een zeilflap opzij en maakte een buiging. Elayne haalde nog eenmaal diep en kalmerend adem en ging toen de andere twee voor. Ze kon niet toestaan dat ze haar behandelden alsof ze een verzoekschrift kwam afgeven. Ze kwam hier niet om te bedelen of iets te verdedigen.
3016 Soms merk je dat je met minder in aantal bent, had Garet Brin haar eens gezegd, en zie je geen uitweg. Doe dan altijd wat de vijand het minst verwacht, Elayne. Val aan. Vanaf het begin diende ze aan te vallen. Binnen liep Merilille snel over de tapijten naar haar toe.
3017 Dit was niet de grootse ontvangst die de erfdochter van Andor normaal gesproken mocht verwachten, met hovelingen en vele bedienden en wat ontspannen gebabbel voor de echte onderhandelingen zouden beginnen, waarbij mannen en vrouwen achter de vorsten hun raad verstrekten.
3018 Zeker geen dwaas. Terwijl de anderen hun leeftijd met waardigheid toonden, straalde Tenobia van Saldea eerder jeugd dan schoonheid uit door haar scherpe neus en brede mond. Haar scheef staande, bijna lichtpurperen ogen die recht in die van Elayne keken, waren haar fraaiste uiterlijke kenmerken.
3019 Misschien haar enige. Terwijl de anderen, al regeerden ze sterke naties, heel eenvoudig gekleed gingen, was haar lichtblauwe gewaad afgezet met parels en saffieren en ze droeg nog meer saffieren in het haar. Heel geschikt voor een koninklijk hof maar nauwelijks voor een legerkamp.
3020 Vorsten of niet, maar nu hadden ze geen andere keus dan haar te volgen of naar haar rug te staren. Naar Birgittes rug eigenlijk, want die stond achter haar. Zoals gewoonlijk liet Aviendha zich op de vloer zakken, waarna ze haar rok in een mooie waaier om zich heen schikte.
3021 Elayne dwong zich rustig adem te halen en hun blikken zonder met de ogen te knipperen te beantwoorden. Een leger uit de Grenslanden was een veel te grote val voor Elaida als ze zo graag Elayne Trakand in handen wilde krijgen, maar dat lag anders bij Rhand Altor, de Herrezen Draak.
3022 Merilille schoof onrustig heen en weer, maar hield zich aan haar opdracht. De Grijze zuster had ontzettend veel onderhandelingen gevoerd, maar als Elayne het woord zou nemen, moest zij zwijgen. Door de binding met Birgitte stroomde vertrouwen. Rhand was een rots, onleesbaar en ver.
3023 Haar optreden had haar ervan gered dat ze steeds om de zaken heen moest draaien om de waarheid geen geweld aan te doen. Egwene had gezegd dat ze moest proberen te leven alsof ze de Drie Geloften reeds had afgelegd, maar hier, in dit kampement, voelde Elayne hoe zwaar dat woog.
3024 Zo zal elke Andoraan het tenminste zien. Ook als de winter niet zo streng is, zal het nog weken duren voor we Andor bereiken. Tegen die tijd zal ze meer dan voldoende Andoraanse Huizen tegen ons op de been hebben gebracht en dat betekent voor haar dat ze de Leeuwentroon in bezit zal hebben of bijna.
3025 Ze was het punt waarop ze alles kon terugdraaien al voorbij. Ze zouden nu zeker naar het zuiden trekken, wist ze, maar zonder hun instemming zou er veel bloed worden vergoten. De stilte bleef lang in de tent hangen. Alleen wat kolen knisperden in een bak. Ethenielle keek de twee mannen aan.
3026 Egwene was vandaag uit Morland vertrokken en voerde het leger met zich mee dat Arathelle Renshar en de anderen in het zuiden had vastgehouden. Misschien zouden de naar het zuiden trekkende Grenslanders Arathelle, Luan en Pelivar dwingen te beslissen om haar te steunen. Het licht mocht dat geven.
3027 Afgezien van Tenobia leken de Grenslanders niet echt uitzonderlijk blij om Rhands verblijfplaats te weten. Ethenielle slaakte een lange zucht en Easar knikte slechts en kneep nadenkend de lippen op elkaar. Paitar dronk zijn beker half leeg en dat was zijn eerste echte slok.
3028 Het leek erop dat, hoe graag ze de Herrezen Draak ook wilden vinden, ze niet echt uitkeken naar een ontmoeting. Tenobia daarentegen riep de oude soldaat toe wijn te brengen en bleef maar praten dat ze haar oom zo graag wilde zien. Elayne had nooit kunnen denken dat die vrouw zoveel om familie gaf.
3029 Ze hielden ook de aanwezigheid van zusters geheim. Maar ze zouden van hem wegrijden als ze eenmaal naar Morland onderweg waren. Dat moest voor nu volstaan, maar ze wilde hem waarschuwen, als ze tenminste een manier kon bedenken zonder hem in gevaar te brengen. Zorg voor hem, Min, dacht ze.
3030 Zeker het bos achter hen. De zon stond laag boven de boomtoppen. Een witte vos verscheen en verdween weer. Ze zag iets wegflitsten op een kale grijze tak; een vogel misschien of een eekhoorn. Opeens dook er een zwarte havik omlaag en een ijle kreet doorboorde de stilte en stierf weg.
3031 Ze werden niet gevolgd. Ze maakte zich geen zorgen over de Shienaranen maar over die onzichtbare zusters. De uitputting die eerder op de dag door het nieuws van Merilille was verdwenen, was dubbel zo erg teruggekeerd, nu haar gesprek met de Grenslanders achter de rug was.
3032 Ze was zo moe dat het de grootst mogelijke moeite kostte; zo moe dat ze niet eens dacht aan de angreaal rond haar hals, waardoor het een kleine moeite zou zijn geweest. Ze dacht er pas aan toen de zilveren spleet verscheen en die uitzicht bood op een veld met bruin gras.
3033 Slapen zou heerlijk zijn. Van het oude oefenveld naar de hoge hoogpoort in de vijftig voet hoge stadswal was een korte rit. De lange rij marktgebouwtjes langs de toegangsweg naar de poort waren op dit tijdstip verlaten, maar gardisten met scherpe ogen hielden nog steeds de wacht.
3034 De schemering viel snel in en de hemel werd donkergrijs; de schaduwen in de straten versmolten met elkaar. Maar weinig mensen waren nog aan het werk; de meesten haastten zich om een eind te maken aan het werk van die dag voor ze thuis gingen eten en genieten van een warm haardvuur.
3035 Een stel dragers met een donker gelakte draagstoel van een koopman draafde verderop door een straat en enkele ogenblikken later reed een van de grote pompwagens achter een span van acht de andere kant op. De hoefijzers kletterden luid over de kasseien. Een brand ergens.
3036 Een groepje van vier gardisten kwam te paard op hen af, maar reed hen zonder op of om te kijken voorbij. Ze herkenden haar niet, evenmin als de mannen bij de poort. Zwaaiend in haar zadel reed ze verder, verlangend naar haar bed. Geschokt besefte ze opeens dat ze uit het zadel werd getild.
3037 Haar mes stak in de bedstijl en ze lagen nog steeds op de verkreukelde linnen lakens en warrige dekens. Hij droeg slechts de zijden das die zijn litteken om zijn hals verborg, en zij had alleen maar haar vel aan. En een mooi vel, de zachtste huid die hij ooit had aangeraakt.
3038 Verstrooid liet ze een lange, groengelakte nagel langs zijn andere littekens glijden. Hij had er op de een of andere manier nogal wat opgelopen, hoezeer hij ook had geprobeerd dat te voorkomen. Zijn vel zou op een veiling beslist niet veel opbrengen, maar zij vond de littekens boeiend.
3039 Hij was er redelijk zeker van dat ze een grapje maakte, maar niet volkomen zeker. De kleren die ze vandaag had gekozen, tooiden hem helemaal in een rood dat zo fel was dat het pijn deed aan je ogen. Alles was rood, zelfs zijn das en hoed, behalve de bloemen op de jas en de mantel.
3040 Het witte kant om zijn hals en polsen maakte alles nog roder. Maar hij trok de kleren haastig aan, verlangend om haar vertrekken uit te komen. Met Tylin deed een man er goed aan om nergens al te zeker van te zijn. En ze kon het weleens helemaal niet als grap bedoeld hebben.
3041 Een gevaarlijk idee misschien, maar hij had niet veel keus. De andere mogelijkheid was veel gevaarlijker. Hij reed niet alleen achteraan. Meer dan vijftig mannen en vrouwen stapten in twee rijen achter hem aan. Ze droegen dikke witte wollen kleren over hun gebruikelijke flinterdunne kleren.
3042 Een hoogblonde man van zijn leeftijd zou afgeranseld worden en de man had zich gehaast om het gereedschap voor zijn eigen bestraffing te halen. Hij had geen enkele poging gedaan om tijd te rekken of zich te verbergen, laat staan de bestraffing te ontlopen. Mart begreep zulke mensen niet.
3043 Onder hun rijrok waren hun enkels te zien, bij sommigen een fraai stel, maar de vrouwen zaten in het zadel of ook zij van het Bloed waren. De mantelkappen hingen op de rug en de koude wind blies hun mantels omhoog, alsof de kou hen niet deerde. Twee hadden een damane aan een leiband naast hun paard.
3044 Ebo Dar was een grote zeehaven, misschien wel de grootste haven in de bekende wereld, en de steigers staken als lange grijze vingers van steen uit de kade, die over de hele lengte van de stad liep. Bijna alle aanlegplaatsen waren ingenomen door allerlei Seanchaanse vaartuigen.
3045 Maar eerst gaf Tylin Mart een laatste kus en trok ze hem bijna de haren uit toen ze zijn hoofd omlaag trok, waarna ze hem in zijn bil kneep alsof er niemand stond te kijken, bloed en as! Suroth keek ongeduldig tot Tylin in de lange boot zat, en ook daarna bleef ze zich ergeren.
3046 Ze voeren tussen de verspreid voor anker liggende Seanchaanse schepen en de tientallen gekaapte Zeevolkschepen door, die overal in de haven dobberden. Het grootste deel scheen opnieuw te zijn opgetuigd, met Seanchaanse geribbelde zeilen en ander soort tuigage. Hun bemanningen waren ook Seanchaans.
3047 En hij kon er niets tegen ondernemen. Meer viel er niet over te zeggen. Hij wilde onmiddellijk wegrijden en de Zeevolkschepen achter zich laten. Niemand op de pier besteedde enige aandacht aan hem. Zodra de boten waren losgegooid, verdwenen de officieren. Een onbekende had de pakpaarden weggeleid.
3048 Maar als hij te snel wegging, kon Tylin wellicht denken dat hij regelrecht de stad uit wilde rijden en zou ze mensen achter hem aansturen, dus liet hij Pips aan het einde van de pier stilstaan en zwaaide als een gek tot ze zo ver weg was dat ze een verrekijker nodig had om hem nog te kunnen zien.
3049 Eenvoudig geklede kooplieden stonden te kijken hoe hun lading geladen of gelost werd. Soms werd een beurs in handen van een man of vrouw in een groenleren vest gedrukt om ervoor te zorgen dat hun goederen minder ruw of sneller werden behandeld, hoewel het gilde volgens hem niet sneller kon.
3050 Het moest dus Valan Luca worden. De enige andere keuze was gewoon te gevaarlijk, behalve in nood. Ook Luca was niet zonder gevaar, maar het was de enige echte keuze die hem overbleef. Terug in her Tarasinpaleis steeg hij met een pijnlijk gezicht van Pips af en trok zijn wandelstok uit de zadelriem.
3051 Iedereen die zoiets beweerde, moest wel ongevaarlijk zijn. Maar Mart had hem ook bezig gezien met die lange dolken die hij onder zijn jas droeg, en toen had hij er verre van ongevaarlijk uitgezien. Aan de manier waarop een man een wapen gebruikt, kun je zien of hij eraan gewend is.
3052 Mart gluurde om toen de oude man zich weghaastte. Onder een vergulde staande lamp stond Tuon, die hem door haar sluier gadesloeg. Ze keek tenminste zijn kant op. Gadeslaan? Zoals altijd draaide ze zich om zodra hij haar zag en verdween. Haar witte plooirok ruiste zachtjes.
3053 Nadat hij Lopin had weggestuurd om de rest van zijn kleren uit Beslans speelgoedkast te vissen, en Nerim om Juilin te vinden, voelde hij zich wat beter. Zijn been stak nog wel en hij wankelde nog steeds tijdens het lopen, maar als hij geen tijd wilde verknoeien, kon hij maar beter opschieten.
3054 Minder, als je aan de veilige kant bleef. Toen de dievenvanger zijn hoofd om de slaapkamerdeur stak, stond Mart zichzelf te bekijken in Tylins hoge staande spiegel. De rode kleren had hij in de klerenkast gestopt, samen met alle andere opzichtige kleding die ze hem gegeven had.
3055 Misschien kon Tylins volgende speeltje er wat van gebruiken. De jas die hij aan had, was het eenvoudigste dat hij bezat, een blauwe jas van fijne wol zonder borduursel. Het soort jas dat een man kon dragen zonder dat iedereen hem stond aan te gapen. Een fatsoenlijke jas.
3056 Zijn eigen kleren, dus. Ze grijnsden bij hoorbaar afgesloten weddenschappen over hoe snel hij zich weer zou verkleden als Tylin terug was. De meesten schenen te denken dat hij al rennend in de gang alles uit zou rukken zodra hij hoorde dat ze onderweg was. Maar hij lette er niet op.
3057 In hun ogen was Mart de kruidnagelolie tegen Tylins kiespijn, en ze wilden niet dat zij hen zou gaan bijten omdat er geen olie meer was. Als hij er niet voor gezorgd had dat Lopin of Nerim in Tylins vertrekken zijn bezit bewaakten, zouden zijn kleren waarschijnlijk verdwenen zijn.
3058 Mart probeerde het vuurtje op te stoken. Als hij ervandoor ging en er tegelijkertijd twee damane verdwenen, zouden die gebeurtenissen zeker met elkaar in verband worden gebracht, maar nu Tylin uit de weg was en hij doelbewust voor haar terugkomst weg wilde zijn, zou zij de schuld niet krijgen.
3059 Elke keer vertoonde haar gezicht meer vastbeslotenheid. En ook iets wat wellicht op paniek leek. Hij begon zich zorgen te maken over haar. Vanwege haar ongeduld. Hij wilde Teslyn geruststellen, want hij had geen oude herinneringen nodig om te weten dat een paniekerige vastberadenheid mensen doodde.
3060 Op elke hoek en in elke zijgang leek Tuon te staan, en dan keek ze hem aan of gleden haar blikken over hem heen of zoiets dergelijks. Het gebeurde iets te vaak om zich gerust te blijven voelen. Maar ook niet zo vaak dat hij meende dat ze hem volgde. Waarom zou ze dat doen? Toch wel vaak.
3061 Wilde ze hem wellicht nog steeds kopen? Maar ook in dat geval begreep hij er nog steeds niets van. Hij begreep toch al nooit wat vrouwen in een man aantrok, want ze leken bij de gewoonste kerel uit hun bol te gaan. Hij besefte echt wel dat hij ondanks Tylins woorden geen schoonheid was.
3062 Vrouwen logen om een man in bed te krijgen, en ze logen nog erger als ze hem daar eenmaal in hadden. Hoe dan ook, Tuon was slechts een kleine ergernis. Een vlieg op zijn neus. Niet meer dan dat. Er was meer nodig dan enkele kletsende vrouwen of starende meisjes om hem te laten zweten.
3063 Daar zorgde Tylin wel voor, zelfs nu ze afwezig was. Als ze terugkwam en hem betrapte, zou ze van mening kunnen veranderen en hem kunnen verkopen. Per slot van rekening was ze nu zelf een hoogvrouwe, en volgens hem zou het niet lang meer duren voor ze haar haren in een kam schoor.
3064 Tylin liet hem wel zweten, maar niet genoeg om in te verdrinken. Noal hield hem op de hoogte van de moordpartijen van de gholam, en soms deed Thom hetzelfde. Er was elke nacht een nieuwe moord, hoewel niemand anders dan zij drieën de moorden met elkaar in verband bracht.
3065 Als dat een nacht op de hooizolder van een stal betekende, nou ja, hij had eerder op hooizolders geslapen, hoewel hij zich niet meer herinnerde dat hooi zo scherp door je kleren prikte. Het was echter beter om door hooi geprikt te worden dan zijn keel open te laten scheuren.
3066 Thom kon net zo goed met koks omgaan als met boeren en kooplieden en edelen. Thom Merrilin had zijn eigen maniertjes waarmee hij geruchten kon opvangen en samenvoegen tot een volledig plaatje. Hij bekeek dingen op een andere manier en zag zo wat anderen over het hoofd zagen.
3067 Zodra de kip verorberd was, had Thom de enige manier bedacht waarop een Aes Sedai voorbij de stadswacht kon komen. Alles had toen zo gemakkelijk geleken. Eventjes. Maar er doemden al snel hindernissen op. Juilin bezat datzelfde vermogen om zaken op een heel andere manier te bekijken.
3068 Juilin zat in zijn hemdsmouwen op de rand van een bed met een gezicht waaruit niets viel op te maken, en Thom lag in zijn volle lengte op het andere bed en bekeek nadenkend zijn knokkels. Mart had geen andere keus dan bij de deur te gaan staan om te voorkomen dat er nog iemand zou binnenkomen.
3069 Juilins liefje had hem stevig in de vingers. Hij leek het niet erg te vinden om voor haar zijn Tyreense kleren te verwisselen voor de groenwitte bediendenlivrei, of het slapen te vergeten, zodat hij twee nachten na elkaar de vloer stond te vegen, niet ver van de trap naar de zolder.
3070 Hij deed of hij wilde leren hoe je onder Seanchaanse bezetting moest leven, en ze was volledig bereid om het haar Seanchaanse vriend te vragen. Ze zou zeer zeker niet bereid zijn om haar fraaie hoofdje op een staak te laten steken. Ze kon zelfs iets doen wat erger was dan nee zeggen.
3071 En opeens waren er al zes dagen voorbij. Nog vier dagen over. Voor Mart voelde het aan alsof er sinds Tylins vertrek zes jaar voorbij waren, en dat er nog maar vier uur resteerden. Op de zevende dag hield Thom Mart in de gang aan zodra hij van zijn paardrijden terugkwam.
3072 De enige zichtbare persoon was een stevige grijze man die Narvin heette. Hij was in livrei maar haastte zich nergens naar toe, en droeg niets. Dienaren die zo hoog waren als Narvin, haastten zich niet en droegen niets. Hij knipperde met zijn ogen toen hij Mart zag en keek achterdochtig.
3073 De hele stad was in rep en roer, beweerden ze. Het laatste slachtoffer, een vrouw, was gevonden bij een steeg en ineens waren de mensen aan het praten en brachten ze de ene moord in verband met de andere. Er liep een krankzinnige rond, en de mensen eisten meer Seanchaanse stadswachten op straat.
3074 Mart duwde zijn bord weg. Zijn honger was verdwenen. Meer soldaten. En alsof dat nog niet erg genoeg was, zou Suroth misschien besluiten om eerder terug te komen en Tylin met zich meebrengen. Hij kon op zijn hoogst op nog een dag of twee rekenen. Hij dacht dat hij ging overgeven.
3075 Hij had zijn wandelstok aan de kant gelegd en oefende om aan kracht te winnen. Hij meende twee of drie span te kunnen lopen zonder het been rust te moeten geven. Zonder al te veel rust, dan. In de middag bracht Juilin hem het enige goede nieuws dat hij in een eeuw had gehoord.
3076 Na bijna een week genoten te hebben van de zorg van vrouw Anan en van Enids kookkunst zag de Aes Sedai er niet meer zo verlopen uit. De gerafelde kleren waar Mart haar de eerste keer in had gezien, waren vervangen door fijne blauwe wol met een beetje kant aan hais en polsen.
3077 De halsband en de armband sleepten over de stenen. Joline nam haar rok op en stapte achteruit om elke aanraking te vermijden. Aan de manier waarop haar mond vertrok, had het ding een adder kunnen zijn. Hij vroeg zich af of de halsband wel paste; hij leek groter dan haar slanke hals.
3078 Hij was iets kleiner dan Blaeric en misschien wat breder in de borst en schouders, maar ze zouden zonder veel moeite elkaars kleren hebben kunnen dragen. Fens sluike zwarte haar hing bijna tot op zijn schouders, terwijl dat van Blaeric wat lichter was en in een knot was opgestoken.
3079 Ze hadden allebei veel met Joline op. Het stel praatte hetzelfde, dacht hetzelfde, bewoog zich hetzelfde. Ze droegen sjofele hemden en gewone wollen werkmansvesten tot over hun heupen, maar iedereen die hen voor werklieden aanzag, zelfs in dit armzalige licht, was blind.
3080 Licht! Ze keken naar Mart als hongerige leeuwen naar een geit. Hij ging anders staan, zodat hij de zwaardhanden zelfs niet eens meer vanuit zijn ooghoeken zag. De messen die hij op verschillende plaatsen op zijn lichaam verborgen had, boden hem weinig troost, met dat stel achter hem.
3081 Natuurlijk wilde hij graag de damane bevrijden, maar waarom zou zij zich daar zo over opwinden? En opgewonden was ze; haar hand gleed langs de greep van de lange, kromme dolk in haar riem. Ebo Dar had weinig op met beledigingen, en in dat opzicht was ze een zuivere Ebodaraanse.
3082 Maar iets heel anders kneep zijn keel dicht. Ineens zag hij zichzelf opgezadeld met de hele familie van vrouw Anan, onder wie haar getrouwde zonen en dochters met al hun kinderen, en misschien ook nog wat ooms, tantes, nichten en neven. Tientallen. Misschien wel honderd.
3083 Als je weg wilt, ga dan met een vissersboot van je man. Maar ik stel voor dat je een paar dagen wacht. Misschien wel een week of zo. Als de Seanchanen eenmaal ontdekken dat er twee damane vermist worden, zullen ze iedereen die wil vertrekken, het hemd van het lijf vragen.
3084 Hij had Joline waar hij haar wilde hebben, maar ze was lichtgeraakt, eigenzinnig en verwend, en dat waren nog maar de eerste woorden die bij hem opkwamen. Als ze ook maar even zou denken dat er een grote kans op mislukking was, zou ze waarschijnlijk een onzinnig plan proberen.
3085 De vrouw was nog steeds eigenzinnig. Ze kon eisen om ook de andere twee te redden, zoals Pura. Licht, hij had zich nooit met Aes Sedai moeten inlaten, en voor die waarschuwing had hij geen oude herinneringen nodig! Zijn eigen ervaring was in dit geval meer dan voldoende.
3086 Mart voelde een spierknoop in zijn nek wat losser worden, ongeveer op de plek waar de beulsbijl zou treffen. Aes Sedai verdraaiden hun woorden wanneer het hun uitkwam, maar ze verwachtten niet dat anderen hun eigen kunstje tegen henzelf gebruikten. Hij wendde zich tot Setalle.
3087 Dat was slechts een kwestie van de juiste plekken induwen aan de boven en onderkant, net niet tegenover de plek waar de leiband vastzat. Hij kon het met één hand doen en de armband ging met een klik open. De sluiting van de halsband was iets ingewikkelder, en je had er beide handen voor nodig.
3088 Er gebeurde zo te zien niets, tot hij de twee helften de andere kant op draaide. Toen vielen ze open, met een scherpere klik dan bij de armband. Eenvoudig. Natuurlijk, het had hem in het paleis bijna een uur gekost om erachter te komen, zelfs met wat Juilin gezien had hoe het werkte.
3089 Maar niemand hier stak de loftrompet. Iedereen keek zelfs alsof hij iets had gedaan dat zij ook konden! Setalle klikte de armband om haar pols, wikkelde de lijn om haar onderarm en hield de open halsband omhoog. Joline staarde er met afkeer naar; haar handen werden vuisten en grepen haar rok vast.
3090 Hij hield zijn adem in. De vrouwen stonden naast elkaar en deden een stap naar Mart toe, die weer begon adem te halen. Jolines gezicht betrok en werd onzeker. Toen zetten ze een tweede stap. Met een kreet viel de Aes Sedai op de vloer, waar ze in grote pijn rondkronkelde.
3091 Ze kromp in elkaar en haar armen en benen en zelfs haar vingers trilden en bogen zich in vreemde hoeken. Nauwelijks lag Joline op de vloer of Setalle viel op haar knieën, en haar handen gingen naar de halsband, maar Blaeric en Fen waren sneller, al handelden ze heel vreemd.
3092 Mart zag alleen maar al zijn mooie plannen in duigen vallen en zag de mannen nauwelijks. Hij wist niet wat hij nu moest doen of waar hij moest beginnen. Tylin kon binnen twee dagen terug zijn en hij wist dat hij weg moest zijn voor ze terug was. Hij schoof langs Setalle en klopte op haar schouder.
3093 Behalve een groep Doodswachtgardisten, mensen in plaats van Ogier, die over het plein heen en weer stampten, haastte iedereen zich het Mol Hara Plein over om hun werk voor de regen af te hebben. Toen hij de voet van het hoge standbeeld van koningin Nariene bereikte, viel een hand op zijn schouder.
3094 Er was geen manier om van de man af te komen, of hij zou erom moeten vechten, dus ging Mart mee. Een gevecht was niet de manier om onopvallend te blijven. Bovendien wist hij niet zeker of hij wel kon winnen. Domon zag er dik uit, maar dat vet lag over harde spieren heen.
3095 Drinkebroers praatten. Domon duwde hem de gelagkamer door en boog links en rechts naar het Bloed en naar officieren, die hem nauwelijks zagen, maar hij ging de keuken niet in, waar Enid hem een bank in de hoek had kunnen geven. In plaats daarvan troonde hij Mart de trap op.
3096 Ze droeg een lichtgele plooirok, met daaroverheen een met bloemen geborduurd gewaad. Mart herinnerde zich haar. Haar bleke gezicht had harde trekken en haar blauwe ogen waren even dwingend als die van Tylin. Alleen vermoedde hij dat Egeanin niet op zoenen en vrijen uit was.
3097 Maar ze moeten in staat zijn om hun mond te houden. Mijn zaken zijn mijn zaken. Baile noemde twee andere namen. Thom Merrilin en Juilin Sandar. Als een van hen in Ebo Dar is, kan ik hun bekwaamheden ook gebruiken. Ze kennen mij en ze weten dat ze mij met hun leven kunnen vertrouwen.
3098 Ze waren allebei beduidend minder verheugd over zijn nieuws dan Mart verwacht had. Thom had net gezegd dat hij eindelijk een van de juiste zegels goed had kunnen bekijken. Maar Juilin keek elke keer weer boos als hij naar het weggesmeten bundeltje in de hoek van de kamer keek.
3099 En Egeanin vond hen ook aardig. Ook al waren ze Aes Sedai, wat ze geloofde. Ze was heel bruikbaar in Tanchico. Heel bruikbaar. Meer dan bekwaam. Ik zou waarachtig wel willen weten hoe ze zich tot het Bloed heeft laten verheffen, maar ik geloof dat we Egeanin kunnen vertrouwen.
3100 Verhalen hebben macht. De verhalen van speelmannen, de vertellingen van minstrelen, en ook de geruchten op straat. Ze voeden hartstochten en veranderen de manier waarop de mensen de wereld zien. Vandaag hoorde ik dat Rhand trouw heeft gezworen aan Elaida en dat hij in de Witte Toren is.
3101 Tyr voegt zich naar Rhand, tenminste de edelen, omdat ze bang zijn dat hij anders terugkomt. Maar als ze geloven dat de Toren hem heeft, kan hij misschien niet meer terugkomen. Als ze geloven dat hij een speelpop van de Toren is, hebben ze nog meer reden om zich tegen hem te keren.
3102 Een man wilde altijd de vijandelijke generaal laten geloven dat hij iets anders ging doen dan wat hij ging doen. En de vijand probeerde hetzelfde, als de vijand in dat soort dingen kundig was. Soms konden beide partijen zo warrig handelen dat er heel vreemde dingen gebeurden.
3103 Hij hield alleen niet van dingen die hij niet begrijpen kon. Vooral als ze iets met de Ene Kracht te maken konden hebben. Het zilveren zegel met de vossenkop onder zijn hemd mocht hem dan tegen de Kracht beschermen, maar die bescherming had evenveel gaten als zijn eigen herinneringen.
3104 Die gedachte deed hem lachen, hoewel het te veel het geluid van hees gefluister had om leuk te zijn. Een goede veren matras en kussens met eiderdons waren nu eenmaal te verkiezen boven een hooizolder, vooral als een man niet wist wanneer hij weer fatsoenlijk van zijn nachtrust kon genieten.
3105 Hij kon echter niet in slaap komen en lag in het donker met een arm onder zijn hoofd en het leren koord van de vossenkop om zijn pols, klaar om te gebruiken voor het geval de gholam door de spleet onder de deur zou glijden, maar het was niet de gholam die hem wakker hield.
3106 Het was een dag voor moordpartijen. Geen plezierige gedachte als je hoopte de dauw van de volgende dag mee te maken. Het plan was eenvoudig. Nu hij iemand van het Seanchaanse Bloed kon gebruiken, kon er gewoon niets misgaan. Mart probeerde zichzelf daar heel hard van te overtuigen.
3107 Nerim vouwde de laatste kleren op die naar de herberg zouden gaan, met inbegrip van enkele hemden die Tylin had laten maken. Het waren tenslotte goede hemden, en Nerim beweerde dat hij iets aan het kantwerk kon doen, al liet hij het als altijd klinken alsof hij aanbood een doodskleed te naaien.
3108 Metwin en de andere twee krijgslieden zouden hen ervan overtuigen, als dat nog nodig mocht zijn. Die drie zouden Mart Cauton volgen, maar ze waren niet zo dwaas om hun nek op het blok te leggen als het zijne reeds gevallen was. Maar van Lopin en Nerim was hij niet geheel zeker.
3109 Hij opende het houten doosje dat Riselle hem had gegeven net lang genoeg om te zien of zijn roodhavikveer er veilig in lag, sloot de doos en borg hem op in de leren tas die hij zelf zou dragen. Hij paste net zo goed op de veer als op de beurs waarin twintig goudkronen en een vuistvol zilver zaten.
3110 Zelfs nu Vanin en Harnan kennelijk nog veilig in de grote barak bij de stallen zaten, wist het paleis dat Mart Cauton er heel gauw vandoor zou gaan en werden er reeds weddenschappen uitbetaald. Hij moest er slechts voor zorgen dat niemand erachter kwam hoe gauw dat was.
3111 Misschien praatten de kamermeisjes niet rechtstreeks met de Seanchaanse vrouwen, maar wat één vrouw wist, zou al gauw aan alle vrouwen binnen een span omtrek bekend zijn. Een bosbrand kon niet zo snel van droge boom tot boom overslaan als de onderlinge praatjes van vrouwen.
3112 Geluk luisterde heel nauw, met de dobbelstenen. Elders op geluk vertrouwen kon een man zijn dood betekenen. Hij ging op het bed liggen, legde zijn gelaarsde benen over elkaar en bleef naar de boog en speer kijken. De deur naar de zitkamer stond open en hij kon de klok zacht elk uur horen slaan.
3113 Werklieden die het weer hadden getrotseerd, zouden hun gereedschap nu neerleggen en naar huis sloffen. Niemand kwam de lampen aansteken of de haarden verzorgen omdat niemand hem hier verwachtte. De vlammen in de slaapkamer werden kleiner en stierven weg. Alles was nu in beweging.
3114 Er waren zelfs geen bliksems om de duisternis te verbreken. Alle straatlampen waren kennelijk door de regen en de wind uitgeblazen. Als ze het paleis zouden verlaten, zou het nachtelijke donker hen verbergen. En iedere nachtwacht die hen deze nacht wilde zien, zou twee keer moeten kijken.
3115 Hij huiverde toen de wind door zijn natte jas sneed en sloot het raam. Hij ging op een leuning van een stoel zitten, leunde met de ellebogen op zijn knieën en keek naar de klok boven de koude haard. Hij kon de klok niet zien in het donker, maar hij kon het regelmatige tikken wel horen.
3116 De lege gangen waarin hij liep, waren slechts vaag verlicht. Een op de drie of vier staande lampen brandden met kleine vlammetjes voor de spiegels en vormden kleine lichtpoelen met bleke schaduwen ertussen die net geen duisternis werden. Zijn laarzen klonken luid op de vloertegels.
3117 Ze weerkaatsten op de marmeren trappen. Het was heel onwaarschijnlijk dat er nog iemand wakker was op dit uur, maar als iemand hem zag, moest hij er niet uitzien alsof hij aan het rondsluipen was. Hij stak zijn duimen achter zijn riem en dwong zichzelf om onbezorgd voort te stappen.
3118 De Seanchaanse wachten zouden even onbeweeglijk staan als op een zonnige namiddag. Maar dat gold ook voor de Ebodaranen: ze hielden er niet van om door iets in verlegenheid gebracht te worden. Na een paar tellen trok hij zich terug in de voorhal om niet helemaal doornat te worden.
3119 Er bewoog niets op het erf. Waar bleven ze? Bloed en as, waar...? Er verschenen ruiters in de poort, voorafgegaan door twee man te voet met stoklantaarns. Hij kon hen in de regen niet tellen, maar het waren er te veel. Hadden Seanchaanse boodschappers lantaarndragers? Misschien, in zulk weer.
3120 De mantels hingen op hun rug en ze hielden hun ogen op de vloer gericht. Domon liep achter hen, alsof hij hen in de gaten moest houden. De vlecht opzij van zijn hoofd zwaaide mee als zijn ogen een zijgang inschoten, en soms voelde hij aan zijn middel alsof hij een zwaard of een knuppel wilde pakken.
3121 Ze klaagde echter niet meer. Snel klommen ze naar de bovenste verdieping van het paleis en vervolgens de smalle zoldertrap op. Er waren maar een paar lampen aangestoken, minder dan in de gangen beneden, en de doolhof van smalle gangetjes tussen de houten hokken vormde een massa vage schaduwen.
3122 Vooral als hij geen keus had. Egeanin keek hem nog een keer boos aan en bromde nog wat, dit keer woordeloos, en schreed toen met wapperende mantel achter de anderen aan. Hij trok een lelijk gezicht en keek haar na. Zoals die vrouw liep, zou je haar in een broek voor een man kunnen houden.
3123 Zodra Egeanin achter Domon en de anderen om een hoek verdween, schoot hij naar de dichtstbijzijnde deur van de kamer waar volgens hem iemand van het Zeevolk zat. Hij opende geluidloos de houten deur en glipte de inktzwarte duisternis in. De slapende vrouw daarbinnen snurkte met een raspend geluid.
3124 Hij hoefde alleen maar haar vingers op de juiste plekken te leggen en haar het kunstje één keer te tonen voor ze het doorhad, maar hij liet haar de halsband drie keer sluiten en openen voor hij tevreden was. Als hij dit toch ging doen, moest hij er ook voor zorgen dat het goed gebeurde.
3125 Ze kon alles bederven, maar als hij niet durfde te gokken, wie durfde het dan? Hij was per slot van rekening de man van het geluk. Misschien was dat de laatste tijd wat minder merkbaar geweest, maar had hij niet Egeanin gevonden, net toen hij haar nodig had. Mart Cauton bezat nog steeds geluk.
3126 Ik kwam juist naar boven om haar te zien. Ze doet het heel goed nu, vrouwe, maar... Mart hield nog steeds zijn adem in en liep op zijn tenen achteruit. Hij ging voorzichtig de donkere smalle trap af en drukte zijn handen tegen de muren om zoveel mogelijk van zijn gewicht te verdelen.
3127 Een man in nood pakte elke kans en stelde zijn geluk niet op de proef. Dat was de manier om lang te leven, en daar verlangde hij heel erg naar. Aan de voet van de trap bleef hij staan om diep in te ademen tot zijn hart zou ophouden met bonzen. Tot het bonzen in elk geval iets minder werd.
3128 Hij greep een zomertapijt om overeind te blijven, en de kleurige zijde scheurde half uit de kroonlijst. De grote, witte, porseleinen vaas op het tafeltje viel om en brak op de blauwwitte vloertegels met een klap die door de hele gang galmde. Daarna kon hij alleen nog strompelen.
3129 Het haardvuur was opnieuw aangestoken met houtblokken uit de vergulde houtmand. Tylin hield haar armen achter zich voor haar rugknopen en keek vragend op. Haar donkergroene rijkleren waren gekreukeld. Het vuur knapperde en spuwde een fontein van vonken de schoorsteen in.
3130 Dat mens had een tand kunnen breken! Maar ze had in elk geval zijn gedachten flink losgeschud. Als Suroth in De Zwerfster zat, was ze niet in het Tarasinpaleis om te zien wat ze niet zou mogen zien. Zijn geluk was er nog steeds. Hij moest zich alleen om de vrouw voor hem bekommeren.
3131 Ik ben koningin van Altara, het Licht mag me bijstaan, en ik laat mijn land niet in de steek. Ben je echt van plan om die Aes Sedai te bevrijden? Ik wens je alle succes toe en ik wens de zusters het beste toe, maar het lijkt mij een goede manier om je hoofd op een staak te krijgen, lieverd.
3132 Hij geloofde haar echt. Ze ging hem verkopen als hij gepakt werd. Vrouwen zijn als een nachtelijke doolhof vol doornen, luidde het oude spreekwoord, en zelfs zij weten daarbinnen de weg niet. Tylin stond erop om zelf aan te geven hoe ze moest worden vastgebonden. Ze scheen er trots uit te putten.
3133 De gangen bleven leeg en stil, alleen zijn hinkende voetstappen waren te horen, maar zijn opgeluchte gevoel verdween toen hij de voorhal naast de binnenplaats bereikte. De staande lamp wierp nog steeds een vaag licht op de alomtegenwoordige bloementapijten, maar Juilin en zijn meisje waren er niet.
3134 Egeanin en de anderen evenmin. Door de verloren tijd bij Tylin hadden ze hier eigenlijk al moeten zijn. Achter de zuilengang viel de regen als een zwart, alles verbergend gordijn omlaag. Konden ze naar de stallen zijn gegaan? Die Egeanin scheen zijn plan te veranderen wanneer het haar uitkwam.
3135 Haar donkere gezicht achter haar lange, doorzichtige sluier stond streng. De smalle diadeem die de sluier op haar geschoren hoofd vasthield, was een zee van vuurdruppels en parels, een fortuin, samen met de brede met juwelen bezette gordel om haar middel en de lange halsketting.
3136 Ze waren wel heel kostbaar. Waarom was ze in Lichtsnaam wakker? Bloed en as, als ze ervandoor ging om de wachten te waarschuwen...! Wanhopig probeerde hij het meisje vast te pakken, maar ze wrong zich uit zijn greep en liet de ashandarei wegvliegen met een scherpe klap die zijn pols verdoofde.
3137 Er stond nu beslist geen verrukking meer op haar gezicht te lezen, maar slechts intense concentratie. Ze zette haar voeten zorgvuldig neer en begon toen, zonder dat haar ogen zijn gezicht één tel verlieten, langzaam de witte plooirok rot boven haar knieën in haar handen te verzamelen.
3138 Hij sprong op haar af en alles gebeurde tegelijk. Door een pijnscheut in zijn heup viel hij op een knie. Tuon trok haar rok tot bijna haar heupen omhoog en haar dunne, in een witte kous gestoken been flitste naar hem toe. Haar schop schoot echter over zijn hoofd heen toen ze opeens werd opgetild.
3139 Uit haar keel kwamen nijdige geluiden en in haar ogen vonkte een woede die ze tijdens het gevecht niet had laten zien. Ze kronkelde heen en weer in Noals greep en trappelde met haar benen, maar het lukte de oude man zichzelf en zijn last zo te draaien dat haar hielen hem misten.
3140 Hij was het niet gewend vrouwen vast te binden. Hij scheurde een tweede strook van haar rok, raapte de diadeem op en ging staan. Hij gromde van pijn toen ze met een laatste schop zijn heup in brand zette. Toen hij de diadeem weer op haar hoofd zette, keek Tuon hem recht in de ogen.
3141 De kleine vrouw hield haar hoofd omhoog en weigerde minachtend zich los te worstelen. Zelfs met een prop in haar mond was haar verachting zichtbaar. Ze weigerde te vechten, niet omdat het hopeloos was, maar omdat ze verkoos niet te vechten. Er weerklonken voetstappen in de gang, die luider werden.
3142 Haastig gebaarde Mart de twee anderen dat ze uit het zicht in twee hoeken moesten gaan staan, waarna hij naar zijn zwarte speer hinkte. Juilin trok Thera overeind en hield haar naast zich, waar ze ineengedoken bleef zitten terwijl hij voor haar ging staan met zijn stok in beide handen.
3143 De Dochter van de Negen Manen. De Aelfinn hadden hem de waarheid verteld, hoezeer hij die kennis ook haatte. Hij zou sterven en opnieuw leven, als hij dat niet al gedaan had. Hij zou het halve licht van de wereld opgeven om de wereld te redden, en hij wilde niet eens bedenken wat dat inhield.
3144 Deze mollige kleine vrouw zei het echter en al was ze groter dan haar meesteres, hij bande haar dreigement uit zijn gedachten. Het Licht mocht weten dat vrouwen gevaarlijk waren, maar hij meende de kamenierster van een edelvrouwe wel aan te kunnen. Ze sloeg tenminste geen wartaal meer uit.
3145 Alle vreemdelingen in de gelagkamer waren mannen, aangezien de vrouwen meestal in de vrouwenkamer zaten. In de lucht hing de geur van vis en schapenvlees die in de keukens werden bereid. Soms werd met een kreet van een tafel een bediende geroepen die naast de anderen achterin stond te wachten.
3146 Een lange, bleke vrouw in donkergroene zijde schudde haar hoofd tegen een gedrongen man in een strakke zwarte Tyreense jas. Met haar grijze knot leek ze van opzij wel wat op Cadsuane. De man leek van steenblokken te zijn gemaakt, maar zijn donkere, vierkante gezicht stond bezorgd.
3147 Een Kandori met grijze strepen in zijn gevorkte baard en een grote parel in zijn linkeroor boog zich naar een stevige vrouw in donkergrijze zijde, die haar donkere haar in een strakke knot op haar hoofd droeg, ik heb gehoord dat de Herrezen Draak tot koning van Illian gekroond is, meesteres Shimel.
3148 Hoe dan ook, de Toren zal met hem afrekenen, als dat al niet gebeurd is, en vanmorgen ontving ik bericht dat de Steen van Tyr wordt belegerd. Dat is toch nauwelijks een situatie waarin je je bont gemakkelijk kwijt kunt, nietwaar? Nee, Tyr is niet de plaats als je het gevaar wilt ontlopen.
3149 De bediende bracht hem een tinnen beker met dampende kruidenwijn, mompelde haastig zijn dank voor het zilver en schoot weg toen er van een andere tafel geroepen werd. Twee grote haarden aan elke kant van de kamer verjoegen de kou, maar Rhand hield zijn handschoenen aan.
3150 De meeste opgevangen nieuwtjes vond hij niet interessant. Hij had het allemaal al eerder gehoord, en soms wist hij meer dan deze mensen. Elayne was het bijvoorbeeld met de lange, bleke vrouw eens, en zij kende Andor beter dan een koopvrouw uit Far Madding. Dat van de belegerde Steen was nieuw.
3151 Ze was zo ver weg dat hij niet kon zeggen of ze in Haddon Mir zat of in Tyr, maar hij wist zo goed als zeker dat ze in gezelschap was van de vier andere zusters die hij vertrouwde. Als Mera en Rafela konden krijgen wat hij van het Zeevolk wilde, dan konden ze dat ook bij de Tyreners klaarspelen.
3152 Er kwam een lange man binnen, gehuld in een vochtige mantel waarvan de kap zijn gezicht verborg. Rhands ogen volgden hem tot aan de trap achter in de gelagkamer. De kerel beklom de treden en gooide zijn kap terug, waardoor een bleek en ingevallen gezicht en een krans van grijs haar zichtbaar werd.
3153 Waarom kunnen de vrouwen niet gelijk hebben? fluisterde Lews Therin heftig in zijn hoofd. Deze stad is nog erger dan een kerker waar dan ook. Er is geen Bron hier! Waarom zouden ze blijven? Waarom zou een man met enig verstand hier blijven? We kunnen tot buiten de grenzen rijden.
3154 Een dag lang, een paar uur lang. Licht, slechts een paar uur! De stem lachte wild en onbeheerst. O Licht, waarom moet ik een krankzinnige in mijn hoofd hebben zitten? Waarom? Waarom? Boos dwong Rhand Lews Therin tot een gedempt gezoem, bijna als dat van een rondvliegende bijter.
3155 Hij had overwogen de vrouwen op hun rit te begeleiden, alleen maar om de Bron weer eens te voelen, maar alleen Min had iets van geestdrift getoond. Nynaeve en Alivia wilden niet zeggen waarom ze naar buiten wilden, terwijl de ochtendlucht de regen had beloofd die nu met bakken uit de hemel viel.
3156 Om de Bron te voelen, vermoedde hij. Om de Ene Kracht weer in te drinken, al was het maar voor even. Nou, hij kon er wel tegen om niet te kunnen geleiden. Hij kon de afwezigheid van de Bron verdragen. Hij kon het! Hij moest wel, zodat hij de mannen kon doden die geprobeerd hadden om hem te doden.
3157 Als de ziekte je te pakken krijgt wanneer je probeert om de toegangsangreaal te gebruiken, kan die poging je dood zijn, of erger nog. Het zou ons allemaal kunnen doden! kreunde hij. Er stroomde wijn over Rhands pols en zijn mouw werd nat. Hij liet de wijnbeker los uit zijn verkrampte greep.
3158 Hij was niét bang! Hij weigerde de angst hem aan te laten raken. Licht, hij zou toch ééns moeten sterven. Dat had hij aanvaard. Ze hebben geprobeerd me te doden, en daarom wil ik ze dood hebben, dacht hij. Als het tijd kost, is de ziekte misschien tegen die tijd voorbij.
3159 De regen, voortgezweept door de windstoten van het meer, had bijna iedereen van straat verjaagd. Met zijn ene hand trok hij de mantel om zich heen om de tekeningen in zijn zak te beschermen en zich zo goed mogelijk droog te houden, en met de andere hand hield hij de kap vast.
3160 De door de wind voortgeblazen regendruppels sloegen als ijspegeltjes tegen zijn gezicht. Nu en dan kwam er een draagstoel langs. Het haar van de dragers plakte doorweekt op de rug en hun laarzen spetterden door de plassen op de kasseien. Het zou nog wel enkele uren zo grauw blijven.
3161 Ik ben bang dat vrouw Keene weinig aandacht schenkt aan het komen en gaan van mannen. En hier ben ik, met doornatte schoenen en kousen. Toen ik een meisje was, hield ik ervan om door de regen te lopen, maar in de loop der tijd heeft het elke aantrekkingskracht verloren.
3162 Maar ze zijn de grens over. Ze richten versterkte kampen in langs de kust en in het binnenland. Ik weet weinig van krijgskunde. Als ik een geschiedenisboek lees, sla ik de veldslagen altijd over. Maar waar ze ook zitten, ik vermoed dat ze zich op de stad zullen richten.
3163 Verin tuurde naar hem als een dikke huismus. Al dat vechten, al die mensen die hij gedood had, en er was niets door veranderd. Niets! Ze heeft het mis, mompelde Lews Therin in zijn hoofd. Veldslagen kunnen de geschiedenis veranderen. Hij leek uit die woorden geen troost te kunnen putten.
3164 Of die in ieder geval zoveel mogelijk te verdoezelen. Er zijn maar weinig zusters onder de indruk van titels en kronen, Rhand, en voor Cadsuane geldt dat zeker. Ze vindt het veel belangrijker of mensen dwaas doen of niet. Als je aantoont geen dwaas te zijn, zal ze luisteren.
3165 Soms jaagt die vrouw me angst aan, mompelde Lews Therin, en Rhand knikte. Cadsuane joeg hem geen angst aan, maar deed hem op zijn hoede zijn. Bij iedere Aes Sedai die hem geen trouw gezworen had, paste hij op zijn tellen, behalve bij Nynaeve. En zelfs van haar was hij niet altijd zeker.
3166 Toen hij de twee span naar Het Raadshoofd terugliep, hield de regen op, maar nam de wind toe. Het uithangbord boven de deur, waarop een strenge vrouw was geschilderd die de met juwelen bezette diadeem van een Eerste Raadsvrouwe droeg, zwaaide aan piepende hengsels heen en weer.
3167 In Het Raadshoofd hadden de bedienden hun lange haren opgestoken met glimmende zilveren spelden. Er waren er slechts twee te zien, die bij de keukendeur stonden, maar er zaten dan ook slechts drie mannen aan de tafels, uitlandse kooplieden die ver van elkaar in hun wijn waren verdiept.
3168 Het konden rivalen zijn, aangezien zo nu en dan wel iemand op zijn stoel zat te schuiven om naar de andere twee te gluren. Een ervan was een oudere, magere man in een donkergrijze jas. Hij had een hard gezicht en droeg een rode steen zo groot als een duivenei in zijn oor.
3169 De klok op een schoorsteenmantel in de vrouwenkamer, waarvan Min beweerde dat het een klok met een zilveren kast was, sloeg met kleine belletjes het uur toen hij de gelagkamer betrad. Voor hij zijn mantel had uitgeschud, kwam Lan binnen. Zodra de zwaardhand Rhand aankeek, schudde hij zijn hoofd.
3170 Maar de glimlach reikte niet tot aan zijn ijzige ogen. ik mocht het van haar niet aan jou vertellen, maar aangezien je het al weet... Zij en Min hebben Alivia ervan overtuigd dat als ze Cadsuanes aandacht konden trekken, ze misschien in staat waren om haar nader tot jou te brengen.
3171 De binding waarschuwde hem en hij keek om toen Nynaeve door de erfdeur naar binnen kwam, gevolgd door Min en Alivia, die hun mantels uitschudden, aan hun rijrok trokken en nijdig naar de vochtige plekken keken alsof ze verwacht hadden dat ze in dit weer niet nat zouden worden.
3172 Rhand liet zijn adem langzaam ontsnappen. Nynaeve had haar geschillen met Cadsuane, die ze mettertijd kon overkomen. Min zag in de vrouw een strenge tante en Alivia vond haar een strenge lerares. Nynaeve kennende zouden de vonken opspatten tot alle geschillen geslecht waren.
3173 En op een strenge tante en lerares zat hij al helemaal niet te wachten. Maar hij zat eraan vast. Hij nam nog maar een slok wijn. De mannen aan de tafels zaten te ver om iets van hun gesprek op te vangen, maar toch liet Nynaeve haar stem dalen en boog zich naar Rhand toe.
3174 Die ontmoeting van vanavond was al erg genoeg zonder de wetenschap dat ze in Far Madding toch kon geleiden. Hij wilde juist vragen om samen naar boven te gaan, toen vrouw Keene haastig kwam aanlopen. De witte knot op haar hoofd zat zo strak dat het leek of de huid van haar gezicht werd getrokken.
3175 Hij keek nadenkend naar het opgevouwen stuk papier in Mins hand en wenste ongeduldig dat de herbergierster weg zou gaan. Mins lippen krulden en ze vermeed uit alle macht hem aan te kijken, waardoor hij wist dat hij de glimlach veroorzaakte. Haar vermaak druppelde door de binding.
3176 Op iedereen zou ze de indruk maken dat ze een burgeres van deze krankzinnige stad was. Er verschenen rimpels in haar voorhoofd toen ze las, maar een kleine vlam in de binding was de enige waarschuwing die hij kreeg. Ze verfrommelde de brief en draaide zich om naar de haard.
3177 Het was een volmaakt onbruikbaar handigheidje, had Thom haar eens verteld, dat echter heel eenvoudig de aandacht van de mensen wist trekken. Rhand stond midden in hun kamer en hield zijn zwaard in de schede op om nauwkeurig de zorgvuldig doorgesneden draden van de vredesband te bekijken.
3178 En net zoveel gezond verstand. Hij was niet van plan om gedood te worden, alsof ooit iemand dat wel van plan was! Ze klom het bed af en opende het laatje van het bedtafeltje om er de knoet uit te halen die vrouw Keene in elke kamer liet neerleggen, zelfs als ze die aan uitlanders verhuurde.
3179 En precies op dat moment kwamen Nynaeve, Lan en Alivia binnen. Nynaeve en Lan hadden hun mantels om, en Lan had zijn zwaard aangegord. Nynaeve had al haar sieraden afgedaan, behalve een met edelstenen ingelegde armband en de versierde gordel, de bron. Lan deed de deur zacht achter zich dicht.
3180 Haar gezicht hoorde op dat van een porseleinen pop te zitten, zo weinig gevoelens weerspiegelde het. O ja, ze was tot aan haar teennagels een echte Aes Sedai. Hij is niet je zwaardhand, hij is je echtgenoot, had Min willen zeggen, en jij kunt tenminste mee om een oogje in het zeil te houden.
3181 Bijna. Rhand gordde zijn zwaard aan over zijn jas, deed zijn mantel om en wendde zich naar haar toe. Zijn gezicht stond net zo hard als dat van Lan en zijn blauwgrijze ogen waren bijna net zo koud, maar in haar hoofd straalde die bevroren steen met aderen van glinsterend goud.
3182 In plaats daarvan vouwde ze haar armen en hief haar kin op en maakte haar afkeuring duidelijk. Zij was niet van plan om hem hier te laten sterven, en ze wilde niet dat hij dacht dat ze alleen maar toegaf omdat hij zo koppig was. Hij probeerde haar niet in zijn armen te nemen.
3183 Min had de laatste dagen veel tijd besteed om Alivia beter te leren kennen en had enkele opzienbarende dingen ontdekt. Oppervlakkig gezien was de vroegere damane een volwassen vrouw van middelbare leeftijd, streng en fel, zelfs overheersend. Ze wist stellig indruk te maken op Nynaeve.
3184 Alivia was op haar veertiende damane gemaakt, en haar voorliefde voor kinderspelletjes was niet het enige vreemde aan haar. Min had graag een klok in de kamer gezien, maar de enige herberg met een klok in elke kamer, was waarschijnlijk een herberg voor koningen en koninginnen.
3185 Het plaveisel was nog steeds glad van de regen en de koude wind probeerde Rhands mantel te grijpen, maar de mensen waren weer buiten en het was druk op straat. Drie straatwachten, waarvan een met een vangstaak, bleven even staan om naar Rhands zwaard te kijken, en liepen weer door.
3186 Het was twee verdiepingen hoog, de zoldering onder het steile puntdak niet meegerekend. Een magere man met weinig kin liet Rhands munt in zijn beurs vallen en gebruikte een dunne houten spatel om een vleespasteitje met een bruine korst van het houtskoolrooster te halen.
3187 In de hele straat haalden anderen snel wat eten bij de marskramers in de vorm van vleespasteitjes, gebakken vis of bakjes geroosterde erwten. Drie of vier mannen die even lang waren als hijzelf en twee of drie vrouwen die net zo lang waren als de meeste mannen op straat, zouden Aiel kunnen zijn.
3188 Misschien was die kerel zonder kin niet zo onbetrouwbaar als hij leek, of misschien kwam het doordat Rhand sinds het ontbijt niets meer had gegeten, maar hij merkte dat hij het pasteitje naar binnen wilde schrokken en er nog een wilde kopen. In plaats daarvan dwong hij zich langzaam te eten.
3189 Er was een geregelde stroom klanten die zijn winkel inging. De meesten hadden laarzen bij zich die opgelapt moesten worden. Zelfs als hij bezoekers de trap liet opgaan zonder eerst bericht naar boven te sturen, zou hij hen later kunnen aanwijzen, en misschien konden twee of drie anderen dat ook.
3190 Aan de andere kant stond een huis van twee verdiepingen, waarin beneden een naaister werkte. Dit huis stond vast aan het huis van Zeram. Achter het huis was nog een steegje om afval en zo weg te halen; daar had Rhand al rondgekeken. Zerams huis had geen ramen, behalve aan de voorkant.
3191 Er moest een manier zijn om van binnenuit op het dak te komen, want de leien moesten bij een lekkage hersteld kunnen worden. Vanaf het dak was het een kleine sprong naar het dak van het huis van de naaister, waarna er nog drie daken moesten worden overgestoken, tot er weer een lager gebouw kwam.
3192 De Blauwkarperstraat was zo kronkelig dat het dichtstbijzijnde wachthuisje niet te zien was. Rhand zag twee mannen bij het huis van de laarzenmaker aankomen. Hij draaide zich snel om en deed of hij door de ruitjes van de messenwinkel naar de uitgestalde messen en scharen keek.
3193 Charl Gedwyn had de gewoonte overgenomen om zijn haar achter met een zilveren speld bijeen te houden. Op de speld zat een rode steen. De man had een hard gezicht en hij keek met uitdagende blikken de wereld in. Gedwyns aanwezigheid betekende dat de andere man Torval moest zijn.
3194 Daar wilde Rhand wel om wedden. Geen van de anderen was zo lang. Rhand wachtte tot het stel in Zerams winkel was verdwenen en ging toen op zoek naar Nynaeve en Lan terwijl hij een paar vettige kruimels van zijn handschoenen likte. Hij vond hen al snel, in de bocht van de straat.
3195 Natuurlijk zouden ze proberen om hen zonder waarschuwing te doden. Dit was geen tweegevecht, het was een terechtstelling, zoals ze zelf al had gezegd. Rhand hoopte tenminste vurig dat het dat ook zou zijn. De steeg achter de gebouwen was iets breder dan het steegje naar de straat toe.
3196 De steenachtige bodem vertoonde de sporen van vuilkarren die er in de ochtenden langs werden getrokken. Om hen heen rezen blinde stenen muren op. Niemand wilde een raam met uitzicht op de vuilwagens. Nynaeve tuurde omhoog naar de achterkant van Zerams huis en zuchtte toen opeens.
3197 Iets onzichtbaars wikkelde zich onder zijn armen om zijn borst heen en langzaam steeg hij op; hij zweefde omhoog tot hij boven de overhangende dakrand was. Het onzichtbare tuig verdween en zijn laarzen klapten op het hellende dak en gleden iets weg op de vochtige grijze leien.
3198 De zolder was leeg, op een stoel met drie poten en een openstaande kist na. Kennelijk gebruikte Zeram de zolder niet meer als opslagruimte sinds zijn vrouw huurders aannam. Zachtjes stappend zochten de twee mannen de vloerplanken af tot ze een tweede luik in de vloer vonden.
3199 Rhand wist niet wat hij aan zou aantreffen. Hij landde licht op de bal van zijn voeten in een kamer die in plaats van de zolder als opslagruimte werd gebruikt. Kasten en klerenkasten stonden tegen de muren aangeschoven, houten kisten waren op elkaar gestapeld en stoelen stonden op tafels.
3200 Maar het laatste dat hij had verwacht, waren de twee dode mannen op de vloer. Ze lagen erbij alsof ze de opslagruimte waren ingesleept en ter plekke waren neergegooid. Hun zwarte, opgezwollen gezichten waren onherkenbaar, maar de kleinste had een zilveren haarspeld met een grote rode steen.
3201 Hij had de afvalligen met zijn eigen handen willen doden, maar nu Torval en Gedwyn dood waren, besefte hij dat hij er niet om gaf wie hen doodde, zolang ze maar dood waren. Hij bedacht dat Kisman ook dood moest zijn. Hij moest dat gezwollen lijk zijn dat de koopman in Het Gouden Wiel had genoemd.
3202 Als Dashiva door een vreemdeling zou worden gedood, zou dat evenmin uitmaken. Maar Fajin was een andere zaak. Fajin had samen met de Trolloks Tweewater aangevallen en hem een tweede wond gegeven die niet genezen kon. Als Fajin binnen bereik was, wilde Rhand hem niet laten ontsnappen.
3203 Hij gebaarde Lan hetzelfde te doen als bij het luik en plaatste zich voor de deur, met zijn zwaard in beide handen. Toen Lan de deur openrukte, sprong hij een grote, door lampen verlichte kamer in waar een spijlenbed tegen de achtermuur stond en een klein haardvuur brandde.
3204 Zijn ooghoek ving een flikkering op en iets trok aan de mantel die achter hem opbolde. Hij draaide zich onhandig om en weerde de steken van de kromme dolk af. Elke beweging kostte hem inspanning. De wonden in zijn zij klopten niet meer, maar klauwden in hem als gesmolten ijzer en ijzig ijs.
3205 Lan beantwoordde hem met dezelfde sierlijkheid in hun dans van staal en dood. Rhand schrok bij het zien van de man die geprobeerd had de troon van Cairhien op te eisen en zich nu in een versleten jas in Far Madding bevond, maar hij hield zijn ogen en zwaard op Fajin gericht, de vroegere marskramer.
3206 Duistervriend en erger, had Moiraine hem lang geleden genoemd. De verblindende pijn in Rhands zij liet hem struikelen toen hij Fajin naderde. Hij sloeg geen acht op het gestamp van laarzen en het gegalm van staal op staal achter hem, zoals hij ook Lews Therins gekreun negeerde.
3207 Fajin danste en sprong en probeerde dicht genoeg bij hem te komen om de dolk te gebruiken die de nooit helende wond in Rhands zij had gemaakt. Hij gromde en vloekte toen Rhands wapen hem achteruit dwong, en opeens draaide hij zich om en rende naar de achterkant van het gebouw.
3208 De martelende pijn in Rhands zij vervaagde tot niet meer dan pijnlijk geklop toen Fajin verdween, maar hij volgde hem niettemin heel behoedzaam. In de deuropening zag hij al dat Fajin niet probeerde zich te verbergen. De man wachtte hem boven aan de trap op met de kromme dolk in zijn hand.
3209 Lan lachte niet, maar dat deed hij zelden, behalve bij Nynaeve. Uit het trapgat klonken geschreeuw en gekrijs van beneden. Misschien zouden de straatwachten Fajin grijpen. Misschien werd hij gehangen als straf voor de lijken die hier lagen. Het was niet genoeg, maar hij moest het ermee doen.
3210 Daar klommen ze verder omhoog naar de nok. Hoewel de straatwachten zich nog op straat bevonden, was er nog steeds een goede kans om ongezien weg te komen, vooral als ze Nynaeve konden gebaren om voor afleiding te zorgen. Rhand reikte naar de nok toen achter hem Lans laars krassend weggleed.
3211 Rhand gooide zich om en greep Lans pols, maar zijn gewicht trok hem over de gladde grijze helling omlaag. Tevergeefs grabbelden ze met hun vrije hand naar uitsteeksels, naar de rand van een lei, naar alles. Geen van beiden sprak een woord. Eerst gleden Lans benen over de rand, toen de rest.
3212 Ze stopte haar hand onder haar mantel om die van binnenuit tegen de wind dicht te houden. De mantel was mooier dan de mantels die de andere mensen op straat droegen, maar toch zo eenvoudig dat de mensen geen aandacht aan haar besteedden. Dat zouden ze wel doen als ze de gordel zagen.
3213 Nadat ze er lang genoeg had gestaan om zowat elke tres, elke nestel en elke boord te hebben aangeraakt, betrok het gezicht van de magere verkoopster, maar Nynaeve had al drie stukken boord gekocht, twee rollen lint en een pakje spelden, om een reden te hebben daar zo lang rond te hangen.
3214 De straatwacht klom van zijn hoge plek omlaag. Voorbijgangers in de buurt van het huisje keken de zijstraat in, naar het andere eind van de Blauwkarperstraat, waarna ze zich haastig tegen de gevels drukten toen er hollende wachten verschenen die met houten ratels boven hun hoofd rondzwaaiden.
3215 Nog meer wachten uit een andere straat voegden zich bij de groep. Mensen die te traag opzij gingen, werden opzij geduwd. Een man viel en werd onder de voet gelopen, maar de wachten hieven geen tel staan. De bandverkoopster verloor de helft van haar blad terwijl ze zich tegen een muur aandrukte.
3216 Ook Nynaeve perste zich snel tegen de stenen gevel, vlak naast de verkoopster, die met open mond rondkeek. Een menigte wachten vulde de hele straat en hun vangstaken en vechtstokken staken als pieken omhoog. Ze botsten hard met hun schouders tegen Nynaeve en sleurden haar langs de muur mee.
3217 Toen ook de laatste voorbij was gerend, bevond Nynaeve zich zeker twintig stappen verder van de plaats waar ze eerst had gestaan. De bandverkoopster schudde met haar vuisten en gilde de mannen boze woorden achterna. Nynaeve trok verontwaardigd haar weggeschoven mantel min of meer fatsoenlijk.
3218 Ze was eraan toe om meer te doen dan wat geschreeuw. Ze was eigenlijk van plan... Opeens stokte haar adem in de keel. De straatwacht was in een grote groep blijven staan. Zeker honderd man riepen elkaar van alles toe alsof ze opeens twijfelden over wat ze hierna moesten doen.
3219 O, Licht, Lan! En Rhand ook, natuurlijk, maar op de eerste en belangrijkste plaats kwam toch het hart van haar hart, Lan. Ze dwong zichzelf rustig te ademen. Honderd man. Ze voelde aan de brongordel rond haar middel. Nog niet de helft was gevuld met saidar, maar wellicht was het genoeg.
3220 Niemand keek haar kant uit. Ze kon... Ze werd gegrepen door sterke handen die haar achteruit trokken en haar toen ronddraaiden om de andere kant uit te kijken. Cadsuane hield haar ene arm vast, besefte ze, en Alivia de andere. Samen droegen de twee vrouwen haar de straat uit.
3221 Zijn handschoenen. Ze wisten dus wie hij was. Voorzichtig ging hij rechtop zitten. Zijn gezicht voelde gekneusd aan en iedere spier in zijn lichaam deed pijn, alsof hij geslagen was, maar er leek niets gebroken. Hij ging langzaam rechtop staan en liep al tastend langs de stenen muur naast de brits.
3222 Bijna meteen kwam hij bij een hoek en daarna een deur die met ruwe ijzeren banden was beslagen. In de duisternis voelden zijn vingers een smalle klep, maar hij kon hem niet openduwen. Nog geen spiertje licht kierde erlangs. In zijn hoofd begon Lews Therin zwaar te hijgen.
3223 De vloerstenen voelden koud aan onder zijn blote voeten. De volgende hoek kwam bijna meteen en toen een derde hoek, waar zijn tenen tegen iets aanstootten dat rammelend over de stenen vloer schoof. Met een hand tegen de muur bukte hij zich en voelde dat het een houten emmer was.
3224 Hij liet hem daar staan en dwong zich het hele rondje te lopen, helemaal rond tot aan de ijzeren deur. Helemaal. Hij zat in een zwarte doos van drie stappen lang en krap twee stappen breed. Hij hief zijn hand en raakte amper een voet boven zijn hoofd de stenen zoldering aan.
3225 Ingesloten. Lews Therin zat schor te hijgen. Het is weer die kist. Toen die vrouwen ons in de kist stopten. We moeten eruit! jankte hij. We moeten eruit! Rhand negeerde de krijsende stem in zijn hoofd en schoof weg van de deur tot hij naar zijn gevoel midden in de kerker stond.
3226 Hij bleef zo ver mogelijk weg van de muren en in het duister verzon hij dat ze nog veel verder weg waren, maar in werkelijkheid hoefde hij zijn armen niet eens helemaal te strekken om steen aan te raken. Hij kon voelen hoe hij beefde alsof een vreemd lichaam onbeheerst schokte en trilde.
3227 Moiraine Damodred. Iedere naam op die lijst veroorzaakte een diepe smart, waardoor hij zijn eigen pijnen vergat, de stenen muren vergat die zich vlak naast zijn vingertoppen bevonden. Colavaere Saighan, die gestorven was omdat hij haar alles ontnomen had wat zij waardevol achtte.
3228 Alivia had de neiging heel mild te zijn voor mensen die ze niet weg kon kijken, maar bij het zien van die twee kwetterende spreeuwen spuwden haar ogen vuur. Hun hoofden draaiden tegelijk naar de goudblonde vrouw en het gekwetter ging over in heerlijke stilte. Stil, maar niet echt aanvaard.
3229 Cadsuane voelde eigenlijk best wat medeleven. Een beetje. Het was een les die niet iedereen in de Toren kon leren. Zijzelf had het, nog vol trots vanwege haar nieuwe stola en haar eigen kracht, geleerd van een bijna tandeloze wilder in een boerderij midden in de Zwarte Heuvels.
3230 Maar het waren en bleven slechts klerken en boodschappenjongens. De schrijvers aarzelden in ambtelijke verbazing. Ieder achtte de ander meer geschikt om als eerste iets te zeggen, maar de in rode jassen gehulde boodschappers beseften heel goed dat het niet aan hen was om iets te zeggen.
3231 Ze schoven over de vloertegels naar de zijkant van het vertrek en de schrijvers weken voor haar uiteen. Niemand durfde eigenlijk de eerste te zijn om iets te zeggen. Toch hoorde ze hoe iedereen een zucht slaakte toen ze een van de hoge deuren opende waarin de Hand en het Zwaard waren uitgesneden.
3232 Sybaine, haar haren even grijs als die van Cadsuane, zakte in haar stoel onderuit en begon zich met haar slanke hand koelte toe te wuiven, terwijl Cumeres mond vertrok alsof ze wilde overgeven. Aleis was echter uit sterker hout gesneden, al drukte ze beide handen tegen haar buik.
3233 De zon was een bleke gouden schijf vlak boven de kim en verlichtte een wolkeloze hemel. De lucht was nog wel zo koud dat zijn adem besloeg en de wind deed zijn mantel opwaaien. Hij voelde de kou niet echt, alleen maar als iets dat ver weg was en eigenlijk niets met hem te maken had.
3234 Aan het eind schoten zijn ogen met een ruk omhoog en staarde hij verbijsterd naar de mannen en vrouwen te paard die geduldig stonden te wachten. Hij las het papier opnieuw terwijl zijn lippen de woorden vormden, alsof hij van elk woord zeker wilde zijn, en dat was geen wonder.
3235 Het was getekend en gezegeld door alle dertien raadsleden en het bevel zei dat de vredesbanden niet nagekeken hoefden te worden en de pakpaarden niet nagezocht. De namen van deze groep dienden volledig uit de poortlijsten te worden gewist en het bevel zelf moest worden vernietigd.
3236 Zijn hoofd tolde en hij zwaaide in het zadel heen en weer; zijn maag verkrampte in zijn gevecht om de lawine te berijden die zijn geest wilde verzengen, om mee te woeden met de storm die zijn ziel trachtte te scheuren. Er was geen vergiffenis of medelijden in de mannelijke helft van de Ene Kracht.
3237 Hij had haar liever in Far Madding achtergelaten, maar over dat onderwerp had Cadsuane hem haar eerste raad gegeven. Je hebt een overeenkomst met ze gesloten, knaap, en dat is net zo geldig als een getekend verdrag of je belofte. Hou je eraan, of zeg hun dat de overeenkomst is verbroken.
3238 Anders ben je gewoon een dief. Recht voor zijn raap en op een toon die geen enkel misverstand liet bestaan over wat zij van dieven vond. Hij had nooit beloofd haar raad op te volgen, maar ze had zo geaarzeld of ze wel zijn raadsvrouwe wilde worden, dat hij haar nu niet zo snel wenste weg te jagen.
3239 Hij wist zeker dat zij hem even snel in de steek zou laten als de vier vrouwen, misschien nog sneller. Voor andere ogen dan de zijne onderscheidde deze plek zich in het geheel niet van het landschap om hen heen, maar Rhand had er voor hij Far Madding binnen was gegaan iets begraven.
3240 Met stromen Lucht gooide hij de dikke laag rottende bladeren en takjes opzij en schoof de vochtige aarde weg tot een lang, dun pak zichtbaar werd dat met leren koordjes was dichtgebonden. Er bleef wat zand aan de doek plakken toen hij Callandor naar zijn hand liet zweven.
3241 Zonder schede had hij het moeten achterlaten in de brugvesting, en daar zou het een gevaarlijk vaandel zijn geweest dat Rhands aanwezigheid verkondigde. Het was onwaarschijnlijk dat er nog een kristallen zwaard bestond en te veel mensen wisten dat de Herrezen Draak er een had.
3242 Maar ook zonder dat zwaard had men hem opgesloten in een donkere, kleine, stenen kist onder de... Nee, dat was voorbij. Voorbij. In de schaduwen van zijn geest zat Lews Therin zwaar te hijgen. Hij stak Callandor onder zijn zadelriem en wendde het grijze paard om de anderen aan te kijken.
3243 De paardenhoeven kletterden hier op de rotsachtige, met dunne aarde bedekte grond die de bladloze bomen had laten krommen. Hier en daar waren nog grote delen bedekt met sneeuw. Rhand stapte af en keek naar de boven de bomen uitstekende gebouwen van de stad die ooit Aridhol had geheten.
3244 De snee van Padan Fajins dolk, Marts dolk uit Shadar Logoth, klopte niet tegelijk met het kloppen van de grotere wond eronder, maar klopte er eigenlijk afwisselend tegenin. Cadsuane nam de leiding en gaf bruusk haar bevelen, zoals hij had kunnen verwachten van een Aes Sedai.
3245 Lan, Nethune en Bassane reden het bos in om rond te kijken en de andere zwaardhanden kluisterden de paarden en bonden ze aan lage takken vast, zodat ze niet in de weg liepen. Min richtte zich in de stijgbeugels op, trok Rhands hoofd omlaag en drukte een kus op zijn ogen.
3246 Moad, in zijn vreemde blauwe gevulde jas, liet Harine op een rotspunt plaatsnemen en probeerde haar te kalmeren; zijn ogen gleden over de omringende bomen en zijn hand gleed over het lange ivoren gevest van zijn zwaard. Jahar kwam van de paarden aanlopen en trok de doek van Callandor af.
3247 Met haar ene hand hield ze de leren tas aan haar schouder goed vast, terwijl de andere hand even krachtig om de dikke vlecht was geklemd die uit haar kap hing. ik zeg maar zo, naar de Doemkrocht ermee. Weet je zeker of Min ditmaal niet ongelijk heeft? Nee, ik neem aan van niet.
3248 Nynaeve streek haar mantel glad en ging zitten op een hoge grijze steen ter grootte van een bankje. Ze trok de tas op haar schoot en sloeg de leren flap open. Rhand liet zich in kleermakerszit voor haar op de grond zakken, waarna ze de twee toegangssleutels te voorschijn haalde.
3249 Hij zette zijn handen naast hem op de grond vanwege de misselijkheid die zou toeslaan wanneer hij de Bron weer aanraakte, maar opeens tolde zijn hoofd van een andersoortige duizeligheid. Eén tel vulde een vaag gezicht zijn gezichtsveld, waardoor hij Nynaeve niet meer zag.
3250 Hij hing aan het randje en wilde huilen van dodelijke pijn toen flakkerende vlammen hem leken te verbranden, terwijl huilende winden korreltjes bevroren zand tegen zijn huid bliezen. Hij zag Nynaeve snel ademhalen, besefte dat het maar een tel duurde, maar voor hem leken het wel uren voor.
3251 Hij zag zijn eigen stroom in Nynaeve verdwijnen. Hij voelde saidin in zich zieden, voelde de verraderlijke getijdenstromen en de bewegende grond die hem in een hartenklop konden vernietigen, voelde dat het onvermogen tot strijd of de onbeheersbaarheid op zichzelf dodelijke pijnen waren.
3252 Het was zo... anders. Vergeleken met het geweld van saidin was saidar een kalme rivier, een lieflijke stroom. Hij raakte die rivier aan, en opeens vocht hij tegen stromen die hem er verder in wilden slepen, vocht tegen wervelende draaikolken die hem onder wilden trekken.
3253 Hoewel hij slechts heel even geprobeerd had saidar te beheersen, kreeg hij in dat korte ogenblik al het gevoel dat hij erin verdronk en weggevaagd werd naar een eeuwigheid. Nynaeve had hem gezegd wat hij moest doen, maar het had zo vreemd geleken dat hij haar eigenlijk nu pas geloofde.
3254 Hij spande zich in en dwong zichzelf om de stromen niet te bevechten, en al snel was de rivier weer kalm en vredig. Dat was de eerste moeilijkheid: saidin bevechten terwijl je je overgaf aan saidar. De eerste moeilijkheid en de eerste sleutel voor wat hij moest verrichten.
3255 Hij dwong zichzelf om voorzichtig te werk te gaan. Hij wilde de ontzaglijke kracht van het onbekende saidar gebruiken en sturen zoals hij het wilde. Onhandig weefde hij een buis die aan het ene eind de mannelijke helft van de Bron raakte en aan de andere kant de verre stad.
3256 Die buis moest uit onbesmet saidar bestaan. Als dit verliep zoals hij hoopte, zou een buis van saidin kunnen verbrijzelen wanneer de smet eruit begon te lekken. Hij dacht eraan als een buis, al was het eigenlijk iets anders. De weving vormde zich helemaal niet zoals hij verwacht had.
3257 Alsof saidar een eigen wil bezat, vormde de weving zich tot krullen en spiralen die hem aan een bloem deden denken. Er viel niets te zien, geen grootse golven die vanuit de hemel omlaag rolden. De Bron lag in het hart van de schepping. De Bron was overal, zelfs in Shadar Logoth.
3258 Saidin en saidar, even en oneven, konden zich niet mengen. De saidinstroom kromp samen, weg van het aanwezige saidar, dat er van alle kanten tegenaan duwde. Saidar perste het nog verder samen en liet het sneller stromen. Het zuivere saidin, zuiver afgezien van de smer, raakte Shadar Logoth.
3259 De wonden in zijn zij leken nog sneller te kloppen. Temidden van de vuurstormen en de ijzige woede van saidin leek het of de smerigheid bewoog en veranderde. Slechts een klein beweginkje dat wellicht aan zijn aandacht was ontsnapt als hij zich niet had ingespannen om iets te vinden.
3260 Haar ogen straalden alsof de stroom saidar in haar volstond voor alle vreugde in haar. Hij onttrok nog veel meer aan beide helften van de Bron, versterkte de buis terwijl hij er meer saidin doorheen dwong. Hij putte de Ene Kracht uit de Bron tot hij niets meer kon krijgen.
3261 Elza bevoelde de Grote Serpent ring aan haar linkerwijsvinger en staarde naar de man die zij had gezworen te dienen. Hij zat met een grimmig gelaat op de grond en staarde recht voor zich uit, alsof hij de wilder Nynaeve tegenover hem niet zag zitten; hij gloeide als een zon.
3262 Alle zusters uit de Witte Toren tezamen zouden slechts een deel van die stroom hebben kunnen controleren. Ze benijdde de wilder erom en bedacht tegelijk dat zijzelf waanzinnig zou zijn geworden van saidars pure vreugde. Ondanks de kou parelden er druppels zweet op Nynaeves gezicht.
3263 Overal op de heuveltop vormden zich soortgelijke cirkels. Sarene en Corele koppelden aan de oude man Flin; en Nesune, Beldeine en Daigian met de jonge Hopwil. Verin en Kumira vormden zelfs een groep met de wilder van het Zeevolk. Ze was heel sterk en iedereen moest ingezet worden.
3264 Zodra een groep zich had gevormd, verdween die van de heuveltop in verschillende richtingen tussen de bomen. Alivia, die zeer merkwaardige wilder die geen andere naam leek te hebben, schreed naar het noorden met een wapperende mantel; ze was gehuld in de gloed van de saidar.
3265 Alivia en de drie cirkels zouden rondom de verdediging vormen, maar de meeste voorzorgen dienden op deze heuveltop genomen te worden. De Herrezen Draak moest ten koste van alles beschermd worden. Die taak had Cadsuane zelf op zich genomen. Merises cirkel zou eveneens hier blijven.
3266 Hij was niet echt hoopvol gestemd. Ze zat op haar duiten, die oude Maglin, en de brandewijn was niet zo geweldig. Het was al laat in de winter en ze was misschien bereid tot de lente te wachten om beter spul te kopen. Opeens drong het tot hem door dat de dag heel, heel licht leek.
3267 Nog vreemder was het dat het licht leek te komen uit die enorme uitgraving naast de weg, waar die stadsmensen tot vorig jaar aan het graven waren geweest. Men zei dat daar een monsterachtig groot beeld lag, maar hij had er nooit genoeg belangstelling voor gehad om zelf eens een kijkje te gaan nemen.
3268 Opeens drong het tot hem door dat dit de Ene Kracht moest zijn. Met een gesmoorde schreeuw holde hij door de sneeuw terug naar zijn kar. Hij klauterde erop en sloeg Nisa met de teugels om haar aan te sporen terwijl hij tegelijk trachtte haar om te draaien om naar zijn boerderij terug te rijden.
3269 Samen met hem. Zij zou de macht met hem hebben gedeeld en samen met hem de wereld hebben geregeerd. Maar hij had haar liefde vergooid, haar afgewezen. De dwaas die nu tegen haar stond te kletsen, was een belangrijk man, maar ze had de tijd niet om zijn betrouwbaarheid te beproeven.
3270 Een andere stroom schoof het lijk weg, zodat het bloed dat uit de nek omhoog spoot, geen vlekken op haar kleren maakte. Nog voor hoofd en lichaam de vloer raakten, had ze haar eigen poort geweven. Dicht bij het baken waar ze zich op kon richten, een baken dat haar wenkte.
3271 Het deed er niet toe. Ten zuiden van haar straalde dat baken genoeg saidar uit om in één klap een heel werelddeel in as te leggen. Hij zou daar zijn, hij en die onbekende vrouw, met wie hij haar had bedrogen. Behoedzaam putte ze de Ene Kracht om een web te spinnen voor zijn dood.
3272 Haar mensen waren ook daarginds. Als de waarschuwing tegelijk met een aanval kwam, kon er niet veel twijfel bestaan. Zodra ze was uitgesproken, ontsprong er een fontein van vlammen in het bos in het noorden, en toen nog een en nog een, een zigzaggende lijn die wegsnelde.
3273 Cadsuane schudde licht het hoofd. Inzicht in de binding tussen een zuster en haar zwaardhand was moeilijk, zeker bij Groenen, maar van wat er zich tussen Merise en haar jongens afspeelde, had ze in de verste verte geen idee. Haar echte aandacht lag echter bij een andere jongen.
3274 Hij kon niets zien, niets voelen. Hij zwom in woelige vlammenzeeën en klauterde over instortende ijsbergen. De smet was als het getij in een oceaan dat hem mee wilde sleuren. Als hij ook maar een tel de controle verloor, zou de smet hem verscheuren en hem door de buis meevoeren.
3275 Hoelang kon hij dit alles vasthouden? Als hij teniet kon doen wat Altor met de Ware Bron had gedaan, bedacht Demandred terwijl hij door zijn poort Shadar Logoth binnenstapte, als hij het scherp en ineens tenietdeed, kon dat heel goed de man doden of minstens zijn aanleg tot geleiden wegbranden.
3276 Hij had Altors plan geraden zodra hij besefte waar de toegangssleutel zich bevond. Een briljant plan, gaf hij ruimhartig toe, al was het waanzinnig gevaarlijk. Lews Therin was ook altijd een briljant strateeg geweest, zij het niet zo goed als iedereen zei. En lang niet zo briljant als Demandred.
3277 Een blik op de met puin bedekte straat deed hem echter van gedachte veranderen om alles om te keren. Naast hem rees een enorm gebouw met een halve koepel op, waarvan de gebroken en kapotte top ruim tweehonderd voet boven de straat uitstak. Daarboven toonde de hemel het licht van midden op de dag.
3278 Hij was echter al bezig een poort te weven, sprong erdoorheen en liet de poort verdwijnen, waarna hij zo snel mogelijk tussen de met klimplanten begroeide bomen doorrende. Hij ploeterde door sneeuwkuilen en struikelde over verborgen rotsen onder de gevallen bladeren, maar hij bleef rennen.
3279 Al rennend hoorde hij de verwachte ontploffingen. Hij wist even zeker dat ze op zijn poort afsnelden als hij zeker had geweten dat ze tussen de bouwvallen van de stad recht op hem waren afgeschoten. Ze waren nu echter ver genoeg verwijderd om geen gevaar meer op te leveren.
3280 Wat deden die hier in het bos? Wie waren ze? Vrienden van Altor of gewoon mensen op de verkeerde plek en het verkeerde tijdstip? Hij aarzelde of hij die onbekenden zou doden. Als hij de Ene Kracht gebruikte, zou hij zich aan Altor verraden. Hij wachtte liever tot ze voorbij waren.
3281 Hij probeerde een eigen aanval op te zetten en hen te verpletteren, maar de oude man bestookte hem onophoudelijk met web na web en hij moest alles inzetten om ze af te weren. De webben troffen ook bomen, die in vlammen werden gehuld of in duizenden splinters uiteenbarstten.
3282 Hij was een generaal, een groot generaal; maar een generaal hoefde niet naast de mannen te staan die de eigenlijke strijd leverden. Een generaal gaf bevelen! Met een snauw trok hij zich terug, temidden van het gekraak van brandende bomen en donderende ontploffingen. Weg van de toegangssleutel.
3283 Vroeg of laat moest die oude vent moe worden en dan kon hij zich weer bezighouden met het doden van Altor. Als een van de anderen hem tenminste niet voor was. Hij hoopte vurig van niet. Met de rok opgetrokken tot haar knieën rende Cyndane vloekend weg van haar derde poort zodra ze erdoorheen was.
3284 Struikelend over door de sneeuw verborgen boomwortels en botsend tegen boomstronken rende ze door. Ze haatte bossen! Gelukkig waren enkele anderen er ook. Ze had gezien hoe die vuurfonteinen ook naar andere plekken waren gesneld. Ze had gevoeld hoe saidar op meerdere plekken met woede werd geweven.
3285 De maanden waarin hij Corlan Dashiva had gespeeld, hadden zijn afkeer van lichaamsbeweging niet verminderd. De ontploffingen die hem bijna hadden gedood, stierven weg en begonnen toen weer ergens anders, ergens verder weg. Behoedzaam kwam hij omhoog om over de stam heen te kijken.
3286 En misschien enkelen van zijn tamme, zogenaamde Aes Sedai. Hij dook weer weg en beet op zijn lip. Dit bos was een heel gevaarlijke plek, veel gevaarlijker dan hij had verwacht en heel zeker geen geschikte plek voor een genie. Het feit bleef echter wel bestaan dat Moridin hem doodsangst aanjoeg.
3287 Op een onopvallende manier, tenminste zo stelde hij zich dat voor. Hij sloop in de richting van de toegangssleutel. Misschien zou een van de anderen een eind aan die man maken voor hij in de buurt kwam. Zo niet, dan kreeg hij misschien een kansje om een held te worden. Heel voorzichtig uiteraard.
3288 Bij gewone kou kon hij dat, maar het lukte hem niet bij deze wind, die was opgestoken nadat de zon haar hoogste punt voorbij was gegaan. De drie zusters die aan hem waren gekoppeld, lieten hun mantels gewoon aan de wind over terwijl ze probeerden alle kanten tegelijk uit te kijken.
3289 Daigian leidde de cirkel, vanwege hem, dacht Eben, maar ze putte zo lichtjes saidin dat hij amper een fluistering door zich heen voelde gaan. Ze wilde het waarschijnlijk pas gebruiken als het echt moest. Hij deed haar kap weer terug over haar hoofd en ze schonk hem een glimlach.
3290 Wat hem wel ergerde was dat hij deze cirkel niet mocht leiden. Natuurlijk had Jahar de leiding ook niet gekregen, maar hij dacht dat Merise zich wel zou vermaken door Jahar op zijn neus een koekje te laten balanceren. Damer had daarentegen wel de leiding van zijn cirkel gekregen.
3291 Een lange, geelblonde vrouw die kalm stond te kijken hoe ze aan kwam lopen. Het gevoel dat elders met de Kracht strijd werd geleverd, maakte haar voorzichtig maar gaf ook hoop. De vrouw droeg eenvoudige wollen kleding, maar haar vele sieraden deden het voorkomen alsof ze een rijke vrouwe was.
3292 Met saidar in zich kon Cyndane de fijne kraaienpootjes bij de ogen zien. Dus niet een van die vrouwen die het tegenwoordig waagden zich Aes Sedai te noemen. Maar wie dan? En waarom stond ze daar op een manier alsof ze Cyndane tegen ging houden? Het deed er ook niet toe.
3293 Als ze nu geleidde, zou ze zich verraden, maar ze had tijd genoeg. De Kracht zorgde er nog steeds voor dat de toegangssleutel straalde als een baken. Lews Therin leefde nog. Al stonden de ogen van die vrouw nog zo woest, een dolk zou met haar afrekenen, als ze haar echt tegen wilde houden.
3294 Ze was sterker dan Cyndane was geweest voor de Aelfinn en Eelfinn haar hadden vastgehouden. Dat was onmogelijk. Geen enkele vrouw kon sterker zijn. Ze moest ook nog over een angreaal beschikken. Haar geschoktheid verdween toen ze de stromen van de ander door kon snijden.
3295 Wellicht zou dat in haar voordeel werken. Ze moest zien hoe Lews Therin stierf! De lange vrouw schokte toen haar afgesneden stromen naar haar terugsloegen, maar terwijl ze anders ging staan, geleidde ze opnieuw. Met een snauw vocht Cyndane terug en de aarde beefde onder hun voeten.
3296 Dat móést! De hoge heuveltop was niet echt in de buurt van de toegangssleutel, maar desondanks glansde die sleutel zo helder in Moghediens hoofd dat ze hongerde naar een klein slokje uit die onmetelijke saidarvloed. Zoveel vast te houden, een duizendste deel ervan, zou extase betekenen.
3297 Ze had altijd vanuit het verborgene gewerkt, maar had reeds voor een aanval moeten vluchten zodra ze was aangekomen. Op ver van elkaar gelegen plekken in het bos voor haar zag ze bliksems en vuur, soms geweven van saidar, soms van saidin, opflitsen en opvlammen onder de middagzon.
3298 Al zou het wel prettig zijn als Cyndane of Graendal omkwamen. Of allebei. Moghedien zou niet sterven, zij zou zich niet als een dolle in de strijd werpen. En of dat nog niet erg genoeg was, stond er nog iets anders achter die vurige sleutel boven het woud, een onmetelijke, platte, zwarte koepel.
3299 Het was waanzin daar nog dichterbij te komen, wat het ook was. Moridin wist niet wat ze hier wel of niet deed. Ze trok zich terug tot achter de heuveltop, weg van de stralende sleutel en die vreemde koepel. Ze ging zitten en deed wat ze in een ver verleden zo vaak had gedaan.
3300 Vanuit de schaduw toekijken en overleven. In zijn hoofd zat Rhand te krijsen. Hij was er zeker van dat hij krijste, dat Lews Therin krijste, maar hij hoorde geen van beide stemmen. De smerige oceaan van de smet stroomde door hem heen en de snelheid van de stroom maakte een zwiepend geluid.
3301 Getijdestromen van vuil sloegen op hem neer. Woedende stormen vuil rukten aan hem. De reden waarom hij nog steeds de Kracht beheerste, was de smet – een andere reden kon hij niet bedenken. Saidin kon veranderen en opvlammen en hem wellicht doden, maar hij zou het nooit weten.
3302 Zelfs op een afstand van vele spannen zag de duizend voet hoge, zwarte koepel er ontzaglijk uit. En de koepel groeide nog steeds. Het oppervlak leek van zwart staal te zijn, al fonkelde het niet in het licht van de middagzon. Als het al iets deed, dan was het verduisteren.
3303 Hem nu te storen, op welke manier ook, kon heel nare gevolgen hebben. Ze wierp een blik op de groeiende zwarte koepel en gromde. Hem aan dit alles te laten beginnen kon wel eens de eerste stap naar narigheid zijn geweest. Kreunend gleed Nynaeve van de grijze steen waarop ze al die tijd had gezeten.
3304 Na zoveel door haar heen te hebben gekregen, en dat urenlang, moest ze wel bijna sterven van uitputting. Cadsuane knielde naast het meisje neer en legde de zwaluw naast haar op de grond. Ze nam Nynaeves hoofd in beide handen en verminderde de hoeveelheid saidar die ze in het schild stuurde.
3305 Van hieraf kon hij, met saidin in zich, de volgende heuvelkam heel goed onderscheiden. Evenals de mensen die daar aanwezig waren. Het waren er minder dan hij had gedacht. Een vrouw deed langzaam de ronde over de heuveltop terwijl ze alle kanten opkeek, maar alle anderen zaten stil.
3306 Wat hij daarmee niet kon doen! Jammer dat hij samen met Altor vernietigd moest worden. Niettemin kon hij Callandor grijpen als Altor dood was. Niemand van de Uitverkorenen had meer dan een angreaal. Zelfs Moridin zou voor hem buigen als hij dat kristallen zwaard eenmaal had.
3307 Zacht lachend weefde hij lotsvuur. Wie zou ooit hebben gedacht dat hij uiteindelijk de held van de dag zou worden? Langzaam liep Elza over de heuveltop en nam de beboste heuvels rondom haar op. Opeens bleef ze staan toen ze een flits van beweging vanuit haar ooghoeken opving.
3308 Tijdens haar gevangenschap in de Aieltenten bij Cairhien was ze ervan doordrongen geraakt dat de aanwezigheid van de Herrezen Draak in de Laatste Slag het enige was dat belangrijk was. Dat was haar zo verblindend duidelijk geworden dat het haar verbaasde dit niet eerder te hebben ingezien.
3309 Er waren nog maar enkele uren daglicht te gaan en het bos was stil. Afgezien van de sleutel kon ze nergens iets van geleiding merken. Dat wilde niet zeggen dat er niet ergens een heel kleine hoeveelheid werd gebruikt, maar dat was niets vergeleken met de razernij die hier eerder had gewoed.
3310 Er was geen woord voor, maar zwart was hiermee vergeleken lichtgrijs. De koepel was inmiddels uitgegroeid tot een halve bol die als een berg ongeveer twee span of meer naar de hemel uitstak. Eromheen lag een dikke laag schaduw, alsof het ook het laatste licht uit de lucht opslorpte.
3311 Maar als dat gebeurde, was er geen veilige plek en geen schaduw voor de Spin om zich te verbergen. Opeens kronkelde er iets op uit dat donkere, gladde oppervlak; het leek wel een vlam, als een vlam zwarter dan zwart kon zijn, toen nog een en nog een, tot de koepel kolkte van een hels zwart vuur.
3312 De bol klapte in een tel tijd in elkaar tot een speldenpunt, tot niets. Daarna ontstond er een huilende wind, die naar de vernietigde koepel snelde en haar over de rotsgrond meesleurde, ook al klauwde ze met haar nagels wanhopig naar houvast. Ze rolde tegen bomen aan en werd in de lucht getild.
3313 Het kon geen vrouwenbeeldje meer worden genoemd. Het gezicht stond even wijs en ernstig als eerst, maar het lijf was gebroken en vertoonde bobbels aan de kant die was gesmolten. Ook de arm met de kristallen bol was gesmolten en de bol lag in scherven rond het kapotte beeldje.
3314 Her mannenbeeldje was nog heel en al in haar zadeltas opgeborgen. Ook Callandor was veilig opgeborgen. Het was maar beter geen verleidelijke voorwerpen op deze heuveltop te laten slingeren. Waar ooit Shadar Logoth had gelegen, was nu een volmaakt ronde opening in het bos.
3315 Lan leidde zijn hinkende strijdros de helling op en liet de teugels van de zwarte hengst vallen toen hij Nynaeve languit onder haar mantel op de grond zag liggen. De jonge Altor lag naast haar, ook onder zijn mantel, terwijl Min tegen hem lag aangekruld met haar hoofd op zijn borst.
3316 Alivia bleef voortdurend stomverwonderd rondkijken en haar arm bewegen, die zowel gebroken was geweest als tot het bot toe verbrand. Sarene liep wat onvast, maar dat was slechts vermoeidheid. Ze was daarginds in her bos bijna gestorven en ze had nog steeds grote ogen door die ervaring.
3317 Een zeer sterke geleidster. Almaeren, Nynaev e – Voormalige Wijsheid van Emondsveld, een Aes Sedai van de Gele Ajah. Een koppige, wilskrachtige jonge vrouw die moeilijk te overtuigen is. De sterkste wilder in eeuwen, hoewel ze haar blokkering tegen geleiden alleen kon doorbreken als ze razend werd.
3318 Heling is haar Talent; in Salidar wist ze de gestilde Logain te helen. Ook de gesuste Siuan en Leane konden na haar Heling weer geleiden, hoewel ze minder sterk waren dan voorheen. Egwene heeft haar naar Ebo Dar gezonden, waar ze haar blokkering voorgoed doorbrak en Lan huwde.
3319 De mannen van de Zwarte Toren werden voor het eerst als wapens ingezet bij Dumaisbron. Hoewel veel vrouwen vluchten als ze merken dat hun man kan geleiden, zijn er toch gehuwde mannen in de Zwarte Toren. Zij gebruiken een eigen variant op de zwaardhandbinding om een band met hun vrouw aan te gaan.
3320 Sindsdien doet ze haar uiterste best om haar man en zijn mensen te laten wennen aan hun status van edele en leenman. Ze is uitermate jaloers en heeft een afkeer van Berelain. Toen Perijn naar Caemlin en Cairhien trok omdat hij voelde dat Rhand hem nodig had, bleef zij niet achter.
3321 Gevangengenomen bij Dumaisbron en leerling van de Wijzen gemaakt. Heeft inmiddels Rhand trouw gezworen. Blauwe Ajah – Aes Sedai orde, gewijd aan het handhaven van recht en gerechtigheid. Blauwe zusters zijn vaak goede klerken en zeer bedreven in het leiden van heersers en machtigen.
3322 Zij scheren beide zijden van het hoofd kaal, waardoor een kam haar in het midden overblijft, dat in de nek vrij lang kan worden gedragen. Leden van de keizerlijke familie scheren de voorzijde van het hoofd kaal. Lange, gelakte nagels zijn eveneens een uiterlijk kenmerk van het Bloed.
3323 Leden van de keizerlijke familie hebben drie lange nagels (pink, ring en middelvinger). De lakkleur duidt stamboom of stand aan. Bond van de Rode Hand – Gedurende de Trollok oorlogen een legendarische groep helden (Shen al Calhar) waarvan de laatste sneuvelde tijdens de Slag bij Emondsveld.
3324 Lid van het Toren gezantschap dat Rhand Altor ontvoerde. Martelde Rhand dagelijks sinds hij bij een ontsnappingspoging twee van haar zwaardhanden doodde. Haar overlevende zwaardhanden zijn Rashan en Bartol. Bij Dumaisbron gevangengenomen en nu een leerling van de Wijzen.
3325 Breemwoud – Gebied van wouden en bossen ten noorden van Caemlin. Brin, Garet – Voormalig kapitein generaal van de Andoraanse koninginnegarde, die nu het leger aanvoert van de Aes Sedai die zich verzetten tegen Elaida. Wordt beschouwd als een van de grootste levende krijgsheren.
3326 Rhand ontmoette er de erfdochter Elayne en haar broer Gawein. Sinds de verdwijning van Morgase en de strijd met Rahvin verbleef Rhand regelmatig in dit paleis, waar de troon leegstaat, tot Elayne zich tot koningin uitroept. Momenteel geniet zij daarvoor nog onvoldoende steun.
3327 De profetie van Rhuidean zegt dat hij hen zal verenigen en vernietigen, op het overblijfsel van een overblijfsel na. Cauton, Mart (Martrim) – Jonge schelm uit Emondsveld, bevriend met Perijn en Rhand. Hij stal een vervloekte dolk uit Shadar Logoth, wat hem bijna noodlottig werd.
3328 Ervaren bevelhebbers als Rhuarc en heer Bashere roemen zijn tactisch inzicht en hechten grote waarde aan zijn suggesties. Toen hij tijdens de Seanchaanse invasie in Ebo Dar zijn jonge beschermeling Olver probeerde te vinden kreeg hij een ongeluk, waarvan hij langzaam herstelt.
3329 Corenne – In de Oude Spraak: Terugkeer. Seanchaans begrip dat de bezettingsmacht van de nazaten van het leger van Haviksvleugel aanduidt: een vloot van duizenden schepen met honderdduizenden soldaten, ambachtslieden en anderen die de Voorlopers zal volgen om het oude rijk op te eisen.
3330 Dievenvanger – Man in Tyr of Mayene die in opdracht en tegen betaling gestolen waar terugvindt en misdadigers vangt. Dochters van de Stilte – In de geschiedenis van de Witte Toren zijn er weggezonden vrouwen geweest die hun lot niet wilden aanvaarden en probeerden zich te verenigen.
3331 Doemkrocht – Plaats waar de Duistere gekerkerd is. Domon, Baile – Illiaanse schipper en smokkelaar. Een gedrongen, breedgeschouderde man, met lange haren en een zwarte ringbaard. Nam op zijn Schuimvlok Rhand en Mart aan boord toen die op de vlucht waren voor Trolloks.
3332 In feite hebben velen die zo aangeduid worden nooit een eed afgelegd, en de term wordt ook gebruikt voor bandieten, waarvan sommigen de naam gebruiken om schrik aan te jagen. Veel gruweldaden zijn gepleegd door mensen die zich Draakgezworenen noemen. Drakenmuur – Zie: Rug van de Wereld.
3333 Zij heeft gegronde redenen om verborgen te houden dat zij terug is in haar geboortestad. Ebo Dar – Oude havenstad aan een baai van de Zee der Stormen, ooit Barashta geheten. Hoofdstad van Altara. Op de ene oever van de Eldar wonen de welgestelden; op de andere ligt de Rahad, een rauwe volkswijk.
3334 Beide stadsdelen worden doorsneden door vele kanalen en bruggen. De stad is even legendarisch om zijn tweegevechten als om de zeden van zijn inwoonsters. Deze vrouwen zijn beleefd, maar vechten om mannen en zetten elke belediging betaald met het mes. Inmiddels veroverd door de Seanchanen.
3335 Een van de sterkste geleidsters sinds eeuwen, met een Talent voor het maken van angrealen. Haar verdwijning uit de Witte Toren verstoorde de relatie tussen de Aes Sedai en Andor. Tijdens haar jacht op leden van de Zwarte Ajah, redde ze Birgittes leven door haar als zwaardhand te binden.
3336 Belandde tijdens die jacht in Shadar Logoth. Daar probeerde Mordeth zijn lichaam over te nemen. Het wezen dat uit deze strijd voortkwam is gevaarlijker en machtiger dan Fajin en Mordeth apart waren. Hij is evenzeer een vijand van de Verzakers als van Rhand, die hij intens haat.
3337 Een kind dat uit een Speervrouwe geboren is, wordt aan een andere vrouw gegeven, zodat niemand weet wie de moeder is. Far Madding – Ooit heette deze stad in de Kintaraheuvels Aren Mador, en daarvoor Fel Moreina. Werd tijdens of vlak na het Breken gebouwd en is beschermd tegen geleiders.
3338 Feestdagen – Er zijn verschillende feestdagen die buiten de maandtelling vallen: Zonnedag (de langste dag van het jaar), het Dankdagfeest (eens in de vier jaar op de lente equinox), en het Feest van de Verlossing Aller Zielen, ook Allerzielen genoemd (eens in de tien jaar op de herfst equinox).
3339 Hoewel er vele feesten zijn die wijd en zijd gevierd worden (zoals het Lichtfeest, dat het oude jaar beëindigt en het nieuwe begint), kent elk land ook eigen feesten, net als vele dorpen en steden. De Grenslanden hebben de minste festivals en feestdagen, de steden Illian en Ebo Dar de meeste.
3340 Werd vijftien jaar geleden gedwongen afscheid te nemen van de Witte Toren, net als de andere Rode Gezetenen Lirene en Tsutama. Elaida heeft haar teruggehaald en opgedragen om met 50 zusters de Zwarte Toren te vernietigen. Ze werd gevangengenomen en door Logain gebonden.
3341 In 998 NE regeerde koning Johanin er vanuit het Jheda paleis in Jehanna. Na de komst van de Profeet werd hij afgezet en werd het land achtereenvolgens geregeerd door vier verschillende vorsten. De laatste, Alliandre, bleef aan de macht door het optreden van de Profeet te gedogen.
3342 Inmiddels als sambajan in dienst bij Perijn. Golfvrouwe – Hoofd van een Zeevolkclan. Zij benoemt een wapenmeester en stelt meestal een windvindster aan als raadsvrouwe. Herkenbaar aan een dubbel zonnescherm met gouden franje en de vele munten aan haar neusketting. Zie ook: Zeevolk.
3343 Vergezelt nu Perijn en heeft de rang van Toegewijde. Grauwheid – Aielterm voor de gesteldheid van veel Aiel na Altors onthulling dat hun voorouders strikt geweldloos leefden tot zij na het Breken gedwongen werden zichzelf te verdedigen. Sommigen gooien hun speren weg en vluchten.
3344 Tijdens de Trollok oorlogen werd ze ook de Strijdende Ajah genoemd. Groene zusters vinden dat Aes Sedai meerdere zwaardhanden mogen binden. Dit is niet alleen een persoonlijke voorkeur. De vele zwaardhanden van de Groene Ajah betekenden vaak een beslissend overwicht in de strijd.
3345 Onder leiding van Hoogvrouwe Suroth en aangevuld met rekruten uit de veroverde landen, is de Hailene veel verder gegaan dan de gestelde doelen. Zie ook: Corenne. Hand – Man of vrouw die aan het hoofd staat van de geheime dienst van een lid van de Seanchaanse keizerlijke familie.
3346 Geharde soldaten die voornamelijk worden ingezet bij snelle invallen, verrassingsaanvallen op een achterhoede en in situaties waar snelheid van belang is. Herimon, Seaine – Lugardse Gezetene voor de Witte Ajah, die Siuan Sanche voorstelde toen de stemmen in de Zaal van de Toren staakten.
3347 Dienaren en wapenknechten dragen een Gouden Hand op de schouder. Hoofdschrijver – Degene die in het paleis te Caemlin de boeken en de gelden bijhoudt voor het land. Zie ook: Norrij. Hoogheer – Hoge Tyreense edelman. Niet te verwarren met een heer van het land, die van lagere stand is.
3348 De hoogheren vormen een raad die het land bestuurt in plaats van een koning of koningin. Overigens worden Seanchaanse edelen ook aangeduid als hoogheer en hoogvrouwe. Hoorn van Valere – Doel van de Grote Jacht. Legendarische hoorn die dode helden oproept tot de strijd.
3349 Gesticht tijdens de Oorlog van de Honderd Jaren. Ze bezitten een zeer rechtlijnig geloof, en de overtuiging dat alleen zij weten wat juist is. Alles wat ze niet begrijpen, ook geleiden, wijten zij aan de Duistere. Aes Sedai en degenen die hen steunen beschouwen zij als Duistervrienden.
3350 Wie niet voldeed werd weggezonden. Een groep van deze vrouwen durfde niet naar huis vanwege de oorlogen en vluchtte zover mogelijk van het strijdtoneel naar Barashta, een stad die dichtbij het huidige Ebo Dar lag. Zij noemden zichzelf de Kinne en hielden hun bestaan geheim.
3351 In de loop der tijd kregen ze ook contacten met weglopers, en hoewel de exacte reden onbekend is begonnen ze ook weglopers op te nemen. Ze deden grote moeite om deze meisjes onwetend te houden over de Kinne totdat ze er zeker van waren dat de Aes Sedai hen niet meer zouden terugvinden.
3352 De gebundelde stroom is minder sterk dan de som der individuele stromen, maar wordt door degene die de koppeling leidt veel preciezer en met meer effect gericht dan individuele stromen. Hoewel er mannen binnen een cirkel gehaald kunnen worden, kunnen slechts vrouwen er één vormen.
3353 Manetheren – Koninkrijk dat enkele eeuwen na het Breken de aanzet gaf voor het Covenant van de Tien Naties. Lag oostelijk van de Mistbergen en zuidelijk van Aridhol. De hoofdstad droeg dezelfde naam. Zowel stad als natie werd tijdens de Trollok oorlogen volledig verwoest.
3354 Waarheen een schip zeilt is geheel en al aan de zeilvrouwe, maar omdat handels en geldzaken behartigd worden door de vrachtmeester (of, op een hoger niveau, door de wapenmeester of de Meester der Klingen), is een grote mate van samenwerking vereist. Zie: Zeevolk, Zeevolk hiërarchie.
3355 Omdat het uit stam of sibbe treden onder de Aiel taboe is, weigerden de krijgsgenootschappen van de Shaido deze mannen op te nemen en vormden zij een eigen genootschap. Merrilin, Thom (Thomdril) – Bijgenaamd de Grijze Vos. Tot hij in ongenade viel, hofbard en minnaar van Morgase.
3356 Myrddraal – Schaduwgebroed, aanvoerders van Trolloks. Om de beestachtige Trolloks te scheppen werden mensen en dieren gekruist. Myrddraal zijn verwrongen afstammelingen van Trolloks, waarin de menselijke trekken weer zichtbaar worden, hoewel misvormd door het kwaad dat de Trolloks schiep.
3357 Ze hebben geen ogen, maar zien toch even scherp als adelaars. Myrddraal hebben bepaalde krachten die van de Duistere stammen, zoals het vermogen verlammende angst op te wekken en zich via schaduwen te verplaatsen. Afgezien van hun vrees voor stromend water hebben ze maar weinig zwakten.
3358 Het Naaikransje bestaat uit de dertien oudste Kinsvrouwen in Ebo Dar en hun leidster is de Oudste. Volgens de regels moeten ze aftreden wanneer het tijd is om Ebo Dar te verlaten, maar zolang ze er wonen, hebben ze een status die een Amyrlin hen zou benijden. Zie: Kinne.
3359 In aanleg een sterke geleider, maar zijn vermogen is nog niet tot volle wasdom gekomen. Na Dumaisbron benoemde Rhand hem tot lid van zijn gevolg en nam hij deel aan de bevrijding van Illian en de strijd tegen de Seanchanen. Rhand vertrouwde hem de taak toe om Callandor op te halen uit de Steen.
3360 Novice – Beginnende geleidster die bij de Aes Sedai met saidin leert omgaan. Van oudsher werd een deel van de Novices na vijf tot tien studiejaren Aanvaarde en het duurde even lang voor een deel daarvan Aes Sedai werd. Wie niet voldeed werd weggezonden en alleen jonge geleidsters werden toegelaten.
3361 Egwene Alveren meent dat het al eeuwen krimpende aantal Aes Sedai aan deze gebruiken te wijten is. Zij wil alle geleidsters aan de Toren binden: oud of jong, windvindster, wilder of Wijze. Het bericht dat zij heeft doen uitgaan heeft een enorme toeloop van vrouwen veroorzaakt.
3362 Veel van hun bouwsels zijn verdwenen, maar de Ogier treuren vooral over de teloorgang van hun wonderschone Gaarden. Olver – Negenjarige Cairhiense jongen die zijn vader verloor in de strijd tegen de Aiel en zijn moeder tijdens hun vlucht kwijtraakte. In Maerone ontfermde Mart zich over hem.
3363 Nieuwe naties werden gevormd. Grote delen van de wereld raakten ontvolkt, vooral de landen tussen de Arythische Oceaan en de Aielwoestenij, van de Zee der Stormen tot aan de Verwording. De verwoesting was zo volkomen dat er uit die tijd slechts spaarzame gegevens resten.
3364 Oorlog van de Schaduw – Ook: Oorlog van Kracht. Begon na de poging om de Duistere te bevrijden en omvatte spoedig de gehele wereld. Een wereld die zelfs de herinnering aan strijd vergeten was, herontdekte elk facet ervan, vaak verergerd door de invloed van de Duistere.
3365 Ten tijde van de inval op de Kop van Toman favoriet voor de opvolging. Haar wapen toont twee gouden leeuwen die een antieke strijdwagen trekken. Pardon – Bekendmaking van Rhand Altor na zijn overwinning op Rahvin in Andor dat in de gebieden die hij beheerst, elke geleider veilig zal zijn.
3366 Sinds de Oorlog van de Schaduw besmet door de Duistere, waardoor elke geleider uiteindelijk gek wordt en sterft. Sambajan – Heeft samen met de satajane de dagelijkse leiding in een burcht in de Grenslanden. Sammael – In Shadar Logoth verdwenen Verzaker, naar men aanneemt dood.
3367 Seanchanen – Afstammelingen van de legers die Artur Haviksvleugel over de Arvthische Oceaan stuurde. Hun keizerrijk, geregeerd vanuit het Hof van de Negen Manen, kent een zeer strikte verdeling in rangen en standen. Elke geleidster wordt er beteugeld en elke geleider gedood.
3368 Tijdens de Trollok oorlogen nam het kwaad van Mashadar de stad over. Sindsdien mijdt men de plaats, ondanks zijn onmetelijke schatten. Voorwerpen uit deze stad binden hun bezitter waarna deze uiteindelijk wordt overgenomen door Mashadar. Mart is maar net ontsnapt aan dit lot.
3369 Trad na Nynaeves Heling, die haar vermogen gedeeltelijk herstelde, toe tot de Groene Ajah. Geniet door haar geringe vermogen en bizarre gedrag (een wisseling van Ajah is zonder precedent) weinig aanzien. Ze is Egwene volledig trouw, maar doet net of ze een vete met Siuan heeft.
3370 Het begrip familie dient breed geïnterpreteerd te worden. Sisnera, Darlin – Tyreense hoogheer die met Tedosian en Estanda in opstand kwam tegen de Herrezen Draak en zich met hun legers in de wildernis van Haddon Mir terugtrok. Reisde met een klein gevolg naar de Cairhiense rebellen voor overleg.
3371 Na tevergeefs talloze malen aangevallen en belegerd te zijn, werd de Steen in een nacht veroverd door de Herrezen Draak en een paar honderd Aiel. Hiermee werden twee voorspellingen uit de Karaethon Reeks vervuld. Stillen – Daad waarmee een man van de Ware Bron wordt afgesneden.
3372 Een gestilde kan de Ware Bron voelen maar niet meer aanraken. De waanzin verdwijnt niet, maar neemt niet meer toe. Als tijdig wordt ingegrepen, kan de rottings dood worden afgewend. Gestilden verliezen echter hun levenslust; ook zij die geen zelfmoord plegen, sterven gewoonlijk binnen enkele jaren.
3373 Sussen – Daad waarmee dertien Aes Sedai een vrouw van de Ware Bron afsnijden, zodat ze de Ene Kracht nog wel kan voelen maar niet meer kan geleiden. Hoort vooraf te worden gegaan door een proces en een veroordeling. Novices van de Witte Toren kunnen de namen en misdaden van alle gesusten opzeggen.
3374 Vond als arme vluchtelinge het geluk bij Langwin Dorn, het soort man dat ze vroeger door dienaren uit haar ogen liet slaan. Taborwin, Dobraine – Cairhiense edelman en Hoogzetel van zijn huis. Hij is een ervaren legeraanvoerder die zijn eed van trouw nakomt, zoals hij bij Dumaisbron bewees.
3375 Vele Talenten zijn nu nog slechts bekend bij een naam of vage omschrijving. Andere, zoals Reizen (verplaatsing zonder tussenliggende ruimte te doorkruisen) zijn herontdekt. Weer andere, zoals Voorspellen (de gave toekomstige gebeurtenissen te voorspellen), zijn zeldzaam.
3376 En sommige, zoals Delven (de gave om ertsen in de bodem aan te wijzen en eraan te onttrekken), zijn al zo lang verloren dat ze inmiddels gebruikt worden om een ander Talent aan te duiden. Het vermogen om met de Ene Kracht iemands gezondheidstoestand vast te stellen wordt nu ook Delven genoemd.
3377 Tijd van Waanzin – Periode nadat de tegenaanval van de Duistere een smet bracht over de mannelijke helft van de Ware Bron. De mannelijke Aes Sedai werden krankzinnig en braken de wereld. Men neemt aan dat het bijna honderd jaar duurde voordat de laatste geleider stierf.
3378 Afgezien van haar schoonheid en vaardigheid met de boog heeft ze weinig gemeen met de verhalen. In Caemlin heeft Elayne haar hoofd van de koninginnegarde gemaakt en haar het landgoed Trahelion geschonken, waardoor ze nu een edelvrouwe is. Traighan, Seonid – Cairhiense Aes Sedai van de Groene Ajah.
3379 Trollok legers trokken plunderend, moordend en verwoestend rond. Uiteindelijk werden ze verslagen en teruggedreven naar de Verwoeste Landen. Verschillende naties bestonden toen echter niet meer en andere waren vrijwel ontvolkt. Alle annalen uit die tijd zijn incompleet.
3380 Sindsdien willen de inwoners hem als hun leenheer en voeren zij de oude banier van Manetheren. Uit de omliggende gebieden is er een grote toestroom van vluchtelingen die nieuwe gebruiken introduceren. Zie ook: Manetheren. Tyr – Natie aan de Zee der Stormen, de eerste die door Rhand veroverd werd.
3381 Acht het afbranden van een schuur de beste manier om ratten te verjagen. Beschouwt zichzelf als een praktisch man die elk voordeel benut dat op zijn weg komt. Naar zijn overtuiging is Rhand Altor slechts een speelpop van de Witte Toren die waarschijnlijk niet eens kan geleiden.
3382 Valse Draak – Van tijd tot tijd beweren mannen de Herrezen Draak te zijn. Sommigen kregen zoveel volgelingen dat er oorlogen uitbraken die vele landen troffen. Enkelen konden geleiden, de meesten niet. Allen zijn gevangengezet, gestild of gedood zonder dat de Voorspellingen van de Draak uitkwamen.
3383 Een Waarheidsspreker heeft een hogere rang dan een Zoeker. Wapenknechten – Krijgslieden die trouw hebben gezworen aan een bepaalde heer of vrouwe. Ware Bron – Drijvende kracht van het Al, die het Rad des Tijds doet draaien. Bestaat uiteen mannelijk (saidin) en een vrouwelijk deel (saidar).
3384 Vele Wijzen kunnen geleiden; ze vinden elke Aielvrouw die de gave is aangeboren, en de meesten die het kunnen leren. Onder de Aiel was het taboe om uit te spreken dat Wijzen kunnen geleiden en Wijzen vermeden elk contact met Aes Sedai, in nog sterkere mate dan andere Aiel.
3385 Hun gave om ziekten en verwondingen te genezen is tot in de Grenslanden bekend. Hoewel is opgemerkt dat vele Wijzevrouwen niet uit Altara kwamen, wist vrijwel niemand dat alle Wijzevrouwen in feite Kinsvrouwen zijn en dat hun kruiden en smeersels verhullen dat ze Heling toepassen.
3386 Toen de Kinne Ebo Dar ontvluchtte, tijdens de Seanchaanse invasie, bleef er geen Wijzevrouw achter in de stad. Wilder – Vrouw die geheel zelfstandig heeft leren geleiden; slechts een op de vier overleeft dit. Gewoonlijk hebben deze vrouwen onbewuste blokkeringen en ontkennen ze hun gave.
3387 Voor dat laatste dient elke aanwezige Gezetene te gaan staan; de aanwezigheid van minstens elf Gezetenen en een van elke Ajah is vereist. Hierop is een uitzondering: als wordt gestemd over het afzetten van een Amyrlin of Hoedster. Dan wordt de Ajah van waaruit zij verheven werd achteraf ingelicht.
3388 Ook de mindere overeenstemming vereist elf Gezetenen, maar slechts twee derde van hen hoeft op te staan. Bovendien moeten niet alle Ajahs vertegenwoordigd zijn, tenzij de Witte Toren de oorlog verklaart, een van de zaken waarvan velen aannemen dat meerdere overeenstemming nodig is.
3389 De Amyrlin mag Gezetenen opdragen hun zetels op te geven en aan deze oproep dient gevolg gegeven te worden. Dit komt zelden voor, want niets verhindert een Ajah om dezelfde Gezetene te kiezen, behalve het gebruik dat zusters niet meer in de Zaal dienen nadat ze die verlaten hebben.
3390 De Windvindster van de Vrouwe der Schepen beveelt alle windvindsters van golfvrouwes, die op hun beurt alle windvindsters van hun clan bevelen. Rangen zijn niet erfelijk onder het Zeevolk. Golfvrouwes hebben veel macht, maar worden gekozen door de oudste zeilvrouwes, de Eerste Twaalf van hun clan.
3391 Door de binding krijgt de zwaardhand het vermogen om snel te genezen en lang zonder voedsel, water of rust te kunnen. Ook kan hij op afstand de smet van de Duistere bespeuren. De binding maakt ook dat Aes Sedai en zwaardhand elkaars gevoelens en lichamelijke staat aanvoelen.
3392 De Aes Sedai weet dat haar zwaardhand leeft, hoe ver hij ook weg is, en wanneer hij sterft, zal ze het moment en de wijze van zijn dood weten. Volgens de meeste Ajahs mag een Aes Sedai één zwaardhand binden, maar de Rode weigert het te doen, terwijl Groenen zoveel zwaardhanden binden als ze willen.
3393 Déze wereld hoorde nergens bij. Een wereld, geheel in zichzelf besloten, die in zekere zin zelfs geen deel uitmaakte van het melkwegstelsel; haar baan boorde in zijn vrije val dwars door de galactische ruimte heen, als een spijker die door een rond houten tafelblad wordt geslagen.
3394 Van niets maakte ze deel uit. En dat niets was heel dichtbij. Tijdens de dageraad van de menselijke geschiedenis was deze eenzame planeet door een gordijn van interstellair stof heen gedrongen dat een klein, onbetekenend gebied aan de bovenrand van de grote lens van de melkweg bedekte.
3395 Een oorlogsschip, de Mao Tse Toeng geheten, zwaar beschadigd tijdens de aanval op de Hrangrans – de bemanning dood op hun posten, terwijl de motoren om beurten in en uit ruimteversnelling schoten – was het eerste schip uit het mensenrijk dat achter de Sluier der Verlokking verzeild raakte.
3396 Haar Schaduwjager cirkelde een standaarddag lang om de donkere planeet heen tijdens het generatielange interregnum dat op de ineenstorting volgde. De zwerver had Celia niets te bieden, slechts rotsen en ijs en eindeloze nacht. Het duurde dan ook niet lang voor ze weer verder ging.
3397 Worlorn noemde ze hem, maar ze vertelde nooit waarom, of wat het betekende, en bij Worlorn bleef het. En Celia reisde verder naar andere werelden en andere verhalen. Kleronomas was de volgende bezoeker, in ni 46. Zijn onder zoeksschip vloog er een paar maal langs en bracht de woestenijen in kaart.
3398 Of dat waar is? Waarschijnlijk niet. Iedere wereld in het mensenrijk kent wel een verhaal over Tomo en Walberg, maar het Dromende Hoertje is nooit teruggekomen, dus wie kan zeggen waar het ruimtescheepje is geland? De volgende vermeldingen hadden meer van feiten weg en minder van geruchten.
3399 Het sterrenbeeld dat Het Vuurwiel heette, verlichtte de hemel van alle buitenwerelden; het wonderbaarlijke schijnsel drong zelfs door tot de Oude Aarde. Het centrum van de formatie was een rode superreus, de Naaf, het Helleoog, de Dikke Duivel – de reus had een heleboel namen.
3400 De mensen van Hoog Kavalaan hadden de supervisie, omdat Hoog Kavalaan aanspraak maakte op de zwerfplaneet. De worsteling duurde meer dan een halve eeuw en degenen die daarbij omkwamen zijn voor het nageslacht van de Marge nog steeds halve legenden. Maar ten slotte was Worlorn getemd.
3401 In ni 589 ging het Festival van de Marge van start, terwijl de Dikke Duivel een kwart van de hemel in beslag nam, met zijn kinderen stralend om zich heen. Op die eerste dag lieten de Toberianen hun stratoschilden blinken zodat de wolken en het zonlicht in caleidoscopische figuren dooreenliepen.
3402 Alle contouren waren duidelijk verlicht, want de maan van Braque stond aan de hemel, groot als een vuist en heel helder. Daarachter heerste stilte en mistige duisternis, een onveranderlijk gordijn dat de sterren verderop verborgen hield. Een wolk van stof en gas, dacht hij.
3403 Het kleinood was precies zoals Dirk het zich herinnerde: van een diep rood, doorsneden met dunne zwarte lijnen; het had de vorm van een traan. Hij kon zich de dag herinneren dat de esper het voor hen had geslepen toen ze terug waren op Avalon. Na een hele poos raakte hij het aan.
3404 Het voelde glad en heel koud aan tegen zijn vingertop en hij hoorde het diep binnen in zijn hoofd fluisteren. Gedachten en beloften die hij niet vergeten was. Hij was zonder een bepaalde bedoeling op Braque, en hij was er nooit achter gekomen hoe ze hem gevonden hadden.
3405 Hij kon natuurlijk niet weggaan. Hij had nog nauwelijks de tijd gevonden om Braque te zien, hij had zijn eigen leven, had belangrijke dingen te doen. Na al die jaren kon Gwen met geen mogelijkheid van hem verwachten dat hij zich weer zou inschepen naar de buitenwerelden.
3406 Hij zou het ding uit het raam gooien, besloot hij, in het donkere water van het kanaal, weg ermee, en met alles wat het inhield. Maar eenmaal in zijn vuist werd het kleinood een hel van ijs en staken de herinneringen als messen. Omdat ze je nodig heeft, fluisterde het juweel.
3407 Omdat je het beloofde. Zijn hand bewoog niet. Zijn vuist bleef gesloten. De kou tegen de palm van zijn hand veranderde van pijn in gevoelloosheid. Die andere Dirk, die jongere man, Gwens Dirk. Hij had beloften gedaan. Maar zij ook, herinnerde hij zich. Lang geleden op Avalon.
3408 Het blijft misschien niet zo, had hij tegen haar gezegd, een oud volkslied aanhalend. Daarom hadden ze elkaar beloofd: stuur dit aandenken, dan zal ik komen. Het doet er niet toe waar ik ben of wanneer, of wat er tussen ons is voorgevallen. Ik zal komen en geen vragen stellen.
3409 Toch had ze dat nu gedaan. Zou ze werkelijk verwachten dat hij kwam? En hij besefte treurig dat de man die hij toen geweest was, dat die man naar haar toe zou gaan, ongeacht hoe groot zijn haat of liefde – voor haar was. Maar de dwaas van vroeger was dood en begraven.
3410 Het neemt een groot deel van een mensenleven in beslag om van het ene einde van het mensenrijk naar het andere te komen, en het mensenrijk – de verspreide werelden van de mensheid en de nog grotere leegte daartussenin – beslaat maar een minuscuul deel van het melkwegstelsel.
3411 Daarna, wist Dirk, zou de Huivering nog verder gaan, naar Hoog Kavalaan en ni Emerel en de Laatste Sterren, voordat het schip op zijn doodsaaie route zou terugkeren. De ruimtehaven was destijds opgezet voor twintig schepen per dag, maar er ging er nu hoogstens nog één per maand.
3412 Ze waren er, ze wachtten hem vlak achter de hoofduitgang op, min of meer zoals hij had verwacht. De kapitein van de Huivering was op laserkracht verder gevlogen zodra het schip vanuit versnelling in de normale ruimte was opgedoken. Gwen Delvano kwam hem dus afhalen, zoals hij gevraagd had.
3413 Toen glimlachte hij weer, ze kwam naar hem toe en ze omhelsden elkaar. De andere man, de vreemdeling, stond erbij en keek toe zonder een spoor van verlegenheid. Het was maar een korte omhelzing. Dirk had zijn armen nauwelijks om haar heen geslagen of Gwen trok zich alweer terug.
3414 De man kwam naar voren en maakte een beleefde buiging. Hij was kort, mollig en hoogblond – zijn haar leek bijna wit – en hij droeg een fel gekleurd kunstzijden pak, een en al groen met geel, en een piepklein, zwart, gebreid mutsje, dat ondanks de buiging op zijn plaats bleef.
3415 Hij begon zich af te vragen wie Arkin Ruark eigenlijk was en of zijn relatie met Gwen wel helemaal was zoals ze zeiden. Maar ze hadden er ook nog nauwelijks iets over gezegd. Niet wetend wat hij ervan moest zeggen of denken, haalde hij zijn schouders op en liep achter hen aan naar hun luchtwagen.
3416 Toen ze het voertuig bereikten, schrok Dirk wat terug. Hij had op zijn reizen allerlei soorten luchtwagens meegemaakt maar nog nooit een als deze; reusachtig en staalgrijs, met gekromde, driekantige, zware vleugels; het leek wel een levend wezen, een grote vliegende manta van metaal.
3417 De haven beneden hen was helder verlicht op de plaats waar de Huivering van Vergeten Vijanden tussen de kleinere ruimteschepen in lag, maar verder overal schemerig. Rondom heerste duisternis tot aan de onzichtbare horizon waar de zwarte grond overging in nog zwartere lucht.
3418 Dit was de Marge, met daarboven de intergalactische ruimte en daaronder het schemerige gordijn van de Sluier der Verlokking, en de wereld leek eenzamer dan Dirk ooit had gedacht. Ruark had zich al pruttelend ingetoomd, en lange tijd heerste er in de wagen een geladen stilte.
3419 Dirk voelde hem door zijn dunne Braque kleren snijden. Even vroeg hij zich af waarom de wagen geen doorzichtig dakscherm had, in plaats van alleen een dunne voorruit waar ze nauwelijks iets aan hadden. Toen kruiste hij zijn armen strak voor zijn borst en kroop zo diep mogelijk weg in zijn stoel.
3420 Er moest toch een reden zijn waarom ze hem had laten komen; die zou ze hem vast nog wel uitleggen. En hij had toch echt niet kunnen verwachten dat ze alleen zou zijn. Bij zijn aankomst hier had hij zelfs heel even gedacht dat Ruark misschien... en dat had hem niet gestoord.
3421 Ze waren vreemden voor elkaar. Hij zat weggedoken in zijn stoel, alleen met zijn gedachten, terwijl een koude wind over zijn gezicht streek. Op Braque had hij om een of andere reden gedacht dat het fluisterjuweel betekende dat ze hem terugriep, dat ze weer naar hem verlangde.
3422 En dat was helemaal niet waar het om ging, besefte hij. Stuur dit aandenken, en ik zal komen, en er zullen geen vragen zijn. Dat was de belofte, de enige belofte. Meer niet. Hij werd kwaad. Waarom deed ze hem dit aan? Ze had het juweel vastgehouden en zijn gevoelens gepeild.
3423 Hoog op een van de pieken was een sprankje bloedrood licht te zien dat groter werd naarmate ze dichterbij kwamen. Het licht werd groter en hoger, hoewel niet stralender; de kleur bleef van een somber, dreigend rood dat Dirk om de een of andere reden aan het fluister juweel deed denken.
3424 Terwijl ze bleef zweven en langzaam het zwaarte krachtrooster liet wegvallen om te kunnen landen, zag Dirk twee andere wagens op de landingsplaats onder hen: een gestroomlijnde gele druppel en een ontzagwekkend, oud militair toestel dat oogde als een overgebleven stuk eeuwenoud oorlogsmaterieel.
3425 Uren gingen voorbij. Toen stond Dirk op en kleedde zich aan, stak het juweel in zijn zak en ging in zijn eentje naar buiten om naar het opgaan van het Wiel te kijken. Ruark sliep vast, maar hij had de deurcode op Dirk afgestemd, zodat het niet moeilijk was om naar binnen of naar buiten te gaan.
3426 Enkele minuten later verscheen er een tweede, iets groter en lichter, aan een ander deel van de horizon. Maar hoewel ze zichtbaar helderder waren dan sterren, verspreidden ze samen minder licht dan de ronde maan van Braque. Korte tijd later begon de Naaf boven de Meent uit te klimmen.
3427 Eerst was er slechts een streep dofrood licht die opging in de gewone ochtendschemering. Maar het licht groeide gestaag, totdat Dirk ten slotte zag dat het geen weerschijn was maar de kruin van een enorme, rode zon, die de wereld karmozijnrood kleurde. Hij keek naar de straten beneden.
3428 Naargeestigheid bedekte de stad als een grauwige lijkwade met een zweem verwassen rood erin. In het koude, zwakke licht was de nachtelijke gloed helemaal uitgedoofd en de stille straten ademden dood en verlatenheid. Op Worlorn was de dag aangebroken. Toch schemerde het nog.
3429 De andere worden kleiner en verwijderen zich. De Duivel zelf kijkt nog neer op Worlorn, maar zijn licht is erg rood en verliest aan kracht. Dus leeft Worlorn in een langzaam vervagende zonsondergang. Nog een paar jaar en de zeven zonnen zijn tot zeven sterren verschrompeld en het ijs komt terug.
3430 En om beide onderarmen – donkere onderarmen, bedekt met fijn, zwart haar – droeg hij armbanden, allebei massief. Jade met zilver om zijn linkerarm, zwart ijzer met rode gloeisteen om zijn rechterarm. Dirk bleef roerloos zitten op de vleugel van de luchtwagen. De man keek op hem neer.
3431 Dirk kende dit gebaar ergens van. Hij stond op en drukte zijn eigen handpalmen tegen die van de Kavalaar. Terwijl hij dit deed, zag hij nog iets anders. Jaan droeg een riem van zwart geolied metaal en een laserpistool op zijn heup. Vikary ving zijn blik op en glimlachte.
3432 Het is een gewoonte waar wij prijs op stellen. Ik hoop dat je niet zo geschokt en bevooroordeeld bent als Gwens vriend, de Kimdissi. Maar als dat wel zo is, ligt dat aan jou, niet aan ons. Larteyn is een deel van Hoog Kavalaan en je kunt niet verwachten dat jullie cultuur zich aan de onze aanpast.
3433 De wirwar werelden, de warboel werelden. Een uitdrukking die ik tijdens mijn studietijd op Avalon heb overgenomen van de Wolfmensen in mijn kennissenkring. Het heeft betrekking op de sterrensfeer tussen de buitenwerelden en de eerste en tweede generatiekolonies bij de Oude Aarde.
3434 Vikary leidde Dirk erlangs over een enorm, diepzwart tapijt, naar een eetkamer die bijna net zo groot was. Dirk ging op een houten stoel met een hoge rug zitten, waarvan er twaalf om de lange tafel stonden, terwijl zijn gastheer wegliep om hem van eten en gezelschap te voorzien.
3435 Hij was nog nauwelijks weg toen er een andere deur openging en Gwen met een slaperige glimlach binnenkwam. Ze droeg een oude haarband, een verschoten broek en een vormeloos groen jak met wijde mouwen. Hij kon de glinstering van de zware armband van zilver en jade om haar linkerarm zien.
3436 Toen schonk hij zijn eigen bier in. Een ogenblik later was Vikary terug. Hij ging zitten, nam een slok uit zijn kroes en ze begonnen te eten. Dirk merkte algauw dat hij bier bij het ontbijt wel kon waarderen. De crackers, dik besmeerd met de zoete pastei, waren ook lekker.
3437 Maar Garse Janacek, die veel rechter zat dan Vikary en niet krabde en de formele Kavalaanse manier van spreken aanhield, maakte veel meer een natuurlijke ontspannen indruk, alsof hij plezier had in de beperkingen die zijn samenleving hem oplegde en er niet over piekerde zich daaruit te bevrijden.
3438 De Prometheanen hebben er juist voor gezorgd dat te voorkomen. De leiders – zoals je weet zijn die vrij normaal, alleen licht gewijzigd zodat ze een langere levensduur hebben en zo – wel, de leiders ondernemen geregeld rooftochten naar Rhiannon en Thisrock. Voor gewone Aardnormale wezens.
3439 Zelfs nu nog kunnen de buitenwerelden zich op minder dan twaalf ecologen onder hun wetenschappers beroemen. Toen het Festival kwam, werden er op Worlorn levensvormen van veertien verschillende werelden uitgezet zonder dat er bij hun mogelijke interactie werd stilgestaan.
3440 De resultaten kunnen speciaal van belang zijn voor de boeren op alle buitenwerelden. Ze zullen te weten komen welke flora en fauna van de Marge veilig geïmporteerd kunnen worden naar hun thuiswerelden en onder welke condities, en ook welke soorten een ecosysteem verpesten.
3441 IJzerjade is altijd anders geweest. Er bestaat een oude mythe uit de tijd dat Kay Ijzersmid en zijn teyn, Roland Wolf jade, in de Lameraanheuvels alleen tegen een leger van demonen vochten. Kay was gevallen en Roland, die hem trachtte te beschermen, verzwakte ook steeds meer.
3442 Hongerig vielen ze op het leger demonen aan en vraten die op met huid en haar, maar Kay en Roland lieten ze in leven. Later, toen die teyn en teyn hun grot met vrouwen vonden en de stichters werden van de eerste IJzerjade vestiging, werden de banshees hun broederdieren en hun embleem.
3443 Terwijl ze ze op de grond uitspreidde, kon Dirk de lijnen van het zwaartekrachtrooster zien, ingebouwd aan de onderkant. Hij stapte op een van de schuivers, waarbij hij zijn voeten voorzichtig neerzette, en bemerkte dat de metalen zolen stevig op hun plaats klikten toen het platform hard werd.
3444 Schaterlachend steeg hij verder op, bungelend onderaan zijn platform. Gwen kwam hem achterna, staande op haar platform; in de schemerwind steeg ze op met een bedrevenheid die een lange ervaring verried, als een djinn uit de buitenwerelden die zweefde op de restanten van een zilveren tapijt.
3445 Tegen de tijd dat ze Dirk bereikte, had hij lang genoeg gespeeld met de bediening van de lucht schuiver om weer recht overeind te komen, maar toch zwaaide hij nog heen en weer en deed verwoede pogingen in balans te blijven. In tegenstelling tot ruimtewagens hadden luchtschuivers geen gyroscoop.
3446 Meer had hij niet nodig om opnieuw een buiteling te maken, en hij begon in woeste cirkels door de hemel boven Larteyn rond te schieten. Gwen kwam achter hem aan en schreeuwde iets. Dirk knipperde met zijn ogen en zag dat hij bijna tegen een hoge, ebbenhouten toren was opgebotst.
3447 Hij had ten slotte een schijn van evenwicht gevonden, hoewel de manier waarop hij zijn armen uitgespreid hield duidelijk maakte dat het nog maar twijfelachtig was of hij dat kon handhaven. Gwen liet zich tot op zijn hoogte zakken en kwam naast hem vliegen, zelfverzekerd en rustig.
3448 Daar zag hij iets van een rivier, een kronkelend lint van donker water in het flauw verlichte groen van de bossen. Toen begon hij duizelig te worden, zijn handen verkrampten en weer draaide hij ondersteboven. Deze keer dook Gwen onder hem door. Weer kruiste ze haar armen en grijnsde naar hem.
3449 Ze vlogen er samen op af en stegen steeds verder op, totdat ze zich een heel eind boven het Vuurfort bevonden, hoog genoeg om over de pieken heen te komen. Dat was maximale hoogte voor een luchtschuiver; een luchtwagen kwam daar natuurlijk ver bovenuit. Maar Dirk vond dit hoog genoeg.
3450 Eikaars hand vasthoudend, zo nu en dan iets tegen elkaar schreeuwend en laverend in de wind, vlogen Gwen en Dirk over een berg heen en langs de helling aan de andere kant omlaag naar een schaduwrijke, rotsige vallei, en daarna omhoog en omlaag over de volgende berg, en de daaropvolgende.
3451 Hij knikte en ze begonnen een langzame afdaling naar het warrige, donkere groen van de bossen beneden hen. Ze waren al meer dan een uur onderweg. Dirk was half verdoofd door de bijtende wind van Worlorn, en het grootste deel van zijn lichaam protesteerde tegen deze mishandeling.
3452 Dirk, die bang was dat hij te hard zou neerkomen en een been breken, schakelde iets te vroeg het zwaartekrachtrooster uit en viel de laatste meter. Gwen hielp hem zijn laarzen los te maken van de luchtschuiver en samen borstelden ze het vochtige zand en mos van zijn pak en uit zijn haar.
3453 Ze staarde lang in de verte, bewegingloos, op een korte huivering van de kou na. Dirk zag hoe haar kleding langzaam verkleurde tot een vlekkerig vuilwit en groen om zich aan te passen aan de tint van de grond waarop ze zaten. Ten slotte stak hij een arm uit en raakte haar onzeker aan.
3454 Je begrijpt het niet. Je begrijpt het nooit. Het ging steeds meer voor me betekenen, Dirk. Steeds meer en meer, en de dingen die die naam mij zei, waren geen goede dingen. Dat heb ik je toen al geprobeerd uit te leggen. Maar dat is al zo lang geleden. Ik was jonger, een kind nog.
3455 Hij kan Jaan Vikary zijn voor een Wolfmanvriend op Avalon, en hoog IJzerjade in de vergaderingen van het Gezelschap. En dan nog Riv als teken van waardigheid en Wolf in oorlogstijd en nog een andere naam in bed, een heel persoonlijke naam. En dat heeft iets juists, want hij is al die namen.
3456 Vikary is een zelfbedachte naam die hij aannam in zijn puberteit. Alle Kavalaren nemen zulke namen aan, meestal van hoogbonders die ze bewonderen, of van mythische figuren, of van hun persoonlijke helden. Heel wat familienamen, afkomstig van de Oude Aarde, zijn op die manier blijven voortbestaan.
3457 De eyn kethi zijn de vrouwen die de kinderen baren, de eeuwige moeders van de vestiging, en een normaal kind wordt geacht zo min mogelijk met hen om te gaan. Toen Jaan ouder werd, bracht hij al zijn tijd in zijn eentje door, op zoek naar grotten en verlaten mijnen in de bergen.
3458 Op veilige afstand van zijn vestigingsbroeders. Ik geef hem geen ongelijk. Hij was altijd het slachtoffer van plagerijen en had in wezen geen vrienden totdat hij Garse ontmoette. Die is een stuk jonger, maar toch trad hij in een later stadium van zijn kindertijd als Jaans beschermer op.
3459 Dus plakte Jaan de namen aan elkaar en goochelde net zo lang met de klank ervan tot het resultaat leek op een familienaam van de Oude Aarde. De hoogbonders accepteerden die naam zonder bedenkingen. Het was toch maar zijn zelfgekozen naam, het minst belangrijke deel van zijn identiteit.
3460 Dat zei je telkens opnieuw. Je noemde mij zo vaak bij die namen, net zo vaak als je Gwen tegen me zei, maar je had gelijk. Het waren jouw namen voor mij. Ja, en ik vond het prettig. Wat wist ik van namen of naamgeving? Jenny is best mooi en Guinevere heeft een legendarische glans.
3461 Wat wist ik nu helemaal? Maar ik werd wijzer, hoewel ik het nooit onder woorden kon brengen. Het probleem was dat jij van Jenny hield, maar dat ik Jenny niet was. Gebaseerd op mij misschien, maar grotendeels een fantoom, een wens, een droom die je voor jezelf geschapen had.
3462 Ik wilde dat je van mij hield, niet van haar. Ik was Gwen Delvano en ik wilde de beste Gwen Delvano zijn die ik maar kon zijn, maar desondanks mijzelf blijven. Ik vocht ertegen om Jenny te zijn en jij vocht om haar te behouden, en je hebt het nooit begrepen. En daarom heb ik je verlaten.
3463 Zeven jaar lang was hem dat niet gelukt, maar nu, plotseling, voelde hij aan wat ze bedoelde. Dit was dus de reden, dacht hij, waarom ze hem het fluister juweel had gezonden. Niet om hem terug te roepen, dat niet. Maar om hem eindelijk te vertellen waarom ze hem had weggestuurd.
3464 Ik ben het nooit vergeten en ik kan me niet voorstellen dat jij het wel vergeten bent. Ik heb er door de jaren heen over nagedacht. Zolang het goed was tussen ons, was het ook erg goed, dacht ik steeds maar. Hoe heeft het dan mis kunnen gaan? Het beangstigde me, Dirk. Het beangstigde me echt.
3465 Maar je bent lang weggeweest. Oefen geen druk op me uit. Juist nu heb ik een vriend nodig. Ik praat met Arkin, en hij luistert wel en doet zijn best, maar hij kan me niet veel hulp bieden. Hij is er te veel bij betrokken, hij heeft geen zicht op de Kavalaren en hun cultuur.
3466 Hij sloeg het water gade; overdekt met een laagje zwammen lag het erbij als een brei, en zijn gedachten zwierven terug naar het kanaal op Braque. Dan had ze hem dus toch nodig, dacht hij. Misschien was het anders dan hij gehoopt had, maar er was toch iets wat hij haar geven kon.
3467 Dirk was stil, vol aandacht voor het woud rondom; hij liep met afgezakte schouders en zijn handen diep in zijn zakken. Gwen was de enige die iets zei, het weinige dat er te zeggen viel. Als ze sprak, was haar stem gedempt en eerbiedig als het gefluister van een kind in een grote kathedraal.
3468 Maar meestal wees ze alleen maar op iets om naar te kijken. De bomen om het meer waren allemaal oude bekenden die Dirk al duizend keer had gezien. Want dit was het zogenaamde thuis bos, het bos dat de mens van zon naar zon had meegenomen en geplant op alle werelden die hij had betreden.
3469 Dit bos had zijn oorsprong op de Oude Aarde, het bos van thuis, maar toch kwam niet alles van de Aarde. Op iedere nieuwe planeet hadden de mensen nieuwe favorieten gevonden, planten en bomen die hun al even snel in het bloed gingen zitten als de soorten die aanvankelijk van de Aarde afkomstig waren.
3470 En als de ruimtevaartuigen verder reisden, trokken de zaailingen van die werelden mee met de dubbel ontwortelde kleinkinderen van Terra, en zo nam het thuisbos in omvang toe. Dirk en Gwen liepen langzaam door het bos zoals anderen op tientallen andere werelden door dezelfde bossen hadden gewandeld.
3471 En ze kenden de bomen. Gewone ahorns en vuurahorns, schijneiken en echte eiken, zilverdennen, gifdennen en espen. De buitenwerelders hadden die hier gebracht zoals hun voorvaderen ze hadden meegenomen naar de Marge om iets om zich heen te hebben van thuis, waar dat dan ook mocht zijn.
3472 Het was het licht, realiseerde Dirk zich na een poosje. Het druppelende licht dat slechts met mondjesmaat uit de lucht lekte, uit de bleke rode schemer die op Worlorn voor dag moest doorgaan. Dit was een schemerbos. Langzaam maar zeker – in een verlengde herfst – was het bezig dood te gaan.
3473 Toen keek hij wat nauwkeuriger en zag dat de ahorns allemaal kaal waren, hun vale bladeren lagen onder zijn voeten. Ze zouden nooit meer groen worden. Ook de eiken waren dor. Hij stond stil en trok een blad van een vuurahorn en zag dat de fijne, rode nerven zwart waren geworden.
3474 En de zilverdennen zagen er echt stoffig en grauw uit. Verrotting zou het volgende stadium zijn. In gedeelten van het bos was dat verrottingsproces al begonnen. In een troosteloos dal waar de humus dikker en zwarter was dan op andere plaatsen, constateerde Dirk een vreemde geur.
3475 Worlorn was te ver afgeweken, en in de verkeerde richting; het effect van het Wiel was verloren gegaan. Ze liepen al meer dan een uur toen het karakter van het bos om hen heen begon te veranderen. Langzaam, haast onopvallend, trad de verandering in, zo geleidelijk dat Dirk het nauwelijks merkte.
3476 Hier, diep in het woud, was een van de wurgers rond een statige, kaarsrechte zilverden gegroeid en had zijn gekromde wasgele takken om de andere boom heen geslingerd, en zijn wortels waren onder en om die van de andere boom gegroeid, zodat zijn rivaal in een steeds dichtere omhelzing werd gesmoord.
3477 Half vergane wortels lichtten hun beentje, terwijl gekromde takken boven hen verstrengeld waren als de enorme armen van worstelende reuzen. Waar twee of drie of meer wurgers dicht opeen groeiden, leken ze op te gaan in één enkele verwrongen knot, en Gwen en Dirk waren gedwongen een omweg te maken.
3478 Andere plantengroei was schaars, uitgezonderd bedden van zwarte en paarse paddestoelen aan de voet van de gele bomen en draden van schuimige webben, afkomstig van parasieten. Maar er waren dieren. Dirk zag ze door de donkere wirwar van wurgers bewegen en hoorde hun hoge, kwetterende kreet.
3479 Het dier zat precies boven hun hoofden vanaf een dikke gele tak op hen neer te kijken, zo groot als een vuist, doodstil, en op de een of andere manier doorschijnend. Hij raakte Gwens schouder aan en gebaarde met zijn hoofd naar boven. Maar ze glimlachte alleen maar en lachte toen hardop.
3480 Ze kleuren uitstekend bij de wurg bomen en ze kunnen zich sneller dan wat ook door de takken bewegen. We hebben ze heel grondig bestudeerd. Ze houden opruiming in de bossen. Op den duur zouden ze al het wild doden en ten slotte zelf de hongerdood sterven, maar daar krijgen ze de tijd niet voor.
3481 En hij had alleen maar een klein fluister juweel in de vorm van een traan, vol verblekende herinneringen. Hij keek omhoog langs een wilde kluwen van gele wurgertakken, tot waar het Helleoog aan een somber stuk hemel stond; het zag er eerder moe dan hels uit, eerder triest dan duivels.
3482 Het merendeel van de lange tocht legden ze zwijgend af, apart, Gwen meters voor hem uit. Ze hadden het gebrekkige, gedempte licht van het Vuurwiel in de rug toen ze huiswaarts gingen, en Gwens bekoorlijke gestalte tekende zich vaag tegen de lucht af, voortdurend buiten bereik.
3483 Telkens dwong hij zijn ogen een andere kant uit te kijken en richtte hij zijn blik op de zwarte wolken die sliertig en dun door de dorre, lege hemel dreven. De grijze manta ruimtewagen en de olijfgroene oorlogsmachine waren allebei van het dak verdwenen toen ze Larteyn bereikten.
3484 Dirk vond een rustbed temidden van de pastelkleurige wanden, de beelden en de potplanten van Kimdiss. Hij ging liggen en wilde alleen maar rusten en niet nadenken, maar Ruark, grinnikend en hoofdschuddend, zodat zijn witblonde haren op en neer dansten, duwde hem een groot, groen glas in de hand.
3485 Wat mij betreft, ik wilde ook dat je het zou zien. Vóór ik het je vertelde. Maar ik heb gezworen het je te vertellen, een eed aan mijzelf. Gwen, die heeft het me verteld. Wij praten, weet je, als vrienden, en ik ken haar en ook Jaan sinds Avalon. Maar hier zijn we dichter naar elkaar toe gegroeid.
3486 Ze had geen idee. Echt waar. Ze raakten op elkaar gesteld – misschien kun je het liefde noemen – hadden seks met elkaar en hij bood haar jade en zilver aan, gesmeed volgens zijn patroon, en ineens is ze betheyn voor hem, nog steeds zonder het precies te begrijpen. In de val gelopen.
3487 Bezit en slavin, dat is ze ook, zijn gift. Ze is zijn gift aan het Ijzer jade gezelschap, met haar heeft hij zijn hoog namen gekocht, ja. Ze moet kinderen krijgen als hij dat beveelt, of ze het wil of niet. Ze moet Garse ook als minnaar accepteren, of ze het wil of niet.
3488 Als Jaan sterft in een duel met een man van een andere vestiging dan Ijzer jade, iemand van Braith of Rood staal, gaat Gwen naar die man als een stuk bagage, als eigendom – om zijn betheyn te worden of een doodgewone eyn kethi als de overwinnaar al drager is van jade en zilver.
3489 Hij had alles uitgelegd, werkelijk, het was allemaal zo zonneklaar, en het was ook zonneklaar wat Dirk moest doen. Of niet? De kamer wiebelde, werd donker en toen weer licht, donker en weer licht en Dirk wist het een ogenblik lang heel zeker en het volgende ogenblik weer helemaal niet.
3490 Gwen had hem toen ze de avond tevoren afscheid genomen hadden, gevraagd om te komen ontbijten (alleen hem, aangezien Ruark en de Kavalaren elkaar liever zoveel mogelijk meden), en dit was de juiste tijd, kort na zonsopgang. Maar hij had niet verwacht dit tafereel te zullen aantreffen.
3491 Janacek droeg beenkappen en een shirt van zacht antracietgrijze stof met een hoge boord en een dubbele rij zwarte ijzeren knopen op de borst. De rechtermouw van zijn shirt was halverwege afgeknipt om de zware armband van ijzer en dof glanzende gloeisteen zichtbaar te maken.
3492 Vikary was ook helemaal in het grijs, maar zonder de rij knopen; de voorkant van zijn shirt had een v hals tot bijna op zijn riem en op het donkere borsthaar hing een medaillon van jade aan een ijzeren ketting. De nieuwkomer, de onbekende, was de eerste die Dirk aansprak.
3493 Je bent een vreemde man. Je bezit een hardheid die niemand zal ontkennen, en dat is mooi. maar Avalon heeft het stempel van de drogmens op je gedrukt, en sindsdien is er iets van zwakheid en dwaasheid aan je blijven hangen. Ik mag je betheyn teef niet en ik mag je "vrienden" niet.
3494 Hij liep met grote passen naar de deur, stond net lang genoeg stil om Dirk haastig opzij te laten stappen en vervolgde toen zijn weg, naar buiten en de trappen naar het dak op. De deur viel achter hem dicht. Dirk liep naar de anderen, maar het tafereel viel snel uiteen.
3495 Toch werden die verhalen geloofd tot de tijd dat de sterrenschepen weer verschenen, in de tijd na het interregnum. In de vestigingen van het Ijzer jade gezelschap werd bijvoorbeeld aan de jongeren verteld dat het universum maar dertig sterren telde met Hoog Kavalaan als middelpunt.
3496 Vanaf de lippen van de vulkaan liepen ze nog dampend een wereld van monsters en demonen binnen, en jarenlang zwierven ze rond en beleefden ze allerlei avonturen. Ten slotte stuitten ze op een diepe grot onder een berg, en daarin troffen ze twaalf vrouwen aan, de eerste vrouwen ter wereld.
3497 De vrouwen waren bang voor de demonen en wilden niet naar buiten komen. Dus gingen Kay en Roland naar binnen, namen de vrouwen met geweld in bezit en maakten eyn kethi van hen. De grot werd hun vestiging, de vrouwen baarden hen veel zonen en zo begon de Kavalaanse beschaving.
3498 Eén zoon, de geslepen en boosaardige Johan Koolzwart, had de gewoonte zijn kethi, zijn vestigingsbroeders, in opwellingen van jaloersheid te doden omdat hij niet zo goed kon jagen als zij. In de hoop iets van hun bekwaamheid en kracht te bemachtigen, verviel hij ertoe hun lichamen op te eten.
3499 Shan werd de grondlegger van de Shanagate maatschappij. IJzerjade heeft zijn nageslacht van het begin af aan als volledig menselijk erkend. En zo is het met de meeste grote vestigingen gegaan. De vestigingen die uitstierven, zoals de Diepe Kolenmijnen, verging het in de legende minder goed.
3500 Die legenden zijn wijdverspreid en veel ervan zijn heel verhelderend. Je hebt bijvoorbeeld de geschiedenis van de ongehoorzame kethi. De eerste IJzerjade wist dat de enige geschikte woonplaats voor een mens diep onder de rotsen lag, een stenen veste, een rots of een spelonk.
3501 En dat zijn de mijlpalen in de Kavalaanse mythologie. Ze hebben allemaal een versie van dat laatste verhaal – het branden van de steden. Dat wordt de Tijd van Vuur en Demonen genoemd. Een latere geschiedenis, de Smartelijke Pest, wordt praktisch woordelijk in iedere vestiging herhaald.
3502 Toen het ruimte verkeer werd hervat en de Wolfmensen en Toberianen en later de Kimdissi naar Hoog Kavalaan kwamen, stelden ze vast dat wij graag de verloren gegane kunst van de technologie van hen wilden leren, en die onderwezen ze ons in ruil voor onze edelstenen en zware metalen.
3503 Ze stichtten er snel een kolonie op hoog niveau en bestonden van de mijnbouw. Er zijn gegevens over een handel tussen Tara en de kolonie voor een periode van ongeveer twintig jaar; toen verdween de planeet achter de Sluier der Verlokking plotseling uit de geschiedenis der mensheid.
3504 De coördinaten kloppen, net als andere fascinerende stukjes informatie. De kolonie werd Cavanaugh genoemd, om maar een voorbeeld té noemen. Misschien nog intrigerender is de ontdekking dat de leider van de eerste expeditie een ruimteschipkapitein was die Kay Smith heette.
3505 Zoals je weet zijn de meeste buitenwerelden nooit bij de Dubbele Oorlog betrokken geweest. De Margebeschavingen zijn kinderen van de ineenstorting of dateren zelfs van daarna. Geen enkele Kavalaar had ooit een Hrangan gezien, laat staan een van de verschillende slavenrassen.
3506 Denk je eens in: daar ligt de kolonie Cavanaugh, met zijn steden op de vlakten en zijn vergevorderde mijnbouw. Door middel van een nucleair bombardement maken de Hrangans de steden met de grond gelijk. Er zijn alleen nog overlevenden in de diepe schuilplaatsen en in de wildernis, in de mijnen.
3507 Herinner je je dat hele stuk over de Hrangaanse slavenrassen die overeenkwamen met de drie demonen uit de Kavalaanse mythen? Nou, het enige probleem daarmee is dat er drie slavenrassen zijn, maar vier soorten demonen. De ergste en kwaadaardigste demonen waren de drogmensen.
3508 De kethi van IJzerjade en Roodstaal trokken erop uit en spoorden alle drogmensen op die ze maar konden vinden, brachten hen in dorpen onder en probeerden hen uit de verwildering waarin ze vervallen waren weer tot beschaving te brengen. Iedereen die ze te pakken kregen, noemden ze korariel.
3509 Braith is de conservatiefste coalitie, en ongeveer een tiende daarvan – naar schatting van Jaan – gelooft nog in drogmensen. Meestal zijn het jagers, die het willen geloven, en bijna allemaal mensen van Braith. Lorimaar, zijn teyn en een handvol van zijn kethi zijn hier om te jagen.
3510 Wij, een dichter genaamd Kirak Roodstaal Cavis, die in een oude wachttoren woont, en dan een paar legitieme jagers van Shanagate. De rest komt van Braith. Ze jagen op drogmensen en op ander wild, als ze geen drogmensen kunnen vinden. Hoofdzakelijk een generatie ouder dan Jaan, en nogal bloeddorstig.
3511 Datzelfde geldt voor Arkin Ruark die hier niets van weet, niet eens dat hij onze bescherming geniet. Toch is dat zo. Hij is ook korariel van IJzerjade. Onze redenen om hier te zijn reiken echter verder. Het was van wezenlijk belang dat ik Hoog Kavalaan verliet toen ik dat deed.
3512 Menige gelovige voelde zich persoonlijk beledigd door mijn bewering dat Kay Ijzersmid een vrouw was. Ik ben alleen al om die bewering zes keer uitgedaagd. In het laatste duel heeft Garse een man gedood terwijl ik zijn teyn zo hevig verwondde dat hij nooit meer zal kunnen lopen.
3513 Maar tegelijkertijd kwam ik op de hoogte van Lorimaars activiteiten hier. Hij had zijn eerste jachttrofee al binnen en dat gerucht was tot Braith doorgedrongen, en daarna tot ons. Garse en ik hebben de zaak besproken en wij besloten er een eind aan te maken. De situatie is buitengewoon explosief.
3514 Ze hebben hier niets te vertellen en alleen IJzerjade bekommert zich ook maar enigszins om gebeurtenissen die lichtjaren verwijderd op een stervende wereld plaatsvinden. Daarom treden alleen Garse en ik op tegen de jagers van Braith. Tot nu toe is het nog niet tot een openlijk conflict gekomen.
3515 Wij hebben meer succes in het vinden van mensen dan de Braiths, domweg omdat wij de steden afzoeken terwijl zij in de bossen jagen, hopeloze gewoontedieren als ze zijn. Ze vinden zelden iemand in de wildernis. Tot nu toe hadden ze er geen flauw idee van wat Garse en ik deden.
3516 Laat Jaan en Garse maar voor die lui van Braith zorgen. Verder zal toch geen mens iets doen behalve erover kletsen en onschuldige mensen op Hoog Kavalaan belasteren. Vertel het vooral niet aan Arkin! Hij veracht de Kavalaren en hij zou binnen de kortste keren naar Kimdiss vertrokken zijn.
3517 Gwen koerste hoog over de bergrug heen in zuidelijke richting. De vredige Meent met zijn vriendelijke, grazige heuvels en kronkelende rivieren strekte zich rechts van hen tot de horizon uit. Links in de verte, waar de bergen lager werden, konden ze de rand van de wildernis onderscheiden.
3518 Hij wist het nog. Die tochtjes waren heel bijzonder geweest. Ze praatten nooit veel, keken elkaar af en toe alleen maar even aan en als hun blikken elkaar kruisten, grijnsden ze. Het was onvermijdelijk; hoe hard hij er ook tegen had gevochten, die grijns was altijd gekomen.
3519 Dirk boog zich bijna zonder na te denken naar haar toe en sloeg een arm om haar heen. Een ogenblik keek ze hem aan; toen haalde ze even haar schouders op, en de spanning op haar gezicht loste op in een zucht van berusting en ten slotte een toegeeflijk lachje. Ze weerde hem niet af.
3520 Overal troffen ze kleine parken en ruime winkelcentra aan, en overal kunst: beelden, schilderijen, beschilderde trottoirs en muren, rotstuinen en levende boomsculpturen. Maar nu waren de parken verlaten en overwoekerd en het blauwgroene gras was verwilderd. Zwart gedierte kroop over de stoepen.
3521 En ondertussen vertelde Gwen hem hoe de stad vroeger was geweest, in de dagen van het Festival, voordat ze naar Worlorn waren gekomen. De mensen van Kimdiss hadden haar gebouwd, zei ze, en ze noemden haar de Twaalfde Droom. Misschien droomde de stad nu. Als dat zo was, zou die slaap eeuwig duren.
3522 Ik had hier nooit kunnen leven. De geur van verrotting is te sterk. Ik ben het eens met Keats, weet je. Er is niets wat zo verdrietig maakt als stervende schoonheid. Er was hier meer moois dan er ooit in Larteyn is geweest, hoewel Jaan boos zou zijn als hij me dat hoorde zeggen.
3523 En hij kon de spoken waar ze over sprak bijna zien; fantomen die zich op beide oevers verdrongen en klaagliederen zongen over wat al lang verloren was. En hij zag nog een ander spook, dat van hem alleen was: een schipper van Braque die met behulp van een lange, zwarte vaarboom de rivier afzakte.
3524 Hij kwam om Dirk op te halen. De zwarte boot die hij voortbewoog lag diep in het water, helemaal vol van leegte. Hij stond op en trok Gwen mee, zonder iets anders te zeggen dan dat hij verder wilde gaan. En ze vluchtten voor de geesten, terug naar het plein waar de grijze luchtwagen wachtte.
3525 De armband van jade en zilver om haar linkerarm glansde dof en trok opnieuw Dirks aandacht. En weer verwonderde hij zich. Wat was het nu eigenlijk? Een slavenband of een bewijs van liefde? Wat? Maar hij zette de gedachte van zich af; hij wilde daar liever niet bij stilstaan.
3526 Zoals ze op hun eigen wereld een vissersvolk waren, werden ze dat hier ook. Weer was het Wolfheim, samen met de Wereld van de Zwarte Wijnoceaan, die de zeeën voor hen van vis voorzag. Ze visten met geweven netten vanuit kleine bootjes; tengere, zwarte mannen en vrouwen, naakt tot aan hun middel.
3527 En ze bakten hun vangsten op open vuren voor de toeristen. Ze hadden barden en straatzangers om de straatjes op te vrolijken. Tijdens het Festival maakte iedereen een tussenstop op Moscel om te luisteren naar hun vreemde mythen en hun gebakken vis te eten en boten te huren.
3528 Maar ik geloof niet dat het Verloren Volk erg veel van de stad hield. Binnen een maand na het einde van het Festival waren ze allemaal verdwenen. Ze braken niet eens hun kraampjes af en je kunt hier nog steeds vismessen, kleding en wat graten vinden als je door de gebouwen zwerft.
3529 Gwen zat naast hem, haar arm licht op de zijne, en gaf hem aanwijzingen. De dag was al bijna om en hij had zoveel te zeggen, zoveel te vragen, zoveel beslissingen te nemen. Toch had hij niets van dat alles gedaan. Straks, beloofde hij zichzelf onder het vliegen. Straks.
3530 De luchtwagen snorde heel zacht, bijna geluidloos voort onder zijn lichte aanraking. De grond beneden hen werd al donker, terwijl de kilometers voorbij vlogen. Leven, zei Gwen tegen hem, zouden ze daarginds aantreffen, pal in het westen, in de richting van de zonsondergang.
3531 Uitdaging was al die Emerelisteden, gebundeld tot één; zilverwit in plaats van zwart, tweemaal zo trots en driemaal zo hoog, de archeologische filosofie van ni Emerel belichaamd in metaal en plastic; van stroom voorzien door middel van kernfusie, volledig geautomatiseerd en zelfherstellend.
3532 Dirk vloog erheen, en toen hij een van de banen bereikte, werd die automatisch door zijn komst verlicht. De opening was zeker tien meter hoog; het kostte hem geen moeite in de enorme luchtsluis van niveau honderd te landen. Toen ze uitstapten, sprak een diepe basstem vanuit het niets hen toe.
3533 Bij iedere schotel stond de wereld van herkomst in kleine lettertjes op het menu vermeld. Ze bogen zich geruime tijd over de spijskaart. Ten slotte koos Dirk voor in boter gebraden zanddraak, afkomstig van Jamisons Wereld, en Gwen bestelde blauwe kaviaar in kaassaus van Oud Poseidon.
3534 De robot bracht hem ingevroren in een blok ijs en brak dat open, en op de een of andere manier was de wijn toch vloeibaar en behoorlijk koud. Dat, zo stelde de Stem, was de manier waarop hij geserveerd diende te worden. Het diner kwam op voorverwarmde schalen van zilver en been.
3535 Jaan Vikary en het jade en zilver – in het gedempte licht van het restaurant straalde het een donkere schoonheid uit, prachtig gemaakt maar merkwaardig ontbloot van dreiging en betekenis – hadden op de een of andere wijze aan belangrijkheid ingeboet nu hij hier zo met Gwen zat.
3536 Twee oude geliefden die met elkaar staan te praten. Komt zo vaak voor, en levert zo vaak spanningen op. Allebei bang, niet wetend of ze moeten proberen op de oude voet verder te gaan, niet wetend of de ander wil dat ze die sluimerende gevoelens weer tot leven wekken of ze juist laten rusten.
3537 Het fluisterjuweel kwam in een klein doosje en er zat een briefje bij. "Alsjeblieft", stond erop, "kom bij me terug. Ik heb je nodig, Jenny". Dat stond erop. Ik huilde tranen met tuiten. Als je alleen maar had geschreven "Gwen", als je alleen maar van Gwen had gehouden, van mij.
3538 Jaan is anders dan andere Kavalaren, sterker, wijzer en fatsoenlijker. Hij is de dingen aan het veranderen, in zijn eentje. De oude banden, die de betheyn aan een hoogbonder binden, onze banden, zijn niet zo. Jaan gelooft daar niet in, zoals hij ook het jagen op drogmensen verwerpt.
3539 Maar iedereen doet het, echt iedereen. Ik draag het jade en zilver en maak mezelf wijs dat ik meer ben dan een lijfeigene, meer dan andere Kavalaren vrouwen. Waarom? Alleen omdat Jaan het zegt? Jaan Vikary is een goed mens, Dirk, echt waar, in veel opzichten de beste man die ik ooit heb ontmoet.
3540 Op het ogenblik ben ik erg in de war. Maar of ik nu van hem houd of niet, ik ben hem iets schuldig. Schulden en verplichtingen, daaruit bestaan de Kavalarenverbonden. Liefde is alleen maar iets dat Jaan op Avalon leerde kennen, en ik ben er nog niet zeker van of hij de kunst meester is.
3541 Maar hij had al een teyn. Overigens zou zelfs Jaan niet zover tegen de gebruiken van zijn wereld zijn ingegaan. Je hebt gehoord wat hij over die duels zei – en dat allemaal omdat hij wat oude databanken heeft onderzocht en erachter kwam dat een van de helden uit de Kavalaanse traditie borsten had.
3542 Het kan zijn dat ik Garse haat, zoals je zegt. Soms ben ik er tamelijk zeker van dat ik Garse haat, hoewel Jaan het vreselijk zou vinden als hij me dat hoorde zeggen. Maar bij andere gelegenheden – ik loog daarstraks niet toen ik zei dat ik toch wel vrij veel genegenheid voor hem voel.
3543 Tenzij je een Aardbewoner bent. Ik heb alle merkwaardige culturen die het mensdom over de sterren heeft verbreid bestudeerd en ik wist dat iemand die in een ruimteschip stapt erop voorbereid moet zijn, met heel verschillende systemen en morele wetten in aanraking te komen.
3544 Wat kan ik zeggen? Het was afschuwelijk, maar ik heb het overleefd. Garse heeft me geholpen. Hij hield oprecht rekening met mij en vooral met Jaan. Je zou zelfs kunnen zeggen dat hij teder was. Ik vertrouwde hem; hij luisterde en toonde betrokkenheid. De volgende ochtend begon het gescheld.
3545 Hij houdt zich vrij vaak rustig, maar ophouden doet hij nooit. Hij is in zekere zin echt opmerkelijk. Hij zou iedere Kavalaar die mij maar half zo erg zou beledigen zoals hij dat doet, uitdagen en doden. Hij weet dat zijn grappen Jaan woedend maken en verschrikkelijke ruzies uitlokken.
3546 Hij lachte me uit. Hij hield niet van mij, zei hij luid, voor hem was ik maar cro betheyn en hij behandelde mij zoals hij dat verplicht was binnen de band die tussen ons bestond. Dat was de laatste keer dat ik er na aan toe was in huilen uit te barsten. Ik vocht ertegen en ik won.
3547 We woonden onder de grond, weet je. Op Hoog Kavalaan woont iedereen onder de grond. Ik droeg niet veel meer dan mijn armband, rende als een gek rond en ten slotte probeerde die man mij te stoppen, een dronkelap, een idioot, een blinde die het jade en zilver niet kon zien, weet ik veel.
3548 Ik was zo door het dolle heen dat ik het wapen dat hij op zijn heup droeg uit de holster trok en hem ermee in zijn gezicht sloeg. Het was voor het eerst van mijn leven dat ik in mijn woede een menselijk wezen aanviel. En juist op dat ogenblik kwamen Jaan en Garse eraan.
3549 Jaan leek kalm, maar hij was erg van streek. Garse was haast gelukkig, en hij zocht ruzie. Alsof de man die ik had overweldigd nog niet genoeg beledigd was, zei Garse tegen mij, dat ik al de tanden die ik hem uit zijn mond had geslagen moest teruggeven, dat het nu ruimschoots genoeg was.
3550 Hij was kwaad op haar, leed met haar mee, en was desondanks merkwaardig – of misschien niet zo merkwaardig – opgetogen. Het was dus allemaal waar wat Ruark hem had verteld. De Kimdissi was haar goede vriend en haar vertrouweling; geen wonder dat ze hem te hulp had geroepen.
3551 Maar dat doe ik niet. Ik was rijp voor hem, Dirk, en ik had hem nodig en ik hield van hem. En hij kon mij geen ijzer en vuur geven. Dat had hij al weggegeven, dus gaf hij mij jade en zilver en ik nam het aan, gewoon om bij hem te zijn, terwijl ik nauwelijks besefte wat het inhield.
3552 Ik wilde niet dat Jaan ook weg zou gaan. Dus nam ik dat mooie armbandje aan en zei hardop: "Ik ben meer dan betheyn," alsof dat enig verschil maakte. Geef een ding een naam en op de een of andere manier gaat het bestaan. Voor Garse ben ik Jaans betheyn en zijn cro betheyn en dat is alles.
3553 Voor iedere Kavalaar geldt hetzelfde. Als ik probeer daarboven uit te groeien, die naam achter mij te laten, is Garse er, nijdig en wel, en schreeuwt hij betheyn tegen me. Jaan is anders, alleen Jaan, en soms, ik kan er niets aan doen, begin ik mij af te vragen wat hij werkelijk voor mij voelt.
3554 Aanvankelijk gaf Gwen geen antwoord. Vinger voor vinger, heel langzaam, ontspande ze haar vuisten en staarde plechtig naar haar handen, waarbij ze diep ademhaalde, terwijl ze haar handen telkens omdraaide, alsof het een paar vreemde voorwerpen waren die haar ter inspectie waren voorgelegd.
3555 In de andere steden ook, maar niet zoveel als in Uitdaging. Het leven is hier het makkelijkst. Doodgaan zal ook makkelijk zijn als de hoogbonders van Braith ooit op het idee komen in de steden te gaan jagen in plaats van in de wildernis. Dat is altijd Jaans grootste zorg geweest.
3556 Daar waren Uitdaging en Larteyn en het hele Festival nu juist voor bedoeld. Verkwisting, openlijke verkwisting, om te laten zien dat de Margewereld rijk en sterk was, verkwisting op een schaal zoals het mensdom nooit eerder had meegemaakt, een complete planeet, gevormd en vervolgens weer afgedankt.
3557 Er worden dagelijks tonnen voedsel geoogst met behulp van reusachtige landbouwmachines, maar niemand eet ervan, op een handvol personen na – kluizenaars, aanhangers van religieuze sekten, zoekgeraakte, verwilderde kinderen, droesem die op de bodem van het Festival is achtergebleven.
3558 Hij kan niet echt denken, hij kan zichzelf niet programmeren. Oh, zeker, de Emereli wilden de mensen imponeren en de Stem is geweldig, beslist. Maar in werkelijkheid is hij heel primitief, vergeleken met de academiecomputers op Avalon, of de kunstmatige intelligenties van de Oude Aarde.
3559 Misschien is Worlorn stervende, maar de planeet is nog niet dood. En wij, nou, wij hoeven ook nog niet dood te zijn. Ik geloof dat je nog eens goed moet nadenken over wat je daarnet in het restaurant over Jaan en mij zei. Stel vast wat er nog over is, voor mij en voor hem.
3560 De stad werd omringd door een aantal vreemde gebouwen die leken op knokige, hoekige handen die naar de lucht grepen. De bomen, voor zover aanwezig, waren buitenwerelds; er was geen gras, alleen een dik tapijt van donker glanzend, fosforescerend mos. En de stad had een lied.
3561 Het was een donkere symfonie van leegte, van nachten zonder sterren en troebele dromen, bestaande uit gekreun, gefluister en gehuil en een vreemde lage toon die alleen de klank van droefenis kon zijn. Maar het was hoe dan ook muziek. Dirk keek Gwen met vragende ogen aan.
3562 Toen bouwden ze de torenspitsen en in de top daarvan zit een opening. De wind bespeelt de stad als een instrument. Hetzelfde lied, steeds opnieuw. De weercontrole apparatuur laat de winden draaien, en telkens als dat gebeurt laten sommige torens hun geluid horen, terwijl andere stilvallen.
3563 Ze zeggen dat een computer die symfonie uitvoert door de wind machines te laten draaien. Het merkwaardige daarvan is, dat de Schemeraars nooit veel gebruik maakten van computers en nauwelijks over de technologie beschikken. Tijdens de dagen van het Festival was er nog een ander verhaal populair.
3564 Volgens dat verhaal leefden de Schemeraars altijd al gevaarlijk dicht op de grens van wat normaal was en gaf de muziek van Lamiya Bailis, de grootste van alle Schemerdromers, hun hele cultuur het laatste duwtje dat nodig was om die in de waanzin en de wanhoop te storten.
3565 Er stonden twee andere luchtwagens; een rode sportwagen met stompe vleugels en een traanvormige in het zwart met zilver, allebei lang geleden verlaten. Het door de wind opgewaaide stof lag dik op de daken en zitplaatsen en de kussens in de sportwagen waren aan het verrotten.
3566 Uit nieuwsgierigheid probeerde Dirk ze allebei uit. De sportwagen was kapot, opgebrand, de energie al jarenlang verdwenen. Maar de kleine traan begon langzaam warm te lopen toen hij hem inschakelde; het controlepaneel begon te knipperen en gaf aan dat er nog een kleine krachtreserve aanwezig was.
3567 De vlagen muziek leken aan hem te trekken terwijl hij daar stond. Ze spraken hem zachtjes toe en zetten hem aan om te springen, zo leek het – om aan alles een einde te maken, aan al die dwaze en onwaardige en uiteindelijk zinloze flauwekul die hij zijn leven noemde. Gwen las het in zijn ogen.
3568 Aan hun rechterkant liet een naalddunne toren een korte, doordringende toon horen, als de kreet van een dier in doodsnood. De toren waarop ze stonden antwoordde met een lage, treurige jammerklacht als van een misthoorn, die aanhield en aanhield. De muziek kronkelde om hen heen.
3569 Misschien was dat de reden dat ik daar woonde. Ik was erg afgemat, Gwen. Heel erg. Ik vermoed dat ik het op den duur had opgegeven. Vroeger, weet je, was ik altijd op zoek – naar liefde, naar klatergoud, naar de geheimen van het universum, naar wat niet allemaal. Maar nadat jij bij me was weggegaan.
3570 Ik weet het niet, alles ging verkeerd, kreeg een bittere bijsmaak. En als er eens iets goed ging, merkte ik dat het er niets toe deed, dat het geen enkel verschil maakte. Het was allemaal leeg. Ik bleef het proberen, maar het enige resultaat was vermoeidheid, apathie en cynisme.
3571 Ik wilde hier wel wonen, weet je. Ik koos... nou ja, ik was niet van plan om hiervoor te stemmen, maar we spraken erover toen we hier aankwamen, en het kwam er gewoon uitrollen. Ik schrok ervan. Misschien lijken jij en ik toch nog steeds heel veel op elkaar, Dirk. Ik ben ook zo moe geworden.
3572 Meestal merk ik het niet. Ik heb mijn werk om me bezig te houden, en Arkin is mijn vriend en Jaan houdt van mij. Maar dan kom ik hier... of soms heb ik het niet zo druk en dan denk ik een beetje te lang na en ga ik piekeren. De dingen die ik heb zijn niet voldoende. Niet wat ik wilde.
3573 Maar snap je het niet? Het is niet waar, Dirk, en al doe je nog zo je best, dat zal geen verschil maken. Luister naar deze stad, luister naar Kryne Lamiya. Hier ligt de waarheid. Jij denkt aan mij en ik denk soms aan jou, maar alleen omdat er tussen ons niets meer bestaat.
3574 Gisteren gelukkig, morgen gelukkig, maar nooit vandaag, Dirk. Dat kan ook niet, want het is tenslotte maar een illusie, en illusies lijken alleen maar werkelijkheid op een afstand. Het is voorbij, mijn dromerige oude liefde, voorbij, en dat is het beste, want dat is het enige wat het goedmaakt.
3575 Maar de stad dreef ook de spot met haar, alsof ze zeggen wilde: ja, ik zie je verdriet, maar ook verdriet is zinloos, pijn is even hol als plezier. De spitsen jammerden, het dunne traliewerk lachte dolzinnig en het lage geluid van de trom in de verte hield aan: boem, boem, boem.
3576 Opnieuw, en ditmaal nog sterker, voelde Dirk de aandrang om te springen – het balkon af, naar de bleke stenen en de donkere kanalen beneden. Een duizelingwekkende val en dan eindelijk rust. Maar de stad maakte hem voor gek uit: rust? zong ze, er is geen rust in de dood.
3577 Niets. De trom, de wind, het geweeklaag. Hij beefde, terwijl hij nog steeds Gwens hand vasthield. Hij keek naar de grond beneden. Er bewoog iets over het kanaal. Dobberend, drijvend, licht op het water rustend kwam het zijn kant op. Een zwarte bark met een eenzame man die een vaarboom vasthield.
3578 Overdag hou je je bezig met onbeduidende klusjes en je denkt niet na over de duisternis daarbuiten. Maar zo laat je het winnen, Gwen. Uiteindelijk zal het jou en al je onbeduidendheden verzwelgen en jij en die andere dwazen liegen elkaar vrolijk voor en zijn er blij mee.
3579 Je moet je best doen. Je bent toch ecologe? Waar gaat ecologie in wezen over? Leven! Je hoort aan de kant van het leven te staan, alles wat je vertegenwoordigt bevestigt dat. Deze stad, deze verdomde lijkbleke stad met haar lied van de dood ontkent alles waarin je gelooft, alles wat je bent.
3580 In deze stad leven zou op zich al een overwinning zijn, een filosofische overwinning. Maar ga hier dan wonen omdat je weet dat het leven zelf Lamiya Bailis weerlegt, woon hier en lach om die absurde muziek van haar, maar woon hier niet omdat je instemt met die verdomde, jankende leugen.
3581 Hij kuste haar, uiterst voorzichtig; ze raakten eikaars lippen maar heel even vluchtig aan. Kryne Lamiya klaagde. De misthoorn klonk doordringend en treurig om hen heen, de torens in de verte jammerden en weeklaag den en de eenzame trom liet nog steeds zijn doffe, zinloze dreun horen.
3582 De wind blies koud en fel; de muziek van Schemerduisters waanzin zwol aan en nam weer af. Ze gingen naar binnen en de balkontrap af, langs de verblekende, flikkerende muren van grijswit licht, naar de plek waar de nuchtere zekerheid van de luchtwagen wachtte om hen terug te brengen naar Larteyn.
3583 Ze verdween naar binnen en hij wachtte verwonderd. Aan de andere kant van de deur klonken geluiden – stemmen – en toen was Gwen er ineens weer en drukte hem een dik manuscript in zijn handen, een indrukwekkend zware hoeveelheid papier, met de hand gebonden in zwart leer.
3584 Hij was nog maar een paar stappen de hal ingelopen toen hij de eerste kreet hoorde, Toen kón hij gewoon niet verder lopen; de geluiden dwongen hem om terug te gaan, en hij luisterde aan Gwens deur. De muren waren dik en maar heel weinig van wat er gezegd werd, was te verstaan.
3585 Na enige tijd zweeg de rustige mannenstem bijna geheel, terwijl Gwen en Garse tegen elkaar schreeuwden. Toen zei de stem iets, een scherp bevel. En Dirk hoorde een geluid, een plof alsof er iemand viel. Een klap. Iemand die een ander sloeg, iets anders kon het niet zijn.
3586 Hij had niet het idee dat hij iets kon doen, behalve morgenvroeg met Gwen praten en erachter zien te komen wie haar had geslagen en waarom. Het moest Janacek geweest zijn, meende hij. Hij liet de liften voor wat ze waren en besloot de trappen af te lopen naar Ruarks kamer.
3587 Hij gaf zelfs min of meer een verklaring voor de drogmensen. Hij veronderstelde dat in de Tijd van Vuur en Demonen enkele overlevenden uit de steden de kampen in de mijnen hadden bereikt en daar onderdak hadden gezocht. Eenmaal daar opgenomen, bleken ze gevaarlijk te zijn.
3588 Sommigen waren het slachtoffer van stralingsziekte en stierven een langzame, gruwelijke dood, mogelijk nadat ze degenen die hen verpleegden, hadden besmet. Anderen, schijnbaar gezond, bleven leven en werden in de hoofdvestiging opgenomen totdat ze trouwden en kinderen kregen.
3589 De steden die ze hadden gebombardeerd bestonden nog steeds uit niet meer dan sintels; er was niets wat op herbebouwing door mensen wees. Zelfs van de drie slavenrassen die ze hadden achtergelaten om de planeet te bevolken, konden ze niets terugvinden: die waren allemaal uitgestorven.
3590 De gedichten van Jamis Leeuw vermeldden geen Hrangans maar maakten wel melding van veel ziekten. Ook alle overgeleverde verhalen van de Kavalaren bevestigden dat. Er was een Smartelijke Pest geweest, een lange periode waarin de ene afschuwelijke epidemie na de andere de vestigingen teisterde.
3591 De medische specialisten die Vikary op Avalon had geraadpleegd, konden hem vertellen dat afgaand op het magere bewijsmateriaal dat hij hen gaf – een paar oude gedichten en liederen de vrouwelijke geslachtshormonen kennelijk als katalysator voor de ziekte functioneerden.
3592 Vikary interpreteerde dit zo, dat meisjes vóór hun puberteit onaangetast bleven, terwijl seksueel rijpe vrouwen werden vernietigd. Een hele generatie werd uitgewist. Erger nog: de ziekte bleef sluimeren; de meisjes bereikten maar nauwelijks de puberteit of de pest sloeg toe.
3593 Aanvankelijk maar een paar. Later meer; omdat ze overleefden en zonen en dochters voortbrachten, waren velen daarvan ook immuun, terwijl anderen die geen afweerstoffen hadden meegekregen bij het bereiken van de puberteit stierven. Ten slotte waren alle Kavalaren immuun op enkele uitzonderingen na.
3594 Er waren generaties opgegroeid waarin de verhouding tussen mannen en vrouwen tien tot een was; kleine meisjes waren zich er in hun kindertijd al van bewust dat hun puberteit de dood kon betekenen. Het was een grimmige tijd. Daarover waren Jaan Vikary en Jamis Leeuw Tahl het geheel eens.
3595 Ze beschikten niet meer over de technologische vaardigheden om luchtdichte, steriele vertrekken te bouwen; maar zonder twijfel waren geruchten over zulke vertrekken door de jaren heen tot hen doorgedrongen en ze hoopten dat zulke plaatsen tegen ziekten bestand zouden zijn.
3596 Om zich te verzekeren van zoveel mogelijk kinderen maakten ze van hun vrouwen tegen gevaar beveiligde fokmerries die aan een stuk door zwanger waren. De vestigingen die deze maatregelen niet namen, hielden geen stand; zij die dat wel deden, bouwden een nieuwe cultuur op.
3597 Het was ondenkbaar dat iemand een eyn kethi alleen voor zichzelf zou hebben, maar een man die een vrouw van buiten de gemeenschap kon inbrengen, werd overladen met eerbewijzen, kreeg een zetel in de raad van leiders en, wat misschien het allerbelangrijkste was, de vrouw zelf.
3598 De krachten die hadden geleid tot het ontstaan van de vestigingen samenleving van Hoog Kavalaan waren allang verdwenen. Er waren nu ongeveer evenveel vrouwen als mannen, de epidemieën waren nog slechts griezelige fabels en de meeste gevaren op de planeet waren overwonnen.
3599 Dirk lag nog lang wakker, nadenkend over alles wat hij had gelezen, en starend naar het plafond werd hij steeds bozer naarmate hij langer nadacht. Tegen de tijd dat het eerste licht van de dageraad langzaam door het raam boven zijn hoofd begon binnen te dringen, was hij tot een besluit gekomen.
3600 In zekere zin deed het er niet langer toe of Gwen bij hem terug zou komen of niet, zolang ze Vikary en Janacek en die hele verziekte samenleving van Hoog Kavalaan maar verliet. Maar dat kon ze niet alleen, hoezeer ze dat ook zou willen. Nou, goed dan, Arkin Ruark had gelijk; hij zou haar helpen.
3601 Hij zou haar helpen haar vrijheid terug te krijgen. Naderhand zouden ze dan hun eigen verhouding wel weer onder de loep nemen. Toen dat besluit eenmaal bij hem had postgevat, sliep Dirk eindelijk in. Het was al middag toen hij plotseling vol schuldgevoelens wakker schrok.
3602 Je zou me een genoegen doen als je er rekening mee hield dat ze ecoloog is, door de hoogbonders van IJzerjade hiernaartoe gestuurd om belangrijk werk te doen. Ze heeft dat werk twee volle dagen verwaarloosd om jou overal naartoe te brengen. En nu is ze weer aan het werk, zoals het hoort.
3603 Hij ging glimlachend opzij en wenkte Dirk om binnen te tomen. Dirk keek vlug rond. De woonkamer was verlaten, het haardvuur gedoofd; niets leek te ontbreken of van plaats verwisseld te zijn. De eetkamer, zichtbaar door een open deur, was ook leeg. Het hele appartement was bijzonder rustig.
3604 Geen spoor van Gwen of Jaan. Voor zover hij kon zien, had Janacek de waarheid gesproken. Onzeker liep Dirk door de kamer; voor de schouw met de waterspuwers bleef hij stilstaan. Janacek sloeg hem zwijgend gade, draaide zich toen om en verdween, maar kwam al gauw weer terug.
3605 Hij maakte de sluiting van de holster open en haalde er zijn laserpistool uit, controleerde de energiereserve aan de zijkant van de kolf, stak het terug in de holster, trok het pistool opnieuw met een vloeiende, snelle beweging van zijn rechterhand en richtte het op Dirk.
3606 Natuurlijk kan ik alleen mijn rechterarm gebruiken. De linker doet nog steeds pijn. Het weefsel rond het litteken is verhard en daardoor kunnen mijn borstspieren aan die kant niet zo ver en makkelijk bewegen als rechts. Maar het maakt weinig uit. Ik ben voornamelijk rechtshandig.
3607 Maar wat zegt dat? Jij bent geen Kavalaar, je begrijpt de Kavalaren niet. Terwijl je hier staat, zie ik aan je blik dat je ons veroordeelt. Met welk recht? Wie ben je, dat je over ons kunt oordelen? Je kent ons nauwelijks. Ik zal je een voorbeeld geven. Nog geen tel geleden noemde je mij Janacek.
3608 Het is mijn gekozen naam, de naam van een oude held uit de geschiedenis van het IJzerjade gezelschap. Die held leidde een lang en vruchtbaar leven, hij heeft meermalen op eervolle wijze in zware gevechten zijn vestiging en zijn kethi verdedigd. Natuurlijk weet ik waarom je mij zo noemt.
3609 Het zou cor reet zijn als je mij Garse Ijzer jade noemde, en mijn teyn Jaantony Hoog IJzerjade. Dat is traditioneel en gepast voor een gelijke, een Kavalaar van een ander huis met wie ik op vriendschappelijke voet sta. Ik geef je het voordeel van een heleboel twijfels.
3610 Ik koesterde vanaf het eerste ogenblik een grote verering voor hem, zoals alleen een jongen dat kan, omdat hij ouder was dan ik en dus eerder een hoogbonder zou worden en ook omdat hij mij mee op avontuur nam in onbekende gangen en holen, en omdat hij zulke boeiende verhalen vertelde.
3611 Toen ik ouder was, leerde ik begrijpen waarom hij zo dikwijls naar de jongere kinderen toe ging, en ik was geschokt en beschaamd. Hij was bang voor jongens van zijn leeftijd omdat ze hem sarden en hem vaak sloegen. Maar tegen de tijd dat ik daar achter kwam, bestond er al een band tussen ons.
3612 Je zou het vriendschap kunnen noemen, maar als je dat doet zit je ernaast, omdat je dan alweer je eigen inzichten op ons leven zou toepassen. Het was meer dan wat jullie op de buitenwerelden vriendschap noemen, er bestond al ijzer tussen ons hoewel we nog geen teyn en teyn waren.
3613 Hij bezocht de barak van mijn leeftijdgenoten die hele winter niet meer, maar ten slotte zag ik hem weer. Er heerste geen bitterheid tussen ons. We begonnen opnieuw samen rond te zwerven en te jagen en hij vertelde mij nieuwe verhalen, mythen en historische gebeurtenissen.
3614 Op den duur begon hij terug te vechten, en goed ook. Op den duur werd het voor mij onmogelijk hem met mijn vuisten te verrassen. Op een dag smokkelde ik een mes uit IJzerjade mee onder mijn shirt, ontblootte het tegen Jaan en verwondde hem. Daarna begonnen we allebei messen te dragen.
3615 Je moet begrijpen dat hij iemand was die altijd dingen in twijfel trok, altijd lastige vragen stelde en er onorthodoxe meningen op nahield; hij hield van geschiedenis, maar religie minachtte hij openlijk, en hij toonde veel te veel ongezonde belangstelling voor bezoekers vanaf de buitenwerelden.
3616 Maar hij won altijd. Toen ik enkele jaren later de adolescentieperiode bereikte en wij teyn en teyn werden, had ik nauwelijks iemand om tegen te vechten. Jaantony had iedereen bang gemaakt, dus werden wij niet uitgedaagd. Ik was heel teleurgesteld. Sindsdien hebben we vaak samen geduelleerd.
3617 Jaantony zelf was lelijk besmet met die opvatting tijdens zijn jaren op Avalon en dat was in zeker opzicht mijn verantwoordelijkheid, omdat ik hem alleen liet gaan. Het was waar dat er voor mij op Avalon geen functie en geen plaats zou zijn geweest, maar toch had ik er moeten zijn.
3618 Daarin heb ik Jaan tekortgedaan en zoiets zal me niet meer overkomen. Ik ben zijn teyn en zal altijd zijn teyn zijn en ik zal niemand toestaan hem te doden of te verwonden, zijn ideeën te verdraaien of hem zijn naam af te nemen. Dat hoort bij mijn band met hem en is mijn plicht.
3619 Zijn vijanden werden verslagen en vernederd. Zo heeft Jaan mij dat verhaal verteld. Maar later heb ik ontdekt dat Aryn hoog Gloeisteen helemaal niet heeft overwonnen. Er werden zoveel eyn kethi van zijn vestiging gedood dat er maar weinig overbleven om nieuwe soldaten te baren.
3620 De Naaf glansde dof aan het hoogste punt van de hemel, de verspreide lichtjes van de vier zichtbare Trojaanse zonnen slordig om hem heen gearrangeerd. Er stond een sterke oostenwind die bezig was tot een storm aan te zwellen. Door de grijs met rode straten dwarrelde stof.
3621 Dirk zat op een hoek van het dak met zijn benen bungelend boven de straat zijn mogelijkheden te overdenken. Hij was Garse Janacek gevolgd naar de landingsplaats en had hem zien vertrekken met het kistje met banshees in zijn massieve, vierkante legerdump voertuig met de olijfgroene bepantsering.
3622 Hij wilde dat hij een eigen luchtwagen hid. Zonder twijfel had hij er een kunnen huren in Uitdaging als hij daaraan had gedacht, of beter nog, op de ruimtehaven, in de nacht van zijn aankomst. In plaats daarvan was hij nu alleen en hulpeloos; zelfs de luchtschuivers waren er niet.
3623 Maar er was ongetwijfeld een informatiecircuit. Hij bestudeerde de dubbele rij knoppen onder het scherm, koos er een uit en drukte erop. Het donker verdween en een zachtblauw licht verscheen; Dirk haalde opgelucht adem; het communicatienet werkte dus nog. Op een van de knoppen stond een vraagteken.
3624 Er waren mogelijkheden tot het huren van een luchtwagen op de ruimtehavens van tien van de veertien steden. Allemaal gesloten. De luchtwagens die nog intact waren, hadden Worlorn samen met de menigte Festivalbezoekers verlaten. Andere steden hadden voorzien in hovercrafts en vleugelboten.
3625 Hij wachtte. De wachttijd duurde maar even, en hij had de omvangrijke hoeveelheid gedetailleerde gegevens over historie, geografie en filosofie die de bibliotheek over hem uitstortte, niet echt nodig. De essentiële informatie nam hij snel in zich op, de rest negeerde hij.
3626 Hij zette het kijkscherm uit en liep naar de keuken om een drankje voor zichzelf klaar te maken. Hij sloeg het naar binnen – dikke, geelwitte melk van een of ander Kimdissidier, heel koud en bitter maar verfrissend – en trommelde intussen ongeduldig met zijn vingers op het aanrecht.
3627 Hij voelde zich hier gevangen, wachtend tot een van de anderen terug zou komen, niet wetend wie het zou zijn en wat er dan zou gebeuren. Hij voelde zich een speelbal, afhankelijk van de willekeur van anderen, al vanaf het moment dat hij met de Huivering van Vergeten Vijanden was aangekomen.
3628 Ze zat gevangen in een heel ingewikkeld web, een web dat tegelijkertijd politiek en emotioneel was; en het zag ernaar uit dat hij daar ook in vast was komen te zitten en nu hulpeloos moest toezien hoe halfbegrepen stormen van psychoseksuele en culturele spanningen overal om hen heen raasden.
3629 Op een winderige landingsplaats stonden twee verlaten luchtwagens. Dirk zette nadenkend zijn glas neer, veegde zijn mond af met de rug van zijn hand en liep terug naar het scherm. De locaties van alle landingsplaatsen voor luchtwagens op Lar teyn waren heel makkelijk te vinden.
3630 Het was vierkant, met een gewelfd dak en zwarte, ijzeren pilaren voor de deur. Aan een ketting rond een van die pilaren stond een hond die groter was dan Dirk zelf, met felle, rode ogen en een lange, haarloze kop die Dirk om de een of andere reden aan een rat deed denken.
3631 De tweede luchtwagen die hij vond verkeerde in nog slechtere staat. Het ding kon nauwelijks meer een wagen genoemd worden. Er was niets anders van over dan een leeg metalen frame en vier half verrotte stoelen tussen de buizen – een geraamte waar zelfs geen stukje huid meer aan zat.
3632 De vijfde wagen – er was inmiddels al een vol uur voorbijgegaan – reageerde veel te snel. De wagen was door en door Kavalaans, een stompe tweezitter met korte, driehoekige vleugels die zo mogelijk nog nuttelozer leken dan de vleugels aan andere luchtwagens van Kavalaanse makelij.
3633 Laserkanonnen waren aan beide zijden van de romp gemonteerd. De wagen was niet afgesloten; toen Dirk de kap oplichtte, zwaaide die gemakkelijk open. Hij klom naar binnen, sloot de kap en keek met een spottend lachje op zijn gezicht door de grote ogen van de wolf. Toen probeerde hij de bediening uit.
3634 Met een frons schakelde hij de energiestroom weer uit en dacht een ogenblik na. Hij had nu het vervoermiddel gevonden waar hij naar zocht, als hij het tenminste durfde te gebruiken. Maar hij mocht zichzelf niets wijsmaken; deze wagen was geen wrak zoals de andere die hij had gevonden.
3635 Als kleuren iets symboliseerden – en daar was hij niet zeker van – was deze wagen vermoedelijk van Lorimaar of van een van de andere Braiths. Als hij ervoor zou kiezen hem te gebruiken zou dat niet veilig zijn, op geen stukken na. Dirk besefte welk risico hij liep en dacht erover na.
3636 Tegen de tijd dat ze in het licht bij de luchtwagen kwamen, stond Dirk in een nis in de garagemuur weggedrukt, in een smalle uitsparing vol haken waaraan eens gereedschap had gehangen. Hij begreep niet helemaal waarom hij zich verstopte, maar hij was blij dat hij het deed.
3637 De mouwen van zijn jasje waren afgesneden, zodat zijn krachtige, bruine armen en een dikke armband van ijzer en gloeisteen te zien waren. Terwijl hij naar de luchtwagen liep, kwam hij een ogenblik lang in het volle licht en leek hij het donker in te turen naar de plaats waar Dirk zich verstopt had.
3638 Zulke dieren hebben niets in te brengen over hun status. Niets wat hij zegt kan die benaming tenietdoen, dus de werkelijkheid blijft hoe dan ook gelijk. Als we hem afmaken, hebben wij ons vergrepen aan het eigendom van IJzerjade en zullen ze ons zeker uitdagen om wraak te nemen.
3639 Chell knikte en Dirk voelde zich als verdoofd. De jongste van de twee jagers leek de hele zaak akelig nauwkeurig te hebben uitgedacht. Dirk had zowel Vikary als Janacek in niet mis te verstane bewoordingen duidelijk gemaakt dat hij het bedenkelijke schild van hun bescherming van de hand wees.
3640 En Dirk, die niet wist wat hij anders kon doen, bracht hen naar de ondergrondse liftbuizen. Onderweg naar boven bedacht hij bitter dat hem dit allemaal overkomen was omdat hij het zat was geweest om te wachten. En nu, zo leek het, zou hij uiteindelijk toch moeten wachten.
3641 Ze namen hem mee naar de landingsplaats boven op de lege toren, nadat ze hadden ontdekt dat de IJzerjades niet te vinden waren, en ze dwongen hem in een hoek van het winderige dak te gaan zitten. Hij begon inmiddels in paniek te raken en hij had een pijnlijke knoop in zijn maag.
3642 Hij zou vallen en vallen, dacht hij, als in een droom, maar als hij op de donkere gloeisteen zou smakken, zou hij geen pijn voelen, alleen de schok van een plotseling ontwaken. En hij zou wakker worden in zijn bed op Braque, nat van het zweet en lachend om de absurditeiten van zijn nachtmerrie.
3643 Zulke zaken leken verschrikkelijk belangrijk, hoewel Dirk niet wist waarom. Daarna begon hij zijn bewakers op te nemen. Dat was het interessantste spelletje en het hielp hem beter dan wat ook om de tijd door te komen. Terwijl hij hen gadesloeg, merkte hij allerlei dingen op.
3644 De twee Kavalaren hadden nauwelijks een woord gezegd sinds ze hem naar het dak hadden begeleid. Chell, de grote man, zat maar een meter van Dirk af op de lage muur die de landingsplaats omgaf, en toen Dirk hem zo eens bestudeerde, zag hij dat de man inderdaad heel oud was.
3645 Hij bewoog eens en zuchtte, schoof zijn handen in elkaar en rekte zich uit. Op dat moment zag Dirk de armbanden. Om zijn rechterarm droeg hij ijzer en gloeisteen, precies dezelfde band die de eenogige Bretan zo trots liet zien, en de linker armband was van zilver. Maar het jade ontbrak.
3646 Terwijl de vermoeide oude Chell – plotseling viel het Dirk moeilijk in hem de dreigende, krijgshaftige verschijning te zien die hij nog maar kort geleden was geweest – daar zo zat en wachtte tot er iets zou gebeuren, liep Bretan (of Bretan Braith, zoals hij genoemd wilde worden) maar te ijsberen.
3647 Hij was een en al rusteloze energie, erger dan Dirk ooit had meegemaakt, zelfs erger dan Jenny, die destijds ook heel wat afgeijsbeerd had. Hij hield zijn handen diep in de insteekzakken van zijn korte, witte jasje en liep heen en weer over het dak, heen en weer, heen en weer.
3648 Als hij ongeveer drie keer heen en weer had gelopen, keek hij ongeduldig op alsof hij de schemerige lucht ervan beschuldigde dat Jaan Vikary nog niet was komen opdagen. Het was een vreemd stel, besloot Dirk toen hij zo naar hen keek. Zo oud als Chell was, zo jong was Bretan Braith.
3649 Zijn gezicht aan die kant was rimpelloos en volkomen gaaf, met korte, zwarte krullen rond zijn oor en een paar lokken tot op zijn schouder, maar zonder een spoor van een baard. Zelfs zijn wenkbrauw was slechts een flauwe lijn boven een groot groen oog. Hij maakte een bijna onschuldige indruk.
3650 In het daglicht was het gloeisteenoog van de Braith zo zwart als een stuk obsidiaan. Maar nu viel langzaam de nacht, het Helleoog daalde, en in zijn oogkas gloeide een vuur op. In volslagen duisternis zou Bretan het Helleoog zijn, in plaats van Worlorns reusachtige zon.
3651 Hij was pijnlijk traag van begrip geweest en zijn jonge teyn had hem op alle punten bij de hand moeten nemen, zo herinnerde Dirk zich. Plotseling leken de twee Braiths veel minder afschrikwekkend, en Dirk vroeg zich af waarom hij eigenlijk zo bang voor hen was geweest.
3652 Wat Jaan Vikary ook mocht zeggen als hij terugkwam uit de Stad van de Sterrenloze Poel, er kon hem nauwelijks iets gebeuren; er viel van lieden als deze geen echt gevaar te duchten. Als om dat punt te onderstrepen begon Chell te mompelen, tegen zichzelf te praten zonder zich daarvan bewust te zijn.
3653 De oude man wiebelde een beetje bij het spreken, terwijl zijn ogen leeg voor zich uit staarden. Wat hij zei was volstrekt onbegrijpelijk, Het kostte Dirk een paar minuten voor hij het doorhad, maar toen hij dat deed, begreep hij ten slotte dat Chell Oud Kavalaans sprak.
3654 Op Hoog Kavalaan ontstaan tijdens de lange eeuwen zonder regering, toen de overlevende Kavalaren geen contact hadden met andere mensenwerelden, was het een taal die wel wat op het standaard Terraans leek maar de moedertaal had verrijkt met woorden waarvoor geen equivalent bestond.
3655 En zo was het ook met Bretan, die Dirk een klap op zijn mond had gegeven omdat hij zich op de verkeerde manier tot hem had gericht, met een aanspreekvorm die uitsluitend aan kethi voorbehouden was. Ook een uitstervend gebruik, had Garse gezegd; zelfs de hoogbonders werden laks.
3656 Dirk had bijna medelijden met hen. Ze waren buitenstaanders, was zijn conclusie, uitgestotenen en eenzamer dan Dirk zelf, in zekere zin wereldvreemd, want Hoog Kavalaan was hen voorbijgestreefd en kon hun wereld niet meer zijn. Geen wonder dat ze naar Worlorn waren gekomen; ze hoorden hier.
3657 Ze waren stervende, samen met al hun gewoonten. Vooral Bretan was beklagenswaardig, Bretan die zo zijn best deed om een angstaanjagende persoonlijkheid te zijn. Hij was jong, misschien de laatste ware gelovige en misschien zou hij de dag nog beleven waarop niemand erover dacht als hij.
3658 Vermoedelijk wel, bedacht Dirk, en dat was wreed en triest. Eén gele zon blonk nog in het westen. De Naaf was niet meer dan een fletse, rode herinnering. Dirk, nadenkend en beheerst, had alle angst achter zich gelaten, toen ze de luchtwagens hoorden aankomen. Bretan Braith verstarde en keek op.
3659 Hij haalde zijn handen uit zijn zakken. Een daarvan kwam bijna automatisch op de holster van zijn laserpistool te rusten. Chell keek op en kwam langzaam uit zijn zittende houding overeind. Hij leek plotseling tien jaar jonger. Ook Dirk stond op. De wagens kwamen binnen.
3660 De hoekige en lelijke militaire machine, overkapt en gepantserd, zodat de piloot niet zichtbaar was, landde bijna tegelijkertijd. Een zware, metalen deur in de zijkant zwaaide open en Garse Janacek verscheen, zijn hoofd enigszins gebogen, en rondkijkend om te zien wat er aan de hand was.
3661 Ik heb hem korariel genoemd om hem mijn bescherming en die van IJzerjade te bieden tegen degenen die kwaad tegen hem in de zin hebben. Maar ik bescherm hem als een vriend, zoals ik een broeder van IJzerjade zou beschermen, zoals een teyn een teyn beschermt. Hij is niet mijn eigendom.
3662 Dit is de zaak waar het om gaat, Jaantony hoog IJzerjade. Hij heeft de hand gelegd op eigendom van Braith zonder daarvoor van Braith toestemming te hebben gekregen. Nu, wie zal daarvoor betalen? Als hij een drogman is en korariel van u, dan eis ik hier en nu genoegdoening van u.
3663 Ik zal niet de spot drijven met heel de wijsheid van mijn vestiging. Mijn teyn zag het juister dan ik. Werkelijk, het was een ernstige fout van mij om zelfs maar te proberen een duel met u te vermijden, leugenaar. Drogmens. Dat was hoogst beschamend. Maar ik zal het rechtzetten.
3664 Vikary opende de deur van zijn appartement en deed het licht aan. Toen begon hij in methodische stilte vuur te maken in de grote haard onder de schoorsteenmantel, waarvoor hij blokken van knoestig zwart hout uit een verborgen opslagruimte in de naastgelegen muur haalde.
3665 Niemand zei iets. Het vuur laaide tot leven. Oranje en blauw gepunte vuurtongen likten aan de blokken en Dirk voelde de plotselinge warmte op zijn gezicht en zijn handen. Een lucht als van kaneel vulde de ruimte. Vikary stond op en ging weg. Hij kwam terug met drie cognacglazen, zwart als obsidiaan.
3666 Gwen is met Arkin Ruark weggegaan om te werken. De Kimdissi had gisteren de hele dag naar haar gevraagd. Hij was bijna buiten zichzelf. Het verhaal dat hij mij deed was dat een colonne schildluizen aan het migreren was geslagen, ongetwijfeld als reactie op de toenemende kou.
3667 Het zou geen schande moeten zijn om een duel te mijden. Als we ooit ons doel willen bereiken, moeten we dat tót ons laten doordringen. Toch heb je in zekere zin gelijk, want in aanmerking genomen wie en wat hij is, kon hij geen ander antwoord geven. Ik heb hem verkeerd beoordeeld.
3668 In feite is hij berucht. Ik neem aan dat hij hier is om met Chell op drogmensen te jagen, maar hij is eigenlijk geen jager. Hij voelt zich meer thuis in het doodsvier kant dan in de wildernis, te oordelen naar wat ik over hem heb gehoord. Zelfs zijn eigen kethi vinden hem lastig.
3669 Bovendien heeft hij ook nog eens Chell vry Braith als teyn gekozen. Ooit was Chell een hoogbonder met veel invloed en aanzien. Hij heeft zijn betheyn en zijn oorspronkelijke teyn overleefd. Tegenwoordig is hij een bijgelovige stakker met een klein verstand en grote rijkdom.
3670 In de vestigingen gaat het gerucht dat die rijkdom de reden is waarom Bretan Braith Chells ijzer en vuur draagt. Natuurlijk zegt niemand dat openlijk tegen Bretan. Hij schijnt nogal lichtgeraakt te zijn. En nu heeft Jaan hem bovendien kwaad gemaakt en mogelijk is hij een beetje bang.
3671 De scheidsrechter zal op straat een vierkant van vijf bij vijf meter afbakenen en jij en je vijand zullen elkaar vanuit tegenovergestelde hoeken tegemoet treden. Op een woord van de scheidsrechter loopt elk van jullie met zijn zwaard naar het midden. Daar vechten jullie.
3672 Maar je moet niet rennen. Wegrennen is niet eervol. De scheidsrechter zal dan oordelen dat Bretan een doodszege heeft behaald, en dan zullen de Braiths je zeker vermoorden. Je moet gewoon lopen, heel bedaard. Als je de buitenkant van het vierkant hebt bereikt, ben je veilig.
3673 De jagers zijn nu bang voor ons. Vanwege die angst ontzien ze korariel van IJzerjade. Wij redden levens. Dat wordt onmogelijk als we het de Braiths morgen te gemakkelijk maken. De anderen zullen waarschijnlijk niet ophouden met jagen als ze denken dat ze alleen maar een lichte verwonding riskeren.
3674 Wij vechten met duellasers, vriend, niet met oorlogswapens. Zulke lasers vuren met impulsen van een halve seconde en de recycling vereist maar liefst vijftien volle seconden. Snap je? Iemand die te haastig schiet of nodeloos moeilijk doet, een man die schiet om te ontwapenen – die is al dood.
3675 Gwen Delvano stond in de deuropening, haar gezicht en kleren onder het stof. Ze keek onzeker van het ene gezicht naar het andere en kwam toen langzaam de kamer binnen. Er hing een sensortas aan haar schouder. Arkin Ruark kwam achter haar aan met twee zware koffers met instrumenten onder zijn armen.
3676 Die had ongeveer dezelfde afmetingen als de huiskamer van de Kavalaren maar leek veel kleiner. Een rij kleine computers nam een complete wand in beslag. Daartegenover hing een enorme kaart van Worlorn in wel twaalf verschillende kleuren, volgestoken met allerlei spelden en markers.
3677 De tijd leek nog niet rijp om met Gwen te praten. Maar Ruark had zich nog maar nauwelijks verkleed en zijn zenuwen met een slok wijn gekalmeerd, of hij had erop aangedrongen dat Dirk hem zou vergezellen naar zijn werkkamer. Hij had drie glazen meegenomen, maar Ruark zelf was de enige die dronk.
3678 Dirk herinnerde zich de vorige keer nog en hij moest aan morgen denken; hij moest helder zijn. Bovendien, als Kimdissiwijn en het Kavalaanse equivalent daarvan net zo slecht samengingen als Kimdissi en Kavalaren, zou het haast zelfmoord zijn het ene na het andere te drinken.
3679 Xenofobe beesten, gewelddadig volk. Maar jij, kom nou! Dirk, jij, een man van Avalon, daar moet je boven staan. Denk toch na, smeek ik je, ja, ik smeek het je, omwille van mij, van Gwen en van jezelf. Hoe, hoe kun je dit serieus menen? Vertel het me, ik moet het weten.
3680 Zelfs om hem de kans te geven. Een stommiteit. Je bent zelf geen Kavalaar, dus wijs me niet op Jaantony. Misverstanden of niet, hij blijft een moordenaar. Daar ben jij te goed voor, Dirk. En hij heeft een excuus, misschien denkt hij dat hij voor iets vecht, zijn volk probeert te veranderen.
3681 Dirk zat heel stil, met Gwens ogen op zich gericht, haar geduldig starende blik duidelijk voelbaar. Zijn hoofd bonsde. Ruark bracht alles in de war, dacht hij weer. Hij moest het juiste doen, maar wat was dat? Plotseling waren al zijn overtuigingen en beslissingen verdampt.
3682 Op Hoog Kavalaan zelf zou je nooit zijn uitgedaagd om te duelleren. De hoogbondsraden beseffen dat buitenwerelders niet aan hun code gehouden zijn. Maar dit is anders. De scheidsrechter zal je vogelvrij verklaren en Bretan Braith en zijn vestigingsbroeders zullen je doden of jacht op je maken.
3683 Ik had er niet om gevraagd, evenmin als jij om hun bescherming had gevraagd. Het was bun opvatting van mijn eer, niet de mijne. Maar toch vochten ze die duels evenzeer voor mij uit als dit voor jou. Desondanks heb je me gevraagd hen te verlaten, bij jou terug te komen, jou weer lief te hebben.
3684 Als je zo duidelijk voelt dat je moet voldoen aan de verplichtingen van een kortstondige keth, een band waar op Hoog Kavalaan geen enkele realiteit tegenover staat, hoe kun je dan van mij verlangen dat ik me van het jade en zilver ontdoe? Betheyn betekent meer dan keth.
3685 Dirk was Ruarks aanwezigheid vergeten, de werkkamer om hem heen verzonk in duisternis. Alleen Gwen was er, ze staarde hem aan, haar ogen groen en groot en vol van... wat? Beloften? Dreiging? Verloren dromen? Ze wachtte zwijgend en hij zocht naar woorden, niet wetend wat hij zou gaan zeggen.
3686 Zijn stem, stil als staal, altijd gelijkmatig: Maar ik besta. De witte spooktorens van Kryne Lamiya, die klagend, spottend en helder hun wanhoop uitgalmden, terwijl een verre trom zijn regelmatige, zinloze gedreun liet horen. En te midden van dat alles verzet, vastbeslotenheid.
3687 Het gezicht van Garse Janacek: afstandelijk (ogen als blauwe rook, het stijfjes opgeheven hoofd, de strakke mond), vijandig (ijs in de oogkassen, het wrede lachje dat in zijn baard speelde), vol bittere humor (zijn bijtende blik, zijn tanden ontbloot in de grijns van de dood).
3688 Bretan Braith Lantry: een tic en een oog van gloeisteen, een verschijning die vrees en meelij wekte, met een koude en beangstigende kus. Rode wijn in bokalen van obsidiaan, met een walm die in de ogen prikte, gedronken in een kamer vol kaneelgeur en een merkwaardige kameraadschap.
3689 Woorden. Een nieuw en speciaal soort vestigingsbroeder, zei Jaan. Woorden. Hij zal ons verraden, voorspelde Garse. Gwens gezicht, een jongere Gwen, slanker, met ogen die op de een of andere manier groter waren. Een lachende Gwen, een huilende Gwen. Gwen die klaarkwam.
3690 Die hem omstrengelde, haar borsten gloeiend en rood, terwijl de blos zich over haar hele li chaam verspreidde. Gwen die tegen hem fluisterde, ik houd van je, ik houd van je. Jenny! Een eenzame, zwarte schaduw die met een stok een lage bark voortboomt door een eindeloos en donker kanaal.
3691 Spoedig kwam de eerste gele zon op en de duisternis onder hen veranderde in een grijze ochtendmist die zich al gauw oploste. De manta luchtwagen was zoals altijd open en Gwen had de snelheid opgevoerd tot het maximum, zodat de kille wind luid voorbijsuisde en een gesprek onmogelijk maakte.
3692 Terwijl ze de luchtwagen bestuurde, sliep Dirk naast haar, weggedoken in een lange, bruine patchworkjas die Ruark hem voor hun vertrek had gegeven. Ze wekte hem toen de glanzende spits van Uitdaging in zicht kwam, door zachtjes tegen zijn schouder te duwen. Hij had maar licht geslapen, en onrustig.
3693 Zijn oog zou dof en kil zijn in de morgen, een uitgedoofde sintel in zijn gehavende gezicht. Misschien was hij inmiddels ook al dood, of Jaan, of Garse Janacek. Dirk bloosde een ogenblik van schaamte. Hij schoof dichter naar Gwen en sloeg een arm om haar heen. Voor hen doemde Uitdaging op.
3694 Gwen trok de luchtwagen onder een scherpe hoek op, dwars door een verzameling witte wolkenflarden. De zwarte muil van een landingsdek lichtte op bij hun komst en toen Gwen naar binnen gleed zag Dirk de nummers. De 520e verdieping, een uitgestrekte, onberispelijke en volkomen verlaten landingsbaan.
3695 Ruark had beloofd daar te zijn als het veilig was, en dan de telefoon op te nemen. Zo niet, dan zou Dirk geen antwoord krijgen. In ieder geval wist Ruark niet waar de twee voortvluchtigen naartoe waren, zodat de Kavalaren hem die informatie niet konden afdwingen. Dirk was erg moe.
3696 Er waren wel honderd werelden die hij nog nooit had gezien, duizend, of nog meer, werelden van mensen, niet mensen en aliens, allerlei romantische, afgelegen plaatsen waar niemand ooit van Hoog Kavalaan of Worlorn gehoord had. Nu konden hij en Gwen die werelden samen gaan zien.
3697 Er was echter geen sprake van dat ze zo lang konden wachten; hij en Gwen moesten eenvoudig proberen de Teric neDahlir te halen en dan op een verder weg gelegen wereld over te stappen op een ander schip. Hun poging het schip te bereiken zou het grootste risico opleveren, concludeerde Dirk.
3698 Dirk liet de informatie verdwijnen en probeerde andere nummers uit om erachter te komen welke diensten er helemaal waren opgeheven, welke er nog op basisniveau functioneerden – de medische noodhulp, bijvoorbeeld – en of er ook diensten waren die nog op Festivalniveau werkten.
3699 Dit zou een makkelijke plek zijn om te leven. Daarbij vergeleken verkeerden de andere steden in een treurige staat. Vier van de veertien waren al helemaal donker en zonder energie en een daarvan had zoveel te lijden van erosie door weer en wind dat ze al tot een stoffige ruïne verviel.
3700 Het duurde nog even voor hij in slaap viel. Hij lag in de warme duisternis naar het plafond te staren, luisterend naar Gwens zachte ademhaling, maar zijn gedachten waren ver weg en verward. Alles komt nu gauw in orde, zei hij tegen zichzelf, zoals op Avalon. Maar hij kon het nog niet geloven.
3701 Zijn Jenny was weer bij hem en hij zou van vreugde vervuld moeten zijn, maar hij had slechts een misselijk, vermoeid gevoel. Alsof hij haar opnieuw tekortgedaan had. Hij zette die gedachten van zich af en sloot zijn ogen. Toen hij wakker werd, was het laat in de middag.
3702 Dirk nam een douche en trok soepele, verschoten kleren van synthetische stof uit Avalon aan. Toen gingen ze samen de gang in om de 522e verdieping van Uitdaging te verkennen. Ze liepen hand in hand. Hun compartiment was een van de vele duizenden in een woongedeelte van het gebouw.
3703 De vloeren, muren en plafonds van de gangen waar ze door wandelden, waren allemaal bekleed met diepe tinten kobaltblauw en de lampen die op kruispunten aan het plafond hingen – matglazen bollen, rustgevend, prettig aan de ogen – pasten bij de betreffende kleurschakering.
3704 Zoals hij had verwacht was het compartiment niet bezet en ging het op zijn aanraking gemakkelijk open. Binnen was alles hetzelfde. Het bed, het televisiescherm, de hele inrichting. Dirk zette het televisiescherm aan, drukte op de knop die gemerkt was met een sterretje en deed het scherm weer uit.
3705 Een kilometer onder hen dreven reeksen donkere wolken voorbij, voortgestuwd door een harde wind die ze niet konden voelen. De dag was dof en grauw; het Helleoog brandde en gloeide als altijd, maar zijn gele metgezellen waren verborgen achter een grijs waas dat de lucht besmeurde.
3706 Vanaf hun toren konden ze de verre bergen en het fletse donkergroen van de Meent zien, ver beneden hen. Een robotkelner bood hun een gekoeld drankje aan. Ze wandelden naar de centrale schacht, een afgronddiepe cilinder die van boven tot onder door de hele torenstad liep.
3707 Ze wierpen een blik in verduisterde zalen, gebouwd voor duizenden toeschouwers en zagen ervan af de opgenomen holovoor stellingen te gaan zien die de Stem hen aanbood. Ze aten een hapje op een terras in een ooit drukbezocht winkelcentrum, maar zonder dat het hun erg smaakte.
3708 Gwen zat vlak achter hem. Het duurde lang voor Ruark antwoordde, te lang. Dirk vroeg zich bezorgd af of er iets ergs gebeurd was. Maar juist op dat moment verdween het trillende, blauwe oproepsignaal uit beeld, en het ronde gezicht van de ecoloog uit Kimdiss vulde het scherm.
3709 Hij zei dat hij het recht had om eerst tegen Dirk aan te treden, omdat zijn grieven tegen Dirk niet gewroken zouden worden als hij zou komen te sterven in het duel met Jaan en Garsey. Hij eiste dat het tweede duel zou worden uitgesteld tot Dirk zou zijn gevonden. De scheidsrechter stemde toe.
3710 Alle anderen renden schreeuwend en gillend rond, echt op zijn Kavalaans. Niemand anders stond zelfs maar binnen het vierkant, alleen Jaan, nee, niemand, maar hij bleef daar staan en keek rond alsof hij verwachtte dat het duel elk ogenblik zou beginnen. Garsey, tja, die werd heel kwaad.
3711 Eerst, toen je niet kwam, maakte hij er grapjes over dat je ziek zou zijn, daarna was hij een poosje ijskoud en stil, net als Jaan, maar later werd hij wat minder boos, denk ik, want hij begon te redetwisten met Bretan Braith en de scheidsrechter en de andere deelnemer aan het duel, Chell.
3712 De Braiths zullen niet eens gaan zoeken, denk ik. Het is wel zo dat ze je een drogmens noemden. Bretan Braith beweerde dat en zijn partner sprak van oude tradities, en andere Braiths ook, en de scheidsrechter zei ja, als je niet kwam duelleren, dan was je beslist geen echte man.
3713 Roseph hoog Braith wauwelde maar wat. Hij wilde jou net als Dirk voor drogmens uitmaken maar toen werd Garsey heel kwaad en ik begrijp dat Kavalaanse duellisten scheidsrechters die verkeerde beslissingen nemen kunnen uitdagen, al zijn ze wel verplicht zich aan de genomen beslissing te houden.
3714 En ook verdovingspijltjes. Er bestaan kleine sensorimplantaten, niet groter dan een vingernagel, die je alles kunnen vertellen wat je maar zou willen weten over een levensvorm – manier van jagen, voedselpatroon, paringsgedrag, de hersengolven in verschillende levensstadia.
3715 Tussen toen en nu heb ik een paar jaar op Hoog Kavalaan doorgebracht. Dat waren geen makkelijke jaren. Ik heb meegemaakt dat andere vrouwen me in mijn gezicht spuugden. Ik heb Garse Janacek wel duizend preken horen afsteken over de verplichtingen van het jade en zilver.
3716 Maar het is lang geleden, Dirk, heel lang geleden, het is zo gegroeid en het enige wat aan al die jaren echt goed is geweest, is Jaan Vikary. Ik heb het aan Arkin verteld; hij weet hoe ik me voel, wat ik heb gevoeld. Er zijn tijden geweest dat ik er na aan toe was iemand te doden – heel erg na.
3717 Hij doet zijn best. En per slot van rekening ben ik hier. De meeste vrouwen verlaten de stenen bescherming van hun vestiging nooit meer zodra ze het jade en zilver hebben aangenomen. Maar hoewel hij zijn uiterste best doet, en ik waardeer dat, begrijpt Jaan dit toch niet.
3718 Hij is uiteindelijk een hoogbonder en hij vecht ook tegen andere dingen, en telkens als ik hem iets vertel, zegt Garse juist het tegenovergestelde. Soms merkt Jaan het niet eens. En de kleinere dingen, zoals het idee dat ik een wapen zou dragen, zijn volgens hem onbelangrijk.
3719 Ze fluisterden allebei, uit angst dat Bretan Braith – net als de afgezette Stem van Uitdaging – hen zou horen als ze hardop praatten. Dirk was zich er acuut van bewust dat ze door luidsprekers omringd waren, en ook door oren, en misschien ogen – allemaal onzichtbaar achter de beklede wanden.
3720 Ik bedoel dat er geen ogen nodig waren. De Stem had andere zintuigen, dingen die mensen niet hebben. Dat is het hem niet. De Stem was een supercomputer, erop berekend om miljarden bits aan informatie tegelijkertijd te verwerken. Dat kan Bretan niet. Dat kan geen enkel mens.
3721 De laagste verdieping onder de grond, Dirk! Dat moet gewoon een gok van hem zijn geweest. Kavalaren bouwen hun vestigingen diep in de rotsen en het laagste niveau is altijd het veiligst, het zekerste. Daar brengen ze de vrouwen en andere schatten van hun vestiging onder.
3722 Ze was opgehouden met fluisteren. Hij ook. Ze realiseerden zich allebei dat als Bretan Braith en zijn mannen elk woord wat ze zeiden konden horen, ze zeker nog op tien andere manieren te vinden zouden zijn. En als dat zo was, hadden ze geen enkele kans. Fluisteren was dus nergens voor nodig.
3723 Gehuil. Het kwam uit de gang achter hen, daar was Dirk zeker van. Het kwam als een kille wind uit de warme, blauwe stilte en het leek veel langer in de lucht te blijven hangen dan te verwachten was. Meteen daarna werd het gevolgd door een gedempt geblaf in de verte. Er volgde een korte stilte.
3724 Ze had alles bespoten – haar sensorpak, haar velduitrusting, haar jade en zilveren armband – alles, behalve Arkins bruine jas. Dirk duwde ertegen met de neus van zijn laars. Gwen pakte hem op en gooide hem over de leuning op de snel bewegende strook van een opgaande rolband.
3725 Op hetzelfde moment begonnen de felle lichten boven hen te flikkeren en vervaagden plotseling tot een flauw, grijs restschijnsel, en tegelijkertijd begon de rolband onder hun voeten te schokken en langzamer te gaan. Gwen struikelde. Dirk ving haar op en hield haar in zijn armen.
3726 Eerst stopte de langzaamste rolband, daarna die ernaast en ten slotte de neergaande waar zij op stonden. Gwen keek huiverend naar hem op en Dirk drukte haar dichter tegen zich aan in een wanhopige poging uit de warme aanwezigheid van haar lichaam het broodnodige zelfvertrouwen te putten.
3727 Ze spraken geen woord. Over de schemerige, lege wegen stapten ze van band naar band, naar de doorgang die hen van de gevaarlijke omloop wegvoerde, de zijgangen weer in. Hij keek naar de nummers toen ze van de grijze in de blauwe schemering terechtkwamen: verdieping 468.
3728 Ze hadden inderdaad de Braiths naar Uitdaging gehaald, waar honderden onschuldige slachtoffers waren. Dat was hun schuld; Gwen had gelijk. En toch had hij ook gelijk; ze konden nu niets doen, niets. Dat was dan misschien zelfzuchtig, maar wel de waarheid. Gwen huilde hardop.
3729 Hij boog zich nogmaals naar haar toe en deze keer liet ze hem begaan, terwijl hij probeerde haar met zijn handen te troosten. Maar de hele tijd dat hij haar lange zwarte haar streelde en tegen zijn eigen tranen vocht, wist hij dat het niets hielp, dat het niets veranderde.
3730 De Braiths waren aan het jagen, aan het doden – en hij kon hen niet tegenhouden. Hij kon zichzelf nauwelijks redden. Tenslotte was hij de oude Dirk, de Dirk van Avalon niet meer. En de vrouw in zijn armen was Jenny niet. Ze waren allebei niet meer dan een prooi. Maar plotseling kreeg hij een inval.
3731 Die ging gemakkelijk open. Dirk liep naar het beeldscherm bij het bed. De lichten in de kamer waren allemaal uit; de enige verlichting werd gevormd door de lange rechthoek van gedempt blauw die door de open deur viel. Gwen stond in de deuropening, onzeker, een somber, donker silhouet.
3732 De Braiths hebben ons gevonden. Hoe, dat weet ik niet. We hadden nooit gedacht dat ze ons op het spoor zouden komen. Maar ze zijn hier. Bretan Braith Lantry heeft de stadscomputer onklaar gemaakt en het lijkt erop dat hij ook veel van de resterende energie onder controle heeft.
3733 Ik begrijp het. Voor de anderen, de Emereli, ja, voor hen zullen Garse en ik komen. Wij zullen onze bakens meebrengen en degenen die we kunnen vinden voordat de jagers hen te pakken krijgen, zullen we korariel van IJzerjade maken. Maar het zal tijd kosten, te veel misschien.
3734 Ze zwermden uit over hun stad en brachten er plotseling leven in, maar zonder er enig idee van te hebben waar ze waren, of waarom. De meesten van hen waren oud, erg oud. In paniek begonnen ze hun dode stad tot leven te wekken. Zo werden ze door Roseph hoog Braith gevonden.
3735 Ik heb gedaan wat ik kon en heb sommigen beschermd. Maar veel anderen zijn door de Braiths gevonden, want het kostte veel tijd. In Uitdaging zal het net zo gaan. Degenen die de gangen in gaan en op de vlucht slaan, zullen worden opgejaagd en afgeslacht, lang voor mijn teyn en ik kunnen helpen.
3736 Bretan Braith Lantry wil niets liever dan jou te pakken krijgen, jou en niemand anders. Misschien staat hij je zelfs toe om alsnog te duelleren. De anderen willen alleen maar op je jagen omdat je een drogmens bent, maar ook zij vinden je veel meer waard dan een andere prooi.
3737 Ons verstoppen gaat niet, ze zullen ons vinden. Misschien is Bretan nu al onderweg, als mijn gesprek met Larteyn ergens beneden is geregistreerd. Nee, we gaan terug naar de luchtwagen. Ze verwachten vast niet dat we daarheen gaan als ze weten dat we langs de omloop naar beneden gingen.
3738 Gwen had iets uit haar sensorpak gehaald, een instrument van zilverblank metaal, niet groter dan een hand. Ze stond naast Dirk achter de balustrade en liet het losjes in de schacht vallen. Ze keken het samen na terwijl het al rondtollend wegzweefde en daarbij het licht ving en terugkaatste.
3739 Het zeilde tot halverwege de diameter van de grote cilinder voor het begon te vallen – langzaam, rustig, half gedragen door de opwaartse lucht, een metalen stofdeeltje dat danste in het kunstmatige zonlicht. Het duurde een eeuwigheid voor het in de grijze afgrond onder hen verdween.
3740 Toen zijn laars de rand raakte, zette hij zich zo hard mogelijk af. Zijn sprong voerde hem voorwaarts en omhoog. Eén panisch moment leek het net of hij viel en Dirks maag kromp samen, maar toen keek hij en zag en voelde, en het leek helemaal niet op vallen, het was vliegen, zweven.
3741 De andere kant van de centrale schacht was nog maar dertig meter ver weg, een gemakkelijke sprong tegen de paperclipvormige kettingen van de gereduceerde zwaartekracht in de schacht Ten slotte kwam de gebogen wand dichterbij en botste hij tegen een balustrade van zwart ijzer aan.
3742 Hij kon zich eenvoudig optrekken. Hij was de centrale schacht recht overgestoken en elf etages hoger beland. Lachend en merkwaardig blij zat hij kracht te verzamelen voor een tweede sprong, terwijl hij intussen toekeek hoe Gwen achter hem aan kwam. Ze vloog als een gracieuze, onmogelijke vogel.
3743 Aan het einde van zijn zesde duizelingwekkende sprong door de diepe schacht trok hij zich haast met tegenzin op aan het balkon om weer naar de normale zwaartekracht terug te keren. Maar hij deed het toch. Gwen stond al op hem te wachten, haar sensorpak en velduitrusting op haar rug.
3744 Ze stapten de brede gang rond de centrale schacht in, waar de inmiddels vertrouwde, blauwe schaduwen heersten. Lichtbollen schenen gedempt op kruispunten aan weerskanten, vanwaar lange rechte doorgangen vanuit het middelpunt van de stad uitwaaierden als spaken van een groot wiel.
3745 Zijn oren werden begoocheld door waangeluiden die hem verontrustten: hondengehuil in de verte en de zachte voetstappen van achtervolgers. Zijn ogen veranderden de lampen verderop in vreemde en verschrikkelijke dingen en ontwaarden gestalten in de kobaltblauwe hoeken waar slechts schaduw heerste.
3746 Toen ze het bereikten, bleven ze staan en Gwen keek Dirk zwijgend en veelbetekenend aan. De wagens op luchtbanden, herinnerde Dirk zich even later, hadden geen bedieningspaneel voor de passagiers; de Stem bestuurde ze rechtstreeks. En hier lag er een op zijn kant, zonder kracht of beweging.
3747 Het ene moment liepen ze nog vlak naast elkaar en probeerden ze zo snel mogelijk vooruit te komen en daarbij zo weinig mogelijk lawaai te maken, het volgende zetten ze het op een lopen. Aan de andere kant van de omloop – kale gang, twee hoeken om – was een brede deur die niet gemakkelijk openging.
3748 De nacht was koud en donker. Ze konden Worlorns eeuwige wind horen huilen om de toren van Emerel, en in de lange, lage rechthoek die de hemel van de buitenwereld omlijstte, straalde een enkele heldere ster. Binnen was de startbaan bijna zwart. Er gingen geen lichten aan toen ze naar binnen gingen.
3749 Metalen panelen zwaaiden naar achteren en omhoog en de ingewanden van Kavalaanse machine werden zichtbaar. Ze liep naar de voorkant van de wagen en schakelde een geel licht onder aan een van de helften van de kap aan. Langs het andere paneel, zag Dirk, zat een rij metalen gereedschappen in klemmen.
3750 Ik ben misschien nooit echt ridderlijk geweest, maar op Avalon vond ik het prettig te denken dat ik het wel was. Ik geloofde in dingen. Nu kan ik me nauwelijks meer herinneren wat voor dingen dat waren. Behalve als het om jou gaat, Jenny. Jou herinner ik me wel. Dat was de reden.
3751 Dirk wierp een blik op haar en staarde toen weer naar buiten. Hij had het nog steeds koud in zijn dunne kleren, maar dat leek op een of andere manier niet belangrijk. Zo zaten ze stil in de manta. Totdat Dirk zich ten slotte omkeerde en een hand op Gwens schouder legde.
3752 Terwijl zij een halve meter boven de grond zweefde, klom Dirk over de vleugels, liep naar de gehavende deur en gebruikte zijn al even gehavende schouder om een tweede paneel opzij te duwen, breed genoeg om de luchtwagen doorgang te verlenen. Gwen stuurde de manta naar hem toe en hij klom er weer in.
3753 Dirk sloeg haar gade in het bleke, grijze licht dat hun nog restte. Haar ogen waren weer als jade, hard en glanzend, even koud en vijandig als die van Gar se Janacek soms konden zijn. Eindelijk had ze haar wapen en de Kavalaanse jagers bevonden zich ergens voor haar uit.
3754 Dicht bij verdieping 497 passeerden ze een gedeelte dat bezaaid lag met stukken afgescheurde stof die fladderden en wapperden in de luchtstroom achter hun afdalende wagen. Eén stuk dat in het midden van de boulevard lag en wat groter was dan de rest, bewoog maar weinig.
3755 Vijf grote honden liepen los over de boulevard, vlak achter een zesde, die groter was dan de andere en hard aan twee zware zwarte kettingen rukte. Twee mannen hielden de kettingen vast en struikelden bijna achter de meute aan, zo hard werden ze door de enorme, voorste hond meegesleurd.
3756 De leider vocht om hun kant op te draaien en een van de kettingen vloog uit de handen van de jager. Drie van de loslopende honden draaiden zich grommend om en de vierde schoot met grote sprongen de omloop weer op, de nu snel afdalende wagen tegemoet. De mannen leken een ogenblik in de war.
3757 Een van hen was verstrikt geraakt in de ketting die hij vasthield, toen de voorste hond de andere kant op begon te lopen. De ander, met lege handen, stak zijn hand uit naar iets op zijn heup. Gwen deed de lichten aan. In het halfduister waren de ogen van de manta verblindend.
3758 Dirk werd door indrukken overspoeld. Een aanhoudend gehuil ging plotseling over in een kreet van pijn; een schok deed de manta sidderen. Wrede rode ogen die afschuwelijk dichtbij oplichtten, een rattenkop met gele tanden, vol nat kwijl. Weer een botsing, opnieuw schudde de wagen, en er knapte iets.
3759 Hij hield zijn handen voor zijn ogen en omklemde met één hand een nu nutteloze duelleerlaser, en Dirk zag een stukje glanzend metaal onder een van zijn mouwen uit gluren. Hij had wit haar dat tot op zijn schouders viel. Toen, na een eeuwigheid van bevroren beweging, was hij weg.
3760 Dirk schokte mee. Voor hen uit lag een grijze leegte, de lange bochtige boulevard. Achter hen – Dirk wierp een blik achterom – maakte een hond die lawaaiig twee kettingen voortsleepte, jacht op hen. Maar hij werd steeds kleiner en kleiner. De kille plastic straat lag met donkere gedaanten bezaaid.
3761 Hij was nauwelijks begonnen met tellen, of ze waren er al voorbij. Er schoot een korte lichtflits over hun hoofd, maar ze werden op geen stukken na geraakt. Kort daarop waren hij en Gwen weer alleen en was er geen ander geluid te horen dan het ruisende gefluister van hun afdaling.
3762 Er was zo weinig licht dat de dingen niet goed te zien waren, maar toen ze dichterbij kwamen zag Dirk een soort karkas, of wat er nog van over was. Het lag midden op de weg, bewegingloos en bloederig. Eromheen lagen hompen vlees. Gestold, donker bloed kleefde aan het plastic.
3763 Want zoals je weet is het jagen op drogmensen al generaties lang afgeschaft op Hoog Kavalaan. Zelfs de hoogbondsraad van Braith heeft zich ertegen uitgesproken. De overgebleven jagers doden hun prooi clandestien. Ze moeten hun trofeeën verbergen, uitgezonderd misschien voor elkaar.
3764 De ronde, zachte banden waren leeggelopen en gescheurd en Gwen moest uitwijken om erlangs te komen. Een ogenblik later zagen ze een levenloos gevaarte van zwart metaal dat hun weg omlaag blokkeerde, een massieve robot met vier stijve armen die in groteske houding boven zijn hoofd uitstaken.
3765 De geluiden voor hen werden heel luid. Deze keer zei Dirk niets toen Gwen op hen in reed en haar lichten aandeed, terwijl de kreten en de botsingen elkaar opvolgden. Ze raakte allebei de Braith jagers, hoewel ze naderhand opmerkte er niet zeker van te zijn of de tweede wel dood was.
3766 En Dirk kon helemaal niets meer uitbrengen, want toen de man tollend vanaf hun rechtervleugel bonsde, verloor hij zijn greep op het voorwerp dat hij vasthield. Het vloog door de lucht, sloeg tegen het raam van een winkel en liet een bloedig spoor achter op het glas voordat het op de grond viel.
3767 De weg draaide als een kurkentrekker rond de toren van Uitdaging, steeds lager en lager. Het duurde langer dan Dirk zich had kunnen voorstellen om van verdieping 388 – waar ze het tweede koppel Braiths hadden verrast – naar de laagste verdieping te komen. Een lange vlucht in een grijze stilte.
3768 Hij richtte zijn glazen ogen op hen en beval hen te stoppen op een toon – nog steeds gelijkmatig en vriendelijk – die nog steeds die van de Stem van Uitdaging was. Maar Gwen verminderde geen vaart, en toen ze naderde, schoof de bewaker opzij zonder pijlen af te schieten of traangas te spuiten.
3769 Maar zijn galmende bevelen volgden hen over de omloop. Op verdieping zevenenvijftig begonnen de gedempte lichten boven hen te flikkeren en gingen uit. Een ogenblik lang vlogen ze in volkomen duisternis. Toen schakelde Gwen de koplampen aan en minderde haar vaart enigszins.
3770 Op de begane grond eindigde de omloop in een grote promenade en een verkeersplein. Ze konden er maar weinig van zien; alleen daar waar ze door de lichtstralen van hun koplampen werden geraakt, sprongen de vormen naar voren uit de zee van pik zwarte duisternis die hen omringde.
3771 De weg draaide om de grote boom heen en kwam bij zijn beginpunt uit. Gwen volgde hem, helemaal de grote cirkel rond. Aan de andere kant van de boom stond een grote toegangspoort open; daarbuiten was het nacht. Dirk voelde de wind over zijn gezicht en realiseerde zich waarom de bladeren ruisten.
3772 Toen ze, nog steeds cirkelend, langs de poort schoten, keek hij naar buiten. Achter de poort liep de weg als een wit lint bij Uitdaging vandaan. En laag boven die weg vloog een luchtwagen snel in de richting van de stad. Hun kant op. Dirk ving er maar heel even een glimp van op.
3773 De wereld was aardedonker. Hij zag niets meer. Gwen, de wagen, Uitdaging – alles was verdwenen. Hij hoorde de bladeren ritselen en dacht dat hij ook de andere luchtwagen hoorde, die van de naderende Braiths. Maar dat moest verbeelding zijn want dan zou hij toch zeker eerst hun lichten gezien hebben.
3774 Er was een zacht deinende beweging, alsof hij in een kleine boot zat. Toen raakte iets hards zijn arm aan, zodat hij schrok. Daarna voelde hij andere dingen langs zijn gezicht schuren. Bladeren. Ze stegen op, rechtstreeks het laaghangende, dichte gebladerte van de wijdvertakte Emereliboom in.
3775 Een tak die omlaag gedrukt werd en toen terugzwiepte, sloeg pijnlijk tegen zijn wang, zodat hij bloedde. Bladeren werden overal tegen hem aan gedrukt. Ten slotte klonk er een zachte plof toen de vleugels van de manta tegen een massieve, dikke tak op botsten. Ze konden niet hoger meer.
3776 Heel kort daarop schoot er beneden hen een lichtflits voorbij. Die boog af naar rechts, de omloop op. Hij was nog maar nauwelijks verdwenen, of er werd een ander licht zichtbaar – van links – dat op de tweesprong een scherpe bocht maakte en achter het eerste voertuig aan ging.
3777 Daar konden ze lekker lang op hen jagen. Dirk wachtte in het donker, terwijl Gwen de lange weg terug om de boom aflegde, zichzelf bijlichtend met de zaklantaarn. Daarna liepen ze samen de helling af naar het verlaten station van de ondergrondse. De afdaling duurde langer dan Dirk had verwacht.
3778 Maar natuurlijk was de ondergrondse al lang voor de komst van Bretan en de andere Braiths naar Worlorn stilgelegd; beneden troffen ze niets anders aan dan een enorm, galmend perron en massieve stenen wormgaten die wegliepen tot in het oneindige. Oneindigheid leek in deze duisternis heel dichtbij.
3779 Het was of ze door een enorme grafkelder liepen. Overal lag stof. In Uitdaging had de Stem geen stof toegestaan, zo herinnerde Dirk zich, maar de ondergrondse behoorde niet tot Uitdaging, was niet het werk van de Emereli. Onder het lopen klonken hun voetstappen afschuwelijk hard.
3780 Zij ging eerst, waarbij ze maar een kleine vijfentwintig centimeter boven de grond bleef, terwijl ze met haar linker hand de tunnelwand betastte. In haar rechter hand hield ze de zaklantaarn. Dirk vloog achter haar en iets hoger, zodat hij over haar schouder kon kijken.
3781 Er was niets te zien, niets om over te praten. Soms had Dirk het gevoel dat ze helemaal niet bewogen, zo saai en zonder afwisseling was hun vlucht. Dan kwam het hem voor dat Gwen en hij in een soort tijdloze vergetelheid zweefden, terwijl de muren gestaag voorbij kropen.
3782 Inmiddels hadden ze geen van beiden nog iets te zeggen. Gwen zette de zaklantaarn tegen een ruw gehouwen stenen muur aan en ze gingen in het stof zitten om hun laarzen uit te trekken. Zonder iets te zeggen ontdeed ze zich van haar velduitrusting en gebruikte de bepakking als kussen.
3783 Nu pas besefte hij hoe ver ze van hem af lag, en hij dacht eraan dat ze geen woord gewisseld hadden en elkaar niet hadden aangeraakt sinds ze Uitdaging hadden verlaten. Hij dacht er verder niet over na; zijn hersens waren te beneveld door angst en vermoeidheid om te kunnen nadenken.
3784 De schipper gleed door een olieachtige, donkere stroom en Dirk rende over droge stenen, maar in de droom deed dat er om de een of andere reden niet toe. Hij rende en rende, maar de bark kwam steeds dichterbij en ten slotte kon hij zien dat de schipper geen gezicht had, helemaal geen gezicht.
3785 Daarna daalde de rust neer, en de rest van de lange nacht droomde Dirk niet meer. Er scheen een licht waar geen licht hoorde te zijn. Hij nam het zelfs door zijn gesloten oogleden en in zijn sluimertoestand waar: een op en neer dansende gele lichtstraal, dichtbij en dan weer wat verderaf.
3786 Dirk was zich er slechts flauw van bewust toen het voor het eerst in zijn welverdiende slaap binnendrong. Hij mompelde wat en draaide zich ervan af. Dichtbij klonken stemmen en iemand lachte met een kort, scherp geluid. Dirk reageerde niet. Toen schopten ze hem tamelijk hard in zijn gezicht.
3787 In de war en gepijnigd, niet wetend waar hij was, probeerde hij om rechtop te gaan zitten. Zijn slaap bonsde. Er was te veel licht. Hij hield een arm voor zijn ogen om ze tegen het licht af te schermen en zichzelf tegen nog meer schoppen te beschermen. Weer klonk dat gelach.
3788 Het waren Braiths, natuurlijk. Een van hen, een slungelige knokige man met een zwarte kroeskop, stond aan de andere kant van de tunnel en hield Gwen met een hand vast. In de andere hield hij een laserpistool. Hij droeg nog een ander laserwapen, een geweer, aan een riem over zijn schouder.
3789 Er zijn er maar weinig die zich met mij kunnen meten in de oude, edele jachtkunst. Niemand overtreft mij. Zelfs Lorimaar hoog Braith Arkellor heeft maar de helft van wat ik aan trofeeën bezit. Dus als ik je zeg dat dit een buitengewone jacht is geweest, dan weet je dat het de waarheid is.
3790 De stok kwam met duizelingwekkende snelheid omhoog en de knop trof hem midden in zijn buik. Hij wankelde, kromp in elkaar en probeerde op de een of andere manier in beweging te blijven. Pyr stapte elegant achteruit en met een geweldige zwaai trof hij Dirk opnieuw, ditmaal in zijn kruis.
3791 De wereld verdween in een rood waas. Nadat hij in elkaar was gezakt, drong het vaag tot hem door dat Pyr over hem heen gebogen stond. Toen sloeg de Braith hem voor de derde keer, een haast achteloze klap tegen de zijkant van zijn hoofd, en daarna wist Dirk niets meer. Hij had pijn.
3792 Het was het enige wat tot hem doordrong. Hij had pijn. Zijn hoofd tolde en bonsde en trilde in een vreemd ritme, ook zijn maag voelde afschuwelijk aan en nog lager had hij een gevoel alsof hij verlamd was. Dirks wereld werd afgebakend door pijn en duizeligheid. Een tijdlang was dat alles wat er was.
3793 Maar langzamerhand keerde er een nevelig soort bewustzijn terug. Hij begon dingen op te merken. Eerst de pijn – die kwam en ging in golven. Op en neer ging het, op en neer. Hij ging zelf ook op en neer, bemerkte hij ten slotte, schuddend en deinend. Hij lag ergens op. Hij werd getrokken of gedragen.
3794 Hij bewoog zijn handen, of tenminste, dat probeerde hij. Het was moeilijk. De pijn scheen alle normale gevoelens te overheersen. Zijn mond zat vol bloed en zijn oren tuitten, gonsden en brandden. Hij werd inderdaad gedragen. Er waren stemmen; hij kon stemmen horen, gepraat en gedruis.
3795 Het was niets voor hen de wagen achter te laten op een plek die aangaf welke weg ze hadden genomen. Toen jullie je met al je honden in de gangen verspreid hadden, zochten mijn teyn en ik met onze lantaarn de promenade af, op zoek naar een spoor. Ik wist dat de honden onbruikbaar waren.
3796 Ik ben een betere speurder dan alle honden en hun bazen bij elkaar. Ik heb drogmensen opgespoord over de kale stenen van de Lameraanheuvels, door de vernietigde, dode steden, zelfs tot in de verlaten vestigingen van Tahl en Bronzenvuist en de Gloeisteenberg. Deze twee waren meelijwekkend makkelijk.
3797 Wij vonden het spoor. Tekenen van geschuifel op de grond bij een ingang van de ondergrondse en vervolgens onmiskenbare wegwijzers in het stof. Het spoor eindigde natuurlijk waar ze hun vliegende speelgoed begonnen te gebruiken, maar vanaf dat punt hoefden we maar twee mogelijkheden na te gaan.
3798 Hij kon nu tamelijk goed zien. Pyr Braith liep voorop met de lantaarn en praatte tegen een kleinere man, gekleed in het wit met paars. Dat moest Roseph zijn, de scheidsrechter van de duels die nooit hadden plaatsgevonden. Tussen hen liep Gwen op eigen kracht voort, haar handen nog steeds gebonden.
3799 Dirk vroeg zich af of ze haar gekneveld hadden maar dat was moeilijk te zeggen omdat hij alleen haar rug kon zien. Hij lag op een soort draagbaar die schudde bij iedere stap. Een andere Braith in het wit met paars hield de voorkant vast, zijn grove vuisten om de houten stokken geklemd.
3800 De knokige lacher, Pyrs teyn, liep dan waarschijnlijk achter hem, aan het andere einde van de draagbaar. Ze waren nog steeds in de tunnel, te voet; het leek of er geen einde kwam aan de ondergrondse en Dirk had er geen flauw idee van hoe lang hij buiten bewustzijn was geweest.
3801 Vrij lang, vermoedde hij. Toen hij had geprobeerd om Pyr te overmeesteren, was Roseph er niet geweest en hadden ze ook geen draagbaar gehad, daar was hij zeker van. Degenen die hem hadden gegrepen, hadden waarschijnlijk in de tunnel gewacht nadat ze hun vestigingsbroeders om hulp hadden gevraagd.
3802 Toch hielden ze ten slotte halt. Het ene einde van de draagbaar kwam ruw op de grond terecht en hij was weer klaarwakker. Sterke handen pakten hem onder zijn armen beet en tilden hem op. Ze hadden het station onder Uitdaging bereikt en Pyrs teyn tilde hem op het perron.
3803 Hij werkte op geen enkele manier mee. Hij hield zich slap en liet zich als een stuk dood vlees versjouwen. Toen legden ze hem weer op de baar en droegen hem de helling op, de stad zelf in. Ze hadden hem niet bepaald zachtzinnig behandeld op het perron, en hij was weer draaierig.
3804 Pastelblauwe muren schoven voorbij en hij dacht eraan hoe ze de avond daarvoor die helling waren afgedaald. Om de een of andere reden had het toen een bijzonder goed idee geleken om de ondergrondse in te vluchten. De muren verdwenen uit het zicht en ze waren weer in Uitdaging.
3805 Hij zag de grote Emereliboom, deze keer in al zijn massale grootsheid. Het was een knoestige reus, blauw met zwart, waarvan de takken laag boven de zichtbare bocht van het verkeersplein hingen, terwijl de bovenste takken tot het beschaduwde dak reikten. De dag was aangebroken, besefte Dirk.
3806 Toch was hij te veel in de war en te moe om te weten of de Dikke Duivel aan het opkomen of aan het ondergaan was. Er stonden twee lompe, Kavalaanse luchtwagens op de weg vlakbij de helling naar de ondergrondse. Vlak daarnaast bleef Pyr staan, en Dirk werd op de grond gelegd.
3807 Ze was gekneveld. En vermoeid. En wanhopig. Het duurde meer dan een uur voordat alle Braiths bij elkaar waren; voor Dirk was het een uur waarin het licht afnam en zijn krachten toenamen. Het was zonsondergang, besefte hij al gauw; buiten de poort verdween de Dikke Duivel langzaam uit het zicht.
3808 Pyr, die dat merkte, liet zijn handen op zijn rug binden en dwong hem om rechtop tegen de zijkant van een van de wagens te gaan zitten. Ze zetten Gwen naast hem, maar haalden de prop niet uit haar mond. Hoewel ze Dirk niet hadden gekneveld, deed hij geen poging om te spreken.
3809 Hij zat met zijn rug tegen het koude metaal, zijn gebonden polsen schrijnden en hij wachtte, keek en luisterde. Van tijd tot tijd keek hij even naar Gwen, maar zij zat in elkaar gedoken, haar hoofd gebogen, en ze beantwoordde zijn blik niet. Ze kwamen alleen of in paren.
3810 De jagers van Worlorn. Ze kwamen uit de schaduwen en van plaatsen waar het donker heerste. Als bleke geesten. Ze waren niet meer dan geluiden en schimmen, totdat ze binnen de kleine lichtkring stapten en weer mensen werden. Maar zelfs dan waren ze zowel meer als minder dan mensen.
3811 Dirk herkende hem van de woeste, schemergrijze duikvlucht op de buitenste omloop. De man bond zijn honden vast aan de bumper van Rosephs luchtwagen, begroette Pyr en Roseph en hun teyns kort en ging toen een paar meter van de gevangenen met gekruiste benen op de grond zitten.
3812 Toen kwamen de anderen. Lorimaar hoog Braith Arkellor, een bruine reus in een pikzwart pak van kameleonstof dat dichtgeknoopt was met benen knopen, arriveerde in een enorme, gewelfde luchtwagen van een dieprode kleur. In de wagen kon Dirk een meute Braithhonden horen janken.
3813 Ze heeft de bescherming van haar hoogbonder in de steek gelaten om met een drogman te vluchten. Als ze ooit vlees van een man zijn vlees was, dan is ze dat nu niet meer. Jullie kennen de manier van doen van de drogmensen, de leugenaars, de weerwolven, de grote bedriegers.
3814 Lorimaar wisselde fronsende blikken met zijn teyn, de breedgeschouderde dikke man. Bretans weerzinwekkende gezicht keek neutraal, de ene helft een masker van littekenweefsel, de andere helft pure onschuld. Pyr keek dreigend en bleef rusteloos met zijn stok tikken. Het was Roseph die antwoordde.
3815 Aan de rand van de cirkel, achter de luchtwagens en hun lichtschijnsel, stonden de twee IJzerjades naast elkaar in de schaduw. Dirks pijn – zijn hoofd bonsde – leek plotseling niet belangrijk meer. Zijn lichaam beefde en schokte. Hij keek naar Gwen; ze keek op, naar ben.
3816 Het leek of hij maar langzaam bewoog, als een gedaante in een wazige droom, een slaapwandelaar. Garse Janacek liep levendig en soepel naast hem. Vikary droeg een gevlekt pak van kameleonstof dat tot heel donkergrijs en diep zwart verschoot toen hij in de kring van zijn vijanden stapte.
3817 Chell en Lorimaar waren een kop groter, maar op de een of andere manier leek Vikary kortstondig te domineren. Hij liep hen met een vloeiende beweging voorbij, een schrijdende geest – wat deed hij zelfs nu nog onwerkelijk aan – die de Braiths negeerde alsof ze niet bestonden.
3818 Ze aarzelde even, maar haalde toen haar armen van achter haar rug en stak ze uit, de handpalmen omlaag. Om haar linkerarm blonk het jade en zilver. Ze droeg de armband nog steeds. Dirk keek toe, geboeid en wanhopig. Hij kreeg het er koud van. Ze had de armband niet afgedaan.
3819 Een van de Braiths begon te lachen. Toen hij dat hoorde, vertrok het gezicht van Garse Janacek zich tot een grijns, en Dirk zag een heftige trekking over het gezicht gaan van de man die Myrik heette. Als Gwen het al merkte, dan besteedde ze er geen aandacht aan. Ze keek naar Myrik.
3820 Dirk krabbelde overeind, maar met zijn gebonden handen kon hij niets uitrichten. Garse deed twee vlugge stappen naar voren en eindelijk kwam ook Jaan Vikary in beweging. Maar het was Bretan Braith Lantry die er het eerst was en Myrik van haar af trok door een arm rond zijn nek te slaan.
3821 Myrik sloeg wild om zich heen, totdat Lorimaar Bretan te hulp kwam. Ze klemden de man stevig tussen zich in. Gwen lag er onbeweeglijk bij, haar hoofd tegen de metalen deur waar Myrik het tegenaan had geslagen. Vikary knielde bij haar neer en probeerde een arm om haar schouders te slaan.
3822 Dirk tilde Gwen op en legde haar voorzichtig achter in de dichtstbijzijnde luchtwagen. Ze was helemaal slap, maar haar ademhaling was nog regelmatig. Toen ging hij op de plaats van de bestuurder zitten en wachtte, terwijl hij zijn polsen masseerde om de bloedcirculatie weer op gang te brengen.
3823 Met een ongeduldig gebaar met zijn laser dwong hij Janacek om bij hem vandaan te gaan. Toen keerde hij zich weer naar Myrik toe. Alleen en in de war als hij was, leek Myrik niet te begrijpen wat hem te doen stond. Zijn razernij was geweken, hoewel hij nog moeizaam ademde.
3824 De lucht was als zwart kristal, helder en koud. De wind was guur. Dirk was dankbaar voor de zwaarbepantserde Braithse luchtwagen met zijn warme cabine, die hen helemaal inkapselde. Hij vloog ongeveer honderd meter boven de velden en de lage heuvels, zo snel hij maar kon.
3825 Hij bewees haar niet eens de eer van een weigering. Alsof ze een dier was. En toch... toch handelde hij correct, volgens de code. De code waarnaar ik leefde. Ik had hem volgens die code kunnen doden. Dat was ook de bedoeling van Garse, daar was je getuige van. Hij was kwaad omdat Myrik.
3826 Het zou Myrik Braith niets hebben kunnen schelen als ze gestorven was en de anderen ook niet. Toch zou Garse de man die dit deed een eerlijke en waardige dood hebben gegund, hij zou hem de kus van wederzijdse achting hebben gegeven alvorens zijn onbeduidende leven te nemen.
3827 Hij herinnerde zich vaag welke route Gwen had gevolgd vanuit de schitterende stad van ni Emerel naar de schemerdonkere stad in de wildernis met zijn sombere muziek. Terwijl ze de bergen tegemoet vlogen, begon Vikary weer te piekeren; hij staarde blindelings de duistere nacht van Worlorn in.
3828 Hij probeerde zich te herinneren wanneer hij voor het laatst gegeten of gedronken had, maar het lukte niet; hij was ieder gevoel van tijd kwijt. Dichtbij doken de grote, koolzwarte pieken van Worlorn op en Dirk trok de luchtwagen van de Braiths hogerop om eroverheen te vliegen.
3829 Pas toen ze de bergen achter zich hadden en de wildernis onder zich, sprak de Kavalaar weer en dan alleen nog maar om Dirk beknopte aanwijzingen te geven over de juiste vliegkoers. Daarna verviel hij weer in stilzwijgen en in stilte legden ze de eenzame kilometers naar hun bestemming af.
3830 De muziek van Lamiya Bailis drong tot zijn oren door, een zwak geweeklaag op de wind, lang voor de stad zelf uit de bossen opdoemde om hen op te slokken. Buiten hun gepantserde toevlucht was er niets dan ruimte: de wirwar van de nachtelijke bossen onder hen en de lege, dunbesterde hemel boven hen.
3831 De mensen die ik dacht te redden zijn niet langer veilig. De Braiths kunnen nu naar believen jacht op ze maken, korariel van IJzerjade of niet. Ik kan ze niet meer tegenhouden. Garse misschien wel, maar wat kan een man in zijn eentje beginnen? Misschien probeert hij het niet eens.
3832 Garse is ook verloren. Hij zal alleen naar Hoog Kavalaan teruggaan, denk ik, en alleen afdalen naar de vestigingen van IJzerjade, en de hoogbondsraad zal mij mijn namen ontnemen. Hij zal een mes moeten nemen om de gloeistenen uit hun zettingen te verwijderen en leeg ijzer om zijn arm moeten dragen.
3833 Dirk cirkelde rond tot hij het gebouw vond waar Gwen hen naartoe had gebracht en maakte aanstalten om te landen. In de luchtsluis stonden de twee vervallen wagens nog steeds onaangeraakt, dik onder het stof. Ze kwamen Dirk voor als fragmenten van een andere, lang vergeten droom.
3834 De bedden – twee van de kamers waren slaapkamers – waren ronde uithollingen, diep in de vloer verzonken; de matrassen waren bekleed met naadloos, geolied leer dat vagelijk naar zure melk rook, een onaangenaam luchtje. Maar het waren tenminste bedden, zacht genoeg om op te rusten.
3835 Maar ondanks alle pijn kon hij de slaap niet makkelijk vatten. Misschien kwam het door het bonzen van zijn hoofd, of döor het onrustig bewegende licht dat over de muren gleed en dat hem zelfs door zijn gesloten oogleden heen hinderde. Maar het kwam vooral door de muziek.
3836 Een andere keer was hij er bijna zeker van dat hij Jaan Vikary tegen de verste muur geleund naar zich zag zitten kijken. Geen van beiden spraken ze, en het duurde bijna een uur voor Dirk weer in slaap viel, maar alleen om weer te ontwaken in een lege, galmende kamer vol bewegend licht.
3837 Even vroeg hij zich af of ze hem hier aan zijn lot hadden overgelaten; hoe meer hij daarover nadacht, hoe banger hij werd en hoe erger hij begon te trillen. Maar door de een of andere oorzaak was hij niet in staat om op te staan en naar de aangrenzende slaapkamer te lopen om te kijken of het zo was.
3838 Twee keer heb ik lucht wagens boven de stad waargenomen. De eerste keer was het niet meer dan een lichtje, hoog en veraf, dus misschien vergiste ik me. Maar de tweede keer kon het niet missen. De wagen met de wolfskop van Chell vloog laag boven de kanalen, voorzien van een soort zoeklicht.
3839 Uitdaging lag als keus het meest voor de hand en was daarom het minst logisch, dachten wij. Het leek waarschijnlijker dat jullie naar Moscel zouden gaan om daar te leven van de vis die jullie konden vangen, of dat Gwen voor jullie tweeën eten zou zoeken in de wildernis die ze zo goed kent.
3840 De enige foute keus, zou denk ik geweest zijn om naar de Stad in de Sterrenloze Poel te vluchten, waarvan bekend was dat er veel Braiths waren. Uitdaging was een vernuftige keuze, of dat nu jullie opzet was of niet. Het leek zo verkeerd dat het in feite de goede keuze was.
3841 We hebben onderdak en net zoveel water als we maar willen, maar zo goed als niets te eten. Ons definitieve vertrek – we moeten naar de ruimtehaven gaan en Worlorn zo snel mogelijk verlaten, ben ik tot de conclusie gekomen – ons definitieve vertrek zal heel lastig worden.
3842 Ze hebben voorraden, energie, voedsel. Ze zijn veruit in de meerderheid. Mogelijk zullen ze, omdat ik nu een bondloze duelbreker ben, Kirak Roodstraal Cavis en de twee jagers van de Shanagate maatschappij ertoe overhalen zich bij hen aan te sluiten om mij te achterhalen.
3843 Dat is hij altijd geweest. En nu meer dan ooit, omdat ik helemaal geen Kavalaar meer ben na wat ik heb gedaan. De oude gebruiken eisen van iemands teyn niet minder dan van enig ander dat hij een duelbreker doodt. Dat is een gebruik waaraan alleen de heel sterken zich kunnen houden.
3844 De keuze viel op een schiet gevecht en wij vochten teyn aan teyn. In mijn lang niet oneindige wijsheid wist ik Garse ervan te overtuigen dat onze eer gered zou zijn als wij in de lucht schoten. Dat deden we, tot onze spijt. De anderen besloten Garse een lesje in humor te geven.
3845 Mochten we gedwongen zijn om te vechten dan hebben we wapens, maar niemand om ze te bedienen. Gwen is een goed schutter en dapper genoeg, maar ze is gewond en nog niet sterk genoeg. En jij... kan ik je vertrouwen? Ik vraag het je ronduit. Ik heb je eens vertrouwd, maar toen heb je me verraden.
3846 Dirk at onmiddellijk een van de repen op – hij was uitgehongerd – en stak de andere drie in de zak van de zware jas die hij uitkoos. Het kledingstuk hing enigszins los om hem heen, maar paste niet al te slecht; Rosephs teyn had ongeveer dezelfde maat als Dirk. En het was warm.
3847 De eerste gespte hij om zijn eigen schouders; de tweede gaf hij aan Dirk, waarna hij hem in het kort uitlegde hoe het gebruikt moest worden. Het geweer was heel licht en een beetje geolied. Dirk hield het onhandig met zijn ene hand vast. Ze namen kort en nogal formeel afscheid.
3848 Dirk knikte en ze deed er het zwijgen weer toe. Toen hij uitgepraat was, werd Gwen heel stil. Even gingen haar ogen dicht, toen gingen ze weer open, waarna ze ze sloot om ze niet meer te openen. Ze lag stil op haar zij, opgerold tot een soort bal, haar handen in kleine vuisten onder haar kin gebald.
3849 Maar plotseling drong het tot hem door dat de bewegingen van zijn hand, evenals het eindeloze dwarrelen van de stofdeeltjes, geen enkele zin hadden, geen enkel patroon en geen enkele betekenis. Het was de muziek die hem dat duidelijk maakte; de muziek van Lamiya Bailis.
3850 Hij wist het niet. Misschien was het ook wel iets anders. Maar het klonk als een trom. Zo vreselijk ver weg en zo ontzaglijk eenzaam. Zo afschuwelijk, eindeloos eenzaam. De nevels en de schaduwen trokken zich terug in de verste, donkerste hoeken van hun kamer en begonnen toen op te trekken.
3851 Hij vroeg zich een ogenblik af bij welk licht hij ze zag; de zon was wat opgeschoven en er sijpelde alleen nog een smal straaltje licht door het raam, tot dat ten slotte ook werd afgeknepen en de wereld weer grauw werd. Toen de zon weg was, zo merkte hij, danste het stof niet meer.
3852 Nee. Helemaal niet. Hij voelde in de lucht om er zeker van te zijn; er was geen stof meer, geen warmte, geen zonlicht. Hij knikte wijs. Het kwam hem voor alsof hij een belangwekkende waarheid had ontdekt. In de wanden roerden zich gedempte lichten, spoken die ontwaakten voor de volgende nacht.
3853 De spoken begonnen te bewegen; ze zaten opgesloten in de wanden; zo nu en dan meende Dirk te zien hoe er eentje zijn bezeten dans staakte om hulpeloos en zonder hoop op de glazen wanden te kloppen die hem uit de kamer weerden. Spookhanden die maar bleven kloppen, zonder dat de kamer ervan trilde.
3854 Stilte maakte er deel van uit; dat was wat die fantomen waren, allemaal even ijl, en al probeerden ze te kloppen, ze moesten tenslotte weer verder gaan met dansen. Die dans – de danse macabre – vormeloze contouren – o, maar mooi dat het was! Bewegend, duikend, kronkelend.
3855 Muren van grauwe vlammen. Deze dansers waren zoveel beter dan de stofdeeltjes; ze dansten volgens een patroon en ze werden begeleid door de muziek van de Sirenenstad. Verlatenheid. Leegte. Verval. Een enkele trom, waarop traag werd geslagen. Alleen. Alleen. Alleen. Niets had enige zin.
3856 Ze zat nu rechtop in het bed, de deken viel tot op haar middel. Jaan had de voorkant van haar jasje losgemaakt, zodat het los om haar heen hing en de zachte welvingen van haar borsten zichtbaar waren. In het onrustige licht leek haar huid bleek en grijs. Dirk voelde geen opwinding.
3857 De lichtcomposities bewogen in chaotische patronen op de maat van de schrale, wilde muziek. Om de een of andere reden waren de spoken verdwenen. Hij had zijn ogen er maar kort van afgewend, toch waren ze allemaal opgelost en verdwenen. Zoals al zijn oude dromen, dacht hij.
3858 Dat weet ik nog niet. Het zou heel moeilijk zijn hem nu te verlaten. Begrijp je dat? Hij heeft tenslotte voor mij gekozen. Toen hij zijn laser op Garse richtte. Na dat alles, nu hij zich tegen zijn teyn, zijn vestiging en zijn wereld heeft gekeerd, kan ik niet zomaar..
3859 In die zachte glans ving Dirk een glimp op van zijn eenzame schipper, zoals hij die al eens eerder op diezelfde donkere wateren had opgevangen. Zoals altijd leunde de man op zijn vaarboom en liet hij zich door de stroom meevoeren, en hij kwam dichter en dichter bij, moeiteloos en onverbiddelijk.
3860 Het lasergeweer stond tegen de muur. Hij tilde het op en voelde nog eens aan het enigszins vettige oppervlak van het glanzende, zwarte plastic. Zijn duim streek over de wolfskop. Hij bracht het wapen naar zijn schouder, richtte en vuurde. De lichtstaaf bleef minstens een volle seconde hangen.
3861 In het donker struikelde Dirk over de luchtwagen die hij zocht en wachtte vervolgens tot zijn ogen aan de duisternis gewend waren. Het afgedankte voertuig was niet afkomstig van Hoog Kavalaan; het was een benauwde twoseater, een traan van plastic en licht metaal, zwart met zilver.
3862 De wagen was maar iets minder afgestorven dan de rest van Worlorn, maar dat kleine beetje was genoeg. Toen hij voorzichtig de energie inschakelde, reageerde de wagen en het instrumentenpaneel "Wierp een vaag licht in de cabine. Hij at vlug een proteïnereep en bestudeerde de gegevens.
3863 Hij zou de koplampen niet gebruiken, maar bij het karige licht van de sterren vliegen. En de verwarming kon hij ook wel missen, zolang hij de leren jas maar droeg als bescherming tegen de kou. Dirk sloeg de deur dicht en sloot die af en knipte het zwaarte krachtrooster aan.
3864 Dirk greep de stuurknuppel, duwde die vooruit en toen was hij buiten en in de lucht. Even kreeg hij de schrik te pakken. Als het net te zwak was geweest, zou er van vliegen helemaal niets terecht zijn gekomen, maar was hij tollend en draaiend op de met mos overwoekerde grond getuimeld.
3865 Eenmaal buiten trilde en zakte de wagen heel even alarmerend, maar niet meer dan een ogenblik; toen begon het net te werken en klommen ze op de suizende wind omhoog en was het enige wat nog draaide zijn maag. Dirk bleef klimmen en probeerde de kleine wagen zo hoog mogelijk op te trekken.
3866 Bovendien zag hij er niet echt naar uit om andere nachtelijke vliegers te ontmoeten. Zo hoog mogelijk, met gedoofde lichten, zou hij iedere andere luchtwagen kunnen zien die onder hem langs zou vliegen, maar grote kans hebben dat hij zelf aan hun aandacht zou ontsnappen.
3867 Angst was zoiets doms; niets deed er meer toe en de dood al helemaal niet. Zelfs toen de Sirenenstad met haar witte en grijze lichten uit het gezicht verdwenen was, bleef de muziek nog hoorbaar, steeds verder weg en steeds flauwer, maar voortdurend aanwezig, voortdurend van invloed.
3868 Eén toon, een zachte, golvende fluittoon, duurde langer dan de rest. Toen hij de stad ongeveer dertig kilometer achter zich had, hoorde hij die toon nog, vermengd met het lagere gefluister van de wind. Ten slotte drong het tot hem door dat het geluid van zijn eigen lippen kwam.
3869 Hij daalde af in een spiraal totdat hij direct boven het licht was, zette de stuwkracht van de luchtwagen uit, bleef even in de lucht zweven en liet het zwaartekrachtrooster toen langzaam uitgaan. Zo traag mogelijk zakte hij omlaag, zachtjes heen en weer deinend in de wind, een kalme val.
3870 De grootste schijnsel was van een vuur afkomstig, zoals hij nu zag. Het vuur danste en flakkerde; de vlammen werden alle kanten op geblazen door de wind. Maar er waren ook andere, kleinere lichten – onbeweeglijk en kunstmatig, in een cirkel in het donker, niet erg ver van het vuur verwijderd.
3871 Misschien een kilometer, schatte hij, misschien minder. De temperatuur in de kleine cabine begon op te lopen en Dirk voelde hoe hij begon te zweten; zijn kleren werden vochtig onder zijn dikke jas. Ook had hij last van de rook; zwarte roetwolken stegen op van het vuur en benamen hem het uitzicht.
3872 De vlammen rezen hoog op om hem te begroeten, lange oranje tongen, helder afgetekend tegen de rookpluimen. Hij zag ook vonken, of gloeiende sintels, of iets anders dat daar op leek; ze spatten in een hete, gloeiende regen uit het vuur op, schoten de nacht in en verdwenen dan.
3873 Toen hij nog lager zakte, werd hij geconfronteerd met een ander verschijnsel, een woedend geknetter van blauwwitte vlammen die een scherpe geur van ozon verspreidden en toen verdwenen waren. Dirk zette de motor helemaal af toen het vuur nog behoorlijk ver onder hem was.
3874 Daaromheen zag hij de dichte wirwar van wurgbomen met hun wasachtige takken, die helgeel oplichtten in de weerschijn van de vuurgloed. Verscheidene takken waren midden in het vuur gevallen en waren de voornaamste oorzaak van de zwarte rook als ze verschrompelden en tot as uiteenvielen.
3875 In plaats van zich uit te breiden was het vuur zichtbaar aan het doven. Dirk wachtte en keek toe hoe het uitging. Hij was er inmiddels vrij zeker van dat hij naar een neergestorte luchtwagen keek; dat bleek wel uit de vonken en de ozon die hij rook. Hij wilde alleen weten welke luchtwagen het was.
3876 Als een donker spook boven het bos schoot hij weg van het dovende vuur in de richting van de kunstmatige verlichting. Deze keer bleef hij op grotere afstand. Hij hoefde ook niet dichter bij te komen. De lichten waren vrij helder en het tafereel was tot in details afgetekend.
3877 Hij zag een grote open plek, omringd door elektrische lantaarns, aan de rand van een groot, stilstaand wateroppervlak. Er stonden drie luchtwagens en hij herkende ze alle drie; hetzelfde drietal had in Uitdaging onder de Emereliboom gestaan toen Myrik Braith Gwen had aangevallen.
3878 De andere twee waren kleiner, bijna identiek, alleen waren ze dat nu niet meer omdat één ervan zichtbaar beschadigd was, zelfs van deze afstand. De wagen lag er vreemd bij, half onder water, en een deel ervan was verwrongen en gloeide. De bepantserde deur stond wagenwijd open.
3879 De beschadigde luchtwagen was die van Roseph, dezelfde wagen die ze in Uitdaging hadden gestolen, de wagen waarmee Jaan Vikary vanmorgen naar Larteyn was gevlogen. Dat wist hij zeker. De Braiths hadden hem blijkbaar gevonden en hadden hem naar het bos achtervolgd, hem neergeschoten.
3880 Maar het leek niet aannemelijk dat hij dood was; waarom haalden de Braiths anders hun honden erbij? Lorimaar ging echt niet met zijn meute uit wandelen. Het was meer dan waarschijnlijk dat Jaan nog leefde en de bossen was ingevlucht en dat de Braiths nu jacht op hem maakten.
3881 Hij hervatte zijn koers in de richting van de bergrug, waarachter Larteyn lag. In het bos, nauwelijks bewapend en alleen als hij was, had hij Jaan Vikary weinig hulp te bieden. In het Kavalaanse Vuurfort kon hij op zijn minst namens de Ijzer jade met Arkin Ruark afrekenen.
3882 De stad leek heel dood, heel leeg, maar Dirk wist dat het maar schijn was. Hij vloog laag, verspilde geen tijd en schoot vlak over de lage, vierkante daken en de pleinen van gloeisteen naar het gebouw waar hij enkele dagen met Gwen Delvano, de twee IJzerjades en de leugenaar van Kimdiss had gewoond.
3883 Dirk vroeg zich kortstondig af wat ermee gebeurd kon zijn nadat ze het voertuig hadden achtergelaten in Uitdaging, maar hij dacht er verder niet over na en daalde om te landen. Hij hield de laser stevig in zijn greep toen hij uit de wagen klom. De wereld was stil en karmozijnrood.
3884 De vertrekken waren leeg. Hij doorzocht ze heel grondig en haalde alles overhoop, zonder zich erom te bekommeren wat hij verstoorde of kapotmaakte. Alle eigendommen van de Kimdissi waren er nog, maar Ruark was er niet en er was geen enkele aanwijzing waar hij naartoe was.
3885 Dirks eigen bezittingen waren er ook nog; die paar dingen die hij had achtergelaten toen hij en Gwen gevlucht waren, alleen maar een stapeltje dunne kleren die hij van Braque had meegebracht. Onbruikbaar hier op het kille Worlorn. Hij zette de laser neer en begon de broekzakken te doorzoeken.
3886 Hij woelde door het kistje tot hij een dunne, fijne ketting vond met een uil van zilverdraad, in barnsteen gevat en hangend aan een clip. De clip leek hem wel ongeveer de juiste afmetingen te hebben. Dirk rukte de barnsteen met de uil eraf en bevestigde er het fluister ju weel voor in de plaats.
3887 Toen knoopte hij zijn jasje en zijn dikke shirt open en hing de ketting om zijn hals zodat hij de koude, rode traan op zijn blote huid voelde, beloften en leugens fluisterend. Het was alsof er een stukje ijs pijnlijk in zijn borst stak, maar dat was niet zo erg, het was Jenny.
3888 Hij lette er niet op en ging naar boven. De werkkamer die Ruark met Gwen had gedeeld was nog even rommelig als Dirk zich herinnerde, maar de Kimdissi was er niet. Ook was hij niet te vinden in het verlaten appartement erboven, waar Dirk vanuit Uitdaging contact met Ruark had opgenomen.
3889 De vulling puilde er met handenvol uit en lag overal verspreid. Stukken ervan waren in de haard gesmeten, waar ze hadden bijgedragen tot de doorweekte, beroete troep waarmee het vuur was gesmoord. Een van de waterspuwers leunde tegen de onderkant van de schoorsteenmantel, onthoofd en op zijn kop.
3890 Het hoofd, met gloei stenen ogen en al, was bovenop de natte as van het vuur gegooid. De lucht stonk naar wijn en braaksel. Garse Janacek lag op de grond te slapen, zonder shirt, zijn rode baard nog roder gekleurd door gemorste wijn. Zijn mond hing open. Hij rook hetzelfde als de kamer.
3891 Maar het grootste deel van de armband was intact, behalve waar hij door lange krassen was ontsierd. Op Janaceks onderarm, boven de armband, zaten ook schrammen. Ze waren diep en sloten aan op de beschadigingen die in het zwarte ijzer waren aangebracht. Arm en armband zaten vol geronnen bloed.
3892 De rest kon hij zich voorstellen. Ongetwijfeld dronken, had hij met zijn linkerhand, die daar door zijn oude verwonding niet toe in staat was, geprobeerd de gloeistenen los te wrikken, daarbij zijn geduld verloren, er toen maar wild op los gestoken, en in zijn pijn en woede het mes laten vallen.
3893 Deze keer werd het gesnurk minder. Hierdoor aangemoedigd bukte Dirk zich om het dichtstbijzijnde voorwerp op te rapen – een gloeisteen – en door de lucht in de richting van de Kavalaar te keilen. Het trof Janacek op zijn wang. Langzaam ging Garse rechtop zitten, knipperend met zijn ogen.
3894 Tradities, oude wijsheden van de vestiging, zoals de duelleer code en het jagen op drogmensen. Denk er verder niet over na, volg ze maar stomweg. Wat één ding betreft had Ruark gelijk: niemand van jullie weet wat liefde is, uitgezonderd Jaan misschien, en zelfs daar ben ik niet zeker van.
3895 Maar de schrammen leken hem niet erg te hinderen. Hij oogde vlot en elegant, terwijl hij zijn laser laadde, controleerde en in zijn riem stak. Behalve zijn pistool had Janacek ook nog een lang mes en een geweer zoals Dirk er een had. Hij grijnsde vrolijk toen hij het oppakte.
3896 Hij voelde zich bijna energiek toen ze naar het dak gingen. Vanbinnen was Janaceks enorme, vierkante luchtwagen precies even benauwd als het kleine, afgedankte exemplaar waarmee Dirk uit Kryne Lamiya was gekomen, hoewel Janaceks machine vier kleine zitplaatsen had in plaats van twee.
3897 Na ongeveer een eeuw was het onbruikbaar geworden en werd het afgedankt. Het werd in een periode van vrede door de Erikaners geborgen en aan de Stalen Engelen op Bastion verkocht. Die gebruikten het in verscheidene campagnes, totdat het ten slotte werd buitgemaakt door de bevolking van Prometheus.
3898 Werelden zoals Eshellin en de Vergeten Kolonie wisten niet eens wat een vlag was, terwijl anderzijds de Emereli voor elk van hun honderd stadstorens een verschillende banier hadden. De bewoners van Schemerduister lachten ons uit en hingen een pikzwarte lap aan hun vlaggenstok.
3899 Het was de oude standaard van de Hoogbondsliga. Deze liga was ontstaan rond de tijd dat de sterrenschepen voor het eerst Hoog Kavalaan weer aandeden. Er leefde toen een man, een groot leider, Vikor hoog Roodstaal Corben genaamd, die een generatie lang de hoogbondsraad van Roodstaal domineerde.
3900 Toen de bewoners van de buitenwerelden kwamen, was hij ervan overtuigd dat alle Kavalaren zich moesten verenigen om hun kennis en rijkdom eerlijk te verdelen. Dus vormde hij de Hoog bondsliga, waarvan ik je zojuist de vlag heb beschreven. Helaas was die unie geen lang leven beschoren.
3901 De hoogbonders van Braith waren alleen uit angst tot de liga toegetreden; in werkelijkheid meden ze de andere sterren liever, waarvan ze zwoeren dat die vol drogmensen zaten. Toch deinsden ze er niet voor terug lasers van drogmensen aan te schaffen. Zo ontstond de laatste grote oorlog.
3902 Velen van hen werden door banshees gedood, anderen kwamen om van de honger, maar de jagers kregen de meesten te pakken en namen hun hoofden als trofeeën mee naar huis. Er wordt gezegd dat de Braiths er een speciaal genoegen in schiepen om degenen die hen hadden bewapend en geadviseerd, te villen.
3903 Roodstaal volgde al spoedig. Degenen die de drogmensen doodden, waren allemaal Braiths en Shanagates, en de Shanagate maatschappij was sindsdien alleen met zichzelf verbonden. Vikors banier werd al spoedig afgedankt en vergeten, totdat het Festival ons de vlag in herinnering bracht.
3904 Je kunt er alles mee rechtvaardigen, behalve persoonlijk geweld. Toch heeft hun grote profeet, de Zoon van de Dromer – aangenomen wordt dat het een mythische figuur is, maar ze blijven hem vereren – eens gezegd: "Vergeet niet dat je vijand een vijand heeft." En dat is zo.
3905 Dat idee heb ik verworpen. Mijn behoefte om te sterven is minder hard gegroeid dan de jouwe. Ik zou een of meer jagers wel kunnen uitdagen voor een duel, maar dan zou ik dat te duidelijk doen om een misdadige uitgestotene te helpen. Ze zouden mij geen genoegdoening willen geven.
3906 Mijn eigen status is op dit moment precair; dankzij mijn woorden en daden in Uitdaging beschouwen de Braiths me nog als mens, zij het niet van harte. Maar als ik openlijk probeer om Jaan te helpen, zou ik mijzelf in hun ogen zwartmaken. De regels van de code zouden niet langer gelden.
3907 Het zou natuurlijk het beste zijn als we er konden landen, Jaan opsporen en hem veilig en in het geheim weghalen. Maar daar zie ik weinig kans toe. De Braiths hebben honden. Wij niet. Het zijn voortreffelijke jagers en speurders, vooral Pyr Braith Oryan en Lorimaar hoog Braith zelf.
3908 Ik zou kunnen verliezen. Maar ik denk het niet. In een duel van man tegen man is alleen Bretan Braith een echt gevaarlijke tegenstander en hij en zijn teyn zijn niet bij de jagers, als jij alle luchtwagens hebt gezien. Lorimaar is ervaren, maar Jaan heeft hem in Uitdaging verwond.
3909 Pyr zal je mogelijk voor zich opeisen. Ik hoop dat ze je lossnijden, je uitkleden en je het bos injagen. Als sommigen van hen liever op jou jagen, zullen er minder achter Jaan aan gaan. Er is ook nog een andere mogelijkheid. In Uitdaging maakten Pyr en Bretan bijna ruzie om je.
3910 Nadat hij zijn koplampen en landingslichten had aangedaan vloog Janacek de luchtwagen in de richting van de lichtcirkel. De honden waren aangelijnd en sliepen aan de waterkant, maar ze werden wakker toen de vreemde luchtwagen daalde. Janacek landde temidden van hun wilde gehuil.
3911 Niemand zei iets. Janaceks hand was vlug en zeker. Toen hij klaar was, lagen de gloeistenen in het zand verspreid als de kolen van een uiteengevallen vuur. Hij bukte zich en raapte er een op, wierp hem vluchtig omhoog en ving hem weer op, alsof hij het gewicht ervan testte.
3912 Dirk verwachtte bijna een sissend geluid te horen toen hij in het donkere water van het meer wegzonk. Maar er was geen geluid te horen, op deze afstand zelfs geen plons. Janacek raapte alle gloeistenen een voor een op, rolde ze kort in zijn hand heen en weer en gooide ze vervolgens in het meer.
3913 Het ging grotendeels als hem was verteld. Ze sneden zijn touwen los en lieten hem zijn polsen en enkels wrijven om zijn bloed weer goed op gang te krijgen. Toen werd hij tegen een luchtwagen geduwd, en Roseph en de dikke Saanel hielden hem vast, terwijl Pyr hem zelf de kleren van zijn lijf sneed.
3914 De kale jager hanteerde zijn kleine mes even vaardig als zijn stok, maar hij was niet zachtzinnig; hij liet een lange snee aan de binnenkant van Dirks dijbeen achter en een kortere, diepere in zijn borst. Dirk kromp in elkaar toen Pyr hem sneed maar deed geen poging zich te verzetten.
3915 Hij sprong plotseling naar voren en begon te vechten. Roseph struikelde, verloor zijn greep op Dirks rechterarm en viel. Saanel hield grimmig stand. Dirk stompte hem hard tegen zijn dikke stierennek, vlak onder zijn kin. Met een vloek liet de dikke man hem los en Dirk viel Pyr aan.
3916 Pyr had zijn stok gepakt. Hij glimlachte. Dirk deed snel een stap in zijn richting en hield toen in. Die aarzeling kwam hem duur te staan. Saanel sloeg van achteren een stevige arm om zijn hoofd en paste een houdgreep toe die langzaam maar zeker in een wurggreep overging.
3917 Hij liep terug met een strak gezicht en begon om het Braithkamp heen te lopen om de kring van elektrische zaklantaarns te doven die in het zand waren gestoken. Toen de lichten uit waren, zag Dirk aan de westelijke horizon het eerste morgenlicht gloren. Pyr wuifde met zijn stok naar Saanel.
3918 Zijn hals deed pijn en het droge zand onder zijn voeten voelde ruw en koud aan. Hij voelde zich zeer kwetsbaar. Zonder het fluister juweel was hij nu erg bang. Hij zocht naar Garse Janacek, maar de IJzerjade was naar het andere einde van het kamp gelopen en in druk gesprek gewikkeld met Lorimaar.
3919 Er lagen nog meer stenen. Al rennend leek hij ze allemaal op zijn pad te vinden. Ze hadden hem zijn kleren afgenomen; het was beter in de beschutting van de bomen waar de wind niet zo hard was, maar toch had hij het koud. Heel koud. Hij had een poosje kippenvel, maar dat ging over.
3920 Er kwam andere pijn voor in de plaats, en de kou leek minder belangrijk. De wildernis van deze buitenwereld was te donker en te licht. Te donker om te zien waar hij liep. Hij struikelde over boomwortels, haalde zijn knieën en handpalmen open, viel in kuilen. Maar het was ook te licht.
3921 Het oostelijke licht had een roodachtige gloed gekregen; ergens rees de Dikke Duivel omhoog en binnenkort zou de ster die hem de weg wees door de pseudoschemering zijn weggevaagd. Hij probeerde harder te lopen. Het was minder dan een kilometer ver, minder dan een kilometer.
3922 Hij worstelde zich door een dikke muur van vuurdoorns, en de rood gepunte doorns drongen op honderden plaatsen zijn lichaam binnen, maar hij huilde niet; hij rende en rende. Hij kwam bij een plek met gladde, grijze leisteen en probeerde er vlug overheen te klauteren, maar viel.
3923 Er zat ook bloed op de rots. Geen wonder dat hij was gevallen; het was allemaal zijn bloed, afkomstig uit de sneden in zijn voeten. Hij kroop over de gladde stenen, bereikte opnieuw de bomen en rende in het wilde weg verder, tot het tot hem doordrong dat hij zijn ster niet meer in het oog hield.
3924 Toen hij haar weer vond, stond ze achter hem, een eindje opzij, heel flets, een vaag lichtpuntje in een rode lucht. Hij draaide zich om en liep weer terug over de stenen, struikelde over boomwortels die hij niet had gezien, rukte het gebladerde met woeste handgebaren opzij en rende en rende.
3925 Hij liep tegen een lage tak aan, viel hard op zijn achterwerk, stond weer op met zijn handen tegen zijn hoofd en rende verder. Hij gleed uit over een slijmerig bed van zwart mos waaruit een lucht van verrotting opsteeg, stond overdekt met de slijmerige, stinkende massa weer op en rende en rende.
3926 Dit móést de goede weg zijn, het moest! De honden kwamen bassend achter hem aan. Het was maar een kilometer, minder dan een kilometer. Hij had het ijskoud en bloedheet tegelijk. Zijn borst stak vol messen, maar hij bleef rennen, wankelde, struikelde en viel, stond weer op en rende verder.
3927 En toen plotseling – hij wist niet wanneer, hij wist ook niet hoe lang hij al rende, noch hoe ver hij gekomen was, want de ster was weg – snoof hij in de wind een zwakke rookgeur op. Hij rende erheen en dook vanonder de bomen op een kleine, open plek op. Hij rende naar de andere kant en bleef staan.
3928 Eén hond althans. Het beest sloop grommend tussen de bomen uit, de oogjes moordlustig, de lippen van de haarloze snuit opgetrokken om zijn lelijke hoektanden te laten blikkeren. Hij probeerde eromheen te rennen, maar het beest besprong hem, smeet hem tegen de grond en hapte naar hem.
3929 Dirk wist op zijn knieën te komen; de hond draaide om hem heen en grauwde iedere keer woest als hij probeerde op te gaan staan. Het dier had hem in zijn linkerarm gebeten en hij verloor opnieuw bloed. Maar de hond had niet geprobeerd hem te doden en was hem ook niet naar de keel gevlogen.
3930 Afgericht, dacht hij, de hond was afgericht. Hij draaide om hem heen, steeds maar om hem heen en zijn ogen lieten Dirk niet los. Pyr had het dier vooruitgezonden en kwam er zelf achteraan met zijn teyn en zijn andere honden. Dit exemplaar zou hem hier vasthouden tot ze er waren.
3931 De hond schoot toe, gooide hem om, drukte hem opnieuw op de grond en trok zijn arm bijna uit het lid. Deze keer stond hij niet op. De hond trok zich terug en wachtte, klaar om weer toe te springen, zijn bek nat van het bloed en de kwijl. Dirk probeerde zich met zijn goede arm overeind te richten.
3932 De andere waren dichtbij. Hij hoorde ze blaffen. Toen hoorde hij boven zich iets anders. Hij keek zwakjes op naar de smalle strook bewolkte lucht, vaag verlicht door de opgloeiende stralen van het Helleoog en zijn begeleiders. De Braith hond, die zich een meter van hem terugtrok, keek ook op.
3933 En dat geluid herhaalde zich. Het was een jammerklacht en een oorlogskreet, een aanhoudend, weeklagend gekrijs, een doodsschreeuw, zo intens dat het bijna muziek leek. Dirk vroeg zich af of hij stervende was en in gedachten de geluiden van Kryne Lamiya hoorde. Maar de hond hoorde het ook.
3934 Een donker silhouet viel uit de hemel. Dirk zag het neerkomen. Het was kolossaal, heel zwart, pikzwart bijna, en de onderkant leek bezaaid te zijn met duizenden rode mondjes die allemaal open stonden, allemaal zongen, allemaal dat vreselijke, huiveringwekkende klaaglied voortbrachten.
3935 Een leren jas, maar met monden en een lange dikke staart. Hij zag de staart één keer rondzwiepen en naar de snuit van de hond uithalen. De hond knipperde met zijn ogen en week achteruit. Het vliegende wezen bleef een ogenblik zweven en klapwiekte golvend, met een exquise traagheid.
3936 De hond – dat enorme gespierde beest met zijn rattenkop, manshoog – de hond was verdwenen. Het andere beest bedekte hem geheel en lag in het gras op de grond als een zwarte leren worst van enorme afmetingen. Alles was stil. De kreet van het roofdier had het hele bos tot zwijgen gebracht.
3937 Het schepsel leek zich nauwelijks te verroeren. In het schemerige licht van de dageraad had het een vreemd gevormd houtblok kunnen zijn. Voor zijn geestesoog zag Dirk het nog zoals het er had uitgezien in de lucht: een zwarte gedaante, jammerend, vallend, een en al vleugel en monden.
3938 Eromheen geklemd en net zo morsdood, zaten de resten van het een of andere schepsel dat het karkas uit de rokende luchtwagen naar buiten had getrokken – een of andere aaseter met zwartgeaderde en rubberachtige botten, gebogen en heel groot. De banshee had het etend aangetroffen.
3939 Dirk sleepte zich over de kille romp van de luchtwagen heen en klom in de overschaduwde muil. Daarbij bezeerde hij zich aan een scherp metalen uitsteeksel, maar merkte het nauwelijks; een schram meer of minder, wat deed het er nog toe? Hij ging zitten en wachtte, beschut tegen de wind.
3940 Het bloed op de meeste van zijn wonden leek te zijn gestold, constateerde hij dof. Hij bloedde tenminste nog maar af en toe, hier en daar. Maar de bruine korsten die zich gevormd hadden, zaten allemaal vol vuil en hij vroeg zich af of hij iets moest doen om infecties te voorkomen.
3941 Dat hielp wel iets, maar hij had de kracht niet om het lang vol te houden. Zijn arm bonsde op de plaats waar de Braithhond hem had gebeten. Een poosje wenste hij vurig dat de pijn zou ophouden, dat zijn hoofd niet zo vreselijk zou blijven tollen. Toen veranderde hij van gedachte.
3942 De pijn, bedacht hij, was waarschijnlijk het enige wat hem bij bewustzijn hield. En als hij nu in slaap viel zou hij waarschijnlijk nooit meer wakker worden. Hij zag de Dikke Duivel boven het bos hangen, de bloedige schijf half verduisterd door een netwerk van blauwzwarte takken.
3943 Vlakbij straalde heel helder een enkele, gele zon, een kleine vonk aan het firmament. Hij knipoogde ernaar. Ze waren oude vrienden. Het geluid van Braithhonden bracht hem weer bij de les. Tien meter verderop doken de jagers gretig van tussen de bomen op. Niet zo dichtbij als hij had verwacht.
3944 Zijn teyn liep een paar passen voor hem uit met twee honden aan korte kettingen; de honden blaften wild en trokken hem mee, zodat hij bijna op een sukkeldrafje liep. Een derde hond liep los naast hem en stoof op de vernielde luchtwagen af, zodra hij uit het onderhout tevoorschijn kwam.
3945 Terwijl hij vuurde kwam er een herinnering in hem op, even plotseling en venijnig als de lichtpuls die uit de laser flitste. Nog kort geleden had Janacek met een streng gezicht schouderophalend gezegd: Je leven kan ervan afhangen hoe hard en recht je kunt rennen en hoe trefzeker je kunt schieten.
3946 Hij grinnikte weer. Het rennen was juist erg moeilijk geweest. Het doden was de gewoonste zaak van de wereld, het was bijna makkelijk. De messcherpe laserstraal hing meer dan een seconde in de lucht en trof Pyr recht in zijn omvangrijke maag toen hij naar de romp van het toestel toerende.
3947 De Braith struikelde en viel op zijn knieën. Zijn mond hing een tel lang lachwekkend open voordat hij op zijn gezicht viel en Dirk hem niet meer zag. De lange, zilveren lans die hij vast had gehouden, bleef in de omgewoelde grond steken, heen en weer zwiepend in de wind.
3948 Pyrs zwartharige kameraad liet de ketting die hij in zijn hand hield los en scheen te verstarren toen zijn teyn neerviel. Dirk verschoof de laser een klein eindje en vuurde nog eens, maar er gebeurde niets; de vijftien tellen die het wapen nodig had om te recyclen waren nog niet om.
3949 Hij merkte dat hij weer moest grinniken. De jager schrok op en liet zich plat neervallen. Hij rolde over de grond naar de lange geul die daar door de vleugel van de luchtwagen was getrokken. De loopgraaf in, op zoek naar zijn laser, dacht Dirk, maar die zal hij niet vinden.
3950 De honden hadden de luchtwagen omsingeld en blaften naar hem zodra hij maar even verschoof of zijn hoofd optilde. Geen van de dieren probeerde binnen te komen om hem te doden. Dat was het werk van de jager. Dirk richtte zorgvuldig en schoot de hond die het dichtste bij was in de keel.
3951 Het beest zakte als een stuk dood vlees in elkaar en de andere twee maakten dat ze wegkwamen. Dirk hees zich op zijn knieën en kroop uit zijn schuilplaats. Hij probeerde te gaan staan, terwijl hij met een hand op de verwrongen vleugel steunde. De wereld tolde voor zijn ogen.
3952 Hij hoorde iets roepen, iets in het Oud Kavalaans; Dirk kende het woord niet. De enorme honden stonden stil, de een na de ander, hun natte, rode bekken wijd open en grauwend. En uit zijn ooghoeken zag hij de jager opduiken, twee meter van hem af, zijn mes al in de aanslag.
3953 Een van zijn lange armen zwiepte het met een zijwaartse beweging weg en het ketste af van de vleugel van de luchtwagen waar Dirk tegen leunde. Intussen had de man zich al omgedraaid en rende. En daar was de dichtstbijzijnde hond, in de lucht. Dirk liet zich vallen en bracht het geweer omhoog.
3954 De slagtanden hapten naar hem, misten, maar het lichaam van het beest kwakte tegen hem aan, zodat hij tolde op zijn benen, en toen zat het boven op hem in het stof. Op een of andere manier vond hij de trekker. Een korte lichtstraal, de geur van nat, brandend haar en een afschuwelijk gejank.
3955 De ketting van de andere hond was aan een onregelmatig uitsteeksel van het wrak blijven hangen. Toen Dirk overeind kwam, jankte het dier en deed een uitval, en heel de enorme, uitgebrande romp van de luchtwagen leek enigszins te schudden en te bewegen, maar de hond zat nog vast.
3956 De zwartharige jager had de zilveren spies. Dirk richtte zijn laser en vuurde; de straal was ernaast, maar een seconde is lang genoeg en Dirk zwiepte het geweer fel heen en weer, van rechts naar links en van links naar rechts. De man viel precies op het moment dat hij zijn wapen losliet.
3957 Het zeilde een paar meter door de lucht, stuiterde van de verwrongen vleugel af en drong in de grond, waar het heen en weer zwiepte in de wind. Dirk zwaaide nog steeds met zijn laser, links, rechts, links, rechts, nog lang nadat de jager was gevallen en het licht was gedoofd.
3958 De hond die nog steeds vastzat, gromde en viel uit. Dirk staarde het dier met open mond en bijna zonder begrip aan. Toen grinnikte hij weer. Hij ging op zijn knieën zitten, vond de laser en begon in de richting van de Kavalaren te kruipen. Het kostte hem vreselijk veel tijd.
3959 Zijn voeten deden zeer. Zijn arm ook, daar waar hij gebeten was. Eindelijk werd de hond stil, maar helemaal stil werd het niet. Dirk hoorde gehuil, een aanhoudend, zacht gejammer. Hij sleepte zich door het vuil en de as, over de verkoolde stam van een wurger, tot waar de jagers waren gevallen.
3960 De magere man, wiens naam hij nooit te weten was gekomen en die geprobeerd had hem te vermoorden met zijn mes en zijn honden en zijn zilveren werpspies, die man was stil en zijn mond zat vol bloed. Pyr, die met zijn gezicht op de grond lag, was degene die het gejammer voortbracht.
3961 Dirk knielde bij hem neer, schoof zijn handen onder zijn lijf en draaide hem om. Het gezicht zat onder de as en het bloed; toen hij viel, had hij zijn neus verbrijzeld en uit een van zijn neusgaten liep nog een dun rood straaltje dat een helder spoor achterliet op zijn met vuil besmeurde wangen.
3962 Hij raakte een van zijn handen aan, merkwaardig zacht en klein en schoon, op een enkele zwarte veeg over de handpalm na, haast een kinderhand, die niet bij dat oude, kale hoofd hoorde. Hij tilde de hand opzij, en de andere hand ook, en hij keek naar het gat dat hij in Pyrs maag had gebrand.
3963 Toen opende Pyr zijn mond en Dirk vroeg zich af of de man probeerde hem iets te zeggen, een paar laatste woorden misschien, of een smeekbede om vergeving. Maar de Braith stootte slechts een benauwd, gesmoord geluid uit en hervatte toen zijn zachte gejammer. Zijn stok lag vlakbij.
3964 In Pyrs vlezige hals vond hij een slagader, hield de stok heel stevig vast, vlak bij het lemmet, en drukte dat door de bleke, vette huid. Er kwam een akelige hoeveelheid bloed naar buiten, een harde straal die recht in Dirks gezicht spoot totdat hij het mes losliet en zichzelf opzij duwde.
3965 Pyr schokte opnieuw en uit zijn nek kwam weer een straal bloed, daar waar Dirk erin had gesneden. Dirk bleef kijken, maar iedere straal was wat zwakker dan de vorige. Na een poosje was de fontein van bloed nog maar een stroompje en na nog een tijdje hield het bloeden helemaal op.
3966 Maar ten slotte lag Pyr stil en hield het gejammer op. Dirk zat alleen en rustte uit in het fletse, rode licht. Hij had het bloedheet en ijskoud tegelijk en hij wist dat hij wat kleren van de lichamen moest stropen om aan te trekken, maar hij kon de kracht niet opbrengen.
3967 Zijn voeten deden vreselijk pijn en zijn arm was gezwollen tot tweemaal de normale omvang. Hij sliep niet, maar hij was nauwelijks bij kennis. Het liep tegen de middag; hij zag de Dikke Duivel hoger en hoger rijzen aan de hemel, met daaromheen pijnlijk fel de gele zonnen.
3968 Hij moest aan Gwen denken. Hij kroop naar de plek waar Pyrs teyn lag, zo goed en zo kwaad als dat ging de pijn negerend, en doorzocht de zakken van de man. Hij vond het fluisterjuweel. IJs in zijn vuist, ijs in zijn hoofd, herinneringen aan beloften, leugens, liefde. Jenny.
3969 Hij dwong zichzelf op te staan. Daarna was het makkelijker. Langzaam ontdeed hij de dode man van zijn kleren en trok die aan, hoewel alles te lang voor hem was en het shirt en het jasje van kameleonstof aan de voorkant vol brandplekken zaten. Bovendien had de man het in zijn broek gedaan.
3970 De grote hond blafte, huilde en vocht om zich los te rukken, en telkens als hij een uitval deed, trilde de luchtwagen met een metalig geluid. Hij kon het naakte lichaam in het vuil zien liggen en daarachter de lange, zilveren werpspies, die nog steeds heen en weer zwiepte in de wind.
3971 Onder de bloedvlekken was het pak van de jager tot een gevlekt zwartbruin verkleurd, met hier en daar een dof rood, zodat hij bijna één was geworden met de grond waarop hij was gestorven. Dirk liet de hond vastgeketend en blaffend achter en hinkte weg tussen de verstrengelde wurgbomen.
3972 De weg terug duurde nog twee keer zo lang. Achteraf was hij er zeker van dat hij niet helemaal bij bewustzijn was geweest terwijl hij liep. Als hij zich later nog iets van die tocht herinnerde, dan alleen fragmentarisch. Struikelend en vallend, zodat hij zijn broek scheurde bij de knie.
3973 Een koud, snel stromend riviertje, waar hij stopte en de bloedkorsten van zijn gezicht waste. Hij trok zijn laarzen uit en hield zijn voeten in het ijskoude stromende water tot ze helemaal gevoelloos waren. Hij klom over het schuine leisteenplateau waar hij eerder was gevallen.
3974 De donkere opening van een grot staarde hem aan, een belofte van slaap en rust waar hij niet op inging. Hij raakte de weg kwijt, zocht naar de zon, vond die en volgde hem tot hij opnieuw de weg kwijtraakte. Boomspoken fladderden van tak tot tak tussen de wurgbomen en kwetterden met hoge stemmetjes.
3975 Dode, witte hulzen keken op hem neer vanaf wasachtige takken. In de verte de kreet van de banshee, langgerekt en spookachtig. Hij strompelde voort, onbeholpen en angstig tegelijk. De stok rolde van hem weg langs een korte, steile helling en verdween in dicht struikgewas.
3976 Hij liep en liep, zette de ene voet voor de andere, leunend op de stok en toen die verdwenen was, op het lasergeweer. Zijn voeten schrijnden vreselijk. Weer de banshee, dichterbij, bijna boven hem. Hij keek door een weefsel van takken naar de sombere lucht om het dier op te sporen, zonder resultaat.
3977 Misschien liep hij wel te slaapwandelen. Maar hij stopte niet met lopen. Het was al laat in de middag toen hij het kleine, zanderige terrein bij het groene meer bereikte. De luchtwagens waren er nog, de ene verwrongen en diep in het water, de andere drie op het zand. Het kamp was verlaten.
3978 Een van de wagens – Lorimaars gewelfde vehikel – werd door een hond bewaakt die met een lange ketting aan de deur vastgebonden was. Het beest lag ernaast, maar stond op toen Dirk naderde, ontblootte zijn tanden en gromde naar hem. Hij merkte dat hij moest lachen, wild en waanzinnig.
3979 Hij liep behoedzaam buiten het bereik van de hondenketting om naar Janaceks wagen, klom erin en sloot de zware deur vanbinnen af. De cabine was donker, bedompt en nauw. Na het zo lang koud gehad te hebben, had hij het nu bijna onaangenaam warm. Hij was het liefst gaan liggen om te slapen.
3980 Hij trok zijn laarzen, zijn jasje en zijn shirt uit en besproeide zijn gezwollen voeten en zijn linkerarm met een poeder dat verondersteld werd infecties te voorkomen, of te bestrijden of zoiets. Hij was te moe om de gebruiksaanwijzing grondig te lezen. Toen bekeek hij de pillen.
3981 Onmiddellijk sliep hij in. Hij ontwaakte met een droge mond, trillend en bloednerveus, een bijwerking van de pillen. Maar hij kon weer denken en zijn voorhoofd was koel (hoewel bedekt met klam zweet) toen hij er met de rug van zijn hand overheen streek. Zijn voeten waren minder pijnlijk geworden.
3982 Hij trok het shirt weer aan, vol brandplekken en stijf van het bloed, en daaroverheen zijn jasje. Toen pakte hij de verband trommel en ging naar buiten. Het was avond; de hele westelijke hemel was rood met oranje en twee kleine, gele zonnen schenen fel tegen de achtergrond van de zonsondergang.
3983 De Braiths waren niet teruggekomen. Jaan Vikary, gewapend, gekleed en ervaren, wist blijkbaar veel beter hoe hij moest vluchten dan Dirk. Hij liep door het zand naar het meer. Het water was nogal koud, maar daar raakte hij vlug aan gewend en de modder welde verzachtend tussen zijn tenen op.
3984 Hij maakte de wonden aan zijn voeten grondig schoon en verbond ze voor hij weer in Pyrs laarzen stapte. Daarbij behandelde hij de ergste van zijn wonden met een desinfecterend middel en de ontstoken beet in zijn arm met een zalf die allergische reacties heette te beperken.
3985 Tegen de tijd dat hij zich weer had aangekleed, naderde de nacht met rasse schreden. De Braithhond lag bij Lorimaars luchtwagen aan een homp vlees te knagen, maar er was geen spoor van zijn bazen. Dirk liep voorzichtig om het dier heen naar de derde luchtwagen, de wagen van Pyr en zijn teyn.
3986 De kledingstukken pasten slecht, maar voelden prettig aan. Hij voorzag zich van een riem van messing, een van de lasergeweren en een jas van kameleonstof tot op zijn knieën. Toen hij de jas van zijn plaats haalde, ontdekte Dirk daarachter nog een opbergruimte. Die maakte hij open.
3987 Dirk glimlachte. Het was nooit zijn bedoeling geweest een luchtwagen te stelen; de kans dat de jagers het meteen zouden opmerken was te groot, vooral als ze overdag voorbij zouden vliegen. Maar anderzijds trok het vooruitzicht om weer te moeten lopen, hem ook niet erg aan.
3988 Snel verwisselde hij zijn laarzen voor het grotere paar, maar toen hij zijn verbonden voeten erin had gestoken kon hij de veters niet meer vastmaken. Er zat een kleine voedselvoorraad in het kastje waarin de schuivers hadden gelegen; proteïnerepen, gedroogd vlees aan stokjes en een stukje oude kaas.
3989 Dirk at de kaas op en stopte de rest in een rugzak, samen met de tweede luchtschuiver. Hij bond een kompas om zijn rechterpols, zwaaide het pak over zijn schouders en klom naar buiten om de zilverkleurige metalen schuiverplaat op het zand uit te spreiden. Het was helemaal donker.
3990 Zijn baken van de vorige nacht, de ster van Hoog Kavalaan, straalde helderrood en eenzaam boven het bos. Dirk zag het en glimlachte. Vannacht hoefde de ster hem niet tot gids te dienen; hij ging ervan uit dat Jaan Vikary rechtstreeks naar Kryne Lamiya zou gaan, in de tegenovergestelde richting.
3991 Hij nam een pas geladen lasergeweer, tikte het stuurapparaat je in zijn handpalm aan en steeg op. Achter hem stond de Braithhond op en begon te huilen. Hij vloog de hele nacht door, een paar meters boven de boomtoppen, waarbij hij van tijd tot tijd zijn kompas raadpleegde en de sterren bestudeerde.
3992 Er was erg weinig te zien. Onder hem golfde het bos, eindeloos, zwart en geheimzinnig, met nergens vuren of lichten die de duisternis doorbraken. Soms leek het of hij stilstond, en hij moest denken aan zijn vorige tocht per luchtschuiver, door de verlaten ondergrondse van Worlorn.
3993 Dirk hoorde hem suizen in het bos beneden hem; de soepele stammen gaven ritselend mee, de steviger exemplaren werden met kille, ruwe hand heen en weer geschud tot ook hun laatste bladeren afvielen. Alleen de wurgers leken onaantastbaar, maar daar waren er dan ook een heleboel van.
3994 Er waren ook nog andere geluiden: gedreun in de bossen beneden, het krijsen van nachtelijke jagers, het ruisen van een smal riviertje, het donderend geraas van een waterval. Verscheidene keren hoorde Dirk het hoge gekwetter van boomspoken en zag hij de nietige gestalten van tak tot tak springen.
3995 Hij kwam over een groot meer en hoorde iets plonzen in het zwarte water, gevolgd door nog meer ge plons. Ver weg langs de kust bracht een kort toeterend geblaas de nacht in beroering. En achter hem klonk een uitdagend antwoord; een langgerekt, klaaglijk gejammer. De banshee.
3996 Dat geluid had hem beklemd toen hij het voor het eerst hoorde. Maar zijn angst verdween vlug. Toen hij naakt door het bos liep, had de banshee een vreselijke dreiging gevormd, de dood in vleugelgedaante. Nu had hij een geweer en een laserpistool en vormde het wezen nauwelijks een bedreiging meer.
3997 Het zou zelfs wel eens een bondgenoot kunnen zijn, peinsde hij. Het had eens zijn leven gered. Misschien zou het dat nog eens doen. De tweede keer dat de banshee zijn huiveringwekkende kreet uitjammerde – nog steeds achter hem maar nu hoger in de lucht – glimlachte Dirk alleen maar.
3998 Het enige wat hij zag was een vage rimpeling die afstak tegen het bos, misschien niets anders dan takken die in de wind bewogen. Terwijl hij hoog bleef vliegen, raadpleegde hij nogmaals zijn kompas en beschreef een cirkel om weer in de richting van Kryne Lamiya te komen.
3999 In het oosten begon de lucht net lichter te worden, toen hij voor het eerst de muziek hoorde aanzweven, losse flarden wanhoop die hem vertrouwder toeklonken dan hem lief was. De stad van Schemerduister was nu dichtbij. Hij verminderde vaart en bleef zweven, zijn gezicht somber.
4000 Hij had de koers aangehouden waarvan hij had gedacht dat Jaan Vikary die zou volgen; hij had niets gezien. Misschien had hij dat helemaal verkeerd geraden. Vikary kon de mannen die jacht op hem maakten wel in een heel andere richting hebben geleid. Maar Dirk dacht toch van niet.
4001 Het was waarschijnlijker dat hij in het nachtelijk duister over hen heen was gevlogen, zonder iets te zien of gezien te worden. Hij begon terug te vliegen via de route waarlangs hij gekomen was, nu tegen de wind in, terwijl hij de koude spookvingers van Lamiya Bailis op zijn wangen voelde.
4002 Het Helleoog kwam op, en een voor een ook de Trojaanse zonnen. Dunne, grauwwitte wolkenslierten dreven door een troosteloze lucht, terwijl de ochtendnevel over de bosgrond wolkte. Het woud beneden hem verkleurde van zwart tot geelbruin; overal omstrengelden wurgbomen elkaar als onhandige minnaars.
4003 Hij zag rivieren en de schittering van de zon op het water. Overwoekerde meren zonder enige glans, donker, waar een groenig laagje op dreef. En sneeuw, of wat daarop leek, tot hij erboven kwam en zag dat het een veld vuilwitte zwammen was die als een deken de wildernis bedekten.
4004 Hij was doodmoe. Tegen de middag besloot hij in cirkels over de meest voor de hand liggende gebieden te vliegen en te proberen zodoende iets te ontdekken. En hij hoorde de banshee schreeuwen. Deze keer zag hij hem ook. Het dier vloog laag, bijna op boomhoogte, ver beneden hem.
4005 De zwarte driehoekige gedaante leek nauwelijks te bewegen; de vleugels waren heel strakgespannen en het schepsel leek te zweven op de wind van Schemerduister. Toen het wilde omkeren, maakte het gebruik van een opwaartse luchtstroom en beschreef een wijde cirkel alvorens weer af te dalen.
4006 Het geluid bleef lang hangen. En toen hoorde hij een antwoord. Hij tikte het stuurplaatje in zijn handpalm aan en begon vlug te dalen, luisterend, plotseling weer heel alert. Het geluid was zwak geweest, maar onmiskenbaar: een meute Braithhonden, wild blaffend van woede en angst.
4007 Maar als hij Vikary en zijn Jenny wilde helpen, had hij eigenlijk geen keus. Hij hield zijn wapen stevig vast en bleef dalen. Beneden hem sneed een snelle, blauwgroene rivier als een mes door het bos. Hij vloog er met een boog naartoe, waarbij hij rusteloos alle kanten op keek.
4008 Hij hoorde het geluid van stroomversnellingen, volgde het en vond ze. Van bovenaf zagen ze er woest en gevaarlijk uit. Naakte rotsen staken eruit op als rotte tanden, bruin en misvormd, het water raasde er wit en woedend omheen. Wurgbomen groeiden dicht langs allebei de oevers.
4009 Stroomafwaarts werd de rivier breder en rustiger. Hij gluurde even die kant uit en keek toen weer naar de stroomversnellingen. Hij stak de rivier over, cirkelde rond en keerde weer terug. Een hond blafte luid. Andere namen het geluid over. Zijn aandacht werd abrupt stroomafwaarts getrokken.
4010 Zwarte stippen in het water, wadend op een plek waar de stroming redelijk leek. Hij vloog erheen. De stippen werden groter en namen de gestalten van mensen aan. Een vierkante, kleine man in het geelbruin, die tegen de stroom vocht om de overkant van de rivier te bereiken.
4011 De man in het water ging terug. Hij had een geweer in zijn hand, zag Dirk. Het was een hele brede, kleine man. Een bleek gezicht, een dik lijf, zware armen en benen – Saanel Larteyn, Lorimaars dikke teyn. En aan de waterkant Lorimaar, die de honden vasthield. Ze keken geen van tweeën op.
4012 Dirk minderde vaart om voldoende afstand te bewaren. Saanel klom uit het water. Hij was nog steeds aan de verkeerde kant van de rivier, de kant waar Lorimaar stond, niet die van Kryne Lamiya. Hij wilde wel oversteken, maar niet hier. Nu liepen de twee jagers weg, verder stroomafwaarts.
4013 Dirk volgde hen niet. Hij had de luchtschuiver en hij wist waar ze naartoe gingen; hij zou ze later altijd terug kunnen vinden, als dat nodig was. Maar waar waren de anderen? Roseph en zijn teyn? Garse Janacek? Hij draaide zich om en vloog stroomopwaarts, met iets meer zelfvertrouwen.
4014 Als het jachtgezelschap zich had opgesplitst, zou hij gemakkelijker met de afzonderlijke paren kunnen afrekenen. Hij vloog laag over de rivier, heel snel, het kolkende water twee meter onder zijn voeten, terwijl zijn ogen de oevers afzochten naar een andere groep die probeerde over te steken.
4015 Ongeveer twee kilometer ten noordoosten van de stroomversnellingen – de stroom was hier smal en snel – vond hij Janacek. Hij stond bij de rivier met een verbaasde uitdrukking op zijn gezicht. Hij scheen alleen te zijn. Dirk riep naar hem. Janacek keek verrast op en wuifde toen.
4016 Jaan Vikary zal wel uitgeput zijn. Hij heeft zonder nachtrust een dag en twee nachten gerend. Toch weten we dat hij niet gewond is, en hij is gewapend. Bovendien is hij van IJzerjade. Lorimaar en die slak die hij als teyn heeft, zullen geen gemakkelijke prooi aan hem hebben.
4017 De zes die we in het bos aantroffen waren daarbij, plus de oude Raymaar. Bretan Braith Lantry en Chell vry Braith niet. Ze waren achter jou en Jaantony aangegaan en zijn later nog in een paar steden geweest waarvan ze dachten dat jullie er wel eens je toevlucht gezocht konden hebben.
4018 Bretan probeerde hem te kalmeren, beweert Roseph, maar zonder resultaat. De oude Chell is een Braith en Lorimaars nieuwe vestiging kwam voor hem op verraad neer. Hij daagde hem uit. Lorimaar had daar feitelijk een vrijstelling voor, omdat hij gewond was, maar desondanks nam hij de uitdaging aan.
4019 Ruark nam via een kijkscherm contact op met Lorimaar hoog Braith – niemand schijnt te weten waar de Kimdissi nu is – en bood aan te onthullen waar Jaan zich verborgen hield als Lorimaar hem korariel wilde verklaren en hem daarmee zou beschermen. Dat deed Lorimaar graag.
4020 Ik moet hem bereiken voordat zij dat doen. Saanel beweerde dat de rivier stroomafwaarts makkelijker over te steken was en ik greep die kans aan om daar tegenin te gaan. Lorimaar is nu te vermoeid om achterdochtig te zijn. Hij denkt aan niets anders dan aan de prooi die hij wil doden.
4021 Hij leidde me er dan rond en vertelde me hun geschiedenis, eindeloos, verhalen over Aryn hoog Gloeisteen en Jamis Leeuw Tahl en de kannibalen van de Diepe Kolenmijnen. Hij was altijd al een verhalenverteller. Hij wist nieuw leven in de oude helden te blazen, en ook in de verschrikkingen.
4022 Zijn hand tastte in zijn zak, hij haalde er iets uit en ging open. Op zijn handpalm lag een gloeisteen. Een enkele edelsteen, rond, met ruw geslepen facetten, ongeveer twee keer zo groot als Dirks fluister juweel, zwart en bijna ondoorschijnend in het volle roodachtige morgenlicht.
4023 Zelfs de eyn kethi kennen die verhalen. Zij vertellen ze in de vrouwelijke trant, maar Jaan Vikary vertelt ze beter. Vraag hem er maar eens naar. Naar de dingen die teyns voor elkaar hebben gedaan. Hij zal je antwoorden met grote magie en nog grotere heldendaden. Onvoorstelbare, vergane glorie.
4024 Ik vertel het niet nog eens. Ik weet nog hoe ik als jongetje in IJzerjade voor het eerst gewaarschuwd werd voor drogmensen. Een vrouw, een eyn kethi – jij zou haar mijn moeder noemen, maar zulke aanduidingen hebben in mijn wereld geen waarde, deze vrouw vertelde mij de legende daarover.
4025 Toch konden ze in bepaald opzicht van gedaante veranderen, want ze hadden zelf geen ware gedaante. Het waren mensen die niet te vertrouwen waren, mensen die hun codes vergeten waren, mensen zonder bindingen. Ze waren niet echt; ze bezaten slechts de schijn van menselijkheid, zonder de inhoud.
4026 Maar Garse was al weg. Hij had Dirks arm losgelaten, tikte met zijn vingers het plaatje in zijn hand aan, steeg een meter recht omhoog en schoot toen met een snelle boog op het water af, waarbij hij op de een of andere manier zwierig en gracieus naar voren hing in de lucht.
4027 Zijn vrije hand gleed in zijn jaszak en raakte het fluister juweel aan. Het kwam hem niet meer zo koud voor als eerst, en de beloften – oh Jenny! – drongen maar zwakjes tot hem door. Janacek steeg hoger en hoger boven de gele bomen uit, in een grijs met karmozijnrode lucht.
4028 De IJzerjade was makkelijk te zien – ze waren de enigen in de sombere lucht – dus hij liep niet het gevaar hem kwijt te raken. Hij liet zich meedragen door de winden van Schemerduister en was dankbaar dat hij ze in de rug had; ondertussen gaf hij zich aan doelloze overpeinzingen over.
4029 De rivier verdween. De stille meren kwamen en gingen en ook het stuk met de witte zwammen die het bos als schurft bedekten. Een keer hoorde hij Lorimaars honden blaffen, ver achter hem, de vage geluiden aangedragen door de wind. Hij maakte zich geen zorgen. Ze bogen naar het zuiden af.
4030 Kleiner en kleiner. Dirk volgde als een vleugellamme vogel. Ten slotte begon Janacek af te dalen tot boomtophoogte. Het was een woeste streek. Rotsachtiger dan de meeste andere, met een paar glooiende heuvels en hier en daar uitstekende zwarte, met goud en zilver dooraderde rotsformaties.
4031 Overal wurgers, wurgers en nog eens wurgers. Dirks ogen dwaalden alle kanten op, zoekend naar een enkele zilverden, naar een blauwe weduwnaar, of een grimmige, donkere spookboom. Maar naar beide kanten strekte een wirwar van geel zich ononderbroken tot aan de horizon uit.
4032 Dirk hoorde de verwoede geluiden van de boom spoken en zag ze onder zijn voeten korte stukjes vliegen met hun nietige vleugels. De lucht rondom hem trilde op de kreet van een banshee en Dirk voelde een koude rilling langs zijn ruggengraat lopen zonder dat hij wist waarom.
4033 Die plotselinge, felle straal die even veel te sterk tegen zijn vermoeide ogen bonsde, die hoorde daar niet, niet hier in deze grauwe schemerwereld. Hij hoorde er niet, maar hij was er wel. Hij priemde één keer de lucht in, een wrede, dunne vuurflits die snel oploste in de lucht.
4034 Voor hem uit was Janacek, een kleine lappenpop, vlak bij het licht. De smalle, scharlakenrode draad schampte hem en trof de zilveren slee waarop hij stond, vluchtig en snel. Het beeld bleef op Dirks netvlies achter. Janacek begon te vallen, maaiend met zijn armen, een absurd gezicht.
4035 Brekend hout, gevolgd door kreten van pijn en woede, dierlijk en menselijk, menselijk en dierlijk, allebei en geen van beide. De torens van Kryne Lamiya doemden flauw aan de horizon op, wazig als rook en transparant, en zongen voor hem een lied over wat eindigt. Plotseling stopte het geschreeuw.
4036 Er zat een donker gat in het hoge gebladerte op de plaats waar Garse Janacek erdoor was gevallen: gele takken, omgebogen en gebroken, een opening die groot genoeg was voor een menselijk lichaam. Donker. Dirk die erboven zweefde, kon noch Janacek, noch de bosgrond zien, zo dicht waren de schaduwen.
4037 Deze keer niet omhoog, maar horizontaal, een onwerkelijke zonnestraal in de schemering beneden. Dirk bleef besluiteloos zweven. Er verscheen een boomspook op de tak vlak onder hem, merkwaardig onbevreesd, de vochtige ogen omhoog gericht, de vleugeltjes wijd gespreid en zoemend in de wind.
4038 Jaans gezicht was doorgroefd en zijn blik leeg. Hij zat onder het bloed en in zijn armen rustte een gemangeld, rood ding dat hij droeg zoals een moeder een ziek kind zou dragen. Garse had één oog gesloten. Het andere ontbrak, uit zijn gezicht gerukt. Eigenlijk had hij nog maar een half gezicht.
4039 De boomspoken hadden zijn keel weggevreten zodat het hoofd van Garse obsceen heen en weer slingerde toen Dirk hem verschoof. Zijn stevige kleding had hem geen bescherming geboden; ze hadden overal doorheen gebeten en niets overgelaten van de kameleonstof dan wat natte, rode lorren.
4040 Janaceks benen, nog steeds bijeen gehouden door de nutteloze, zilvermetalen plaat van de luchtschuiver, waren door zijn val gebroken; puntige stukken bot staken uit beide kuiten, die op bijna identieke wijze verbrijzeld waren. Het gezicht was het ergst – daar was aan geknaagd.
4041 Het rechteroog was weg en in de oogkas was bloed opgeweld dat langzaam over zijn wang op de grond sijpelde. Er was niets meer aan te doen. Dirk staarde hulpeloos naar het lijk. Hij stak onopvallend een hand in Janaceks vernielde jasje en pakte de gloeisteen, waarna hij opstond en Vikary aankeek.
4042 Hij wist het bestaan van de grot. Ik moest ook om Gwen denken. Ruark zei dat Garse in zijn razernij had beloofd haar aan Lorimaar uit te leveren en ik maakte hem voor leugenaar uit tot ik ontdekte dat Garse achter me aan zat. Gwen is mijn betheyn, en jij bent korariel.
4043 Toen kuste hij het geschonden overblijfsel van Garses gezicht op de lippen en streek met zijn vrije hand over het verkleefde haar. Maar toen hij weer opstond, had hij de zwarte ijzeren armband in zijn vingers en Dirk zag dat Janaceks arm naakt was en voelde een plotselinge pijn.
4044 Dirk spreidde het zilveren rooster van zijn luchtschuiver uit en vloog naar de top van de richel. Hij was juist tot boven de hoogste takken van de wurgbomen gestegen, toen hij de korte schreeuw van de banshee hoorde, niet zo ver weg. Zijn ogen zochten de omgeving af, op zoek naar het grote roofdier.
4045 Vanuit het niets verscheen de banshee, en terwijl hij bewegingloos boven het vecht zweefde, stootte hij zijn vreselijke, langgerekte jammerklacht uit. Maar de boomspoken bleven elkaar fanatiek verdringen en sloegen geen acht op het geluid, maar haalden kwetterend met hun klauwen naar elkaar uit.
4046 De banshee liet zich vallen. Zijn schaduw viel op hen, zijn grote vleugels rimpelden zich en vouwden zich, en toen streek hij neer. Een ogenblik later was hij alleen en had hij zowel de spoken als het lichaam in zijn hongerige greep genomen. Dirk voelde zich merkwaardig opgelucht.
4047 Er volgde er nog een. En nog een. En toen minstens tien, allemaal tegelijk. Hij knipperde even met zijn ogen, en het leek wel of de spoken zich verdubbeld hadden. De banshee vouwde zijn grote driehoekige vleugels weer open en ze fladderden wat, zwakjes en onbeholpen. Maar hij steeg niet op.
4048 Hij stierf zwijgend, zijn maaltijd nog onder zijn lichaam geklemd. Tegen de tijd dat Dirk zich op de top van de richel van zijn luchtschuiver ontdeed, was de open plek in het bos weer een deinende, gele massa, precies als daarvoor, en aan niets was te zien dat de banshee er ooit was geweest.
4049 Het licht voerde hem door kronkelende onderaardse tunnels, door galmende ruimten waar de duisternis nooit ophield, door benauwend smalle doorgangen waar ze zich op handen en voeten doorheen moesten wurmen. Het licht maakte zijn hele wereld uit; Dirk verloor elk gevoel voor tijd en afstand.
4050 Terwijl ze toekeken, brokkelde een van de slanke loopbruggen af en stortte in; eerst stortte het zwartgeblakerde middengedeelte in de grote vlammenzee, en de rest van de stenen overspanning volgde. Het vuur verteerde de brug en vlamde hoger op, knetterend en loeiend en niet verzadigd.
4051 Driehonderd meter van de heuvel waarop zij stonden, hoog boven de wurgbossen, stond een krijtwitte toren als een opgeheven hand, nog onaangetast door de brand. Fel afgetekend tegen het gruwelijke licht leek hij echter als een levend wezen te bewegen, kronkelend en naar adem happend van de pijn.
4052 De winden van Schemerduister, die onophoudelijk van de bergen woeien en de Sirenenstad lieten zingen, diezelfde winden wakkerden de grote branden aan die nu aan Kryne Lamiya vraten, het dodenmasker van de stad verduisterden met as en roet en haar geboden om eindelijk stil te zijn.
4053 Ze stak haar armen naar hem uit. Hij kwam naar haar toe en liet zijn hoofd op haar schouder rusten en sloeg zijn armen stevig om haar heen. Toen begon hij te huilen. Dirk liet hen alleen en liep naar de luchtwagen. Arkin Ruark zat stevig vastgebonden op een van de zitplaatsen.
4054 Gwen is helemaal wild geworden. Ik zag hoe de Braiths Jaan te pakken namen. Ik kwam er net aan om hem bij te staan, maar ze waren me voor. Maakte me ook bezorgd over haar, echt waar. Kwam haar te hulp. Ze sloeg me, ze zei dat ik een leugenaar was. Ze bond me vast en vloog ons hierheen.
4055 Maar nu hij er niet meer is, kan ik dat bijna niet geloven. Ik verwacht dat hij elk moment in zijn luchtwagen zal komen opdagen, tot de tanden gewapend en grijnzend, op het punt me af te snauwen en op mijn plaats te zetten. Als het echt tot me doordringt dat het waar is, ga ik misschien wel huilen.
4056 Ik kan niet zweren dat hij de waarheid sprak. Garse zei altijd al dat de manipulators heel slim waren, en Arkin hoefde geen genie te zijn om te zien hoe zijn bekentenis mij trof. Ik had hem bijna weer losgemaakt toen hij me dat vertelde. Hij leek zo klein en meelijwekkend en hij snikte het uit.
4057 En hij zag wat ik mezelf aandeed, en hij wist dat als het aan mij lag, ik nooit bij Jaan weg zou gaan. Dus besloot hij om jou te gebruiken – gebruik te maken van alles wat ik hem verteld had, alles wat ik hem had toevertrouwd – om me op die manier van Jaan te vervreemden.
4058 Je bent geen korariel meer, weet je. Je bent een keth. Op dit moment horen we bij elkaar. Wij zijn jong en sterk, we weten wie onze vijanden zijn en hoe we hen kunnen vinden. En geen van ons kan ooit nog een IJzerjade worden; ik ben een vrouw, Jaan is een uitgestotene en jij bent een drogman.
4059 Garse is dood. De goede en slechte dingen van Hoog Kavalaan en het Ijzer jade gezelschap zijn met hem gestorven, tenminste voor wat deze wereld betreft. Er zijn geen codes op Worlorn, zoals je weet. Geen Braiths en geen IJzerjades, slechts dieren die proberen elkaar te doden.
4060 Zijn eigen handen kwamen aarzelend omhoog; hij omhelsde haar op zijn beurt en zo bleven ze wel tien minuten staan, dicht tegen elkaar aan geperst, haar zachte koele wang tegen zijn stoppels. Toen ze hem eindelijk losliet, keek ze naar hem op, in de verwachting dat hij haar zou kussen.
4061 De wind waaide er in harde vlagen doorheen; de lucht erboven was grijs en bewolkt. Op het dak van hun gebouw vonden ze een lijk. Jaan Vikary stapte voorzichtig uit, zijn lasergeweer in de hand, terwijl Gwen en Dirk hem dekking gaven vanuit de betrekkelijke veiligheid van de luchtwagen.
4062 Ze hadden hem losgemaakt voordat ze de omgeving van Kryne Lamiya verlieten en de hele terugweg was hij nu eens knorrig en dan weer uitbundig geweest, niet wetend wat hij ervan moest denken. Vikary onderzocht het lichaam dat languit bij de liftkokers lag en kwam toen terug naar de luchtwagen.
4063 Hij is een berucht duellist, maar ik geloof dat hij zijn projectielgeweer zelden heeft gebruikt, alleen die twee keer dat hij er geen genoegen mee nam te winnen door uitsluitend te verwonden. Een duelleerlaser is een zuiver, precies instrument. Dit wapen van Bretan Braith niet.
4064 Ruark bleef dicht bij hem. Gwen en Dirk werden naar binnen gestuurd om het gebouw te doorzoeken. Ze vonden een heleboel lege vertrekken en een kleine trofeeën kamer met vier hoofden; drie ervan waren oud en uitgedroogd, met een strakke, leerachtige huid, de gezichtstrekken bijna dierlijk.
4065 Dirk raakte achterdochtig de leren bekleding van sommige meubels aan, maar Gwen schudde haar hoofd. Een andere kamer, vlakbij, was geheel gevuld met miniaturen: banshees en meutes wolven; soldaten, knokkend met mes en zwaard; mannen, in vreemde gevechten gewikkeld met groteske monsters.
4066 Rosephs teyn was aan het eten geweest. Ze troffen hem in de eetkamer aan. Zijn maal – een dikke hachee van vlees en groenten in een bloederige bouillon, met hompen zwart brood erbij was koud en half opgegeten. Een tinnen kroes met bruin bier stond ernaast op de lange houten tafel.
4067 De man had geen gezicht meer. Gwen stond met gefronst voorhoofd op hem neer te kijken. Haar geweer hing losjes aan één arm met de loop naar beneden. Ze pakte het bier en nam er een slokje van, waarna ze de kroes aan Dirk gaf. Het was lauw en verschaald en schuimde allang niet meer.
4068 Zijn gok wierp resultaat af. Omdat hun eigen luchtwagen in Uitdaging was gestolen en vervolgens vernield, hadden Roseph en zijn teyn Pyrs voertuig geleend om terug te vliegen van de jacht in de wildernis; het stond daar beneden geparkeerd. Jaan eigende zich de wagen toe.
4069 Onder de druk van hun gedwongen nietsdoen begonnen zich allerlei barsten te vertonen. Ze stelden een rooster op van elkaar aflossende wachten, zodat er altijd twee personen in de wachttoren waren, bewapend met lasers en Gwens veldkijker. Larteyn was grijs, leeg en verlaten.
4070 De wachtposten hadden weinig anders te doen dan de trage eb en vloed van het licht in de gloeisteenstraten te observeren en te praten. Meestal praatten ze. Arkin Ruark werkte zijn wachtbeurten net als de anderen af en nam het lasergeweer aan dat Vikary hem opdrong, zij het met enige aarzeling.
4071 Telkens opnieuw verklaarde hij dat hij ongeschikt was voor het uitoefenen van geweld, en dat hij het geweer nooit zou kunnen afvuren, wat er ook zou gebeuren. Maar hij stemde erin toe het vast te houden, omdat Jaan Vikary het hem vroeg. Zijn relatie tot ieder van hen was radicaal veranderd.
4072 Als hij de kans kreeg, bleef hij dicht bij Jaan, beseffend dat de Kavalaar nu zijn echte beschermer was. Hij was hartelijk voor Gwen. Ze had hem gevraagd haar te vergeven wat er in Kryne Lamiya was gebeurd, met als verklaring dat ze uit angst en pijn tijdelijk in een staat van waanzin had verkeerd.
4073 Zolang hij actief was, zolang er dingen van hem gevraagd werden, was hij de oude Jaan Vikary geweest – sterk, besluitvaardig, een leider. Werkeloos was hij een heel ander mens. Hij had nu geen rol te vervullen; in plaats daarvan had hij onbeperkt de tijd om te piekeren.
4074 En Dirk had de indruk dat Jaan tevens probeerde zich aan zijn code te houden en zich stevig vastklampte aan de nog resterende scherven van zijn Kavalaanse eer. Het was Gwen, niet Jaan, die sprak over het jacht maken op de jagers, over dieren die elkaar afmaakten nu alle codes teniet waren gedaan.
4075 Dirks eigen nachtrust werd verstoord door telkens terugkerende nachtmerries over de Braith met het halve gezicht: Bretan met zijn vreemde stem, zijn gloeiende oog en zijn groteske zenuwtrek; Bretan, slank, met gladde wangen en onschuldig; Bretan, die steden vernietigde.
4076 Het kwam door Janaceks dood, zei Dirk tegen zichzelf. En meer nog, door de omstandigheden waaronder hij gestorven was. Als Garse op een normalere manier was omgekomen, zou Vikary als wreker bozer, hartstochtelijker en onoverwinnelijker zijn geweest dan Myrik en Bretan bij elkaar.
4077 Als hij met de IJzerjade in het kleine wacht vertrek zat, voelde Dirk meer dan eens de aandrang bij zich opkomen om hem de waarheid te vertellen, om op hem af te springen en te schreeuwen: Nee, nee! Garse was onschuldig, Garse hield van je, Garse zou voor je gestorven zijn! Toch zei hij niets.
4078 Als Vikary er nu al aan onderdoor ging, verteerd door zijn melancholie, zijn gevoel dat hij verraden was, het verlies van alles waarin hij had geloofd, hoeveel sneller zou de waarheid hem dan niet noodlottig worden? Zo gingen de dagen voorbij en de barsten werden groter.
4079 Ze verduisterden de Dikke Duivel en zijn kinderen, zodat de dag nog somberder was dan gewoonlijk. Tegen de middag brak de storm los. De wind huilde. Hij floot buiten zo hard dat de wachttoren leek te schudden en rivieren van bruin water wild door de straten en de gloei stenen goten stroomden.
4080 Maar dat was de eerste dag van de wacht. Op de tweede dag waren de dingen weer normaal. Het Helleoog legde langzaam zijn rode baan langs de hemel af; daaronder glansde Larteyn gedempt en zwart en de wind bracht het stof van de Meent weer terug dat door de regens van de vorige dag was weggespoeld.
4081 Rond het vallen van de avond ontdekte Dirk een luchtwagen. Hij dook hoog boven de bergen op als een zwart stipje en scheerde over de Meent, waarna hij keerde om naar hen af te dalen. Dirk sloeg hem door de verrekijker nauwlettend gade, zijn ellebogen op de vensterbank voor het smalle raam geleund.
4082 De vierde dag, toen Vikary een van zijn gevaarlijke ochtendwandelingen maakte, kregen Gwen en Arkin ruzie tijdens een wacht. Ze sloeg hem met de kolf van haar lasergeweer hard in zijn gekneusde gezicht, waarop de zwelling pas kort geleden met behulp van ijskompressen en zalfjes was geslonken.
4083 Dirk, ontwaakt uit een diepe slaap, stond in de huiskamer. Toen de Kimdissi hem zag bleef hij stokstijf staan. Geen van beiden zeiden ze iets, maar daarna werd Ruark zienderogen magerder, en Dirk was er zeker van dat Arkin wist wat hij daarvoor alleen maar verondersteld had.
4084 Op de zevende dag hadden Dirk en Vikary de nachtwacht. De stad van de Kavalaren gloeide dof, zoals iedere nacht; de gloeistenen boulevards waren als lakens van zwart kristal, waaronder gedempt, heel gedempt rode vuren gloeiden. Tegen middernacht verscheen er een lichtje boven de bergen.
4085 De man kwam uit het duister van de lift tevoorschijn en vond twee lasers op hem gericht. Gwen hield haar pistool bijna nonchalant op hem gericht. Dirk, gewapend met een van de jachtgeweren, richtte op de liftdeuren en stond met het vizier tegen zijn wang gedrukt, gereed om te vuren.
4086 Alleen Jaan Vikary had zijn wapen niet gericht; hij hield zijn geweer losjes in zijn handen en zijn pistool zat in de holster. De liftdeuren schoven achter hem dicht en de man bleef onbeweeglijk staan; het was begrijpelijk dat hij schrok. Het was Lorimaar niet. Het was iemand die Dirk niet kende.
4087 Hij had een pak van kameleonstof aan dat nu somber roodgrijs leek en een koortsige gloed uitstraalde, net als de stoeptegels van Larteyn. Vikary deed een stap naar voren en duwde Gwens pistool zachtjes opzij. Van die beweging leek ze op te schrikken. Met een frons stak ze haar wapen in de holster.
4088 Daar vlakbij vonden we nog een andere luchtwagen, en wel in het meer zelf, neergestort en onbruikbaar, en tevens afdrukken in het zand waaruit op te maken viel dat daar meer wagens waren geland en opgestegen. Lorimaars voertuig werkte nog, maar lag wel vol dode Braithhonden.
4089 Gwen liep alsof ze uitgeput was. Vikary was bijna schrikachtig; hij had zijn wapen zorgvuldig vast, klaar om in een oogwenk aan te leggen en te schieten, voor het geval Bretan Braith plotseling voor hen zou opduiken. Zijn ogen loerden in elke zijstraat en iedere donkere hoek die ze passeerden.
4090 Andere wachttorens, gelijk aan de hunne, stonden op regelmatige afstanden van elkaar. Hij passeerde er zes en schatte de afstand van de ene toren naar de andere ruwweg op een derde kilometer. Iedere toren had zijn eigen waterspuwer en geen van die waterspuwers was precies hetzelfde, merkte hij op.
4091 Het waren geen traditionele waterspuwers, ze waren niet op de Oude Aarde gemaakt: dit waren de demonen uit de Kavalaanse mythen; groteske, mythologische versies van dactyloïden, Hruun en githyanki zielzuigers. In zeker opzicht allemaal echt: ergens op de sterren leefden al die rassen nog steeds.
4092 De sterren. Dirk stond stil en keek omhoog. Het Helleoog begon zich boven de horizon af te tekenen; de meeste sterren waren al verdwenen. Hij zag er nog één, heel vaag; een nietige rode speldenknop, omlijst door grauwe wolkenslierten. Net terwijl hij keek, verdween de ster.
4093 De ster van Hoog Kavalaan, dacht hij. Garse Janacek had hem die aangewezen, een baken op zijn vlucht. Er waren hier trouwens veel te weinig sterren. Deze plaatsen waren niet geschikt voor menselijke bewoning, werelden als Worlorn, Hoog Kavalaan en Schemerduister, deze buitenwerelden.
4094 De Grote Zwarte Zee was te dichtbij en de Sluier der Verlokking schermde het grootste deel van de sterrenstelsels af; de hemelen waren somber en leeg. Een hemel hoorde sterren te hebben. Een man moest ook een code hebben. Een vriend, een teyn, iets om naar te streven – iets anders dan hijzelf.
4095 De muren liepen een stukje naar beneden, en daaronder liep de rots eindeloos de diepte in, en helemaal op de bodem stroomde een rivier door het groen en de ochtendnevel. Hij stond met zijn handen in zijn zakken, terwijl de wind door zijn haar woelde, en hij huiverde een beetje.
4096 Hij stond maar te kijken. Toen haalde hij het fluister juweel tevoorschijn. Hij wreef het tussen duim en wijsvinger alsof het een geluksamulet was. Jenny, dacht hij. Waar was ze gebleven? Zelfs het juweel kon haar niet voor hem terugroepen. Vlakbij klonken voetstappen, toen een stem.
4097 Spoken hebben geen sieraden nodig. Mijn teyn is al dertig jaar dood en ik neem aan dat hij in de vestiging van Roodstaal rondwaart. Ik spook hier op Worlorn rond. Om eerlijk te zijn alleen in Larteyn. Een hele planeet voor mijn rekening nemen zou nogal vermoeiend zijn.
4098 In zijn eigen vestiging groeit een geslacht op dat alleen de standaardsterrentaal spreekt. Misschien zullen ze zijn gedichten vertalen, maar dat is nauwelijks de moeite waard, weet je. In vertaling rijmt het niet en zijn de rijmen kreupel als een drogman met een gebroken rug.
4099 Dirk keek abrupt om zich heen en probeerde te zien waar het geluid vandaan was gekomen. Er was niets te zien, niets... alleen zij tweeën, boven op de muur, terwijl de wind aan hen rukte en het Helleoog hoog in de schemerige lucht stond. Geen banshee. De tijd voor banshees was hier voorbij.
4100 Hij smeet het van zich af zoals een jongen een steentje wegkeilt, en het beschreef een wijde boog voor het begon te vallen. Hij dacht een ogenblik aan Gwen en Jaan, en wat langer aan Garse. Toen keerde hij zich naar de oude man terug en riep diens verdwijnende gestalte achterna.
4101 Eens, in de dagen van het Festival, waren hier wedstrijden gehouden en waren atleten uit elf van de veertien buitenwerelden tegen elkaar uitgekomen om kronen van ijzerkristallijn te winnen. Dirk en Kirak Roodstaal arriveerden er lang voor de afgesproken tijd en wachtten.
4102 Dat was niet nodig geweest. De luchtwagen met de grauwende wolf als kap verscheen precies op de aangekondigde tijd in de lucht. Het voertuig schoot één keer met gierende pulsbuizen laag over de grond voorbij om zich ervan te overtuigen dat ze er inderdaad waren en daalde toen om te landen.
4103 Hij haalde de wapens tevoorschijn; bijpassende, rechte zwaarden van Kavalaans staal, de knoppen versierd met gloeistenen en jade. Bretan koos er een uit en testte het. Het wapen doorsneed de lucht met een lied en een hoge kreet, en hij deed tevreden een stap achteruit, naar de hoek van het vierkant.
4104 Hij zette de gedachte van zich af, pakte het andere wapen en stapte op zijn beurt naar achteren. Kirak Roodstaal glimlachte naar hem. Het zal makkelijk gaan, stelde Dirk zichzelf gerust. Hij probeerde zich het advies te herinneren dat Garse Janacek hem zo lang geleden had gegeven.
4105 Hij was heel bang. Bretan gooide zijn schietwapens buiten het doodsvierkant op de grond en zwaaide met zijn degen om zijn arm los te maken. Zelfs ondanks de zeven meter die hen scheidden, kon Dirk de zenuwtrek op zijn gezicht zien. Boven Bretans rechterschouder verscheen een ster.
4106 Kirak Cavis stapte het doodsvierkant uit en zei iets in het Oud Kavalaans. Bretan kwam naar voren, sierlijk bewegend, lichtvoetig en heel wit; zijn oog gloeide. Dirk grijnsde op de manier waarop Garse gegrijnsd zou hebben, streek het haar uit zijn ogen en trad hem tegemoet.
4107 Het licht midden in zijn gezichtsveld was geen ster. Het was zo groot als een zon, in het midden donker, en zo fel dat het gaten zou hebben gebrand in het netvlies van een mens. Het was het licht van een Bussard stuwschep dat daar fel brandde, niet meer dan twaalf kilometer van de cabine vandaan.
4108 Om de paar jaar keek Phssthpok een poosje naar de aandrijving, omdat hij er zeker van wilde zijn dat de verbranding gelijkmatig plaatsvond. Lang geleden had hij een langzame, periodieke fluctuatie opgemerkt en gecorrigeerd, zodat zijn schip niet een minuscule nova werd.
4109 Het grootste deel van een lang, traag leven was het heelal langs Phssthpoks schermen getrokken. Toch herinnerde hij zich maar weinig van die reis. De tijd die hij wachtend had doorgebracht, was zo arm geweest aan gebeurtenissen dat zijn geheugen er bijna niets uit had vastgehouden.
4110 Als hij honger kreeg, en dat gebeurde eens per tien uur, stak hij een knobbelige hand, die nog het meeste weghad van een tiental aan elkaar geregen walnoten, in een opening rechts van hem en haalde er een kromme, gele, vlezige wortel uit ter grootte van een grote aardappel.
4111 Weken waren voorbijgegaan en al die tijd had Phssthpok in zijn crisisbank gelegen. Al die tijd had hij niets bewogen, alleen zijn handen en zijn kaken. Zijn ogen hadden zich helemaal niet bewogen. Daarvoor was er een periode geweest van furieuze activiteit aan de oefenmachines.
4112 Een Beschermheer had de plicht om in vorm te blijven. Ook als er niemand was wiens Beschermheer hij kon zijn. De vlam van de stuwschep brandde gestaag, of in ieder geval gestaag genoeg. De knobbelige vingers van de Beschermheer gleden over de knoppen en het heelal tolde om hem heen.
4113 Te veel dromen! Geen wonder ook. Hij had het grootste gedeelte van de twaalfhonderd jaar dat zijn reis had geduurd doorgebracht in die bank, roerloos, om zo weinig mogelijk voedsel te gebruiken. Als er geen relativiteit was geweest, zou de reis dertig keer zo lang hebben geduurd.
4114 Hij zag eruit als het ergste geval van jicht uit de geschiedenis en hij had wekenlang zonder zich te bewegen in zijn bank gelegen, maar toch kwam de knoestige Beschermheer van het ene ogenblik op het andere in actie. De vlam van zijn aandrijving werd vager, groter, begon toen af te koelen.
4115 De interstellaire waterstof komt bij de snelheid die een stuwschep haalt opzetten als gammastraling. Ook al gebruikte hij het niet meer als brandstof, hij zou het met magnetische velden moeten laten afbuigen van zijn schip. Hij had nu het waarschijnlijkste gedeelte van de ruimte bereikt.
4116 Hij was een aantal wezens te hulp gekomen, maar als ze al bestonden (als ze niet in de loop van de vele, vele jaren waren uitgestorven, als ze zich op een planeet van deze ster bevonden en niet in een minder waarschijnlijk zonnestelsel), dan zouden ze hem niet verwachten.
4117 Hun geest was bijna die van een dier. Ze kenden misschien vuur en misschien ook niet, maar ze zouden in ieder geval niet beschikken over telescopen. Toch wachtten ze op hem... in zekere zin. Als ze er waren, als ze er waren, dan wachtten ze al tweeëneenhalf miljoen jaar.
4118 De stilte van de ruimte hing om hem heen, want zijn oren hadden geleerd het gezoem van de aandrijving te negeren. Een harde krulletjesbaard van twee weken bedekte zijn kaak en het anders gladgeschoren stuk schedel links en rechts van de wollige haarkam die alle bewoners van de Gordel droegen.
4119 Als hij zich erop concentreerde, kon hij zichzelf ruiken. Hij was gaan mijnwerken in de ringen van Saturnus, met zijn eenmansschip om zich heen en een schop in zijn hand (want de magneten die werden gebruikt om monopolen uit asteroïdaal ijzer te halen hadden veel weg van een schop).
4120 Hij was graag langer weggebleven, maar streelde zich met de gedachte dat de beschaving van de Gordel het zonder hem maar net drie weken uit zou houden. Een eeuw geleden waren monopolen puur theorie geweest, en nog een theorie die in tegenspraak was met de bestaande ook.
4121 Quantumtheorieën impliceerden dat ze onafhankelijk van elkaar zouden kunnen bestaan. De eerste permanente nederzettingen waren al in volle ontwikkeling tussen de grootste asteroïden van de Gordel toen een onderzoeksteam monopolen vond, verspreid in de nikkel ijzerkern van een asteroïde.
4122 In de praktijk betekent dat dat een op monopolen gebaseerde motor of instrument een veel groter bereik heeft. Monopolen waren waardevol op plaatsen waar gewicht belangrijk was, en in de Gordel telde gewicht altijd mee. Maar het winnen van monopolen was nog steeds het werk van één man.
4123 Een glimlach spleet zijn gezicht open als een bliksemschicht een zwarte hemel. Beter laat dan nooit! Jammer dat hij niets had gemerkt toen hij op de heenweg deze plek passeerde, maar hij kon het verkopen als hij het eenmaal had gelokaliseerd... en dat zou nog wel wat voeten in de aarde hebben.
4124 Nick zweefde tussen de eeuwige sterren, roerloos, al viel hij met een snelheid van tienduizenden kilometers per uur naar de minuscule zon. Hierom ging hij uit mijnwerken. Het heelal schitterde als diamanten op zwart fluweel, een onvergetelijke achtergrond voor de gouden bol van Saturnus.
4125 Toen ging hij terug naar het schip om zijn bevindingen door te geven aan Ceres. Een paar uur later zou hij nog een keer kunnen peilen, en dan kon hij de plaats precies vaststellen aan de hand van een gewone driehoeksmeting. Toen hij weer bij het schip was, was de communicator verlicht.
4126 Ceres was lichtminuten van hem vandaan. Hij probeerde er niet naar te raden welk noodgeval zijn persoonlijke aandacht zou behoeven. Maar hij maakte zich wel zorgen. Even later kwam het antwoord binnen. De uitdrukking op het gezicht van Lit Shaeffer was eigenaardig, maar hij klonk luchthartig.
4127 Eén bron, veertig AE (Astronomische Eenheid) van de zon vandaan, dus iets verder dan Pluto, en achttien graden van het vlak van het zonnestelsel. Mitchikov zegt dat er in die bron een massa zuidpool monopolen moet zitten die even groot is als we de afgelopen eeuw hebben binnengehaald.
4128 Ja, ik heb commentaar. Eén: het lijkt erop dat jullie het bij het rechte eind hebben. Twee: houd op met het nieuws naar alle kanten te toeteren. Een vlaklanderschip zou de rand van een komlaserstraal kunnen oppikken. We zullen ze vroeg of laat moeten inlichten, dat wel, maar nu nog niet.
4129 Meer naar buiten besteedt hij waarschijnlijk een paar weken aan op en neer vliegen naar iets waarvan hij hoopt dat niemand anders het ooit heeft gezien. Het hoofdgedeelte van de Gordel is niet onaantrekkelijk voor mijnwerkers, hoewel de meeste grote rotsen nu in handen van particulieren zijn.
4130 De meeste mijnwerkers blijven het liefst hier. In de Gordel, weten ze, kunnen ze de beschaving en de bijprodukten daarvan bereiken: opgeslagen lucht, water, waterstof voor hun motoren, vrouwen en andere mensen, een nieuwe luchtregenerator, autodocs en therapeutische psychomimetische middelen.
4131 Dan naar huis voor een kort verblijf bij Charlotte, en dan, omdat hij niet bar veel geld meer zou hebben, een dienstverband in loondienst op Mercurius, waar hij behoorlijk de pest over in zou hebben. Als hij iets waardevols had gevonden dan zou hij maandenlang op dezelfde plek zijn blijven hangen.
4132 In de rotsen zat nergens genoeg radioactiviteit. Niet interessant. Maar iets in de buurt schitterde met de metalen glans van een door mensen gemaakt voorwerp. Brennan ging erop af, in de verwachting een weggegooide brandstoftank van een collegamijnwerker te vinden, maar hij nam toch maar een kijkje.
4133 Aan de letters erop te zien een stuk van de Mariner XX. De Mariner XX, de verkenner die lang, lang geleden langs Pluto was gevlogen. Tijden geleden moest de oude lege huls zijn teruggedreven naar de verre zon, hier zijn terechtgekomen en zijn blijven hangen tussen het stof.
4134 De antieke motor was half zo groot als zijn eigen schip, maar heel licht, niet veel meer dan een metalen huid. Als Brennan radioactief erts had gevonden, dan zou zijn schip zijn voorzien van vrachtnetten, onder de brandstofring, en in die netten zou zijn eigen gewicht aan vracht hebben gezeten.
4135 Die halve gee extra zou misschien net genoeg zijn. Als hij de tank via de Gordel verkocht, dan pikte de Gordel dertig procent aan inkomstenbelasting en commissie in. Maar als hij het op de Maan verkocht, dan zou het Museum van de Ruimtevaart der Aarde geen cent belasting heffen.
4136 Brennan had een heel goed uitvalspunt. Smokkelen zou van hieruit gemakkelijk moeten gaan. Zo ver van de zon vandaan waren er geen jakkeraars meer. Het grootste deel van de tocht zou zijn snelheid enorm hoog liggen. Ze konden hem pas proberen te grijpen als hij in de buurt van de Maan was.
4137 Hij had geen monopolen of radioactief spul bij zich, dus de magnetische en stralingsdetectors zouden dwars door hem heen kijken. Hij kon zijn route zo kiezen dat hij rotsen en andere schepen misliep. Maar als ze hem wel te pakken kregen, zouden ze honderd procent inpikken.
4138 Een gele boomdeslevens knol viel in vier stukken uiteen, grove stukken, omdat de randen van Phssthpoks snavel niet scherp waren. Ze waren breed en bot en oneffen, zoals een grote kies. Phssthpok slikte vier keer. Hij had van de hele eethandeling nauwelijks iets gemerkt.
4139 Eén had hij er gevonden, een prachtige wereld, van de goede grootte en temperatuur, met een transparante, water rijke atmosfeer en een naar verhouding grote maan. Maar hij had ook een menigte paarse puntjes gevonden, zó klein dat hij eerst had gedacht dat het lichtvlekjes op zijn netvlies waren.
4140 De zwaartekracht en de atmosfeer van die planeet zouden bewoning door een levensvorm die de ruimte tot natuurlijk territorium had absoluut uitsluiten. Die planeet, G0 Doelwit I 3, was de grootste bestemming, al deden de ruimtevoertuigen ook een groot aantal kleinere hemellichamen aan.
4141 Hij verdrong het gevoel. Dat hoefde het antwoord niet te zijn. G0 Doelwit I was niet het enige doelwit. De kans dat hij hier aan zou treffen wat hij zocht was maar achtentwintig procent. Hij kon hopen dat de wezens die hij te hulp was gekomen om een andere zon draaiden.
4142 Een Bussard stuwschep heeft een bepaalde minimumsnelheid. Beneden die snelheid werkt hij niet, en Phssthpok zat er niet ver meer boven. Hij was van plan geweest om door het zonnestelsel heen te glijden tot hij een onmiskenbare aanwijzing vond. Nu zou hij zijn reserve brandstof aan moeten spreken.
4143 Haar hoofd kwam maar net tot Nicks nekring. Haar huid was van een zachtglanzend groen. Alleen haar mooie rug was voor op het pak te zien. Haar haar was een wild vlammenvuur, flakkerend oranje met wat geel en wit, dat over haar linkerschouder golfde en daar overging in roodzwarte rook.
4144 Het was een heel mooi schilderij, zo mooi dat het bijna niet vulgair was. Jammer dat de sanitaire opening van het pak niet ergens anders zat. Lit hing in een van de leunstoelen die Nick voor eventuele gasten had staan. Zijn lange benen lagen een heel eind over het kleed.
4145 Je zou hem eerder lang en dun dan groot kunnen noemen: hij had een te groot deel van zijn jeugd doorgebracht in vrije val. Nu paste hij niet meer in een standaard ruimtepak of de cabine van een ruimteschip, en waar hij ook zat, het leek altijd of hij je de zaken uit handen wilde nemen.
4146 Weet je hoe een stuwscheprobot werkt? Een magnetisch veld vangt interstellair waterstofplasma op, stuurt het weg van de cocon waarin de lading zit en perst het zó samen dat de waterstof fuseert. Alleen kunnen ze niet bemand zijn omdat er te veel waterstof doorheen komt in de vorm van straling.
4147 De brandstofpijp had niet helemaal gelijkmatig gebrand, maar erg groot was de afwijking niet geweest; dat was ook wel logisch gezien het feit dat de Mariner XX zijn doel had bereikt. Het Ruimtevaartmuseum zou er een hoop geld voor betalen. In de Gordel is smokkelen illegaal, maar niet immoreel.
4148 Zijn snelheid lag verdomd hoog. Van relativiteitsinvloeden merkte hij niets – zó snel ging hij nou ook weer niet – maar na aankomst zou hij wel zijn horloge gelijk moeten zetten. Laten we Brennan eens nader beschouwen. Hij is eenentachtig kilo zwaar bij één gee, en is één meter achtentachtig lang.
4149 Hij zit nu al bijna vier dagen in zijn bank en begint er nu dus een beetje verfomfaaid en vermoeid uit te zien, en zo voelt hij zich ook. Maar in zijn bruine ogen ligt een heldere, kalme blik, en het zijn prima ogen ook, want toen hij achttien was, zijn ze door een microchirurg bijgesteld.
4150 Links en rechts van het haar is zijn schedel kaal, bruin, en glanzend. Hij is blank, dat wil zeggen dat zijn zongebruinde huid niet donkerder is dan Cordovaans leer; zoals bijna alle andere bewoners van de Gordel is ook hij alleen op zijn handen, zijn gezicht en hoofd gebruind.
4151 Eerst dacht hij dat het een jakkeraar was, een politieman van Ceres. Maar wat zou een jakkeraar hier uitvoeren, zo ver van de zon? Toen hij nog eens keek, zag hij dat het geen jakkeraar kon zijn. De vlam van de aandrijving was niet scherp genoeg, te groot, niet fel genoeg ook.
4152 Toen hij voor de derde keer keek, wierp hij ook een blik op een paar instrumenten. Brennans snelheid nam toe, maar die van het vreemde schip nam af, al had dat nog steeds een enorme vaart. Of de ander kwam van voorbij de baan van Pluto, of de aandrijving leverde tientallen gees.
4153 De Buitenstaander hoorde daar ergens thuis, dat leed geen twijfel; het eerste buitenaardse ras dat de mens leerde kennen leefde zijn leven buiten het bereik van de telescopen van de Gordel. En nu was de Buitenstaander hier, en paste zijn koers aan aan die van Jack Brennan.
4154 En Brennan was niet eens verbaasd. Op zijn hoede, dat wel. Bang zelfs. Maar niet verbaasd, zelfs niet verbaasd over het feit dat de Buitenstaander juist hem had gekozen. Dat was een gril van het lot. Ze waren allebei op weg naar de binnenste planeten, vanuit ongeveer dezelfde richting.
4155 Het telescoopnet van de Gordel hield elk schip in de gaten, en het was niet meer dan waarschijnlijk dat een stip met de verkeerde kleur en de verkeerde snelheid op zou vallen. Brennan had erop gegokt dat ze zijn eigen schip zouden vinden en had er ook op gegokt dat ze daar te laat mee zouden zijn.
4156 Het was zeker dat ze de Buitenstaander hadden gevonden, even zeker als dat ze hem in de gaten hielden en dus zouden ze Brennan nu ook wel in de gaten houden. Brennan kon hoe dan ook geen laserbericht naar Ceres sturen. Een schip van de vlaklanders zou de straal kunnen opvangen.
4157 De eerste mogelijkheid was de gemakkelijkste. Hij had geen schijn van kans meer om iets te smokkelen. Hij zou zijn koers moeten wijzigen, naar een van de grote asteroïden moeten gaan en daar de Gordel bij de eerste de beste gelegenheid in kennis stellen van wat hij bij zich had.
4158 Maar Charlotte kon voor zichzelf zorgen, was een volwassen bewoner van de Gordel, even competent in het leven als Brennan zelf, al had ze nooit echt de drang gevoeld om haar pilootvergunning te halen. En Brennan had de gebruikelijke bedragen vastgezet op Estelle en Jennifer.
4159 Zijn dochters zouden zonder zorgen worden opgevoed. Maar hij kon meer voor ze doen. Of hij kon besluiten nog een kind te nemen... waarschijnlijk weer samen met Charlotte. Aan zijn schip zat geld vast. Geld was macht. En net als politieke of religieuze macht was er veel mee te doen.
4160 Zou de geschiedenis ooit de mens vergeten die de Buitenstaander als eerste had ontmoet? Eén ogenblik lang voelde hij zich als een dier in de val. Alsof het lot spelletjes speelde met zijn leven... maar deze kans kon hij niet laten lopen. Laat de Buitenstaander maar naar hem komen.
4161 Elk schip is voorzien van een telescoop. Elke asteroïde moet voortdurend in de gaten worden gehouden, omdat asteroïden door een of andere oorzaak een afwijkende baan kunnen gaan beschrijven, en de kaart van het zonnestelsel maar een onnauwkeurigheidsmarge van een paar seconden mag hebben.
4162 Nick Sohl keek voortdurend omhoog en weer naar beneden, omhoog naar zijn scherm, dan weer naar de stapel dossiers op zijn bureau, omhoog naar zijn scherm... Op dat scherm waren twee vlekken paarswit licht te zien, een groter dan de ander, en ook wat minder scherp omlijnd.
4163 Ze konden nu samen op hetzelfde scherm zijn, omdat de asteroïde met de camera die de opnamen maakte bijna haaks op hun koers stond. Hij had de dossiers al diverse keren doorgenomen. Tien waren het er, en alle tien konden ze die onbekende Gordel mijnwerker zijn die nu op de Buitenstaander toegleed.
4164 Een Beschermheer had een hoge intelligentie, maar intelligentie is een stuk gereedschap dat wordt gebruikt bij het bereiken van een doel, en een doel wordt niet altijd op intelligente wijze uitgekozen. Phssthpok wist niets af van het zonnestelsel waarin hij zich nu bevond.
4165 Natuurlijk was het ook mogelijk dat de ovaal niet de grootste lengte van de ander behoefde te verwerken, zoals voor de tweebenige Phssthpok gold. Maar het schip was klein; er zou geen wezen in passen dat veel groter was dan Phssthpok. Eén blik op de vreemde piloot, en hij zou het antwoord weten.
4166 Een paar scheepsdagen om bij G0 Doelwit I 3 te komen, een korte periode om hun taal te leren en uit te leggen hoe ze wat hij had meegebracht moesten gebruiken, en hij kon ophouden met eten. De ander deed niets dat erop wees dat hij zich bewust was van de aanwezigheid Van Phssthpoks schip.
4167 Dat deed Phssthpok. Hij maakte geen onnodige bewegingen, hij verspilde niet onnodig brandstof, het leek wel of hij zijn hele leven op deze manoeuvre geoefend had. Zijn leefsysteem cocon gleed naast het andere schip, en bleef daar stil hangen. Hij had zijn drukpak aan, maar verroerde zich niet.
4168 Toen het schip uiteindelijk tot stilstand kwam, bevond dit stuk zich recht tegenover Brennan. Een groot rond raam staarde uit de bol, zodat die eruitzag als een groot oog. Het draaide met Brennan mee toen het voorbijgleed, en hij vond het moeilijk om die enge blik vast te houden.
4169 Het kleinere, andere uiteinde was puntig en glad, het glansde bijna. Bren nan knikte tegen zichzelf. Een stuwschepveld zou het voorste stuk hebben beschermd tegen micrometeorieten tijdens de acceleratie, en bij deceleratie zou dank zij de positie van de cocon hetzelfde zijn gebeurd.
4170 Brennan tuurde, spande zijn ogen in om meer te zien, maar verder gebeurde er niets. Het was een eigenaardige manier om een schip te bouwen, zei hij tegen zichzelf. In de middelste cocon moest zich het leefsysteem bevinden, al was het alleen omdat er een raam in zat, en niet in de laatste cocon.
4171 Als dat niet zo was, hadden piloot en ontwerper niets van hun vak verstaan of ze waren krankzinnig geweest. Het schip van de Buitenstaander hing nu roerloos in de ruimte; de aandrijving koelde af, het leefsysteem was maar een meter of zestig van hem vandaan. Brennan wachtte.
4172 Ik doe chauvinistisch, zei hij tegen zichzelf. Ik kan toch niet het gezonde verstand van een wezen van een andere zon meten aan de hand van Gordel maatstaven? Zijn mondhoeken krulden. Tuurlijk wel. Dat schip daar is slecht ontworpen. Het wezen kwam zijn cabine uit en stapte op de romp.
4173 Elke spier in Brennan verkrampte toen hij het wezen zag. Het had twee benen en twee armen; van waar hij zich bevond, zag het er vrij menselijk uit. Maar het was door het ronde raam heen gestapt. Het stond nu op de huid van de cocon, roerloos, wachtend. Het had twee armen, een hoofd, twee benen.
4174 Natuurlijk. Op Brennan. Eén wild ogenblik dacht hij erover om nu meteen de aandrijving weer aan te zetten, hier weg zien te komen voor het te laat was. Toen vloekte hij op zijn eigen angst, en liep vastberaden naar de deur. De mensen die eenmansschepen bouwden, bouwden ze zo goedkoop mogelijk.
4175 Brennans pak zat dicht. Het enige dat hij hoefde te doen was de deur te openen. Hij stapte naar buiten op sandaalmagneten. De seconden tikten langzaam voorbij toen Brennan en de Buitenstaander elkaar bekeken. Hij ziet er menselijk genoeg uit. Twee benen. Hoofd bovenaan.
4176 Maar als hij een menselijk wezen is, en lang genoeg in de ruimte is om een schip te bouwen dat tussen de sterren kan reizen, dan kan hij niet zo technisch incapabel zijn als je op grond van zijn schip zou kunnen vermoeden. Ik moet er achter zien te komen wat hij bij zich heeft.
4177 Het reactiepistool was ongebruikt gebleven; de sprong was volmaakt uitgemikt, hij zou pal naast Brennan terechtkomen. De Buitenstaander kwam op doorverende benen op de romp van Brennans schip terecht, absorbeerde zijn momentum als de eerste de beste mijnwerker uit de Gordel.
4178 Hij was kleiner dan Brennan, niet meer dan een meter vijftig. Brennan zag vaag wat zich achter de gezichtsplaat bevond en deinsde ontzet achteruit. Het ding was afschuwelijk lelijk. Chauvinisme of geen chauvinisme, het gezicht van de Buitenstaander zou een computer nog laten stoppen van schrik.
4179 Die ene stap achteruit redde hem niet. Het ding stak een arm uit, klemde Brennans pols in een handschoen onder druk, en sprong. Brennan hijgde van schrik en probeerde zich los te rukken, maar te laat. In de handschoen was de greep van de Buitenstaander zo onwrikbaar als een bankschroef.
4180 En hard nodig ook. De beste manier om de vlaklanders te overtuigen zou zijn om zelf te gaan. Er was nog nooit een Eerste Voorzitter geweest die de Aarde had aangedaan... en hij verwachtte niet dat het nu zou gebeuren, maar De Krankzinnigheid van het Heelal neigt naar het Absolute Maximum.
4181 Als Beschermheer dacht hij helder en duidelijk. Eerst was het onprettig geweest. Hij had eraan moeten wennen. Er waren anderen geweest om hem te helpen, Paks die hem onderwezen en nog anderen. Er was een oorlog gaande, en hij was er tijdens zijn leerproces langzaam in gegroeid.
4182 Omdat hij de gewoonte van vragenstellen had moeten ontwikkelen, had het jaren geduurd voor hij de geschiedenis ervan begreep: Driehonderd jaar daarvoor hadden een paar honderd belangrijke Pak families zich aaneengesloten om een groot stuk woestijn opnieuw in cultuur te brengen.
4183 Erosie en te intensieve beweiding waren de oorzaak geweest van die woestijn, niet oorlogshandelingen, al waren er overal enigszins radioactieve plekken. Geen plaats op de Pak wereld was volkomen vrij van oorlog. De moeilijke taak van het herbebossen was een generatie geleden voltooid.
4184 Het grootste deel van de vroegere bondgenootschappen was verdwenen. Een aantal families was uitgeroeid, en de rest liep over naar een andere partij als dat opportuun was voor het beschermen van hun bloedlijn. Phssthpoks bloedlijn maakte nu deel uit van Zuidkust. Phssthpok genoot van de oorlog.
4185 Eerst was het een fusie bom oorlog geweest. Tijdens deze fase waren veel families omgekomen, en een stuk van de weer in cultuur gebrachte woestijn werd opnieuw woestijn. Toen had Zuidkust een dempingsveld uitgevonden dat ervoor zorgde dat splijtbare stoffen niet meer tot ontploffing kwamen.
4186 Zijn eigen Virus QQ zou tweeënnegentig procent van alle Voortplanters doden, maar hun Beschermheren zouden ongedeerd blijven, en dus met verdubbelde woede strijden om een kleinere en minder kwetsbare groep QQ resistente Voortplanters te redden. Hij stemde ermee in om het niet te gebruiken.
4187 Phssthpok was al zesentwintig jaar Beschermheer. De oorlog was binnen een week afgelopen. Oosterzee bezat nu de weer in cultuur gebrachte woestijn, het deel dat niet kaal en steriel was na zeventig jaar oorlog. En boven het Dal van Pitchok was er een machtige flits geweest.
4188 Wat was dit in een drukpak gehulde ding aan het eind van zijn arm? De gezichtsplaat was donker ter bescherming tegen het licht van de zon. Voor zover hij dat kon nagaan aan de vorm van het pak zag het eruit als een Voortplanter. Maar die konden geen ruimtevaartuigen of drukpakken hebben gemaakt.
4189 Nu kon hij het wel betreuren dat de Paks niets wisten van andere rassen. Een tweebenig lichaam was misschien niet iets dat uniek was, iets dat alleen een Pak had. Waarom ook? Phssthpoks lichaamsvorm was gewoon doelmatig en handig. Als hij dit wezen zonder pak kon zien, als hij hem kon ruiken.
4190 De Buitenstaander kon onmenselijk goed mikken. Brennan deed geen poging om zich te verzetten toen de Buitenstaander een arm door het gebogen oppervlak stak, iets vastpakte en toen hen beiden naar binnen trok. Het transparante materiaal verzette zich tegen bewegingen, als onzichtbaar kleefplastic.
4191 Met snelle, rukkerige bewegingen trok het wezen zijn drukpak uit. Het was gemaakt van een flexibel materiaal, ook de transparante bol. Bij de gewrichten zaten rijgkoorden. Daarna, zijn hand nog steeds in een ijzeren greep om Brennan, draaide het wezen zich om en keek hem aan.
4192 Het ding bestond uit niets dan knobbels. De armen waren langer dan die van een mens, het ellebooggewricht zat op ongeveer de goede plaats, maar het was een bal met een diameter van meer dan vijftien centimeter. De handen hadden nog het meeste weg van aan elkaar geregen walnoten.
4193 De schouders, knieën en heupen waren wratmeloenen. Het hoofd was een scheve kalebas op een non existente nek. Brennan kon geen voorhoofd en geen kin zien. De mond was een vlakke, zwarte snavel, hard, maar niet glimmend, die halverwege mond en ogen overging in gerimpelde huid.
4194 Een harde beenrand liep mee naar achteren, en versterkte die indruk nog. Het wezen was alleen gehuld in een vest met zakken, een kledingstuk dat er menselijk uitzag en een even slecht passende combinatie vormde als wanneer het monster van Frankenstein een slappe gleuf hoed zou hebben opgehad.
4195 De wanstaltig dikke gewrichten aan de vijfvingerige hand drukten als een serie kogels uit een kogellager in Brennans arm. Dit was dus de Buitenstaander. Niet gewoon een niet menselijk wezen. Een dolfijn was uiteraard een niet menselijk wezen, maar een dolfijn was niet angstaanjagend.
4196 Meerminnen werden ooit als afzichtelijke wezens beschouwd: boven het middel was een meermin een prachtige, verleidelijke vrouw, eronder een geschubd monster. En dat klopte ook, want de Buitenstaander was zo te zien geslachtsloos; tussen de benen zaten alleen plooien gepantserd uitziende huid.
4197 Abrupt, voor Brennan iets kon doen om zich te verzetten, pakte de Buitenstaander met zijn handen een stuk van Brennans gerub beriseerde pak beet en trok het uit elkaar. Het pak weerstond de druk, rekte uit, en scheurde toen van boven naar beneden in tweeën. Lucht klapte eruit.
4198 Toen hij klaar was met het wegtrekken van het pak, hield hij Brennan op armslengte van zich vandaan om hem goed te kunnen bekijken. Brennan trapte naar waar zijn lies zou moeten zitten. Het wezen merkte het en keek hoe Brennan nog twee keer trapte voor hij verder ging met zijn inspectie.
4199 De ogen gleden over Brennan, omhoog en omlaag, familiair en beledigend. In de delen van de Gordel waar lucht en temperatuur op kunstmatige wijze constant werden gehouden, liepen de bewoners hun hele leven naakt rond. Maar Brennan had zich nog nooit bloot gevoeld. Niet naakt; bloot.
4200 Weerloos. De vingers van het wezen gleden langs zijn schedel en betastten die aan weerszijden van de Gordel kuif, bevoelden de gewrichten van zijn vingers, gleden onderzoekend over de botten. Eerst bleef Brennan vechten. Hij kon de aandacht van de Buitenstaander niet eens afleiden.
4201 Toen wachtte hij, slap van verlegenheid, tot het onderzoek zou zijn afgelopen. Abrupt was het voorbij. De knobbelige Buitenstaander sprong naar de andere kant van het vertrek, rommelde heel even rond in een bak aan een van de wanden en haalde een transparante rechthoek van plastic te voorschijn.
4202 Het wezen reageerde niet. Het had hem toch niet verstaan. Het hees zich nu weer in zijn ruimtepak. O nee! Brennan klauwde aan de zak, probeerde hem kapot te trekken. De Buitenstaander nam hem onder een arm en ging door de ronde deuropening naar buiten, het vacuüm van de ruimte in.
4203 De Os was een enorme tank met een klein driemans leefgedeelte en een fusiebuis die door de volle lengte van de romp liep; maar omdat de tank af en toe ook grote voorwerpen moest kunnen vervoeren, was hij voorzien van apparatuur om hem aan een haveninstallatie te koppelen, en van een groot deksel.
4204 Hij was twee meter dertien lang en te zwaar voor een man uit de Gordel, en dat was te zwaar voor iedereen, want het vet was in zijn maag gaan zitten en in de grote, ronde boog van zijn tweede kin. Hij bestond uit niets dan zacht gebogen lijnen; nergens zaten er scherpe hoeken aan hem.
4205 Het was een hele tijd geleden dat hij in een eenmansschip had gezeten. Hij hield niet zo van de hoge zwaartekracht. Het devies op zijn pak was een Vikingschip met een grauwende draak op de voorplecht dat half verscholen in het heldere, melkwitte licht van een spiraalmelkweg dreef.
4206 Nathan was jong, maar hij had al geleerd om over een foon geen woorden te verspillen. Einar had hem aangenomen op verzoek van zijn vader, een oude vriend. De computerprogrammeur was heel iets anders. Einar keek hoe haar slanke figuurtje naar de luchtsluis van de Os gleed.
4207 Geen slechte sprong. Misschien een tikje teveel spieren? Tina Jordan was een vlaklander die in de Gordel was komen wonen. Ze was vierendertig, oud genoeg om te weten wat ze deed, en ze was dol op schepen. Ze had waarschijnlijk hersens genoeg om de anderen niet voor de voeten te lopen.
4208 Niet dat er iets aan te doen was: er was niemand anders op Patroclus die een Adzhubei 4 4 kon bedienen. De Os zou eerst een zijdelingse koers volgen waarmee het schip in de baan van het buitenwereldse schip terecht zou komen, en zich dan in een boog laten afglijden naar de zon.
4209 Einar blikte omhoog naar het met diamanten bezaaide zwart van de hemel, bijna recht tegenover de zon. Hij tuurde naar de plek waar een eenmansschip en dat andere schip nu naast elkaar hingen. Hij verwachtte niet dat hij de Buitenstaander zou zien, en hij zag hem ook niet.
4210 Andere kwesties vroegen de aandacht van de Eerste Voorzitter. Gesjacher met de Aarde over het bekostigen van stuwrobots en over het toewijzen van stuwrobot lading aan de vier verschillende interstellaire kolonies. Een zakelijke kwestie over tin van Mercurius. Het uitwijzingsprobleem.
4211 En bleef even onzeker naar de muur staren. Had hij gelijk? Zelfs een waterstofbom zou als wapen minder effectief zijn dan een gerichte stroom uitlaatgassen van een fusie aandrijving. En een waterstofbom was duidelijk een wapen, een belediging voor een vredelievende Buitenstaander.
4212 Maar toch... Nick boog zich weer over Brennans dossier. Het was dun. De bewoners van de Gordel accepteerden geen regering die hun handel en wandel op enigszins grondige wijze bijhield. John Fitzgerald Brennan had veel weg van de typische mijnwerker uit de Gordel. Vijfenveertig jaar oud.
4213 Brennan had een aardig begin gemaakt met een spaarpotje voor als hij met werken op zou houden, al had hij zijn tegoed twee keer bijna helemaal opgenomen om geld vast te zetten op zijn kinderen. Twee keer was hij een lading radioactief erts kwijtgeraakt aan een jakkeraar.
4214 Eén keer zou typisch zijn geweest. De mensen van de Gordel lachen om mislukte smokkelaars, maar een man die nooit is gepakt, kan ervan worden verdacht dat hij het nooit heeft geprobeerd. Geen lef. Ruimtepak decoratie: De Madonna van Port Lligat. Dali. Nick fronste zijn wenkbrauwen.
4215 Brennan was goed geweest in zijn werk en hij had behoorlijk verdiend, maar hij was na tien maanden weggegaan en had nooit meer met anderen samengewerkt. Blijkbaar hield hij er niet van. Waarom had hij zich door de Buitenstaander laten inhalen? Verdomme, Nick zou hetzelfde hebben gedaan.
4216 Het was een rauwe, angstaanjagende tocht geweest. De Buitenstaander was de ruimte in gesprongen met een ballonvol Brennan in zijn hand, had zich tegen de massa van de ballon schrapgezet en zijn reactiepistool ingeschakeld. Ze hadden twintig minuten lang door de ruimte gezweefd.
4217 Brennan was bijna gestikt toen ze bij de derde cocon kwamen. Hij herinnerde zich nog hoe de Buitenstaander iets met een vlakke kop tegen de romp had gezet, en daarna zichzelf en Brennan naar binnen had getrokken door een taai oppervlak, dat er aan binnen en buitenkant uitzag als metaal.
4218 Toen had hij de ballon opengeritst, zich omgedraaid, en was door de wand verdwenen, terwijl Brennan nog hulpeloos door de lucht tolde. De lucht rook naar de lucht van de stuurcabine, al was de eigenaardige geur nu veel sterker. Brennan ademde de dunne lucht met grote, hijgende teugen in.
4219 Het enige ongebruikte stuk was de ruimte waar hij nu in zweefde, en die was ongeveer net zo groot als het leefgedeelte van zijn eenmansschip. Rechts van hem stond een stel vrijwel vierkante kratten, gemaakt van wat bijna zeker hout was. In ieder geval van een soort plant.
4220 Boven hem en om hem heen de gebogen wand. Dus hij had het bij het rechte eind gehad. Dit was een vrachtruim. Maar de helft van de ruimte in dit druppelvormige ruim bevond zich buiten zijn bereik. En de lucht was doortrokken van een eigenaardige geur, alsof hij een parfum rook dat hij niet kende.
4221 De geur in het woongedeelte was een dierlijke geur geweest, de geur van de Buitenstaander. Deze hier was anders. Onder hem, achter een net van grofgeweven stof, zaten dingen die eruitzagen als gele wortels. Het grootste stuk van wat Brennan van het vrachtruim kon zien lag ermee vol.
4222 Ze zagen er nog steeds uit als bleekgele wortels, iets dat het midden hield tussen een zoete aardappel en een geschild stuk wortel van een kleine boom: gedrongen, breed en vezelig waren ze; de ene kant liep uit in een punt, de andere zag eruit alsof hij met een mes was platgeslagen.
4223 Brennan stak zijn vingers door het net, pakte een wortel met twee vingers beet en probeerde hem door het net te trekken. Maar dat lukte niet. Net voor de Buitenstaander langszij kwam, had hij ontbeten. Maar toch, zonder dat zijn maag waarschuwend gerommeld had, was hij nu opeens dol van de honger.
4224 Zijn lippen gleden naar achteren, tanden en tandvlees kwamen bloot. Wild stak hij zijn vingers door het net en graaide naar de wortels. Minuten lang probeerde hij er een door de te kleine gaten te trekken. Woest rukte hij aan het net. Dat was sterker dan hij; het scheurde niet.
4225 Hij zou sterven. Een onbekende plant van een onbekende wereld, een plant die door een buitenwerelds ras waarschijnlijk als voedsel werd gegeten. Hij kon beter nadenken over een manier om hier vandaan te komen! En toch rukten zijn vingers nog aan het net. Brennan strekte zijn knieën en schoot omhoog.
4226 Was dat zonder bezwaar te drinken? Zou de Buitenstaander raden dat hij iets had aan gedeeltelijk verbrande waterstof? Wat kon hij eten? Hij moest hieruit zien te komen. De plastic zak. Hij viste hem uit de lucht en bekeek hem. Hij ontdekte hoe hij hem open en dicht moest doen – van buitenaf.
4227 Prachtig. Wacht – ja! Hij kon de zak binnenstebuiten draaien, en hem van binnenuit sluiten. Maar wat dan? Hij kon in de plastic zak niet manoeuvreren. Geen handen. Zelfs in zijn eigen pak zou het riskant geweest zijn om zonder rugpak twaalf kilometer door de ruimte af te leggen.
4228 Hij trok er een los met snel verstijvende vingers. De lucht om hem heen begon de kleur te krijgen van sigaretterook toen hij het deksel dichtdeed. Hij stopte het ding in zijn mond, verwarmde het met zijn speeksel. Het smaakte naar niets; het was alleen maar koud, en toen ook dat niet meer.
4229 Hij spuwde het uit. Hm. Groen licht en een vreemde, zwaar geurende lucht. Maar niet te dun, niet vreemd, en het licht was koel en fris. Als Brennan lucht en licht van de Buitenstaander prettig vond, dan zou de Buitenstaander het ook wel naar zijn zin hebben op de Aarde.
4230 En hij had ook zaad meegebracht, dat wilde hij blijkbaar planten. Zaad en wortels en... wat? Brennan strekte zijn knieën en schoot door het lege stuk naar de stapel kisten. Hij kon geen kist van de wand trekken, ook niet toen hij er met alle kracht van rug en benen aan trok.
4231 Ja, zie je wel, het had vastgelijmd gezeten; het hout zelf was gescheurd. Brennan vroeg zich af wat voor vreemde plant het geweest was. Er zat een hermetisch gesloten plastic zak in. Plastic? Het zag eruit en voelde aan als een sterk soort cellofaan dat van ouderdom vol kreukels was komen te zitten.
4232 Het zag er donker uit door het plastic. Brennan zweefde naast de kisten, een hand om het gescheurde deksel. Hij dacht na... Een autopiloot natuurlijk. De Buitenstaander was alleen maar een reservepiloot. Het gaf niet wat er met hem gebeurde, hij was alleen maar een beveiligingsmechanisme.
4233 Maar dat betekende dat andere Buitenstaanders achter deze aan zouden komen. Hij moest de Aarde waarschuwen. Precies. Intelligent gedacht. Maar hoe? Brennan lachte om zichzelf. Was er ooit iemand geweest die zó volledig in de tang had gezeten? De Buitenstaander had hem vast.
4234 Wanhoop was een fatale vergissing. De geur van de wortels had op de loer gelegen en sloeg nu onverhoeds toe. Dank zij de pijn kwam hij weer bij bewustzijn. Zijn handen bloedden van sneden en schaafwonden. Hij had spieren verrekt, zijn vingers zaten onder de blaren en blauwe plekken.
4235 Ontwricht of gebroken. Maar hij had een gat in het net gescheurd, en in zijn rechterhand klemde hij een vezelige wortel. Hij smeet hem zo hard hij kon van zich vandaan en rolde zich meteen daarna in elkaar, alsof hij de pijn Wilde omhullen en smoren. Hij was woedend, hij was bang.
4236 Als een voetbal zweefde hij door het vrachtruim, zijn handen om zijn knieën geklemd, terwijl de tranen over zijn wangen liepen. Hij had honger en hij was boos en hij voelde zich vernederd en bang. De Buitenstaander had hem op pijnlijke wijze doordrongen van zijn eigen onbelangrijkheid.
4237 Maar dit was erger. Waarom? Wat wilde de Buitenstaander met hem? Iets bonkte tegen zijn achterhoofd. Met één vloeiende beweging griste Brennan het voorwerp uit de lucht en hapte toe. De wortel was tegen de wand geketst en naar hem terug gezweefd. Hij was taai en vezelig tussen zijn tanden.
4238 Waar waren die dan? Ze waren niet hier gekomen. De inheemse bevolking van G0 Doelwit I 3 zou maar weinig tegenstand hebben geboden aan kolonisten, als dit ene exemplaar representatief was voor de rest. Maar Beschermheren zouden ze toch maar hebben geëlimineerd, als voorzorgsmaatregel.
4239 Een andere ster dus. Waar? Misschien had de inheemse bevolking genoeg kennis van astronomie om het hem te kunnen vertellen. Met schepen als dit hier hadden ze misschien zelfs naburige sterren bereikt. Phssthpok, op jacht naar antwoorden, dook in elkaar en sprong naar het vreemde ruimtevoertuig.
4240 Het was een sprong van een uur, maar Phssthpok had geen haast. Met zijn superieure reflexen had hij niet eens zijn reactiepistool nodig. Zijn gevangene zat veilig opgeborgen. Te zijner tijd zou Phssthpok zijn taal moeten leren om hem te ondervragen. Ondertussen zou hij geen kwaad kunnen aanrichten.
4241 Phssthpok bekeek het ding, wijdde toen zijn aandacht aan andere zaken zonder te hebben ontdekt waarvoor de cilinder diende. Het was wel duidelijk dat het niet nodig was voor een goed functioneren van het schip. Phssthpok vond geen wapens. Hij vond wel inspectiepanelen in de buis van de aandrijving.
4242 Als hij de goede materialen had gehad, had hij binnen een uur zijn eigen kristal zink fusie buis gemaakt. Hij was onder de indruk. De inheemse bevolking was misschien intelligenter dan hij had gedacht, of misschien hadden ze meer geluk. Hij zweefde naar het woongedeelte, de ovalen deur door.
4243 Maar dit was geen oorlogsschip. De zintuigen van dit ras waren minder scherp dan die van de Paks. Achter het leefgedeelte bevonden zich machines en tanks met vloeistoffen, die Phssthpok met veel belangstelling bekeek. Als deze machines goed ontworpen waren, dan was G0 Doelwit I 3 bewoonbaar.
4244 Als ze tot hier waren gekomen, dan zouden ze hier hun reis hebben beëindigd. Dat betekende dat het gebied dat Phssthpok zou moeten doorzoeken werd gehalveerd. Zijn doelwit moest zich in de richting bevinden van waaruit hij gekomen was, meer naar het hart van de Melkweg.
4245 In plaats daarvan namen ze liever een heel uiteenlopend pakket aan van tevoren bereide eetbare zaken mee, en ook een gecompliceerd apparaat om ze uit te kiezen en te bereiden. Ze hadden er de voorkeur aan gegeven dit voedsel te koelen, zodat het niet bedierf, in plaats van het te verpulveren.
4246 Phssthpok had de versiering gezien, en er een deel van begrepen. Voor leden van een onderling samenwerkende, ruimteverkennende subgroep zou het handig zijn om de ruimtepakken te voorzien van een aantal felle kleuren. Anderen zouden dit code patroon op grote afstand al kunnen herkennen.
4247 Het ontwerp van de inheemse scheen wat al te complex, maar niet zó complex dat Phssthpoks nieuwsgierigheid werd opgewekt. Want Phssthpok zou nooit kunst of luxe begrijpen. Luxe? Een Pak Voortplanter zou ervan kunnen genieten, maar was te stom om voor zichzelf luxe te scheppen.
4248 Een Beschermheer had er de motivatie niet voor. Het verlangen van een Beschermheer stond voor honderd procent in verband met de noodzaak om zijn bloedlijn te beschermen. Kunst? Voor de geschiedenis van de Paks begon, waren er al kaarten en tekeningen bekend bij de Paks.
4249 Maar die waren bestemd voor de oorlogvoering. En je herkende je beminden toch niet op het gezicht. Ze hadden de juiste geur. De geur van een beminde reproduceren? Phssthpok had daar misschien wel aan gedacht als het schilderij op Brennans borst een ander schilderij was geweest.
4250 Hij was heel voorzichtig met het instrumentenpaneel. Hij wilde niets kapot maken voor hij had ontdekt hoe hij astronomische gegevens uit de computer kon halen. Toen hij de klep van het zonne stormwaarschuwingscircuit opendeed om te kijken wat erachter zat, ontdekte hij dat het verrassend klein was.
4251 Het ding was gemaakt met magnetische monopolen. In één kangoeroesprong schoot Phssthpok door de interstellaire ruimte. Hij vuurde de helft van het gaspatroon in zijn reactiepis tool af en kon toen verder alleen maar wachten tot het kwartier dat zijn vrije val zou duren voorbij was.
4252 Hij was naar de vrachtcocon gesprongen. Het zou nodig zijn om de gevangene vast te gespen om hem te beschermen tegen de acceleratie. Een vluchtige inspectie van het vreemde schip had het gebied waar hij zijn doelwit moest zoeken al gehalveerd, en nu moest hij alles laten voor wat het was.
4253 De gevangene had misschien nog waardevoller inlichtingen. Toch betreurde Phssthpok het bitter dat hij hem zou moeten beschermen, want de tijd die hij daarvoor nodig had, zou hem zijn missie en zijn leven kunnen kosten. De inheemse bevolking van G Doelwit I 3 gebruikte monopolen.
4254 Dat betekende dat ze manieren hadden om monopolen te ontdekken. Phssthpok had een van hen gevangen genomen – een vijandige daad. En Phssthpoks ongewapende schip gebruikte een grotere massa zuidpolen dan in heel dit zonnestelsel te vinden was. Waarschijnlijk zaten ze nu al achter hem aan.
4255 Hun aandrijvingen zouden krachtiger zijn; de zwaartekracht op hun planeet was ongeveer één punt nul negen. Maar ze zouden geen stuwschepveld hebben. Voor hun zwaardere aandrijving verschil kon gaan uitmaken, zouden ze door hun brandstof heen zijn... als hij tenminste op tijd van start ging.
4256 Hij remde toen hij bij de vrachtcocon was en gebruikte zijn ver zachter om zich door het ondoorzichtige fluïdokrimp te wringen. Hij stak zonder te kijken een hand uit naar een handbeugel, want hij wist waar die was, en zijn ogen zochten de gevangene. Hij miste de beugel.
4257 Ophouden daarmee. Ik denk als een Voortplanter. Eén ding tegelijk... Phssthpok greep een handbeugel en duwde zich tot vlak bij Brennan. Brennan lag nu helemaal slap en roerloos. Zijn ogen waren half dicht; onder de leden was nog het wit te zien. In zijn hand klemde hij nog een halve wortel.
4258 Phssthpok liet hem ronddraaien zodat hij hem kon bekijken. In orde. Hij klom door de romp het vacuüm van de ruimte in en zweefde naar de punt van het ei. Daar kroop hij weer naar binnen, een ruimte in die net groot genoeg voor hem was. Nu moest hij een schuilplaats vinden.
4259 De polarisator was niet in staat om de zwaartekracht van de planeet waarop hij zou landen te overwinnen. Vergeleken met de bedieningsorganen van de fusie aandrijving, waren de stuurapparaten om hem heen verschrikkelijk gecompliceerd. Phssthpok begon aan knoppen te draaien, schakelaars om te halen.
4260 De volgende handelingen zouden een intense concentratie vereisen. Hij had de gevangene niet durven vastbinden of zijn bewegingsvrijheid op een andere manier belemmeren. Om hem niet te verpletteren zou hij de zwaartekracht binnen en buiten het vrachtruim precies in evenwicht moeten houden.
4261 De romp, waarin het polarisatorveld was ondergebracht, zou onder deze acceleratiesnelheid kunnen smelten. De rest van het schip zweefde in Phssthpoks achterste scherm. Hij draaide met een ruk twee knoppen om, en zag niets meer. En waar nu heen? Hij zou weken nodig hebben om zich te verstoppen.
4262 Maar de ruimte was te open om je in te verbergen. Hij kon maar één keer landen. Waar hij landde, daar zou hij ook moeten blijven, tenzij hij een soort lanceerinstallatie of seinpost in elkaar wist te zetten. Phssthpok begon de hemel om hem heen af te speuren naar planeten.
4263 Zijn ogen waren goed, en planeten waren groot en vaag, gemakkelijk te ontdekken. De gasreus met de ringen eromheen zou goed zijn geweest – gemakkelijk om je in de ringen te verstoppen – alleen bevond de planeet zich achter hem. Een gasreus voor hem, met manen – te ver van hem vandaan.
4264 Hij zou dagen nodig hebben om er te komen. De bewoners van G0 Doelwit I 3 moesten nu al achter hem aan zitten. Zonder telescoop zou hij ze pas zien als het al te laat was. Die daar. Hij had hem bestudeerd toen hij nog een telescoop had. Klein, met een spoortje atmosfeer, en weinig zwaartekracht.
4265 Misschien waren er wel delfstofindustrieën, of zelfs nederzettingen. Te laat. Hij had geen keus; hij had al een hele tijd geen keus. Die planeet was zijn doel. Als de tijd voor vertrek daar was, zou hij erop moeten vertrouwen dat zijn gevangene contact kon opnemen met zijn soortgenoten.
4266 Aan de buitenkant was de robot roerloos. Onderaan de wijd uitlopende onderkant tolden rotors geruisloos rond en hielden hem vijf centimeter van de vloer, en binnenin de gladde, ronde bol van het hoofd draaiden peilers eindeloos rond en hielden elke hoek van het vertrek in het oog.
4267 Hij kon er geen spijt van hebben. Niet één Struldbrug was minder dan honderdvierenvijftig jaar oud, dat was een regel van de Club, en elke twee jaar ging de toelatingsleeftijd één jaar omhoog. Ze hadden de beste, de strengste medische bescherming nodig. Luke was een heel goed voorbeeld.
4268 Hij naderde, met weinig enthousiasme, zijn honderdvijfentachtigste verjaardag. Hij had de laatste twintig jaar onafgebroken een rolstoel gebruikt. Luke was aan zijn onderlichaam verlamd, niet door een ongeluk met zijn ruggegraat, maar omdat de zenuwbundels in zijn rug van ouderdom afstierven.
4269 De wanverhouding tussen zijn magere, ongebruikte benen en zijn massieve schouders en armen en zijn enorme handen maakte dat hij er een beetje aapachtig uitzag. Luke besefte dit, en vond het nogal plezierig. Zijn aandacht was volledig gericht op de tape die hij snellas toen hij opnieuw werd gestoord.
4270 De man had het lange, smalle lichaam van iemand die een paar jaar op een rekbank heeft doorgebracht. Zijn armen en de huid onder zijn keel waren even zwart als bij een neger, maar zijn handen en zijn diep doorgroefde gezicht waren zo zwart als een sterloze nacht, waarlijk ruimtezwart.
4271 Zijn haar had de vorm van een kaketoekuif, een tweeëneenhalve centimeter brede, sneeuwwitte strook van het midden van zijn hoofd tot in zijn nek. Een man uit de Gordel was de Struldbrug Club binnengedrongen. Geen wonder dat ze fluisterden! Hij bleef voor Lukes stoel staan.
4272 De Eerste Voorzitter liet zich languit in een massagestoel vallen, liet de kleine motortjes zijn slappe lichaam kneden en de vermoeidheid eruit wegwerken. In zijn stem klonk nog steeds het radde, wat bruuske accent van de Gordel door. Luke wist niet of hij nu een grap maakte of niet.
4273 Er zit een buitenaards wezen in de ruimte. In onze buurt. Hij heeft een vijandige daad op zijn geweten: het kidnappen van een mijnwerker uit de Gordel. Hij heeft zijn interstellaire motor in de steek gelaten, en we kunnen allebei een redelijke gok doen naar wat dat betekent.
4274 We lagen daar op de loer voor een kerel die de gewoonte heeft om met zijn aandrijving uit door bevolkt gebied te schieten. Een hittesen sor vond de Buitenstaander en een camera nam een stuk van zijn koers mee, en hield hem lang genoeg vast om ons zijn snelheid, positie en versnelling te geven.
4275 Er waren, om heel eerlijk te zijn, maar weinig echt nuttige, bruikbare planeten in het zonnestelsel; de Aarde en Mercurius, en de atmosfeer van Jupiter, dan had je het wel gehad. De asteroïden, die waren belangrijk. Maar Mars was nog wel de bitterste teleurstelling geweest.
4276 Een bijna luchtloze woestijn, bezaaid met kraters en zeeën ultrafijn stof, de atmosfeer bijna te dun om nog giftig genoemd te kunnen worden. Ergens in Lacis Solis bevond zich een verlaten basis, het overblijfsel van de derde en laatste poging van de mens om de roestrode planeet te temmen.
4277 Hij had de massage eenheid weer aangezet. Kleine spiertjes over zijn hele lichaam legden het af tegen een zwaartekracht waaraan ze in de Gordel niet waren gewend, en gaven met veel misbaar hun bestaan te kennen, voor het eerst in Nicks leven. De massage hielp. Luke knikte.
4278 Op een dag, een dag die niet al te dichtbij is, zullen zelfs hun namen zijn vergeten. Ik weet nog niet zo net of dat wel een goed idee is, maar nu kan nationaal prestige de zaak in het honderd laten lopen. Het zou je weken kosten voor je ze zover had dat ze het ergens over eens waren.
4279 Terwijl er geen wet bestaat die een VN burger verbiedt naar een bepaald punt binnen het Aardse gedeelte van de ruimte te gaan. Elk punt dat hij maar wil. Of tegen het in dienst nemen van iedereen die hij maar wil. Een aantal van onze naar de Maan en terug piloten zijn mannen uit de Gordel.
4280 Hij was niet gewend aan logica die zo in kringetjes ronddraaide. Maar het zag er naar uit dat Garner gelijk had. Als ze dachten dat hij naar Mars ging, met of zonder een vlaklander naast zich... Nick Sohl, Eerste Voorzitter van de Gordel, bevoegd tot het afsluiten van verdragen.
4281 Het was als een okergele muur te zien, aan de andere kant van het doorzichtige fluïdokrimp. Ze zouden hier veilig zijn zolang het leefgedeelte met zijn machines bleef functioneren, en dat was lang, heel lang. Phssthpok bleef in het ruim, waar hij zijn gevangene in het oog kon houden.
4282 Hij ontwikkelde zich bijna normaal. Het zou een monster worden, maar misschien geen hulpbehoevend wezen. Phssthpok lag uit te rusten op zijn stapel wortels en droomde. Over een paar weken zou hij zijn lange, lange taak hebben voltooid, of zou blijken dat hij had gefaald.
4283 Nu hing de lengte van de rest van zijn leven af van wie de bom had overleefd. Hij was meteen naar het dal teruggegaan om dat na te gaan. Er waren niet veel Voortplanters over in het dal, maar wie nog in leven was, moest worden beschermd. Phssthpok en de rest van de Pitchok families sloten vrede.
4284 Ze zouden verkeerd ruiken. Zonder een Beschermheer om hun belangen te verdedigen zouden ze snel sterven. De belangrijkste overlevende afstammeling van Phssthpok was, naar zijn eigen oordeel, Ttuss, een vrouwelijke Pak, twee jaar oud. Hij had een begrensd leven voor zich.
4285 Ze zou een intelligent wezen worden, en een zwaar gepantserd wezen, met een huid waar een koperen mes niet doorheen kon komen en genoeg kracht om tien keer haar eigen gewicht te tillen. Ze zou ideaal gebouwd zijn om te vechten, maar ze zou niets hebben om voor te vechten.
4286 Maar soms kon een Beschermheer het hele ras van de Paks adopteren als zijn afstammelingen. In ieder geval kreeg hij alle gelegenheid om een doel in zijn leven te vinden. Een kinderloze Beschermheer werd door niemand vijandig bejegend, want hij had geen reden meer om te vechten.
4287 Hoe oud was de Bibliotheek? Phssthpok kwam het nooit te weten, vroeg er ook nooit naar. Maar het deel dat over ruimtereizen ging, was drie miljoen jaar oud. Hij kwam naar de Bibliotheek met een aantal – nee, niet vrienden, maar deelgenoten in verdriet, kinderloze ex leden van de Pitchok families.
4288 Hetzelfde boek kwam uiteraard in diverse afdelingen voor. De reisgenoten gingen bij de ingang uit elkaar, en Phssthpok zag er tweeëndertig jaar lang niet een van hen terug. Hij bracht al die tijd door in één enorm vertrek, een van vloer tot plafond reikend labyrint van planken met boeken.
4289 Als rondtollende meteoren zouden ze uit het hart van een waterstof fusie explosie zijn gekomen. Allemaal waren ze min of meer in de toen gangbare taal geschreven, en allemaal werden ze voortdurend opnieuw gekopieerd door de dienaren van de Bibliotheek, om de veranderingen in de taal bij te houden.
4290 De romantiek van de ruimte had geen plaats in Phssthpoks ziel. Hij bleef in dezelfde afdeling omdat hij er weinig voor voelde om ergens anders van voor af aan te beginnen. Misschien had hij wel elke minuut van de tweeëndertig jaar die hem nog restten nodig, ongeacht waar hij verkoos te werken.
4291 In achtentwintig jaar las hij alle boeken uit de afdeling Astronautica, en toen had hij nog steeds niets gevonden dat urgent gedaan diende te worden. Een emigratieproject op touw zetten? Zo dringend was dat gewoonweg niet. De Pak zon had op zijn minst nog honderden miljoenen jaren te leven.
4292 Met welke afdeling van de Bibliotheek hij zich ook bezighield, zijn leven zou afhankelijk zijn van anderen. Om zijn wil tot leven te behouden, zou hij voortdurend doordrongen moeten zijn van de wetenschap dat heel Pak voordeel zou hebben van wat hij in de Bibliotheek deed.
4293 De laatste tientallen jaren was het een paar keer gebeurd. Elke keer dwong hij zich weer tot het herlezen van de berichten uit het Dal van Pitchok. Het meest recente bericht meldde altijd dat Ttuss nog in leven was ten tijde van het verzenden van de boodschap. Langzaam kwam zijn eetlust dan terug.
4294 Nu was het te laat om nog naar een ander deel van de Bibliotheek te gaan. Plastic bol steden in een baan om de planeet brengen om zo meer leefruimte voor Voortplanters te scheppen? Nonsens: veel te gemakkelijk te roven, veel te kwetsbaar. Op een dag was Phssthpoks eetlust verdwenen.
4295 Hij overwoog om naar het dal terug te keren, maar hij wist dat hij op weg erheen van honger zou sterven. Toen hij zeker van zijn zaak was, ging hij tegen een muur zitten, de laatste in een rij Beschermheren die ook niet aten, die wachtten op de dood. Een week ging voorbij.
4296 Ze raapten ze op, twee skeletten in een droog, gerimpeld leren pantser en brachten ze weg. Phssthpok herinnerde zich een boek. Hij had de kracht nog om het te pakken. Hij las het zorgvuldig door, het boek in één hand en een wortel in de andere. Wat later at hij de wortel op.
4297 Een groep kinderloze Beschermheren had het met zonnespiegels uitgehouwen, en het daarna voorzien van een klein woongedeelte, een serie bedieningspanelen, een wat groter vriesslaap vertrek, een kweekreactor, een atoomgenerator, een stuurbare ionenmotor, en een enorme tank cesium.
4298 Twee Beschermheren fungeerden als piloot, nog eens zeventig lagen in diepgevroren slaap, net als de duizend Voortplanters en ook een zorgvuldig geselecteerd aantal ongevaarlijke en nuttige levensvormen van de Pak wereld. Zo waren ze vertrokken, een van de armen van de Melkweg in.
4299 Ze verwachtten langzaam vooruit te komen, en dat gebeurde ook. Toen ze een snelheid hadden van achttienduizend kilometer per seconde, gerelateerd aan de Pak zon, zetten ze de motor af en vuurden een laserboodschap af naar de Pak zon om de Bibliotheek te vertellen dat de ionenmotor had gewerkt.
4300 Hij ging door naar het laatste gedeelte, dat vijfhonderdduizend jaar recenter was. Het was de transcriptie van een laserbericht dat door het Pak stelsel was komen ploegen, uiteengereten en verzwakt en onverstaanbaar geworden door stofwolken en afstand, en in een taal die niet meer werd gesproken.
4301 Het moest sinds die tijd honderden keren opnieuw zijn vertaald. Honderden zoekers moesten het, net als Phssthpok nu, hebben gelezen en hadden zich afgevraagd hoe het deel van het verhaal luidde dat ze nooit te weten zouden komen en hadden het boek teruggelegd om zich met iets anders bezig te houden.
4302 Ze waren diep in een van de armen van de Melkweg doorgedrongen. De helft van de Beschermheren was aan het eind van de reis dood, niet dood door honger of geweld, maar dood door ouderdom. Dit was zo ongewoon dat een gedetailleerde medische beschrijving deel had uitgemaakt van het bericht.
4303 De hemel om hen heen was duisterder geworden naarmate de zonnen zeldzamer werden. Ze hadden een planeet gevonden. Ze hadden de snelheid van het schip afgeremd. Ze hadden wat er nog van het plutonium over was, in de motoren van de landingsvaartuigen gezet en waren geland.
4304 De beslissing was niet onherroepelijk, maar als de planeet niet voldeed zouden ze tientallen jaren moeten werken om hun rotsschip weer ruimtewaardig te maken. De planeet bezat leven. Een deel ervan was vijandig, maar er zat niets bij dat ze niet aankonden. Er was aarde.
4305 De overgebleven Beschermheren maakten de Voortplanters wakker en lieten ze los in de bossen om vruchtbaar te zijn en zich te vermenigvuldigen. Ze zaaiden, plantten, groeven mijnen, maakten machines om nog meer mijnen te maken, maakten machines om voor de oogsten te zorgen.
4306 Er was ruimte voor allemaal; de Beschermheren vochten niet eens. Niet één hield op met eten. Er waren roofdieren en bacteria die ze moesten vernietigen, er was een beschaving die diende te worden opgebouwd, er was veel te doen. Toen het lente werd, en daarna zomer, kwam het gewas op.
4307 Iets was opgekomen, en het zag eruit en smaakte ook als boom des levens, al rook het op de een of andere manier niet goed. Maar wat het effect ervan op Voortplanters en Beschermheren betrof, die hadden net zo goed onkruid kunnen eten. Ze konden niet terugkeren naar de ruimte.
4308 En zelfs al wisten ze er te komen, wat voor garantie hadden ze dat de boom des levens er zou willen groeien? Ze hadden hun laatste jaren besteed aan het bouwen van een laser die sterk genoeg was om door de stofwolken heen te komen die tussen hen en de kern van de Melkweg hingen.
4309 En ze vroegen om hulp. Tweeëneenhalf miljoen jaar geleden. Phssthpok zat naast de bak met wortels te eten en te lezen. Hij zou hebben geglimlacht als zijn gezicht daarop gebouwd was. Hij kon al zien dat alle kinderloze Beschermheren van zijn wereld bij zijn plan betrokken zouden raken.
4310 Elk stuk rots beweegt zich met zijn eigen snelheid voort, als stukjes boter in een karnton. Mars had een vrijwel ronde baan. In de buurt van de rode planeet beschreven asteroïden wat elliptischer banen, haalden hem nu eens in, raakten dan weer achter. Op een paar ervan stonden telescopen.
4311 De stuwvleugel had hij losgekoppeld; die zou wel op eigen gelegenheid thuiskomen. De Aarde wikkelde zich om zichzelf heen en viel onder hen weg. Met één gee was het een tocht van vier dagen naar Mars, en Ceres zou hun wel vertellen voor welke asteroïden ze moesten uitwijken.
4312 Hij was niet echt ontevreden over de U Thant. Het was een marineding van de vlaklanders, en het stroomlijnen van het model had hier en daar iets afgedaan aan een optimaal functioneren, maar de apparatuur leek alleszins behoorlijk, en de stuurorganen waren elegant simpel uitgevoerd.
4313 Dat zou nog geen probleem zijn geweest. De jakkeraars zouden hem oppikken zodra ze daarvoor toestemming kregen van de VN. Het had allemaal geen haast – tot Müller werd vermoord door Martianen. Martianen waren tot dan een mythe geweest. Müller moet wel vreemd hebben opgekeken.
4314 Het maakte Tina nerveus dat ze niet in staat was ernaar te kijken. Maar dat kon ook van de ander worden gezegd; dit was de blinde kant van de Buitenstaander, waar de drie bemanningsleden van de Os bezig waren Einar Nilssons eenmansschip los te maken uit zijn enorme metalen baarmoeder.
4315 Een heleboel mensen uit de Gordel hadden dat niet. De mijnwerkers in hun eenmansschepen waren maar één aspect van de industrie van de Gordel. Chemici, kernfysici, astrofysici, politici, astronomen, administratief personeel, kooplui, die hoorden er ook allemaal bij. En ja, ook computerprogrammeurs.
4316 Op Aarde deden vrouwen nog steeds minder goed betaald werk. Werkgevers beweerden dat je lichaamskracht nodig had voor een aantal beroepen, of dat een vrouw altijd ontslag nam om te trouwen als het er uitgerekend op aan kwam dat ze bleef, of zelfs dat haar gezin eronder leed als ze werkte.
4317 Jij hebt nog nooit van je leven een eenmansschip bestuurd. Zelf heb ik weinig keus. Ik heb er nog wel aan gedacht om Nate de Os te laten besturen, maar verdorie, het is mijn schip, en hij weet hoe hij met die kleine dingen moet omgaan. Ik kan jou noch voor het een, noch voor het ander gebruiken.
4318 Vroeger was vacuüm cementering het schrikbeeld van de ruimte industrie. Kleine onderdelen van een ruimteverkenner, die vlot over of langs elkaar heen schoven, smolten in het vacuüm van de ruimte onwrikbaar aan elkaar vast zodra het gas dat door hun oppervlak was geabsorbeerd was verdampt.
4319 Ik kan een versnellingsbank zien door het glas – als het tenminste glas is – en bedieningsapparatuur eromheen. De Buitenstaander moet een zekere uiterlijke overeenkomst hebben met een mens. Het stuk waarin de aandrijving is ondergebracht is te radioactief om er dichtbij te komen.
4320 Nog steeds geen beweging te zien in de cabine. Ze hadden niets gevonden toen ze hem aftastten met de diepteradar, maar de wanden waren dik, en iets dat zo ijl was als bijvoorbeeld water, was misschien niet te zien geweest op de apparatuur. Lang genoeg gewacht. Ze dook door het gat.
4321 Verder was er niets. Alleen de deur naar de stuurcabine. Tina en Nate La Pan kamden twee uur lang het schip uit, maar het leverde alleen een bevestiging op van wat ze in eerste instantie had gevonden. Het leefgedeelte bestond uit: Eén stuurcabine, ter grootte van de stuurcabine van een eenmansschip.
4322 De tank was leeg. Hij moest bijna leeg zijn geweest toen het schip het zonnestelsel bereikte. Enorm gecompliceerde luchtreinigingsmachines, blijkbaar zo gemaakt dat ze zelfs het minuscuulste, allerkleinste spoortje biochemisch afval verwijderden. Alles was talloze malen gerepareerd.
4323 Hij had zich uren lang niet verroerd. Hij lag op zijn rug in de bak met wortels, zijn lichaam gekromd in een bijna foetale houding, zijn ogen gesloten, zijn vuisten gebald. Zijn maag was nog steeds opgezwollen. Maar nu bewoog hij een arm en Phssthpok keek met plotselinge aandacht naar wat hij deed.
4324 Brennan stak zijn hand uit naar een wortel, stopte er een stuk van in zijn mond, beet en slikte. Beet en slikte, beet en slikte, onder Phssthpoks oplettende blik. Zijn ogen bleven dicht. Brennans hand liet de laatste paar centimeter van de wortel los, en hij draaide zich om en hield op met bewegen.
4325 Ondertussen droomde hij. Hij zat op de grond van de Bibliotheek met een stuk wortel in zijn kaken en een oud boek opengeslagen op een knoestige knie, en een kaart voor zich uitgespreid op de vloer. Het was een kaart van de Melkweg, maar één waarop verschillen in tijdsverloop te zien waren.
4326 De sterren van de Kern waren in de formaties die ze drie miljoen jaar geleden hadden gevormd, maar de buitenste armen waren vijfhonderdduizend jaar jonger. De bibliothecarissen hadden er bijna een jaar aan gewerkt. Ga er vanuit dat ze een afstand X hebben afgelegd, zei hij tegen zichzelf.
4327 Onzekerheidsfactor: 0,001, dertig lichtjaren. Ze zitten ergens op die cirkel! Ga er nu eens van uit dat ze een rechte koers volgden vanuit de kern van de Melkweg. Een goed uitgangspunt: er waren sterren in dat deel van de Melkweg, en de Pak zon was al een behoorlijke afstand van de kern.
4328 Phssthpok trok een radiaal. Grotere onzekerheidsfactor hier. De expeditie zal zelf fouten hebben gemaakt in het uitzetten van de koers, zal wijzigingen hebben aangebracht... En de rechte lijn zou nu wel gebogen zijn, terwijl de Melkweg ronddraaide als een trage draaikolk.
4329 Ik heb ze gevonden... Phssthpoks helpers krioelden als een leger mieren door de Bibliotheek. Elke Beschermheer die te bereiken was had zich bij zijn onderneming aangesloten. Het is ergens in de afdeling Astronautica, Phwee. Zorg dat je het vindt! We hebben die diagrammen van de stuwschep nodig.
4330 Het schip, eindelijk voltooid, in drie delen op het zand, niet ver van de Bibliotheek. Phssthpoks leger verzamelde zich. We hebben monopolen nodig, we hebben boom des levens wortels nodig, en zaad, we hebben enorme hoeveelheden waterstof nodig om het schip tot brandstof te dienen.
4331 Zijn eigen Virus QQ werd gebruikt voor de Voortplanters; de overlevenden werden opgespoord en afgemaakt. De nu kinderloze Beschermheren sloten zich bij hem en zijn leger aan. Hratchp kwam met het rapport over het vreemde, ingewikkelde geheim van de boom des levens wortel.
4332 Eén ogenblik dacht hij dat het een herinnering was, zo ver heen was hij. Toen sprong hij op en staarde naar een punt hoog op de gebogen wand van het vrachtruim. Zijn geest werkte razendsnel. Hij had geweten dat er een soort non organisch fotosynthese pro ces gaande was, in de bovenlaag van het stof.
4333 Hij had dat wel eerder kunnen bedenken en het moeten nagaan. Phssthpok was ver heen. Ouderdom en een minder wordende motivatie zetten hem al te vroeg af. Drie keer een bonkend geluid, met regelmatige tussenpozen, bijna recht onder hem. In één sprong was hij aan de overkant van het ruim.
4334 Dan zouden ze proberen binnen te komen. Intelligente wezens waren nieuwsgierig. Fluïdokrimp was tegen veel bestand, maar onkwetsbaar was het niet. Phssthpok sprong recht omhoog, door het luik, de minuscule stuurhut in. Hij liet zijn gevangene met grote tegenzin alleen, maar hij had geen keus.
4335 Hij hees zich snel in zijn drukpak. Drie bonken met tussenpozen, ergens onder hem. Pauze. Iets bonkte vlak naast zijn rechterarm. Phssthpok zette zijn ver zachter tegen het fluïdokrimp. Bonk – en een dertig centimeter lange, ruw afgewerkte glazen staaf schoot door de wand heen.
4336 Hij trok. Wat hij in zijn hand had, was iets dat ongeveer de vorm had van een Pak, maar kleiner en compacter. Het wezen had een speer beet, de punt naar achteren. Phssthpok gaf het een moordende klap waar het hoofd op de schouders zat. Er brak iets en het wezen verslapte.
4337 Phssthpok tastte het lichaam af op zachte delen. Ergens middenin het lichaam was een niet door bot beschermde plek. Phssthpok duwde zijn hand in die plek en wrong met zijn vingers, tot hij iets voelde bezwijken. Het wezen was nu waarschijnlijk dood. Het begon te roken. Phssthpok keek toe.
4338 De speer wees niet op een hoge graad van beschaving. Ze hadden waarschijnlijk niets dat door fluïdokrimp kon komen. Hij hield er niet erg van om het te riskeren – maar het alternatief was om zijn eigen lucht te laten ontsnappen, het stof om het ruim in, om het te vergiftigen.
4339 Hij deed zijn helm een ogenblik open en snoof voorzichtig. Deed hem toen snel weer dicht. Maar hij had chemische stoffen geroken die hij kende. Hij haalde een handje water en liet het op een been van de dode druppelen. Een vuurbal was het resultaat. Phssthpok sprong weg.
4340 Dat leek nogal duidelijk. Hij ging aan het werk, koppelde een slang aan de watervoorraad van de hut naar het ruim. De laatste manoeuvres deed hij heel haastig: de romp met de verzachter open, de slang erdoor, de ver zachter weg, zodat de huid weer hard werd, en toen zette hij het water aan.
4341 Het hield vrij abrupt op. Hij liet het grootste deel van zijn waterreserve in het stof lopen. Hij wachtte een paar uur, tot het gejank van de luchtververser weer normaal werd. Toen deed hij zijn drukpak uit en voegde zich weer bij Brennan. De gevangene had niets gemerkt.
4342 Maar Phssthpoks reserves slonken op bijna lachwekkende wijze. Zijn schip verlaten, de aandrijfmotor die hij nog had niet te gebruiken, om de cocon waarin hij zich nu bevond een bolle laag stof. Nu was ook zijn waterreserve verdwenen. Het verhaal van zijn leven liep bijna zichtbaar ten einde.
4343 Tussen de Os en de U Thant was een communicatievertraging van dertig minuten. Sohl en Garner wachtten in het besef dat alles wat ze te horen zouden krijgen een half uur onderweg zou zijn geweest. Mars was driekwart vol, en indrukwekkend groot in hun achterwaarts gerichte camera.
4344 Ze hadden alle vragen gesteld, gegist naar de antwoorden, hadden zoekpatronen uitgezet op hun kaart van de omgeving van Lacis Solis. Luke verveelde zich. Hij miste de gemakken die in zijn reisstoel waren ingebouwd. Hij dacht dat Nick zich ook verveelde, maar daarin had hij het mis.
4345 We waren net bezig die wortel te analyseren in het lab, toen Einar er een hap van nam! Het vervloekte ding was net asbest na die reis door de ruimte naar de Os toe, maar hij knaagde een stuk los en slikte het in voor we hem konden tegenhouden. Ik kan niet begrijpen waarom hij dat deed.
4346 We zijn op weg naar huis. Koers uitgezet op Vesta. De wortel levert een bijna normale analyse op. Hoog gehalte aan carbohydraten, waaronder een aantal suikers. De proteïnen zien er heel normaal uit. Niet één vitamine. We hebben twee verbindingen gevonden die volgens Nate splinternieuw zijn.
4347 Zijn arm lag bijna tot de schouder in de dok. Tina keek naar zijn gezicht. Zijn toestand was steeds slechter geworden. Het zag er niet uit als een ziekte; het leek meer op ouderdom. Einar was het afgelopen uur tientallen jaren ouder geworden. Hij had dringend een menselijke dokter nodig.
4348 Waar had Einar die kracht vandaan? Hij zou haar hebben vermoord. Zijn borst hield op met bewegen. Tina keek naar de meters op de dok. Meestal zat er een klep over die meters; een ruimteschip heeft genoeg apparatuur die in de gaten moet worden gehouden om op extra dingen te letten.
4349 Nick vloekte fel en voerde het vermogen op. Luke had nu Nicks grillen in het vloeken door. Als hij bij Finagle vloekte was het humoristisch bedoeld, of om wat nadruk te geven. Als hij echt godslasterlijk werd, meende hij het. De U Thant minderde snelheid en zweefde boven het oppervlak van Mars.
4350 Een ringvormige zandstorm gleed weg naar driehonderdzestig graden horizon. De Martiaanse rots lag voor het eerst in duizenden jaren bloot. Hij was bobbelig en bruin en gesleten. In het licht van de aandrijvingsvlam scheen de ronde rots felwit, met scherpe, zwarte schaduwen.
4351 Stof gleed terug van de rand, stroomde als stroop de flauwe helling af en verzamelde zich in een poel om de schokabsorberende poten van het schip. De krater had een diameter van achthonderd meter. Ongeveer in het midden was de koepel, met een golvende zee van stof eromheen.
4352 Met gefronst voorhoofd keek Nick om zich heen. Er scheen geen manier te bestaan om bij de koepel te komen zonder het zand te hoeven oversteken. En dat stof zou wel eens niet zo ondiep kunnen zijn als het eruit zag. De krater was oeroud, leek maar net jonger dan de planeet zelf.
4353 Maar er liepen kriskras jongere scheuren doorheen. Een paar randen waren bijna scherp; de lucht en het stof waren te dun om voor een snelle erosie te zorgen. Het zou moeilijk zijn om daarop je evenwicht te bewaren. Hij begon om de rand van de kratermuur te lopen, heel voorzichtig.
4354 Daar waren ook de boten, langs het pad. Nick bleef niet staan om ze te bekijken. Er moesten tientallen scheuren in het materiaal van de koepel hebben gezeten. Nick trof twaalf verdroogde lichamen aan. Meer dan een eeuw geleden hadden Martianen de mensen die de basis bemanden, vermoord.
4355 Hij vond achterin een opvouwbare luchtkoepel. Na zich er eerst van te hebben overtuigd dat het ding met de hand moest worden opgezet, worstelde hij het op zijn plaats en maakte het vast, zich ondertussen op zijn plaats houdend met een veiligheidsgordel om zo meer kracht te kunnen zetten.
4356 De randen van de koepel zouden waarschijnlijk lekken, zei hij tegen zichzelf, maar niet al te erg. Hij vond de controleklep waarachter een omwerker zat die van de salpeterzuurstof verbindingen buiten bruikbare stikstof en zuurstof maakte. Nick kwam teruggelopen met een groene tank op zijn schouder.
4357 Hij pompte brandstof in de boot via een injectorslang. Luke probeerde de starter opnieuw, en dit keer werkte hij. De boot probeerde zonder Nick te vertrekken. Luke ontdekte waar de knop zat om hem los te koppelen van de aandrijving, en toen wist hij ook nog de achteruit te vinden.
4358 De rotors tolden rond, het achterstuk zakte diep weg, kwam toen weer vlak te liggen. Met een snelheid van tien knopen schoten ze over het stof, achter zich een dubbele hekgolf van twee rechte, ondiepe geulen. Het diepteradar scherm registreerde een dichtheidspatroon in drie dimensies.
4359 Naarmate ze dichterbij kwamen werd het duidelijker zichtbaar. Het was cilindervormig, had de vorm van een korte rups, en het was doorzichtig, en ook zacht, want ze zagen het onder het bewegen buigen. Het probeerde de opening in de kraterwand te bereiken. Luke nam motorvermogen terug.
4360 Het bestond uit niets dan knobbels. Ellebogen, knieën, schouders, jukbeenderen, ze staken allemaal naar buiten als knikkers of grapefruits of bowlingballen. Het kale hoofd liep uit in een schedel die zo was gezwollen dat het wel leek of de Buitenstaander een waterhoofd had.
4361 Nick knikte. Zijn vingers trommelden op de rug van een stoel. Twintig minuten lang was de kleine omwerker van de boot nu al bezig om de koepel te vullen met uit de dunne, giftige atmosfeer buiten gehaalde zuurstof en stikstof. Maar het wezen had zich helemaal niet verroerd.
4362 Luke had op hem zitten letten. Het lag in zijn opgeblazen zak onderin de boot, en wachtte. De menselijke ogen staarden hen aan, diep verzonken in harde, leerachtige huidplooien. Op precies dezelfde manier, met evenveel geduld, als een dode wachtte op de Dag des Oordeels.
4363 Nick hief onmiddellijk zijn pistool op. Onmiddellijk... maar het wezen stak een arm door een lange spleet in de zak en pakte Nick het pistool af voor deze kon reageren. Het scheen het niet eens haastig te doen. Het legde het pistool achterin de boot en ging rechtop zitten.
4364 Als een Voortplanter deze wortel eet, vinden er dus een aantal veranderingen plaats. Zijn of haar geslachtsklieren en duidelijke seksuele kenmerken verdwijnen. De schedel wordt zachter en het brein begint te groeien, tot het heel wat groter en gecompliceerder is dan dat van u, heren.
4365 De tanden die nog in de mond staan vallen uit; tandvlees en lippen groeien samen en vormen een harde, vlakke snavel. Mijn gezicht is te vlak; het gaat beter bij Homo habilis. Al het haar verdwijnt. Een aantal gewrichten zwelt enorm op, om de spieren meer houvast en dus grotere kracht te geven.
4366 Een jaar later wisten de Beschermheren dat ze de verkeerde planeet hadden gekozen. De struik die ze nodig hadden, groeide niet goed. Ze stuurden met een laser een verzoek om hulp, en toen stierven ze. De hongerdood is een normale dood voor een Beschermheer, maar meestal wordt hij vrijwillig gekozen.
4367 Ze hadden eindeloos veel ruimte, en de Beschermheren zullen alle gevaarlijke vormen van leven wel hebben uitgeroeid. Over wat er daarna gebeurde is uiteraard alleen maar te speculeren. De Beschermheren waren dood, maar de Voortplanters waren aan hun hulp gewend, en bleven in de buurt van de schepen.
4368 Het moeten splijtingsreactoren zijn geweest, verder was de technologie in die tijd nog niet. Misschien ontploften ze, misschien ook niet. De straling zorgde voor mutaties, waaruit van alles voortkwam, van lemuren tot apen, en van mensapen tot de eerste mensenrassen, en ten slotte homo sapiens.
4369 Wat is de rechtvaardiging voor voorouderverering? Je weet wat er gebeurt met een man die geen moderne geriatrische behandeling krijgt: als hij ouder wordt beginnen zijn hersencellen af te sterven. Toch wordt hij door de mensen gerespecteerd, er wordt naar hem geluisterd.
4370 Geen wonder dat een kleine kolonie het niet kon oplossen. In de wortel leeft een virus. In dat virus zitten de genen die voor de overgang van Voortplanter naar Beschermheer zorgen. Het virus kan niet buiten de wortel leven, dus af en toe moet een Beschermheer weer een wortel eten.
4371 Dat oxide was nog wel het gemakkelijkst te vervoeren. Ik was eerst nogal verwonderd over de manier waarop zijn schip in elkaar zat, maar jullie kunnen nu wel begrijpen waarom hij zijn vrachtcocon achter zijn leefgedeelte meesleepte. Straling doet hem niets, in kleine hoeveelheden.
4372 Hij wist tot op een dag precies hoe lang het zou duren voor Brennan wakker zou worden. Hij kon het natuurlijk bij het verkeerde eind hebben. Maar als dat zo was, zou Brennans ras te ver van de Pak soort zijn gemuteerd. Phssthpok wist hoeveel tijd hij had en hij kon zijn dromen dus precies uitmikken.
4373 Dromen was een exquise kunstvorm voor een Beschermheer. Hij had ongeveer tien dagen. Een week lang droomde hij van het verleden, tot aan de dag dat hij de Pakplaneet had verlaten. Tijdens de reis had hij weinig zintuiglijke stimuli gekregen. Hij gleed verder, de toekomst in.
4374 Het zag er naar uit dat zijn brein groter zou zijn dan dat van Phssthpok; dat rechte voorstuk verknoeide ook de helling van zijn gezicht. Hij zou snel leren. Phssthpok zou hem leren hoe hij een Beschermheer moest zijn, en wat hij moest doen met de wortels en zaden van de boom des levens.
4375 Als hij hersens genoeg had om zijn familie niet op één plek te concentreren, inteelt te vermijden, dan zou zijn bloedlijn zich zó uitbreiden dat ten slotte het grootste deel van het Pak ras op de planeet eronder zou vallen. Waarschijnlijk zou hij Phssthpok doden om het geheim te bewaren.
4376 Een nachtmerrieachtige ondertoon sloop af en toe Phssthpoks dromen binnen. Want de gevangene zag er niet goed uit. Zijn vingernagels ontwikkelden zich verkeerd. Zijn hoofd had zeker niet de juiste vorm. Dat vooruitstekende bovenstuk... en zijn snavel was even plat als zijn gezicht was geweest.
4377 Zijn soort had teveel tijd gehad om te muteren. Maar hij had op de juiste manier gereageerd op de wortels. De toekomst was onzeker... behalve waar het Phssthpok betrof. Als het mogelijk was zou hij de gevangene leren wat hij moest weten, want hij moest het werk voortzetten.
4378 Er zou een dag komen waarop de Aarde een tweede Pak wereld zou zijn. Phssthpok had zijn best gedaan. Hij zou zijn kennis aan de ander overdragen, en sterven. Brennan verroerde zich. Zijn opgerolde lichaam ontrolde zich, strekte zich in zijn volle lengte uit, en hij opende zijn ogen.
4379 Het is steeds zo geweest, vanaf het ogenblik dat ik wakker werd. Ik krijg het antwoord voor ik klaar ben met het formuleren van de vraag. Als ik altijd het beste antwoord zie, waar is dan mijn keus? Waar is mijn vrije wil? Jullie zullen wel niet kunnen geloven hoe snel het allemaal ging, toen.
4380 Hij was lang genoeg verdoofd om me de kans te geven zijn nek te breken, tegen de rand. Toen sprong ik achteruit, voor het geval hij me nog zou aanvallen. Ik dacht wel dat ik hem van me af kon houden tot hij stikte. Maar hij viel me niet aan. Hij had nog niet door hoe de zaken lagen.
4381 Hij kon zich niet eens verdedigen uit angst me te bezeren. Hij was ouder dan ik, en wist hoe hij vechten moest. Hij had me kunnen vermoorden als hij dat gewild had, maar hij kon de wil niet opbrengen. Het kostte hem tweeëndertigduizend jaar werkelijke tijd om ons die wortels te brengen.
4382 Hij haalde iets te voorschijn dat zachtjes zoemde – zijn inderhaast in elkaar gezette luchtververser, vervaardigd uit onderdelen van Phssthpoks stuurpaneel – en liet het in de boot vallen. Toen haalde hij een halve gele wortel te voorschijn die wel wat weghad van een zoete aardappel.
4383 De wereld van de Paks is in haar hele geschiedenis nog geen ogenblik volkomen vrij van oorlog geweest. Hoe kan het ook anders? Elke Beschermheer doet dingen die erop zijn gericht om zijn bloedlijn uit te breiden en te beschermen ten koste van alle anderen. Kennis raakt keer op keer verloren.
4384 Je zult dit bij terugkeer wel op de band aantreffen. We hebben de Blauwe Os naar je toegestuurd, we dachten dat je het computercomplex nodig zou kunnen hebben om te vertalen. Eisaku Ikeda is gezagvoerder. De Os zou een dag na de VN vloot de basis moeten bereiken. Einer Nilsson is dood.
4385 We hebben het sectierapport zo klaar. We hebben brandstofschepen en technische apparatuur naar een rendez vous punt met het schip van de Buitenstaander gestuurd. Twee eenmansschepen vallen al met hem mee, en het schip van de Buitenstaander heeft zelf een beproefde sleeplijn.
4386 Misschien kunnen we het zo regelen dat de eenmansschepen gaan slepen. Maar het gaat allemaal wel lastig en tijdrovend worden. Misschien duurt het wel een paar jaar voor we het in de Gordel hebben. Nick, als de Os arriveert, wees dan een beetje voorzichtig met Tina Jordan.
4387 Brennan zag hij nooit meer. De rest van zijn leven herinnerde hij zich het gesprek in die volgepropte ruimte. Brennan – op zijn rug met zijn knieën omhoog, een bijzonder ongemakkelijke houding – was een moeilijk verstaanbare, half menselijke, half buitenwereldse stem achter zijn stuurstoel.
4388 Ik vermoed dat de drang van een Beschermheer om na de dood van zijn bloedlijn ook te sterven cul tuurbepalend is. Training. Ik heb die training niet, die overtuiging dat een Voortplanter niet gelukkig of veilig kan zijn zonder dat zijn voorouders hem voortdurend vertellen wat hij moet doen.
4389 Hij herinnerde zich het voorval, en de koude rillingen liepen over zijn rug toen hij door de dubbele luchtsluizen in het hart van Farmers Asteroïde gleed. Lang geleden was Farmers Asteroïde een ongeveer cilindervormige massa nikkelijzer geweest, in een baan tussen Mars en Jupiter.
4390 Toen had de industrie van de Gordel hem gebelvormd: ze hadden er een draaiing aan gegeven, het metaal bijna tot het smeltpunt verhit en het toen door middel van ontploffende zakken water laten uitdijen tot een cilindervormige bel ontstond, met een straal van acht kilometer.
4391 Hij genoot van het zorgvuldig gecreëerde landschap, van het trouwringmeer, de verschillend gekleurde stukken bouwland die zich voor hem uitstrekten, en dan omhoogbogen, steeds hoger, tot hij zestien kilometer boven zijn hoofd minuscule tractoren voren in de grond zag ploegen.
4392 De elektromagnetische bijwerking van dat veld brandde zoveel apparatuur van ons door dat we hulpeloos in de ruimte bleven hangen. We hebben nóg geluk gehad dat onze motoren niet zijn ontploft. Uiteindelijk wist een brandstofschip ons te bereiken, en konden we het een en ander repareren.
4393 Oké, hij is daar twee maanden lang gebleven, zonder iets te doen, voor zover onze monopool detectors hebben kunnen nagaan. Afgelopen maand ging hij weer verder. Zo lang hebben we hem gevolgd voor we het zeker wisten. Hij is met een steeds grotere versnelling op weg naar Alpha Centauri.
4394 Gebeurtenissen zijn de meetlat van de tijd. In tweehonderdtwintig jaar gebeurden er heel veel dingen. Het droge lijk van Phssthpok kwam terecht in het Smithsonian Institute. Er ontstond een zekere tweespalt over de vraag of het nu wel of niet bij de mensachtigen moest worden gerekend.
4395 Zijn verhaal was nu al derdehands, want Brennan was uit de menselijke ruimte verdwenen, maar het skelet van de Pak kwam bot voor bot overeen met dat van een mens. Lucas Garner was dood toen het Pak schip het punt passeerde waar het, halverwege de reis, had moeten omdraaien om te remmen.
4396 Olympus, de Mars basis, werd herbouwd om Phssthpoks vrachtcocon in situ te bestuderen, want dat was gemakkelijker dan het tegen de zwaartekracht in opheffen, ook omdat de polarisator nog steeds werkte. De studiegroep zette hem liever niet uit voor ze wist hoe ze hem weer aan de gang moest krijgen.
4397 De laatste tijd bestond het grootste deel van de geschenken van de Aarde uit de laatste vorderingen in de biologische technieken, spermato zoën, en diepgevroren beruchte ova. Veel nieuws van de koloniewerelden kwam er niet, al beschikten Jinx en Thuis over voortreffelijke communicatielasers.
4398 Potentiële verslaafden werden nu elektroslaven; de roes was veel vollediger, en elektriciteit was goedkoop na de grote beginuitgave van de operatie. Elektroslaven vallen niemand lastig, en elektroverslaving werd nooit een groot probleem. Omstreeks het jaar 2340 had het probleem zichzelf opgelost.
4399 Hij werd meteen helemaal wakker en deed zijn ogen open; hij zag een zwarte nacht en heldere sterren. Volkomen verrast schoot hij recht overeind. Dat kostte hem wat moeite. Hij lag als de pop van een insekt in zijn dikke slaapzak gerold. Zwart tegen de zwarte hemel staken wat bergtoppen af.
4400 Hij had de hele route afgelegd, door de grotten, dan kilometers lang over het smalle pad, afgezoomd met manzanitastruiken en lege ruimte, tot waar ze ruwe voetsteunen en metalen handgrepen in de rots hadden moeten aanbrengen. Daar, boven alles, had hij een late lunch genuttigd.
4401 Hij herinnerde zich niet dat hij zich te slapen had gelegd. Een hersenschudding? Gevallen? Hij trok een arm uit de slaapzak en voelde of hij zere plekken kon vinden. Niets. Hij voelde zich prima, zijn lichaam deed nergens pijn. Nu werd zijn arm helemaal kil, en weer verbaasde hij zich.
4402 Hij had de auto een week geleden op de parkeerplaats van de Pinnacles neergezet, en hij was daar vanochtend teruggekomen en had zijn spullen in de koffer gelegd, mét zijn slaapzak. Hoe was die dan hier beland? De voetpaden door de Pinnacles waren overdag al gevaarlijk genoeg.
4403 Elroy Truesdale piekerde er niet over om in het duister naar beneden te klauteren. Hij at wat van wat hij aan eetbaars in zijn rugzak vond – die in zijn auto had moeten liggen, en die met een laag dauw erop naast zijn hoofd stond – en wachtte tot de zon op was. Toen ging hij op weg.
4404 Dit sloeg nergens op. De een of andere Goede Samaritaan had hem bewusteloos op het pad aangetroffen, of hem neergeslagen; was geen hulp gaan halen; had Truesdales eigen wagen opengebroken en Truesdales eigen rugzak halverwege een berg gehesen om hem in zijn eigen slaapzak te schuiven.
4405 Wat was er nou verdomme aan de hand? Had iemand Truesdales wagen willen hebben, hadden ze hem willen laten opdraaien voor een misdaad? Toen hij de koffer opendeed, verwachtte hij half het slachtoffer van een moord te zien, maar er waren niet eens bloedvlekken. Hij was opgelucht en teleurgesteld.
4406 Een mededelingsspoel lag op de amusementsspeler in zijn auto. Hij klikte hem vast en luisterde naar wat erop stond. Truesdale, dit is Van der Vecken. Je zult nu al wel beseffen – of misschien ook niet – dat vier maanden uit je jonge leven zijn verdwenen. Hiervoor mijn excuses.
4407 Het was noodzakelijk, en je kunt het je permitteren om vier maanden te verliezen, en ik ben van plan er een eerlijke prijs voor te betalen. Kort gezegd: per kwartaal krijg je vijfhonderd VN mark, voor de rest van je leven, op voorwaarde dat je niet probeert erachter te komen wie ik ben.
4408 Het zou je hoe dan ook moeilijk vallen om achter mijn identiteit te komen. Vit een stemanalyse zou je niets kunnen afleiden. Barrett, Hubbard en Wu weten niets van me af. Je inspanningen zouden een kostbare en vruchteloze affaire worden, en ik hoop dat je er vanaf zult zien.
4409 Onder welke omstandigheden? Hij stapte de auto uit, liep naar het Toeristenbureau en kocht daar een ochtendnieuwsband. Zijn recorder werkte nog, al was de spoel een half gesmolten zwarte massa. Hij draaide de band af om te weten te komen wat voor dag het was. Negen januari, 2341.
4410 Schoof heen en weer in zijn stoel omdat hij voelde dat hij in een soort val zat. Hij was zijn eerste, en tot op heden enige, vrouw kwijtgeraakt omdat hij alleen met tegenzin geld uitgaf. Ze had hem vaak genoeg verteld dat het een karakterfout was. Eentje die alleen hij had.
4411 Hij was niet altijd zo geweest. Bij zijn geboorte was Truesdale de bezitter geweest van een bedrag, waarvan de rente hem niet rijk zou maken, maar wel in staat zou stellen een alleszins redelijk verzorgd leven te leiden. Dat laatste zou ook zijn gebeurd als Truesdale niet méér gewild had.
4412 Maar het was een ingewikkeld geval van oplichting geweest. Ergens op Aarde, of in de Gordel, leefde een man die misschien Lawrence St. John McGee heette, en misschien ook niet, in luxe. Hij kon het onmogelijk allemaal al hebben uitgegeven, zelfs met de stijl van leven die hij er op nahield niet.
4413 Maar hij had geen werkelijke talenten; hij kon geen wissel trekken op zichzelf. Dat wist hij nu. Op het ogenblik was hij verkoper in een schoenenzaak. Daarvoor had hij gewerkt bij een service station; daar had hij energiecellen van wagens vervangen en de motoren en rotors nagekeken.
4414 Hij hield zich in goede fysieke conditie omdat iedereen dat deed; vet en slappe spieren werden beschouwd als een teken van persoonlijke zorgeloosheid. Hij had zijn baard, en een behoorlijk mooie baard ook, afgeschoren nadat Lawrence St. John McGee er met zijn fortuin vandoor was gegaan.
4415 Tweeduizend per jaar, zijn leven lang. Hij kon het geld niet afslaan. Nu zat hij in de val, vastgepend door zijn eigen karakterfouten. Die vervloekte Van der Vecken! En hij moest met hem hebben samengewerkt, moest zich hebben verkocht aan hem. De stem op de band was zijn eigen stem geweest.
4416 In het geheugen van zijn foon zaten vier maanden aan oproepen en berichten opgeslagen. Hij tikte Barrett, Hubbard en Wu uit en wachtte tot de foon het in zijn geheugen had opgezocht. Er was een bericht. Hij hoorde het van begin tot eind aan. Hij werd er evenveel wijzer van als hij had verwacht.
4417 En dacht na. Tweeduizend per jaar. Zijn hele leven lang. Zo zeker als een huis. Het was nauwelijks een bedrag waar je van kon leven, maar het zou een aardig extraatje zijn bovenop zijn salaris. Hij had al een stuk of zes manieren bedacht om zijn eerste cheques te besteden.
4418 Tweeduizend per jaar. Het was een exorbitante beloning voor vier maanden werk. Voor de meeste soorten werk. Wat had hij gedaan met die vier maanden? En hoe had Van der Vecken geweten dat het genoeg zou zijn? Heb ik hem waarschijnlijk zelf gezegd, dacht Truesdale bitter.
4419 Het voorzitterschap van de Struldbrugs Club berustte altijd bij het oudste lid dat in leven was. Het was een eretitel, de Waarnemend Voorzitter deed meestal het werk. Ze was honderddrieënzeventig toen ik werd geboren. Niemand van ons verwachtte eigenlijk dat ze ooit zou sterven.
4420 Het had geen zin om hem op stel en sprong een nieuwe verkoper te laten zoeken. Truesdale gaf Jeromy een maand de tijd. Omdat zijn werk nog maar even zou duren, werd het ook plezieriger. Verkoper in een schoenenzaak... maar zo ontmoette hij toch een stel interessante mensen.
4421 Op een dag keek hij eens goed naar de machinerie waarmee schoenen om voeten werden gevormd. Hoogst ingenieuze, bewonderenswaardige apparatuur, waarvan hij zich nog nooit rekenschap had gegeven. In zijn vrije tijd maakte hij plannen voor een trektocht langs allerlei dingen die hij wilde zien.
4422 Het leek er veel op dat ze een transplantatie had gekregen van een illegale orgaanhandelaar. Maar ze had een heel ander verhaal, dat heel veel op het uwe leek, en ook zij had een jaargeld gekregen. Daarna kwam Charles Mow, verdwenen in 2241, vier maanden later weer terug.
4423 Hij at in restaurants, omdat hij liever met credit cards sjouwde dan met gedroogd voedsel. Dit was iets dat hij al een hele tijd van plan was geweest, maar waar hij nooit geld voor had gehad. Hij zag de piramiden, de Eiffeltoren, de Tower van Londen, de scheve toren van Pisa (die ze hadden gestut).
4424 Als hij genoeg van ze kreeg, logeerde Truesdale weer een tijdje in hotels. Hij versleet het ene paar weggooi wandelsokken na het andere, en kocht weer nieuwe uit automaten op de kampeerplaatsen. Zijn benen werden zo hard als hout. Zo leefde hij een maand, en nog was hij niet klaar.
4425 Iemand zei een reservering af en zo kwam hij in de Australische wildernis terecht, waarschijnlijk het dunstbevolkte van alle nationale parken. Hij bleef er een week. Hij had de stilte nodig, en de ruimte. Vandaar ging hij naar Sydney, en daar ontmoette hij een meisje met Gordel haar.
4426 Twintig jaar geleden zou het niet hebben misstaan. Toen was Gordel haar in geweest. Maar dat lag al ver achter hen, en nu was ze net een echo uit het grijze verleden... of van ver weg? Ze was even lang als de gemiddelde man of vrouw uit de Gordel, maar haar spieren waren veel beter ontwikkeld.
4427 Haar gezicht was mooi, op een heel scherpe, hoekige manier, en er lag geen erg bereidwillige uitdrukking op. Ze zou heel fel reageren als hij iets met haar zou proberen uit te halen. Misschien was ze wel niet zo op vlaklanders gesteld; ze was in ieder geval te moe voor spelletjes.
4428 En hij arriveerde in Washington D.C. terwijl de vier gestolen maanden nog steeds in zijn hoofd rondspookten. Het centrum van Washington lag onder een weerkoepel. Ze wilden hem niet toelaten met een rugzak. Washington was een zakenstad; hier werd een behoorlijk gedeelte van de planeet Aarde bestuurd.
4429 Hij ging rechtstreeks naar het Smithsonian Instituut. Het Zeebeeld was aan de buitenkant net een spiegel. Het zag er net niet humanoïde uit, zoals het daar stond op zijn grote platte voeten, de beide drievingerige handen omhooggeheven als wilde het een dreiging afwenden.
4430 Het zag eruit alsof het deel uitmaakte van een heel vergevorderde beschaving... en dat was ook zo. Het was een drukpak met een stasisveld voor noodgevallen, en het ding dat in het drukpak zat, was heel gevaarlijk. Eén keer was het losgebroken. De Pak was een oude, vermoeide mummie.
4431 Het gezicht was hard en onmenselijk, uitdrukkingsloos. Hef hoofd lag onder een vreemde hoek verwrongen, en de armen lagen slap naast het lichaam, niet opgeheven naar wat de keel had verpletterd. Truesdale las het verhaal van de Pak in de gids, en voelde medelijden opwellen.
4432 Er waren dus dingen, daarginds. Het heelal was wijd genoeg om allerhande dingen te bevatten. Als iemand monsters nam van de mensheid waren er maar twee vragen: Waarom nam hij de moeite? En waarom nam hij de moeite om zijn monsters weer terug te brengen? Nee, er was meer.
4433 Hij borg het weg in zijn geheugen... Daarna trok hij langs de Mississippi, en vandaar ging hij klimmen in de Rocky Mountains. Hij brak er een been en moest naar een stad in de buurt worden gevlogen, ergens in een woest dal. Een dokter zette zijn been en gaf hem een groeibehandeling.
4434 In één nacht heeft de een of andere grapjas er een kopie neergezet. De volgende ochtend waren er twee Stonehenges. Het enige verschil dat je kunt zien is de plek waar ze staan: de kopie staat een paar honderd meter verder naar het noorden. En er zitten dezelfde ingekerfde initialen op de stenen.
4435 Hij beschikte over genoeg vermogen om de stenen van de kopie te verplaatsen. Het enige dat hij hoefde te doen was die op de plek van het echte Stonehenge te zetten, en daarvoor had hij natuurlijk al het echte Stonehenge op de plek gezet waar we nu denken dat de kopie staat.
4436 Het was voorgekomen dat ze alle vijf aan dezelfde kant van de zon waren geweest, maar dat gebeurde zelden. Vesta was het kleinst van de vijf. De steden lagen aan de oppervlakte, onder vier grote, dubbele koepels. Drie keer in de geschiedenis was er een gat ontstaan in een koepel.
4437 Een aantal was voorzien van luchtsluis buizen die door de koepel liepen. Alice Jordan liep de politiesluis van Waring City in. Ze had een routine patrouille tegen smokkelaars achter de rug. Er waren twee vertrekken, en dan een soort vestibule, met links en rechts drukpakken aan de wanden.
4438 Je ziet dat onze gegevens verder teruggaan dan die van jullie. Ik heb met Lawrence Jannifer gepraat, het laatste slachtoffer, maar hij kan zich er niets meer van herinneren dan jij. Hij was in een snelle baan op weg naar een asteroïde met wat kleine machine onderdelen toen.
4439 De schermen waren nu open. Truesdale keek naar buiten, door een muur van glas, over de lage koepel van Anderson City heen, en zag een horizon die zo rauw en scherp en dichtbij was dat hij zich op een bergtop voelde staan. Maar geen bergtop op Aarde gaf een zó levendig beeld van de sterren.
4440 Hij moest leren om weer geld uit te geven zonder er een gezicht bij te zetten of hij op een citroen zoog. Hij nam een douche. Dat was leuk. Uit de sproeier kwamen grote hoeveelheden traag, heet water, dat de neiging vertoonde om als gelei aan zijn lichaam te blijven kleven.
4441 Heel wat anders dan vroeger, toen de diepe holte waarin Anderson City was gehuisvest was ontstaan door het uitgebreide, kostbare weghakken van hydraathoudende rots. Maar fusie was goedkoop en toen het water eenmaal was gemaakt, kon het steeds weer opnieuw worden gedestilleerd.
4442 Nu was hij tweehonderdtwintig jaar lang, en zijn activiteiten strekten zich over het hele zonnestelsel uit. En zijn fysieke kracht was ook groter geworden. Het Brennan monster had een bewusteloze Elroy Truesdale over zijn schouder kunnen hijsen en hem de Pinnacles af kunnen dragen.
4443 Op Aarde zou een zo duur restaurant in ieder geval menselijke bediening hebben gehad... maar op de een of andere manier kon Roy zich niet voorstellen dat een man of vrouw uit de Gordel voor kelner ging spelen. De biefstuk Diane was te klein, de groenten daarentegen gevarieerd en overdadig.
4444 Ze waren nu toe aan de koffie (gevriesdroogd), en de cognac (uit de Gordel, prima spul). Hij vertelde haar over de neven en deelheven en de generaties ooms en deel ooms en achterooms en bijbehorende tantes, overal over de hele wereld verspreid, zodat er overal waar hij heen wilde familie was.
4445 Hij ging rechtop zitten in een bed dat eruitzag als een roze wolk: Alices bed. Ze waren hier afgelopen avond heen gegaan, misschien wel om hun besluit te vieren of het te bezegelen, misschien ook omdat ze elkaar graag mochten. Geen hoofdpijn. Van goede cognac krijg je een kater, maar geen hoofdpijn.
4446 Persephone is retrograde, en beschrijft een baan die onder een hoek van eenenzestig graden staat met de ogenschijnlijke baan van de zon. De massa van de planeet is iets geringer dan die van Saturnus. Het eerste verkennende bezoek aan Persephone werd wellicht gebracht door Alan Jacob Mion in 2094.
4447 Mions verhaal is aan twijfel onderhevig geweest omdat hij zijn beweringen niet met fotografische bewijzen kon staven (zijn films waren beschadigd door straling, evenals Mion zelf; hij had stralingsschermen verwijderd om brandstof uit te sparen), en omdat hij beweerde dat Persephone een maan heeft.
4448 Deze berichtte dat Persephone geen manen had en een atmosfeer had die vergelijkbaar was met die van de meeste gasreuzen, rijk aan waterstofverbindingen. De atmosfeer van de planeet zou zich lenen voor schepmijnwerken, als de planeet even gemakkelijk bereikbaar was als Jupiter.
4449 Autohypnose. Als je in de Gordel woont, besteed je een te groot deel van je tijd aan het in de oneindigheid kijken. Soms word je dan wakker in een baan om je bestemming zonder dat je je iets herinnert van wat er na je vertrek is gebeurd. Vinnie heeft me zelfs het rapport over Norma Stier laten zien.
4450 Als je die omgeving weet, en zijn motieven kent, zou je zijn handelingen precies kunnen voorspellen. Maar zijn geest. Wat gaat er om in zijn geest? Het leven dat hij gekozen heeft – het leven dat hem gekozen heeft om te doen wat gedaan moet worden – bestaat voornamelijk uit wachten.
4451 Hij heeft zijn hobbies. Het zonnestelsel is er een van. S oms neemt hij monsters. Verder kijkt hij naar de bewegende lichtjes van fusiemotoren met zijn eigenaardige versie van een telescoop. Met geraffineerde ruisfilters weet hij brokstukken nieuws en amusement op te vangen.
4452 De beschaving gaat verder. Brennan kijkt en observeert. In een nieuwsuitzending hoort hij van de dood van Estelle Randall. Dit maakt een interessante nieuwe ontwikkeling mogelijk. Brennan begint uit te kijken naar het lichtje van een fusie aandrijving, op weg naar Persephone.
4453 De trilling van de aandrijving was eerder een gevoel dan iets dat je hoorde. Na twee dagen merkte je het alleen nog als je je erop concentreerde. Dat gevoel was niet veranderd – dacht hij. Alice lag naast hem in de andere hangmat. Haar ogen waren open, om haar mond lag een wat gespannen trek.
4454 Hij kon niet helpen. Hij had een deel van de eerste dag, en de hele tweede dag leer banden zitten bestuderen, en nu had hij behoorlijk wat theoretische kennis over het besturen, bedienen, onderhouden en repareren van een vrachtvoertuig zoals dat in de Gordel werd gebruikt.
4455 Dat zou hij in gedachten moeten houden. Ze hadden tientallen mogelijkheden bekeken. Ze hadden een vrachtschip genomen om de extra brandstof te kunnen vervoeren, lasers om het lege vrachtruim los te snijden als de zaak écht verkeerd liep en ze het gewicht van het schip moesten verminderen.
4456 Van de verschillende mogelijkheden waaruit hij nu kan kiezen, is er één duidelijk de beste. Maar hoe kan Brennan er zeker van zijn dat Truesdale juist die mogelijkheid kiest? Voortplanters doen dat vaak niet. Erger nog, misschien heeft hij wel een metgezel aan boord van dat grote schip.
4457 Lasers, natuurlijk. Lasers zijn te nuttig als een voor alles bruikbaar stuk gereedschap om achter te laten. Hij heeft natuurlijk lasers, en één ander wapen. Granaten, kogels, sonische verdovers, plasticbommen? Er zijn ongeveer vier dingen waarmee hij een goede keus zou doen.
4458 Brennan weet dat hij slim genoeg is om dat te beseffen. Dus hij heeft voor zijn vertrek twee keer een muntje opgegooid. Wat kwam er boven, Brennan? Brennan lacht, al beweegt zijn gezicht niet. Als Truesdale slim is, is Brennan daar tevreden over. En wat doet hij nu? Brennan denkt er over na.
4459 Ze hadden de laatste paar dagen steeds meer tijd doorgebracht in de hangmatten. Ze sliepen meer. Ze deden vaker aan sex, uit liefde, of om de onzekerheid weg te werken, of om een eind te maken aan de af en toe snauwerige ruzies, of omdat er niets constructiefs te doen was.
4460 Je komt dan ook uit de Gordel. Op Aarde hadden we op een gegeven ogenblik allemaal orgaanbanken. Iedereen wilde het eeuwige leven, en de gemakkelijkste manier om genoeg organen en dergelijke te krijgen voor alle zieke mensen was ter dood veroordeelde misdadigers te gebruiken.
4461 Het was kleiner dan een maan van een gasreus kon zijn. Maar de materie was zo schaars hier – bijna even schaars als in de interstellaire ruimte – dat ze een veel grotere kans zouden hebben gehad om helemaal naar niets te vallen. Ze dachten dat het Brennan was. Ze hoopten, en vreesden.
4462 Hij luisterde naar de stilte, hij keek om zich heen in het half licht... Alice hing voorover tegen de riemen om haar hangmat heen; haar lichaam wees naar de neus van het schip. En het zijne ook. Hij had zijn les goed geleerd. Hij had zijn drukpak beet voor hij de riemen losliet.
4463 Hij klemde ze vast om niet te vallen en trok het pak met één hand aan. De trekkracht was een paar pond, meer niet. Alice was weer eerder dan hij klaar en zweefde nu de ladder af, naar de neus. De massa detector draaide dol. Voorbij de patrijspoort was een wildernis van vaste sterren.
4464 Daar had hij zelf niet eens aan gedacht. Ze voelde hem verstijven en draaide zich ook om. Even keek ze, toen gleed ze naar het bedieningspaneel van de telescoop. Het zag eruit als een asteroïde, een heel eind van hen vandaan. Het was niet waar de massa indicator op gewezen had, maar erachter.
4465 Brennan zat op het gras, zijn armen om zijn knobbelige knieën, en keek naar hem. Brennan was op een lang vest na naakt. Het vest bestond uit niets dan zakken; grote zakken, kleine zakken, lussen om gereedschap in te steken, zakken op zakken en in zakken, en het grootste deel van die zakken zat vol.
4466 Waar het vest hem niet bedekte, was Brennans huid een menigte losse bruine rimpels, als zacht leer. Hij zag eruit als de mummie van de Pak in het Smithsonian, maar hij was groter en nog lelijker. De vooruitstekende kin en de ronding van het voorhoofd verknoeiden de gladde lijnen van het Pak hoofd.
4467 Heuvelopwaarts, een zacht glooiende, groene helling op, tot waar een onmogelijke massa zweefde, die elk ogenblik bovenop hen kon vallen. Een met gras begroeide bol, waar aan een kant een reusachtige boom uit stak. Het schip lag naast de stam. Dat had ook op hen moeten vallen.
4468 Phssthpok heeft op Pak een ruimte industrie op poten gezet. Hij heeft ontdekt hoe boom des levens op de werelden in de armen van de Melkweg tot het voortbrengen van de juiste wortel kon worden gebracht. Hij heeft een schip gebouwd, en voor zover de Paks dat konden nagaan, werkte dat naar behoren.
4469 Stel het je eens voor: al die kinderloze Beschermheren die een zaak zoeken die ze kunnen dienen. Een ruimte industrie, berekend op het bouwen van schepen die waren ontworpen voor één ding. Phssthpok kon toch iets overkomen? Een ongeluk. Of misschien raakte hij halverwege de wil tot leven wel kwijt.
4470 De Pak die achter Phssthpok aankwam, zou niet rechtstreeks op Sol af gaan; tegen de tijd dat hij daar arriveerde, zou Phssthpok dat stelsel al hebben doorzocht. Hij zou een iets zijdelingse koers volgen, zodat hij naast het gebied dat door Phssthpok zou zijn doorzocht terecht zou komen.
4471 Maar eerst zou hij zijn schip ter bestemder plekke willen afleveren. Hij zou nooit geloven dat we al de techniek hebben ontwikkeld om kunstmatige monopolen te maken, en zijn schip is het tweede in zijn soort in dit zonnestelsel, en misschien hebben we ook het thalliumoxide nodig.
4472 Ze hadden wortels uit de grond getrokken en ze onder een kraan gewassen... Hij liet de wortel vallen zonder er van te eten. Hij en Alice liepen onder de sinaasappelbomen zonder ze aan te raken. In sprookjesland negeer je niet luchthartig het bevel van de tovenaar die er woont.
4473 Het land werd wilder, werd een stuk Californische chaparral. Ze zagen een vos, grondeekhoorns, zelfs een wilde kat. Het zat er vol wilde dieren, net als in een park; alleen boog het zo raar weg. Op de binnenbocht van de kegel bleven ze staan, onder de groene bol en keken omhoog naar hun schip.
4474 Het geluid van woest kolkend water was volkomen afwezig. Het kon niet zo gevaarlijk zijn als het... zou moeten zijn. Iets streek langs zijn enkel. Hij verstarde even en keek toen omlaag. Iets zilverigs flitste van hem vandaan, door het water. Een vis was langs zijn been gestreken.
4475 Hij hield op met zwemmen en wachtte watertrappelend tot hij zou worden meegetrokken. Een ogenblik was hij alle gevoel voor richting kwijt, en toen... bevond hij zich in een kalm omhoog stijgende stroom water. Alice stond bezorgd naar hem te kijken, haaks op de zijkant van een verticale afgrond.
4476 Hij dook onder wild warrelend water door, en kwam aan de andere kant van de waterval uit, op weg naar beneden. Hij dook weer terug en liet zich door de stroom meevoeren tot waar die uitkwam op de groene bal, in een niervormige vijver. Het schip was maar een paar meter verder.
4477 Een waterval die twee kanten tegelijk op viel, en door de lucht! De zonnestormwaarschuwing van het schip sloeg niet uit toen hij hem op Sagittarius richtte. Dat bewees niets. Hij wist niet hoeveel storing er moest zijn, of hoe sterk die moest zijn, om het instrument te activeren.
4478 In die ruimte bevond zich een doolhof van trappen en trapportalen en nog meer trappen. Door open deuren zagen ze stukjes tuin. Ze zagen ook poppen zonder gezicht, wel een stuk of twintig, die naar beneden liepen en naar boven en in de portalen stonden en de tuinen inliepen.
4479 Maar de hemel boven hen was niet de hemel van de Aarde. Zonnen brandden, hels fel, angstaanjagend dichtbij. Brennan draaide zich om. Hij had voor zijn instrumentarium gestaan: een hele wand vol, bijna twee meter hoog en vier meter lang, volgestouwd met lampjes en schakelaars en meters.
4480 Ik heb Phssthpoks schip wel de kant van Wunderland op gestuurd, maar ik moet nu wel aannemen dat hij zich daardoor niet heeft laten misleiden. Als Phssthpok niet uit dit stelsel is vertrokken, heeft hij misschien gevonden wat hij zocht. En dus is Pak nummer twee op weg hierheen.
4481 Dan kunnen we allemaal ophouden met ons zorgen te maken. Het vage beeld van de hemel werd een aantal scherpe witte puntjes. Nu waren er geen reusachtige zonnen in het blikveld van de lens. Maar er waren wel een paar honderd blauwe puntjes, allemaal even groot, heel klein, een eind uit elkaar.
4482 Roy voelde zich gedesoriënteerd, afgesneden van de werkelijkheid. Die kleine blauwe lichtjes boven de torenkamer stonden niet in intuïtief verband met een vloot superwezens die van zins waren de mensheid uit te roeien. Dit aardige huiselijke tafereeltje maakte het zo mogelijk nog erger.
4483 Het was geen memoplastic dat zich in de gewenste vorm modelleerde, maar een dikke plaat hout, zo zwaar dat Brennans eigen spieren nodig waren om hem te tillen. Hij keek Alice aan, zag misschien in haar ogen dat ze een wat explicieter antwoord verwachtte, ik zou overal eenzaam zijn geweest.
4484 Hij schoof stoelen aan voor zijn gasten, alles met het vlotte gebrek aan haast dat het kenmerk is van een volmaakte ober. Hij diende het eten op, nam zelf de helft, ging toen zitten en at met de efficiëntie van een wolf. Hij had goede tafelmanieren, maar was lang voor Roy en Alice klaar.
4485 Ze zagen niet veel van Brennan. Als ze hem zagen in het landschap van Kobold, liep hij altijd hard te rennen. Hij bleef vaak staan om ze te vragen of ze het wel naar hun zin hadden, vertelde ze over iets dat ze misschien nog niet hadden gezien – en dan verdween hij weer snel.
4486 Er was nu maar één schip in het blikveld te zien, tegen een achtergrond van rode dwergen en interstellaire stofwolken: een blauwe fusievlam, geel heliumlicht, dank zij het Doppler effect blauw, die aan de randen vonkte. Hij praatte met ze, maar zonder zijn werk ervoor te onderbreken.
4487 De vrachtcocon komt bij het decelereren het eerst. En de cocon is groter dan die van Phssthpok, en de schepen gaan langzamer dan hij op die afstand. Zó dicht tegen de snelheid van het licht aan zitten ze niet. Het duurt wel honderdtwee of drieënzeventig jaar voor ze hier zijn.
4488 De Aarde en de Gordel zijn tachtig procent van de mensheid, waaronder al mijn nakomelingen. Hun beste kans op overleven is buiten het gevecht blijven. Als een andere wereld het vechten voor zijn rekening neemt, en verliest, dan duurt het misschien nog wel even voor de Paks de Aarde gaan bekijken.
4489 Soms kookte hij voor ze. Zijn duizelingwekkende snelheid maakte nooit een gehaaste indruk, maar hij bleef nooit praten nadat hij zijn eten op had. Hij kwam aan, maar het schenen alleen maar spieren te zijn, en de grote knobbelige gewrichten deden hem er nog steeds uitzien als een skelet.
4490 Het licht maakte dat hij alles niet zo goed meer zag. De hemel was nu zwart. De zon was groter en minder fel; je kon je ogen niet beschadigen door ernaar te kijken. Hij had de draaiing van Kobold stopgezet om het fijnstellen van het veelvoud aan zwaartekrachtvelden gemakkelijker te maken.
4491 Dit liep in hoog tempo uit de hand. Brennan had ze geconfronteerd met teveel belangrijke beslissingen tegelijk. Roy deed zijn ogen stijf dicht, alsof dat zou helpen. Toen hij ze weer opende, stonden Brennan en Alice hem nog steeds aan te kijken. Alice was zwanger. Kleine blauwe lichtjes.
4492 Het maakte een geluid als een schrille krijs. Brennan had een hele dag besteed aan het instrueren van Alice hoe ze het schip moest gebruiken, onderhouden, repareren. Roy had niet gedacht dat een dag genoeg zou zijn, maar als Brennan tevreden was... En ze deed het uitstekend.
4493 Ze steeg recht omhoog, draaide toen vlot naar wat de zon was geweest. Roy voelde iets in zich kriebelen, voelde een dringend besef dat als hij nu niet iets deed, nu meteen, hij een besluit had genomen dat hem de rest van zijn leven aan iets bond. Maar dat ogenblik lag al ver achter hem.
4494 Hij keek alleen maar. De zon zag er nu vreemd uit. Brennan had veranderingen aangebracht in de zwaartekrachtlens, er een lanceerinrichting van het eenmansschip van gemaakt. Terwijl Roy toekeek schoof de zon iets naar links, werd zwakker, en het schip was middenin de bol te zien.
4495 Kobold begon in elkaar te kreukelen, alsof het een bal papier was die door een onzichtbare hand werd verfrommeld. Rotsen kolkten en begonnen te gloeien met een geel licht. Roy kreeg een eng gevoel in zijn hart en zijn maag. Het was net alsof iemand Disneyland had gebombardeerd.
4496 Dat punt ligt net tussen Alpha Centauri en Van Maanens Ster. Als we het Pak schip starten gaan we recht op de vloot van de Paks af. Zonder onze uitlaatsnelheid kunnen ze niet berekenen hoe hoog de snelheid is waarmee wij ze naderen, en onze traversecomponent weten ze helemaal niet.
4497 Drie grote lege ruimten bevatten de drie delen van een Bussard stuwschep zoals die van Phssthpok. Beschermheer, noemde Brennan hem. Een vierde lege ruimte was vergroot, zodat Roy Truesdales vrachtschip erin kon. In andere ruimten bevonden zich woonvertrekken. Er was ook een hydroponica tuin.
4498 Brennan liet Roy zien hoe de machines konden worden afgesteld op de spierkracht van een Voortplanter. Aan boord van de Vliegende Hollander was de zwaartekracht bijna nul. Ze zouden allebei moeten oefenen om in vorm te blijven. Er was een werkplaats. Er was een telescoop: groot, maar conventioneel.
4499 De lading van de cocon was dodelijk. Zware stuurstralers konden uitschuiven zodat het schip tegen zichzelf kon vechten. De buis die door de volle lengte van het ruim liep, huisvestte een röntgenlaser. Een dikke buis die er evenwijdig aan liep, kon een gericht magnetisch veld genereren.
4500 En toen kwam Roy in opstand. De afgelopen twee maanden waren niet bepaald plezierig geweest. Roy zat weer op school, de enige leerling van een leraar die hij niet kon negeren en bij wie hij niet kon spijbelen. Hij vond het niet prettig om weer een kind te zijn. Hij miste de open ruimte van de Aarde.
4501 Hij miste Alice. Verdomme, hij miste vrouwen. En zo zou het nog vijf jaar blijven! Vijf jaar, en de rest van zijn leven op Wunderland. Hij wist niet zoveel van Wunderland, maar wel dat de bevolking gering in aantal en over de hele planeet verspreid was, en dat de technologie net voldoende was.
4502 Ik heb alleen nog maar een onregelmatig gevormde bron van dezelfde chemische uitstoot verbindingen gevonden, op een iets andere koers dan de eerste vloot, en met een wat hogere snelheid. Het lag wel voor de hand dat de tweede vloot niet precies dezelfde koers zou volgen als de eerste.
4503 Ze hebben geen vrachtruim nodig. Ik denk dat ze tot in lengte van dagen tegen drie gee kunnen, ik kan het in ieder geval wel. Dat betekent dat ze minder voorraden mee hoeven te nemen, omdat de reis minder lang duurt. De Voortplanters zijn allemaal weg, dus ze kunnen van alles uithalen.
4504 Je kon er de plasmastroom mee over het schip zelf sturen. De schutter moest steeds weer andere schoten afvuren, anders kon de piloot van het vijandelijke schip de werking van het wapen compenseren. Als de dichtheid van de waterstof onregelmatig was, zou hij veel last hebben van het gerichte veld.
4505 Een aantal bommen werkte op fusie. Andere slingerden concentraties heet plasma door een stuwschepveld, of kooldamp, om te zorgen voor een plotselinge felle toename van de verbrandingssnelheid, of een halve ton radongas, onder druk in een stasisveld. Een eenvoudige dood, of een ingewikkelde.
4506 Sommige bommen waren vals: zilvergespoten ballonnen. Roy leerde. De vernietiging van Kobold lag bijna drie maanden achter hen, en Roy was in een gevecht verwikkeld. De laatste tijd kreeg hij plezier in deze gesimuleerde manoeuvres, maar het plezier was bij dit gevecht ver te zoeken.
4507 De Pak verkenners hadden drie gee gedaan tot ze zijn spoor kruisten en toen Wham! Zes gee, en ze kwamen steeds dichterbij. Een stel projectielen van hem deed raar; de verkenners stoorden de besturing. De twee ontweken zijn laser zó gemakkelijk dat hij het vervloekte ding had afgezet.
4508 Ze smeten bommen naast hem die een onredelijk grote snelheid hadden, waarschijnlijk door een lineaire versneller. Hij moest ze ontwijken met trage bochten, zonder programmering ook, die mochten ze eens analyseren. En het ging zo langzaam; de Beschermheer was niet bepaald wendbaar te noemen.
4509 Drie dagen zat hij nu al in het woongedeelte. Hij at daar, dronk daar en gebruikte peppillen in plaats van te slapen. Speelde mee in Brennans spel. Hij was gek, volslagen getikt. In schepen die hij alleen op de instrumenten kon zien, stelde hij zich harde gezichten voor, net als dat van Brennan.
4510 Toen besefte hij dat er twee stel schepen in tandem was. Die vervloekte Brennan ook! Hij had het voorste schip geraakt, maar het achterste schip was er nog... en de snelheid ervan werd minder. Op de een of andere manier had de vernietiging van het voorste schip het achterste vertraagd.
4511 Hij probeerde een draai. Twee gekoppelde schepen zouden minder goed manoeuvreerbaar moeten zijn dan één... en een uur later wist hij dat dat inderdaad het geval was. Hij was maar een fractie van een minuut gedraaid, maar zij minder. Hij kon blijven ontwijken en toch een krappere bocht maken dan zij.
4512 Hij vuurde een hele serie bommen af uit de zijkant van de vrachtcocon die het verst van de ontploffing was. Het voorste schip van het resterende stel vlamde op en stierf. Dan waren er dus nog twee over, allebei het achterste schip van een tandem, en hun versnelling was minder dan de zijne.
4513 Een minuut later bevond de radon zich in de vernauwing van het stuwschepveld en gebeurden er ongelooflijke dingen: radon die fuseerde met transuranen (elementen met een hoger rangnummer dan uranium), waarna onmiddellijk weer splijting plaatsvond. De vernauwing ontplofte.
4514 Het laatste Pak schip was ver achter hem. Zich eruit losmaken kostte veel tijd. Roy moest zichzelf keer op keer voorhouden dat het niet echt was, dat het alleen maar doen alsof was. Hij schrok verschrikkelijk toen Brennan zijn niet menselijke hoofd door het fluïdokrimp stak.
4515 Even recapituleren wat jouw stuwschep doet. Hij vangt interstellaire waterstof op in een viereneenhalf duizend kilometer breed veld, voert die via magnetische velden, naar één punt waar de waterstofatomen hard genoeg en lang genoeg tegen elkaar worden gedrukt om een deel ervan te laten fuseren.
4516 Dit is gewoon een van de dingen die die laatste Paks misschien hebben gemaakt. Het voorste schip zou alleen maar een stuwschep zijn: geen brandstof aan boord, geen motor om binnen een stelsel uit de voeten te kunnen, geen lading. Hij zou moeten worden opgesleept tot hij op stuwschepsnelheid was.
4517 Je kunt het ook op andere manieren doen. Twee schepen, ook afzonderlijk bruikbaar, maar bij elkaar gehouden door een zwaartekrachtgenerator. Als het er op aankwam zouden ze de tandem kunnen verbreken. Of het voorste schip is het eigenlijke schip, en het tweede alleen maar een nabrander.
4518 Als hij sliep, sliep hij daar. Daar sloeg hij zijn maaltijden over. Wat hij daar uitvoerde, deed de werkplaats aan één stuk door daveren van het lawaai en veroorzaakte een gonzende trilling in de rots van de Vliegende Hollander. Roy las een paar oude romans die in de computer zaten.
4519 Grootste stad: München, 800 inwoners. Vaarwel, stadsleven. Maar tegen de tijd dat hij op Wunderland arriveerde, zou München waarschijnlijk net New York lijken. De vierde dag hield het lawaai in de werkplaats op, en toen hij ging kijken lag Brennan ogenschijnlijk te slapen.
4520 Zijn gezicht was eigenlijk niet hard; het leek meer op gerimpeld leer. Het was zijn mond, die was net een harde snavel. En de mond neemt een te groot deel van het uitdrukkingsvermogen van de mens voor zijn rekening. Op de avond van diezelfde dag kwam hij de werkplaats uit.
4521 Hij sleepte een honderdvijftig kilo zware constructie achter zich aan. Een grote kristallen prisma was een van de opvallendste onderdelen. Hij wilde Roy niet laten helpen bij het slepen, maar ze zetten het samen voor het brandpunt van de telescoop van de Vliegende Hollander.
4522 En zelfs deze half uitgeholde rotsbal was te klein voor een man die op dit ogenblik eigenlijk liever een rotswand zou beklimmen. Een keer stelde hij nog een spiegelgevecht voor. Brennans modellen van de verkenners zouden nu accurater zijn dan bij de vorige keer. Maar Brennan wilde niet.
4523 De sterren waren helder en sinister, en echter dan ze op het scherm hadden geleken. Roy kon ze zien als een slagveld: de onzichtbare werelden als de gebieden die bij deze oorlog in het geding waren, de gaslagen om sterren als dodelijke vallen voor een onvoorzichtige soldaat.
4524 Brennan was aan het werk in het vacuüm buiten. Hij bouwde... iets. Zijn aan zijn veranderde lichaam aangepaste drukpak maakte een niet menselijke en tegelijk anachronistische indruk, en de afbeelding op zijn borst was een detail uit een schilderij van Dali: een Madonna met Kind, heel mooi.
4525 Bij het afremmen is zelfs een Pak kabel niet bestand tegen de uitstoot van de stuwschep. Een andere mogelijkheid waaraan ik heb gedacht is dat ze alles in het achterste schip hebben geladen en het voorste zuiver gebruiken als een van alle onnodige dingen ontdane Bussard stuwschep.
4526 Ik heb geprobeerd zelf een Pak verkenner te ontwerpen. Het is niet gemakkelijk, want ik weet niet waarover ze beschikken. Het ergste dat ik kan bedenken, van ons standpunt uit gezien, zijn twee onafhankelijke schepen met zware, op diverse manieren te gebruiken stuwveldgeneratoren.
4527 Het achterste schip is dank zij een extra grote, verstelbare stuwschepgenerator in staat tot een aantal verschillende tactieken. Je kunt twee schepen van dat type aan elkaar koppelen, maar niet twee van die voorste schepen. Die zijn trouwens toch kwetsbaarder. Dat heb je wel gezien.
4528 De landbouwnederzettingen bevonden zich allemaal in de buurt van de zee. Thuis had zeefauna, maar op het land kwam maar weinig inheems leven voor, en voor elk type landbouw was een volledige ecologie nodig, maar de zeefauna werd wel op grote schaal gebruikt als kunstmest.
4529 Andere, hiermee verwante industrieën, werden de een na de ander op poten gezet. Drie miljoen... Een bevolking van drie miljoen, nu, wees op een hoog geboortencijfer, ook al was dat in het begin nog eens extra omhooggejaagd door flessebabies en later door meer kolonieschepen.
4530 Maar toch... hij zou op twee werelden kinderen hebben. Maar Thuis zou waarschijnlijk veranderen, en niet ten goede, als Brennan de staat van oorlog uitriep. Oorlog was nooit leuk, en dat besefte Roy allang – een interstellaire oorlog als deze hier zou lang duren en traag verlopen.
4531 En jouw vrachtschip achter het leefgedeelte. We zullen er wat langgerekt uit komen te zien. De Paks zullen wel niet verbaasd zijn dat ik iets heb veranderd aan het ontwerp van mijn schip. Dat zouden zij ook gedaan hebben, als ze over de grondstoffen en het gereedschap hadden beschikt.
4532 De stasiskist was een cilinder van weekijzer, twee meter lang, vastgelast aan de hulzen van twee radonbommen, zodat de totale lengte vier meter bedroeg. Ze hadden hem door de deur tussen de keuken en de oefenzaal moeten steken. Hij paste Roy als een doodskist. Hij voelde aan als een doodskist.
4533 Roy klemde zijn kaken op elkaar, belette zichzelf iets te zeggen terwijl hij wachtte tot Brennan het gebogen deksel dicht zou doen. Het deksel maakte een zeer solide geluid. Weet je zeker dat dit goed gaat? Idioot. Thuis is op deze manier gekoloniseerd. Natuurlijk gaat het goed.
4534 Hij wachtte in het duister. Hij stelde zich voor hoe Brennan de laatste hand legde aan de lasverbindingen, stroomkringen uitprobeerde, en schakelingen en andere dingen voor hij de schakelaar die het veld activeerde, overhaalde. Dan – zou hij niets merken van het voorbijgaan van de tijd.
4535 Hij hoefde niets te vragen. De Beschermheer was op weg door de ruimte, met minstens drie gee. Het deksel klapte open. Brennan pakte hem onder zijn oksels beet en tilde hem overeind. Zijn handen waren zo hard als schoppen. Hij droeg, half ondersteunde Roy naar een acceleratie stoel.
4536 Ik kan niets bedenken waarmee ze me op deze afstand iets zouden kunnen doen, maar ik ben er niet zeker van dat ze niet iets hebben bedacht. Ik wil dat je wakker bent en helemaal hersteld, voor het geval er iets met mij gebeurt. En ik wil deze bommen terugbrengen naar de wapencocon.
4537 Toen keek hij. Ze gingen zó snel dat de sterren achter hen een rood verschuiving hadden ondergaan en nu zwart waren. Voor hen, boven hen, waren ze violetwit. En van het zenith waaierden ze als een regenboog uit: violet, blauw, groen, geel, oranje, rood, in steeds groter wordende kringen.
4538 Vele tientallen jaren lang was er al intensief komlaserverkeer tussen de Aarde en Thuis. Er waren reisgidsen en biografieën en romans en studies van het inheemse leven. Brennan had het allemaal al gelezen; hij las zó snel dat hij zijn twee jaar voorsprong niet eens nodig had gehad.
4539 Je komt het wel tegen in de biografie van Livermore. Wat die begrafenisgebruiken van ze betreft, dat is waarschijnlijk een overblijfsel uit de eerste tijd dat ze hier waren. Bedenk wel dat de eerste honderd mensen die op Thuis stierven elkaar even goed kenden als jij je broer.
4540 Zijn spieren waren harder dan ze ooit in zijn leven waren geweest. En de Pak schepen kwamen steeds dichterbij. Door de transparante krimp waren ze niet te zien: zwart tegen een zwarte hemel. Ze waren nog te ver weg, en het licht dat ze afgaven, viel niet geheel binnen het zichtbare spectrum.
4541 Maar als je het beeld op het scherm vergrootte waren ze wel te zien: het vonken van de hysterese in de brede vleugels van het stuwschepveld en middenin het kleine, gestaag brandende licht van de aandrijving. Tien maanden nadat Roy uit de stasiskist was gehesen ging het licht van de voorste twee uit.
4542 Je zit er niet ver naast. Ik heb een niet draaiende neutronster gevonden... bijna niet draaiend. Ik zou de gaslaag om een pulsar niet in durven duiken, veel teveel straling, maar dit ding schijnt erg langzaam te draaien en geen gaslaag te hebben. Niets. Het moet een oude zijn.
4543 En de Pak verkenners kwamen steeds dichterbij. Vier maanden later was het eerste duo schepen met het blote oog te zien: een blauwgroene stip, alleen in een zwarte hemel. Ze keken toe hoe de stip groter werd. De vlam van de aandrijving zorgde voor kronkellijntjes op Brennans instrumenten.
4544 Het duurde zes maanden voor de tweede Pak tandem in de buurt kwam, maar op een dag waren ze dan toch met het blote oog te zien: twee zwakke gele stippen tegen het zwart van de hemel achter hen. Hun snelheid was minder geworden, en lag nu niet ver meer boven die van de Beschermheer.
4545 Het derde stel, in het begin van de jacht acht lichtmaanden van de andere vandaan, had met het verglijden van de maanden de afstand verkleind, tot ze nu bijna zij aan zij met het tweede de Beschermheer volgden. De afstand tussen achtervolgers en achtervolgden bedroeg dertig lichtuur.
4546 Logica zei hem dat hij tweeëneenhalve dag lang niets zou zien... En hij had het bij het verkeerde eind. Het felle licht kwam van onder hem, verlichtte het binnenste van de cocon waarin het leefgedeelte zat. Brennan reageerde dezelfde seconde nog, drukte met een stijve wijsvinger een knop in.
4547 Ze hebben een zwaartekracht ding gebouwd, net als dat van mij. Mijn eigen apparaat stortte in, werd een hypermassa, en de hypermassa begon zich via de kabel een weg naar boven te vreten. Als ik de kabel niet op tijd had verbroken zou de wapencocon erdoor zijn geabsorbeerd.
4548 We verminderen allemaal vaart. Voor mijn projectielen zou het zijn alsof ze heuvelop moesten; op deze afstand zouden die niet bij de Paks kunnen komen. Zij kunnen wel bij mij komen, maar hun bommen gaan de verkeerde kant op. Ze gaan van achteren recht door het stuwschepveld.
4549 Roy keek bijna zonder enige angst toe. Steeds sterker werd een benauwend gevoel: dat Brennan en de Pak Beschermheren een ingewikkeld spel speelden, waarvan ze allemaal de regels volkomen beheersten: een spel dat leek op de ruimteoorlog spelletjes die computerprogrammeurs wel eens speelden.
4550 Hij was al aan het werk toen Brennan naar buiten kwam. Brennan was zó dicht langs de ster gegaan om de straling van de dunne gaslaag van de ster zo gering mogelijk te maken, en om zo kort mogelijk blootgesteld te zijn aan de Paks, die immers nu onbeschermde mannen als doelwit hadden.
4551 De dikke, zware kabel legden ze in lussen tegen de achterkant van de motorcocon. Ze deden hetzelfde met de kabel waaraan de wapencocon vastzat. Roy gebruikte zijn twee gee spieren, terwijl adrenaline door zijn lichaam stroomde. Hij was zich zeer wel bewust van de straling die door zijn lichaam joeg.
4552 Zelfs een Pak kabel had ze niet bij elkaar kunnen houden. Erger nog: het getij effect zou de stukken op één lijn hebben gebracht met het midden van de massa van de ster. De vier stukken, met hun gebroken kabels, zouden elk aan een volkomen andere kant van de ster weer te voorschijn zijn gekomen.
4553 Op deze manier kon het vrachtschip met zijn eigen motor worden gebruikt om na passage de vier stukken weer aan elkaar te verbinden. Maar Brennan en hij konden die passage niet hier meemaken. De cabine van het Gordel schip was in de neus, te ver van het middelpunt van de massa van de ster.
4554 Roy begreep dit. Voor ze het schip verlieten, begreep hij het niet alleen, maar kon hij het voelen ook. De Beschermheer was drie kleiner wordende groene stippen geweest voor de laser van de Paks eindelijk uitging. Toen waren de stippen onzichtbaar. En de neutronster was een dofrode punt voor hen.
4555 Roy koppelde het web los. Hij ging op het doorzichtige plastic van de patrijspoort in de neus staan en klauterde toen langs de wand. De sporten waren erop berekend een andere kant op te klimmen. Het zich de luchtsluis in manoeuvreren was moeilijk. Minuten na nu zou het onmogelijk zijn geweest.
4556 Nog wat minuten, en het getij zou hem hebben fijngedrukt tegen de patrijspoort, een insekt onder een schoenzool. De romp was van glas, zonder dingen waaraan hij zich kon vasthouden. Hier kon hij niet wachten. Hij bleef even aan de deurrand hangen, en liet zich toen vallen.
4557 Toen vier heel korte, heel zwakke flitsen. Brennan had een van de snelkogelgeweren gepakt en was daar nu mee op de Paks aan het schieten. Roy kon de getijden nu voelen, de allereerste aanzet van een kracht die aan zijn lichaam trok. Zijn voeten zwaaiden naar de rode stip voor hem.
4558 Brennan was na hem uit de sluis gesprongen. Hij had de straalaandrijving van zijn rugpak aangezet. De kracht werd sterker. Zachte handen grepen zijn hoofd en voeten en probeerden hem uit elkaar te trekken. De rode stip werd nu geler, feller, kwam naar hem omhoog als een vlammende bal.
4559 Ik vertraagde de snelheid zó dat het magnetische veld hem te pakken zou krijgen en de snelheid nog verder zou reduceren, en zou blijven vertragen tot hij het oppervlak van de ster raakte. Er waren een paar onzekere factoren. Ik wist niet zeker wanneer hij precies zou neerkomen.
4560 Het tweede paar Pak verkenners was dood. Halverwege hielden ze even op om te kijken naar wat een uur daarvoor was gebeurd: het derde paar Pak verkenners, dat in koortsachtige haast zijn schepen weer aaneenkoppelde en toen kostbare reservebrandstof verstookte om van de ster vandaan te komen.
4561 In die vier jaar waren er perioden waarin Roy dacht dat hij gek zou worden. Hij miste vrouwen. Het was niet Alice Jordan die hij nu miste; hij miste vrouwen, het bonte gezelschap waarvan hij had gehouden en de honderden die hij oppervlakkig had gekend en de miljarden die hij nooit had gekend.
4562 Hij miste vrouwen en mannen en kinderen en oude mensen; mensen om mee te vechten, te praten, mensen om van te houden, mensen om te haten. Een hele nacht lag hij te huilen om de mensen van de Aarde, niet om wat de Pak vloot ze kon aandoen, maar alleen omdat zij niet hier waren of hij daar.
4563 Hij bleef hele tijden op zijn kamer met de deur op slot. Brennan had dat slot eropgezet, en Brennan had het ook in een halve minuut kunnen openmaken of met één trap de deur open kunnen breken, maar het had een psychologisch effect, en Roy was dankbaar dat het er was. Hij miste de ruimte.
4564 In zijn kamer aan boord van de Beschermheer, niet langer gehinderd door de zware versnelling, beende Roy op en neer tussen de wanden. Soms, alleen, vervloekte hij Brennan omdat die al de radonbommen had opgebruikt. Anders had hij de rest van de reis in stasis kunnen doormaken.
4565 Soms vervloekte hij Brennan dat hij hem had meegesleept op deze reis. Een stomme daad voor een wezen met een dergelijke intelligentie. Met volle versnelling was de Beschermheer sneller geweest dan het tweede en derde duo Pak verkenners, en hadden ze niet hoeven vechten.
4566 Brennan had bij de duels niet zóveel aan hem gehad. Had hij hem alléén maar meegenomen om aanspraak te hebben? Of als een soort mascotte? Of – hij speelde met een andere gedachte. Een van Brennans dochters had toch Estelle geheten? Misschien had ze haar eigen dochter dezelfde naam gegeven.
4567 Dat was een woedende gedachte: dat hij alleen was meegenomen omdat hij deel uitmaakte van de bloedlijn van de Beschermheer, een levende herinnering aan de zaak waar Brennan voor vocht, om Brennans belangstelling voor de oorlog gaande te houden. Omdat hij de goede geur had.
4568 Dat was niet lang voor ze begonnen af te remmen, nadat ze iets heel geks hadden geprobeerd: Brennan had de rol gespeeld van vijf experts uit verschillende vakgebieden, allemaal met een verschillende benaderingswijze, in een zeshoeksdiscussie over vrije wil versus determinisme.
4569 Er was nooit oorlog geweest op Thuis... volgens hun communicatietapes naar de Aarde. Hun romans gingen zelden over gewelddadigheid. Ze hadden ooit fusiebommen gebruikt om havens te maken; maar nu hadden ze de havens, en zelfs de fabrieken waar de bommen waren gemaakt stonden niet meer overeind.
4570 Had Brennan iets in hun romans gezien – een diepliggend geweld – dat Roy was ontgaan? Op een dag besefte hij dat er een oplossing was. Het was een afschrikwekkende gedachte. Hij zei er nooit iets van tegen Brennan. Hij was bang dat het het bewijs was van zijn eigen krankzinnigheid.
4571 Hij begon gewetensvol weer aan de lange gesprekken met Brennan; hij probeerde belangstelling op te brengen voor de heel voorspelbare koers van de overgebleven Paks; hij deed suggesties voor de visiewanden van zijn kamer; hij speelde ginrummy en domino. Hij bracht veel tijd door in de oefenzaal.
4572 Toch werd vechten een onderdeel van hun programma. Er waren allerlei soorten manieren om de tijd te doden. En de tijd ging voorbij. Soms kroop hij, tergend langzaam, maar voorbij ging hij altijd. Er was één object in het Epsilon Indi stelsel met een massa ter grootte van Jupiter.
4573 De planeet zag eruit als de Aarde: diepblauw, met kringels witte wolken als glazuur erop, de contouren van de continenten bijna onzichtbaar. Hij voelde even een brok in zijn keel. Het afgelopen jaar waren op zijn visiemuren alleen stukken van het landschap van Thuis te zien geweest.
4574 Roy ging aan boord, deed zijn pak uit, liep naar het stuurpaneel en belde Brennan. Kort daarna was de Beschermheer weer op weg naar Thuis, achterstevoren, de interplanetaire motor op één Thuis gee. Roy begon zijn inspectie met de apparatuur die moest zorgen voor voedsel, water en lucht.
4575 Allemaal in orde. De aandrijving werkte ook, voor zover hij dat aan de hand van instrumenten kon nagaan. Roy maakte zich zorgen over een mogelijke ontwrichting van de fusiebuis door de getij krachten van Phssthpoks Ster. Ze hadden nooit de gelegenheid gehad om dat te bekijken.
4576 Pas als het vrachtschip zich losmaakte van de Beschermheer zouden ze het kunnen zien. Zijn landingsgestel hoefde hij niet na te kijken. Hij zou in een haven landen, het schip zou op het water blijven drijven. Hij besteedde twaalf uur aan zijn controle, hield er toen mee op en ging slapen.
4577 Brennan zou nu wel hebben geseind naar wat er op Thuis voor ruimtestationfaciliteiten doorging. Over nog eens twaalf uur... In één Thuis gee sliep hij minder, en niet diep. Hij werd wakker in het zwakke licht en herinnerde zich zijn eigenaardige wantrouwen jegens Brennan.
4578 De mens was er niet op gemaakt om zes jaar lang in een afgesloten ruimte samen te leven met een niet helemaal menselijk wezen. Maar wat hij toen had gedacht was nu nog steeds logisch. De gedachtengang was nog steeds afschuwwekkend, maar als er een logische fout in zat kon hij hem niet vinden.
4579 Nu Nu, heel abrupt, schokte de Beschermheer met een acceleratie van drie gee vooruit. Roy werd in zijn stoel gedrukt, en zijn mond viel open van geschokte verbazing. Toen, met alle kracht van een nu massieve rechterarm, stak hij zijn hand uit naar het instrumentenpaneel en vond een rode knop.
4580 De sleutel zat in zijn zak. Roy groef ernaar, terwijl hij aan een stuk door binnensmonds vloekte. Brennan wilde hem op één plek vasthouden, het hem onmogelijk maken iets te doen. Maar dat ging niet door. Zijn hand ging tegen drie gee druk omhoog, verwijderde de blokkering en drukte op de rode knop.
4581 Als hij nu maar gelijk had... maar hij durfde nu niet van een andere mogelijkheid uit te gaan. Brennan kon zich later wel schoonpraten: zich overgeven aan een ruimteschip van Thuis met alleen maar een drukpak aan en ze vertellen dat Roy gek was geworden. Misschien zou het nog waar zijn ook.
4582 Hij draaide de komlaser naar Thuis en begon hem af te stemmen. Hij wist de juiste frekwentie, en de plek waarop hij moest richten... als die aan de goede kant van de planeet zat. De kant die naar hem toegekeerd was. Wat zou Brennan nu aan het doen zijn? Wat kon hij doen? Dat zou hij dan doen.
4583 Thuis scheen hem te willen negeren. De kolonie was groot, zo groot als een behoorlijk land op Aarde, maar ze hadden hem de rug toegekeerd, de stommelingen! En waar was Brennans dodelijke straal? Die moest hij gebruiken. En de aandrijving van de Beschermheer deed het nog steeds niet.
4584 Hij probeerde dus niet om hem te achterhalen. Was Brennan nog wel aan boord van het schip? Roy zag een mogelijkheid. Irrationeel, maar geen tijd om erover na te denken. Hij klauterde snel de stoel uit en een ladder af. De wapens waren in de luchtsluis. En de binnendeur was nog steeds open.
4585 Maar als Brennan niet aan boord was van de Beschermheer... Dan, hoe irrationeel het ook was, moest Brennan nu aan het proberen zijn de situatie te redden, en Roy Truesdale erbij. Daartoe moest hij aan boord gaan van het vrachtschip. Een daad die zou getuigen van een onmogelijk soort heroïek.
4586 Op de buitenwand van het vrachtschip een sleeplijn lassen, voor Roy veel vermogen uit zijn motor wist te krijgen. En dan naar de luchtsluis. Onmogelijk? Wat was onmogelijk voor Brennan? Roy hield het wapen op de luchtsluis gericht, en wachtte tot de binnendeur dicht zou gaan.
4587 Brennan wierp iets. Het ging zo snel dat Roy niet kon zien wat het was. Het raakte zijn rechter bovenarm. Het bot versplinterde alsof het van dun kristal was. Roy tolde half rond door de klap, en zijn arm zwaaide aan de schouder mee alsof het iets doods was dat aan hem vastzat.
4588 Hij pakte hem met zijn linkerhand beet en draaide door tot hij Brennan weer tegenover zich had. Brennan stond gespannen klaar, als een honkbalwerper op zijn heuvel. Hij had een zachte koolsmeerschijf in zijn hand, ter grootte van een ijshockeypuck. Roy pakte zijn laser wat beter vast.
4589 Waarom gooide Brennan niet? Nu had hij de trekker te pakken. Hij schoot. Brennan sprong opzij, ongelooflijk snel, maar niet zo snel als het licht. Roy volgde hem met de straal, en sneed net onder het midden door Brennans lichaam heen. Brennan stortte neer, boven en benedenstuk los van elkaar.
4590 Zijn arm deed hem helemaal geen pijn, maar het geluid van Brennans val zorgde voor een wurgende pijn in zijn maag. Hij keek naar zijn arm. Die hing slap naast zijn lichaam, opgezwollen als een meloen, en er stroomde bloed uit waar een stuk bot door de huid stak. Hij keek weer naar Brennan.
4591 De dingen om hem heen werden grijs, verloren hun kleur. Roy was er zich van bewust dat Brennan zijn hemd verscheurde om er een tourniquet onder de schouder van te maken. Brennan praatte monotoon en onafgebroken, het was niet duidelijk of hij verwachtte dat Roy hem zou verstaan of niet.
4592 De gebeurtenissen die volgden maakte Roy maar nauwelijks mee; hij ijlde en was vaak maar half bij bewustzijn. Hij slaagde er wel in om het vrachtschip in een koers naar Thuis te brengen, maar hij deed het niet precies zoals het hoorde, en kwam in een ontsnappingsbaan terecht.
4593 De schepen die hem achterna gingen waren gebouwd voor het verkennen van het dichtst bij de zon gelegen gedeelte van het Epsilon Indi stelsel. Ze wisten hem te redden, en Brennans lijk, en de computer aan boord van de Beschermheer. De Beschermheer zelf konden ze niet bergen.
4594 Als Brennan nu maar – maar hij had me eigenlijk niets hoeven te vertellen. Zó dicht bij Thuis had hij natuurlijk zichzelf geïnfecteerd. Als de nood aan de man kwam, hoefde hij er alleen maar voor te zorgen dat hij of zijn lijk Thuis bereikte. En hij had mij geïnfecteerd: zelfde gedachtengang.
4595 Thuis zou een wereld van kinderloze Beschermheren zijn geworden, en Brennan zou zijn leger hebben gehad. Ik stapte mijn bed uit en maakte een verpleegster aan het schrikken. Ze was aan de andere kant van een flexibele plastic wand. Ze hadden ons met onze infectie geïsoleerd.
4596 Ik dacht er over na, terwijl de verpleegster een dokter ging halen en de dokter een drukpak aantrok. Tijd genoeg. Mijn gedachten gingen zó snel! De meeste problemen waren niet lang genoeg problemen om interessant te zijn. Ik ging de gedachtengang van Brennan na op logica, en begon toen opnieuw.
4597 Voor het ogenblik moest ik maar geloven wat Brennan over de Paks zelf had gezegd. In het beeld dat hij had gegeven zaten geen onlogische elementen; als hij al gelogen had, dan had hij dat op briljante wijze gedaan, en ik kon geen motief vinden. Ik had de Pak schepen zelf gezien.
4598 Maar die kon ik weer controleren door zelf de kunstmatige zwaartekrachtgenerator te ontwerpen. Een blonde, jonge vrouw kwam door een geïmproviseerde luchtsluis binnen. Ik joeg haar angst aan door mijn lelijkheid en beweeglijkheid. Ze probeerde beleefd om er niets van te laten merken.
4599 Als ze eens geweten had hoe de zaak werkelijk lag. Ik was de enige op Thuis die ooit het woord Pak had gehoord. De volgende paar dagen voerde ik de andere patiënten. Ze wilden zelf niet eten; gewoon voedsel smaakte niet naar boom des levens, en ik moest ze het voedsel echt toedienen.
4600 Ze waren allemaal op sterven na dood. Brennan had geweten wat hij deed toen hij zorgde dat ik al dat spierweefsel erbij kreeg. Tussen de bedrijven door won ik zoveel mogelijk informatie in over de verschillende industrieën op Thuis. Ik gebruikte de tapes van de ziekenhuis bibliotheek.
4601 Met de werkelijkheid hadden ze weinig te maken. Want zesentwintig was niet genoeg, lang niet genoeg, te oordelen naar wat ik te weten kwam over het niveau van de beschaving hier. Als de andere patiënten wakker werden, kon ik hun de vraag voorleggen. Zij wisten meer af van Thuis.
4602 Ik bedacht manieren om Thuis te vernietigen met een tandem Pak verkenners. Ik maakte een nieuw ontwerp van de Beschermheer, en verwerkte er de dingen in die we van de verkenners te weten waren gekomen nadat Brennan de Beschermheer had gebouwd. Het duurde zes dagen voor ze begonnen te ontwaken.
4603 Ik praatte snel, in de wetenschap dat dat en mijn vlaklander accent me onverstaanbaar zouden maken voor een Voortplanter die misschien meeluisterde. Terwijl ik praatte liepen ze in de zaal rond, probeerden hun spieren uit, en hun nieuwe lichaam, en toch wist ik dat geen woord ze ontging.
4604 Uit Brennans verhaal viel verder geen bewijs af te leiden, afgezien dan van de consequente logica, die we ook nagingen. We maakten onze plannen overeenkomstig wat we hadden ontdekt en besproken. We braken door de plastic luchtsluis heen en verspreidden ons over het hele ziekenhuis.
4605 Velen wilden verder gaan met zorgen voor hun patiënten. Dit stonden we toe, maar we moesten alle medische voorraden vernietigen. Het gevaar bestond dat als mensen in overgangscoma raakten, anderen hun hele fysiologie in het honderd zouden laten lopen door hun pogingen ze te behandelen.
4606 De waarheid zouden ze niet minder afschuwelijk vinden. Paniek kwamen we genoeg tegen. De bevolking van Thuis vocht tegen ons zoals ze tegen duivels uit de hel zou hebben gevochten. Tien Beschermheren vonden zo de dood, in een hoek gedreven, en niet bij machte om potentiële Beschermheren te doden.
4607 Er is zoveel dat ik niet zeker weet. Lucas Garner, Nick Sohl, Phssthpok, Einar Nilsson en al die anderen heb ik nooit direct gekend. Truesdale mogen jullie voor waar houden, op grond van het feit dat ik niet zonder reden over hem zou liegen. De rest is waarschijnlijk levensecht genoeg.
4608 We hebben een gegronde reden om dit niet naar de menselijke ruimte te zenden. Nog niet. Brennan had gelijk: het bestaan van Beschermheren zou de ontwikkeling van de menselijke beschaving een andere koers doen inslaan. Je kunt Thuis beter zien, als een mislukte kolonie, uitgeroeid door een ziekte.
4609 Als we een slag verliezen, dan is er altijd nog wel een overlevende die dit zal doorgeven aan elke wereld die door mensen wordt bewoond. En in dat geval: Brennan moet flacons virus hebben verstopt. Er staat op wat er in zit, en ze moeten te vinden zijn. Kijk er de kopie van Stonehenge op na.
4610 Ga op zoek naar een pakket dat om een brok neutronium draait. Als je zo niets vindt, kun je altijd het vrachtruim van Phssthpoks schip op Mars proberen. Kijk aan de wanden of er resten wortel aan zitten, met non actief boom des levens erin. Dat virus kan worden geactiveerd.
4611 En als ook dat niet lukt: Thuis is niet bepaald geschikt meer voor kolonisatie, maar de atmosfeer is nog steeds verzadigd met het virus. Maak van iemand geen Beschermheer als hij of zij kinderen heeft. Jullie zijn vast intelligenter dan zij. Jullie kunnen ze aan. Maar wacht niet.
4612 Hoog boven hem bevond zich zijn gepolitoerde bureau, het verzonken communicatiepaneel vanwaaruit hij zijn imperium regeerde. Het zou voor Chalk een klein kunstje geweest zijn om met de gravitron naar boven te zweven, maar elke ochtend legde hij zich op om zelf naar boven te klimmen.
4613 Maar Chalk was, nu hij de les van de pijn voor de zoveelste keer leerde, het middelpunt van de groep. Vlees bewoog zich lillend en golvend aan zijn lichaam. Binnenin die grote homp lagen de witte funderingen van bot, hevig verlangend naar bevrijding. Zeshonderd pond vlees omvatte Duncan Chalk.
4614 Bleke vlezige handen strekten zich uit om glanzende stangen vast te grijpen. Spieren spanden en trilden onder de lagen vet Chalk gunde zich nauwelijks enige rust terwijl hij zich naar boven spoedde. De signalen van pijn binnenin hem maakten hem duizelig en verrukten hem tegelijkertijd.
4615 Omhoog. Omhoog. Naar de zetel van de macht. Hij klom, tree na tree na tree, terwijl zijn hart protesteerde, zijn ingewanden van plaats veranderden onder het vleespantser, zijn lendenen trilden, zijn botten zelf doorbogen onder hun last. In zijn nabijheid wachtte de lichtogige jakhals.
4616 Toen deed hij de verlossende stap voorwaarts, terwijl hij zijn hand met een woeste hakkende beweging neerzette op de laatste trede, en zijn troon opende zich verheugd voor hem. Chalk zonk in de zetel die op hem wachtte en voelde hoe deze zich aan het werk zette om hem tot rust te laten komen.
4617 Diep in de bekleding begonnen microscopische handjes hem te masseren en te kneden. Onzichtbare sponsachtige draden kropen onder zijn kleren om het zweet op te zuigen van de heuvels en valleien van zijn vlees. Verborgen naalden gleden door het epithelium en spoten hem weldadige vloeistoffen in.
4618 Chalk leunde achterover en vouwde zijn armen over het naadloze oppervlak van borst en buik. Hij keek uit over de gapende ruimte van de kamer. Deze was hoog en diep, een open ruimte van geweldige afmetingen waardoor glimwormen zweefden. Chalk had een oud zwak voor lichtgevende organismen.
4619 Nu de heerlijk morbide sensatie van het zich voorstellen van details van massamoorden, oorlogen, vliegtuigongelukken en dergelijke zaken grotendeels tot het verleden behoorde, had Chalk zich zeer bekwaam opgeworpen om sterkere, meer extreme en meer rechtstreekse surrogaten te verschaffen.
4620 Door een toevallige samensmelting van erfelijke factoren was hij op een unieke manier berekend op zijn taak: een op pijn reagerende, zich met pijn voedende emotie eter, afhankelijk van zijn portie rauwe angst zoals anderen afhankelijk zijn van hun portie brood en vlees.
4621 Hij zou binnen een seconde opbranden als hij die pijn ooit zou bereiken. Nee, laat hem maar met zijn kalenders, Bart. Laten we hem niet vernietigen. Hij doet zijn kunstje en iedereen applaudisseert, en dan laten we hem weer in zijn poeltje terugvallen. De ruimteman daarentegen – dat is andere koek.
4622 Vele verschrikkingen omhulden Minner Burris. Hij was niet iemand die vlug aan angsten ten prooi viel. Maar dit was teveel geweest: de grote glibberige gedaanten die zich om zijn schip bewogen, de gouden boeien, de kist met chirurgische instrumenten, open en gebruiksklaar.
4623 Hij woonde nu op een kamer van de Martlet Torens, in leven gehouden door een rijkspensioen en op de een of andere manier gesteund door zijn eigen innerlijke veerkracht. Door monsters in een monster veranderd te zijn was geen gemakkelijk lot om te aanvaarden, maar Burris deed zijn best.
4624 Normale pijnstillende middelen intensiveerden de gewaarwordingen van Burris alleen maar. De patronen van zijn zenuwstromen waren bizar; de gewaarwordingen werden afgebogen, versterkt, afgeketst. Ze konden de schade die de vreemdelingen hadden aangericht niet herstellen.
4625 Zeventig jaar tevoren waren de Martlet Torens het allerlaatste op het gebied van woonoorden: slanke gebouwen van een mijl hoog stonden in aaneengesloten rijen gegroepeerd langs de vroeger groene hellingen van de Adirondacks, binnen een gemakkelijk overbrugbare afstand van New York.
4626 Zeventig jaar is een lange tijd voor moderne bouwsels. Nu waren de Torens aangevreten, pokdalig geworden door de tijd, doorboord door de pijlen van het verval. Appartementen van voormalige pracht waren onderverdeeld in een doolhof van hokken. Een ideale plaats om me te verbergen, dacht Burris.
4627 Je nestelde je hier in je cel als een poliep in zijn grot van kalk. Je rustte uit; je dacht; je werkte aan de inspannende taak om in het reine te komen met datgene wat aan je hulpeloze stoffelijke omhulsel begaan was. Burris hoorde schurende geluiden in de gangen. Hij onderzocht ze niet.
4628 Hij lag in bed. Bleekgroen licht sijpelde door de muren. De spiegel kon niet worden verwijderd, want deze maakte deel uit van het gebouw, maar hij kon tenminste geneutraliseerd worden; Burris had hem uitgezet en nu was het alleen nog maar een matte bruine rechthoek op de muur.
4629 Misschien, dacht hij, doe ik dat vandaag ook wel. Als ik uit bed kom. Als ik uit bed kom. Waarom zou ik er uitkomen? Er lag een nagel in zijn hersens gebed, krammen grepen in zijn ingewanden, onzichtbare spijkers klonken zijn enkels vast. Zijn oogleden lagen als schuurpapier over zijn ogen.
4630 Ze gingen niet meer verticaal open, zoals menselijke ogen. Nu bewogen de membranen die als ooglid dienden, zich vanaf het midden naar de hoeken. Waarom? Waarom hadden de vreemde chirurgen dat en al die andere dingen gedaan? Maar dit in het bijzonder scheen nergens goed voor te zijn.
4631 Oogleden die van boven naar beneden bewogen waren goed genoeg. Deze verbeterden de functie van het oog helemaal niet; ze dienden alleen maar als opdringerige wachters tegen welk soort zinvolle communicatie dan ook tussen Burris en het menselijke ras. De ogen bewogen zich.
4632 Muren, een laag plafond, een geneutraliseerde spiegel, een vibratorwastafel, een luikje uitkomend op de voedselband, de hele saaie santekraam van een eenvoudige goedkope kamer voor iemand die voor zichzelf zorgt. Het raam was vanaf de dag dat hij er ingetrokken was dicht gebleven.
4633 Dagen achtereen leek de wereld op zijn lichtst voor hem een ondoordringbare duisternis, alsof hij zich op de bodem van een modderpoel bevond. De cyclus placht dan op een onvoorspelbaar punt om te keren en enkele fotonen waren al voldoende om zijn hersens in een zinderende gloed te zetten.
4634 Zo was hij nu nog. De vreemde chirurgen hadden de fundamentele structuur intact gelaten. Maar al het andere was veranderd. Het visioen van zijn ik die voor hem stond had een bijna even breed als lang gezicht met uitstekende jukbeenderen, kleine oren en ver uit elkaar liggende donkere ogen.
4635 Ik ben een monster. In één klap ben ik jouw wereld uitgestapt en in de wereld beland van de gebochelden. Ze weten verdomd goed dat ze niet aan al die ogen kunnen ontsnappen. Ze leiden niet langer meer een onafhankelijk bestaan en ze raken verstrikt in het feit van hun eigen misvormingen.
4636 Burris worstelde zich door verscheidene lagen van visioenen heen, zoekend naar zijn kamer, en hij was weer met zichzelf alleen. Hij ging rechtop zitten en voelde de naalden in zijn zenuwgestel prikken. Er was geen beweging mogelijk zonder het omhulsel van ongemakken en pijn.
4637 Zijn lichaam vergezelde hem nog steeds. Hij stond op in één enkele vloeiende beweging... Dit nieuwe lichaam brengt me wel pijn, zei hij tegen zichzelf, maar het is efficiënt. Ik moet zien dat ik er van ga houden. Hij rekte zich uit in het midden van de kamer. Zelfmedelijden is fataal, dacht Burris.
4638 Ik moet naar buiten. Ik was sterk, en niet alleen maar fysiek. Is al mijn kracht – die kracht – nu verdwenen? Binnenin hem kronkelden slangen in en uit elkaar. Nietige afsluitkraantjes lieten mysterieuze hormonen in hem vrij. De kamers van zijn hart voerden een ingewikkelde dans uit.
4639 Het was een schoot, min of meer, gevoerd met zachte warme roze schuimvezels en uitgerust met alle soorten comfort op gravitronen na. Chalk had er kort geleden genoeg van gekregen en was er niet op tegen dat zijn ondergeschikten er gebruik van maakten. Aoudad en Nikolaides reden er vaak in.
4640 Chalk eiste de meeste uren van de dag op en schrok er ook niet voor terug om je in je slaap te gebruiken als hij kon. Toch was er altijd een fragment van je leven waarin je losstond van de dikke man en jezelf beschouwde als een afgerond, zichzelf besturend menselijk wezen.
4641 Rustig gaf hij er een aan Aoudad, die het smalle ivoorkleurige kokertje aanpakte en het tegen zijn onderarm aandrukte. Een ogenblik later ebde de spanning weg. Aoudad trok aan het puntige uiteinde van zijn linkeroor. Dat was een behoorlijk hevige geweest, die golf van spanning en wantrouwen.
4642 Ze kwamen nu vaker. Hij was bang dat er iets naars met hem ging gebeuren en dat Duncan Chalk zijn emoties aan het aftappen was, de sensaties indrinkend terwijl hij een voorgeschreven koers volgde via paranoia en schizofrenie naar katatonie. Dat zal mij niet overkomen, besloot Aoudad.
4643 Haar schouders hingen af, haar gezicht was ziekelijk bleek, haar ogen misten glans. Ze had kleine borsten, een slanke taille, smalle jongensachtige heupen. Terwijl Aoudad keek draaide ze zich om, waarbij ze hem platte, nauwelijks vrouwelijke billen toonde, en ze draaide de vibraspray uit.
4644 Hij schudde zijn hoofd. Het voertuig schoot vooruit, een naald die de zwarte stof van de nacht doorboorde. Hij draaide de schermen uit en sloot zijn ogen. Vrouwen dansten er door zijn geest: echte vrouwen, volwassen, met zachte volle lichamen. De sneeuw viel in dikke vlokken rondom hen.
4645 Sneeuw. Witte wervelingen in de nacht. Ze konden de sneeuw snel genoeg de baas zodra het de grond raakte, maar ze konden niet verhinderen dat het viel. Nog niet. Een wandeling in de Arcade, besloot Lona. Dan slapen en weer een dag voorbij. Ze deed haar jack aan. Huiverde al bij voorbaat.
4646 Gebalde kleine handjes met onwaarschijnlijk schitterende nageltjes. Perzikhuidjes. Lona strekte haar hand uit en beroerde de foto die het dichtst bij de deur hing en verbeeldde zich dat ze babyfluweel aanraakte. Vervolgens bracht ze haar hand naar haar eigen lichaam. Legde hem op haar platte buik.
4647 Ze schudde haar hoofd met een gebaar waarin men zelfmedelijden had kunnen zien, maar haar zelfmedelijden was op dit moment grotendeels weggezogen, en er was alleen nog maar een korrelig bezinksel van verwarring en leegheid over. Lona ging naar buiten. De deur sloot zich zachtjes achter haar.
4648 De lift bracht haar snel naar de begane grond. De wind zwiepte door de smalle gang tussen de hoge gebouwen. Boven haar hoofd drong de kunstmatige nachtgloed de duisternis terug; gekleurde bollen bewogen zich in stilte heen en weer. Sneeuwvlokken dansten er tegen aan. Het plaveisel was warm.
4649 Naar de Arcade om een eindje te lopen in de helderheid en de warmte van deze avond van sneeuw. Niemand herkende haar. Gewoon een meisje dat vanavond alleen uitging. Muisgrijs haar dat om haar oren wapperde. Een dunne nek, afhangende schouders, een ontoereikend lichaam. Hoe oud? Zeventien.
4650 Lona keek schuw naar ze. De winter drong niet door tot in de hal; de meisjes hadden hun thermomantels uitgedaan en lieten zich trots bekijken. Die daar had haar tepels met lichtgevende stof behandeld en een ander had haar schedel geschoren om de fijne structuur van het been te laten zien.
4651 Daar, voluptueus in de laatste weken van haar zwangerschap, liep een roodharige gearmd met twee grote jonge mannen die gierend van de lach obsceniteiten naar elkaar brulden. Lona sloeg haar gade, geprikkeld. Dikke buik, een omvangrijke last. Kan ze haar tenen zien? Haar borsten zijn opgezwollen.
4652 Doen ze pijn? Het kind was op de oude manier verwekt. Lona knipperde met haar ogen. Hijgen en stoten en een rilling tussen de dijen en er is een baby gemaakt. Eén baby. Misschien twee. Lona gooide haar smalle schouders naar achteren, vulde haar benauwde longen met lucht.
4653 Van normale lengte; zwart haar dat recht naar voren was gekamd tot bijna op zijn wenkbrauwen; de wenkbrauwen zelf door een plastisch chirurg iets verlegd zodat ze een sceptische omgekeerde V beschreven; de ogen grijs, en glanzend van oppervlakkige kracht; weke huid, neus scherp, vooruitstekend.
4654 Ongeveer negentien jaar oud. Vuilgele huid met zichtbare strepen daaronder, zongevoelige patronen die op het midden van de dag in volle glorie zouden opblinken. Hij zag er hongerig uit. In zijn adem een mengsel van goedkope wijn, gekruid brood, een vleugje (opschepper!) gefiltreerde rum.
4655 Hij gaf zichzelf meer glans om zijn aantrekkelijkheid te vergroten. Lona huiverde. Achter zijn brede schouder zag ze de lichten van de Arcade. Hij kwam dicht tegen haar aanleunen. Zijn hand ging naar beneden, vond haar heup, bewoog zich wellustig over haar platte bil, haar magere lendenen.
4656 Hier waren alle goedkope pleziertjes verzameld onder één glasachtig dak. Toen Lona de poort doorging, drukte ze haar duim tegen de klok teneinde haar aanwezigheid te registreren en een kaartje te kopen. Het kostte niet veel om binnen te komen. Maar ze had geld, ze had geld.
4657 De inzetten waren gewoonlijk niet hoog. Dit was de plek voor de jongeren met een platte beurs. Voor de zwoegers. Maar wanneer iemand daar zin in had kon hij heel wat verliezen, en sommigen hadden dat ook gedaan. Roulettes draaiden, lichten floepten aan en uit, knoppen klikten.
4658 Lona begreep niets van de gokspelletjes. Verder omhoog, in een net van nauwe gangen, was er vlees te koop voor degenen die daar behoefte aan hadden of zin in hadden. Vrouwen voor mannen, mannen voor vrouwen, jongens voor meisjes, meisjes voor jongens, en elke denkbare combinatie.
4659 Waarom ook niet? Een menselijk wezen was vrij om over zijn lichaam te beschikken op wat voor wijze ook, zolang dit niet regelrecht in strijd kwam met het welzijn van een ander. Degenen die verkochten waren niet gedwongen om te verkopen. Ze konden bijvoorbeeld ook in een winkel gaan staan.
4660 Voor een handvol munten kreeg je een zak vol surprises. Wat dacht je van een dunne draad levend vuur om de donkere dagen mee op te vrolijken? Of een huisdier van een andere wereld, dat zeiden ze tenminste, maar in werkelijkheid werden de juweelogige padden gekweekt in de laboratoria van Brazilië.
4661 Gekooide wezens die heen en weer liepen, loerden, smeekten. Lona ging naar binnen. De laatste wilde beesten, hier? Een wereld waaruit alle dieren waren verjaagd? Hier was de reuzenmiereneter. Wat was zijn snuit en wat zijn staart? Een luiaard sloeg gretig zijn klauwen in een dode boom.
4662 Lona vluchtte. Ze rende in razende vaart in een cirkel om het binnenste van de Arcade heen. Tom Piper vond haar weer terug, riep haar iets toe, stak zijn armen naar haar uit. Hij is vriendelijk. Hij heeft geen kwaad in de zin. Hij is eenzaam. Misschien is hij wel echt een ruimteman.
4663 Lona huiverde. Ze liep haastig naar haar huis, ondertussen vele malen over haar schouder kijkend. Om haar dij gegespt zaten anti aanrandingswapens die elke verkrachter op andere gedachten zouden brengen: een sirene, een rookbom, een laser die golven verblindend licht spoot.
4664 Toch, je kon nooit weten. Die Tom Piper; hij kon overal en tot alles in staat zijn. Ze bereikte haar kamer. Het licht ging aan. Zestig of zeventig zachte afbeeldingen tegen de muur geplakt. Lona raakte ze aan. Moesten ze geen schone luier aan? Luiers waren een eeuwige waarheid.
4665 Chalk verliet zich niet alleen op hun oordeel; ook anderen had hij gelegenheid gegeven om de tapes na te pluizen en hun eigen keuze van onthullende episoden te maken. Het gaf voldoening om te zien hoe goed de diverse keuzen overeenstemden. Het rechtvaardigde zijn vertrouwen in Aoudad en Nikolaides.
4666 Het waren goede krachten. Chalk wipte op en neer in zijn pneumatische stoel en nam de situatie in ogenschouw terwijl overal om hem heen de organisatie die hij had opgebouwd gonsde van leven. Een project. Een onderneming. Een samenvoegen van twee lijdende menselijke wezens.
4667 Dat waren ze geweest, eens. De grondstof waaruit ze waren gevormd was menselijk. Een spermatoïde, een ovum, een reeks erfelijke factoren. Een huilend kind. Tot zover is alles in orde. Een jongetje, een meisje, schone leien die nog door de griffel van het leven beschreven moeten worden.
4668 Minner Burris. Ruimteman. Intelligent, krachtig, ontwikkeld. Op een vreemde wereld gegrepen en tegen zijn wil getransformeerd in iets monsterlijks. Burris zat in de put over wat er van hem was geworden, natuurlijk. Iemand van minder formaat zou er kapot aan gegaan zijn.
4669 Chalk wist wat het publiek uit het verhaal van Minner Burris kon halen. Maar Burris leed ook. Dat was voor Chalk zelf belangwekkend. Lona Kelvin. Meisje. Vroeg wees geworden, een pupil van de staat. Niet knap, maar de jaren van volwassenheid lagen immers nog voor haar en ze zou nog kunnen rijpen.
4670 Lang geleden kon Aoudad met zichzelf toe en was hij behendig met zijn emoties, maar hij was afgetakeld, wist Chalk, onder de druk van lange jaren. Zijn gedwongen rokkenjagerij was daar een aanwijzing voor. Als je nu naar hem keek, zag je de schijn van kracht. De koele blik, de opeengeklemde lippen.
4671 In weerwil van wat de gangbare theorieën zeiden had Chalk genoeg macht verzameld, zodat hij bereid was om die niet meer uit te breiden als hij datgene wat hij had maar kon behouden. Nee, het was iets anders, iets binnenin hem, waardoor zijn beslissingen werden gemotiveerd.
4672 Wanneer de liefde tot geld en de liefde tot macht beide bevredigd zijn, blijft de liefde tot liefde over. Chalk vond zijn liefde niet daar waar anderen hem vonden, maar hij had zijn behoeften. Minner Burris en Lona Kelvin konden deze behoeften vervullen, misschien. Katalyse.
4673 Zijn omvangrijke gestalte bewoog zich gemakkelijk, want hier heerste gewichtloosheid, door de bodem van de oceaan gedragen bogen zijn botten tenminste voor een keer niet voor de zwaartekracht. Chalk was snel hier. Hij zwom heen en weer, coquetteerde met zijn behendigheid in het water.
4674 Rondom hem stoeiden dolfijnen, inktvissen, zaagvissen. Langs hem bewoog zich de statige massa van een koningsvis, zelf geen dwerg, maar geheel in de schaduw gesteld door zijn glanzende immensiteit. Chalk zag boten aan de horizon. Mannen die op hem af kwamen, hoog opgericht en met grimmige gezichten.
4675 Hij was nu een prooi. Hij liet een donderend gelach schallen. Toen de schepen naderbij kwamen draaide hij zich om en zwom er op af, daagde ze uit en noodde ze om te doen wat ze wilden. Hij zwom vlak onder de oppervlakte, wit glimmend in het middaglicht. Water stroomde in cascaden van zijn rug.
4676 Nu waren de schepen vlakbij. Chalk keerde. Machtige ledematen geselden het water; een schip werd hoog opgetild, veranderde in luciferhoutjes, plonsde zijn stribbelende lading mannen in het zoute water. Een krachtige beweging bracht hem buiten bereik van zijn achtervolgers.
4677 Welk lot hadden duodenum, jejunum en ileum ondergaan? Waardoor was het mesenterium en het peritoneum vervangen? Weg, weg, allemaal weg, maar renine en pepsine deden op de een of andere manier hun werk. Dat hadden de aardse dokters die hem hadden onderzocht tenminste gezegd.
4678 Burris voelde dat ze hem gaarne zouden ontleden om zijn geheimen meer gedetailleerd te weten te komen. Maar nu nog niet. Niet op dit moment. Die deur zou hij nog wel doorgaan, maar dat zou nog wel even duren. En de verschijning van voormalig geluk wilde zich niet verwijderen.
4679 De Dingen waren maar aan het experimenteren. Ze hebben hun kleine foutjes. Deze extra hartkamer bijvoorbeeld, wanneer die zich samentrekt, dan voel ik dat in mijn keel. Die glimmende en permeabele slokdarm van mij, die laat het voedsel passeren maar ik heb pijn. Ik zou mezelf van kant moeten maken.
4680 De kamer gonsde van de stilte. Rusteloosheid vrat aan hem. Zijn lichaam was er nu op berekend om veerkracht te blijven houden ondanks al dat nietsdoen; het was een perfect ruimtevaarderslichaam, uitgerust om van ster tot ster te zwerven, al die lange stiltes te doorstaan.
4681 Zo was hij ook naar Manipool gevlogen. Het lag op zijn route. De mens was een nieuwkomer daar tussen de sterren en had zijn eigen planeten nog maar net verlaten. Het was niet te voorspellen wat je daar zou tegenkomen en wat er met je zou gebeuren. Burris was degene die pech had gehad.
4682 Hij had het overleefd. De anderen lagen in vrolijke graven onder de gevlekte zon. De Italianen, Malcondotto en Prolisse – zij hadden de chirurgen niet overleefd. Ze waren proefkonijnen voor Manipools meesterwerk, hijzelf. Burris had Malcondotto gezien, dood, nadat ze met hem klaar waren.
4683 Hij zag er zo rustig uit als een monster er zelfs in zijn dood maar rustig kan uitzien. Prolisse was hem voorgegaan. Burris had niet gezien wat ze met Prolisse gedaan hadden, en daar had hij vrede mee. Hij was als geciviliseerd man naar de sterren gegaan, alert, flexibel van geest.
4684 Geen doetje. Geen putjesschepper. Een officier, het hoogste product van de mensheid, gewapend, met hogere wiskunde en nog hogere topografie. De geest gevuld met literaire juwelen. Een man die had bemind, die had geleerd. Burris was er blij om dat hij nooit getrouwd was.
4685 Nog een van die kleine genoegens van ze. Ze hadden een stel van dergelijke tentakels onder zijn armen kunnen doen bijvoorbeeld, dat zou handig geweest zijn. Of hem een grijpstaart kunnen geven, waardoor hij tenminste een even efficiënte evenwichtskunstenaar zou zijn geweest als een Braziliaanse aap.
4686 Hij dacht aan de dode Malcondotto. Hij dacht aan de dode Prolisse. Hij dacht aan Aoudad. Aoudad? Hoe kon Aoudad hem mogelijkerwijs helpen? Ze hadden hem op een tafel uitgestrekt, of het Manipoolequivalent van een tafel, iets hellends en onstabiels. Ze hadden hem opgemeten.
4687 Ze hadden de banen van zijn zenuwimpulsen bepaald zodat deze geblokkerd konden worden. Anesthesie. Succesvol! Chirurgie. De schil afpellen. Zoeken naar hypofyse, hypothalamus, schildklier. Afdalen met nietige, onstoffelijke ontleedmessen om de doorgangen binnen te dringen.
4688 Het lichaam, had Galen vermoed, was niet meer dan een zak vol bloed. Bestond er een circulatiesysteem? Bestond er circulatie? Op Manipool hadden ze de geheimen van de menselijke bouw in drie gemakkelijke lessen ontsluierd. Malcondotto, Prolisse, Burris. Twee hadden ze verknoeid.
4689 Sta stil, eeuwig bewegende hemelsferen, opdat de tijd moge ophouden en middernacht nooit moge komen. Middernacht kwam. De gladde messen groeven in zijn hersens. Het zou geen pijn doen, daar was hij zeker van, en toch vreesde hij de pijn. Zijn enige lichaam, zijn onvervangbare ik.
4690 Hij had ze geen kwaad gedaan. Hij was gekomen met onschuldige bedoelingen. Eens, in zijn jeugd, had hij onder het spelen zijn been opengehaald, een diepe snede, een gapende kloof waarin het rauwe vlees van binnen te zien was. Een gapende wond, dacht hij, ik heb een gapende wond.
4691 Dan zal ik me diep in de aarde boren: aarde, barst open! Een vergeefs bevel. O, nee, zij wil mij niet opnemen! De stille messen bewogen zich snel. De nuclei van het merg, die impulsen ontvingen van het voorhof van het oor – weg. De basale gangliae. De sulci en de gyri.
4692 De alveoli, die wonderlijke sponzen. Epiglottis. Vas deferens. Lymfevaten. Dendrieten en axonen. De dokters waren erg nieuwsgierig: Hoe werkt dit wonderbaarlijke creatuur? Waaruit bestaat het? Ze wikkelden hem los totdat hij uitgespreid lag op een tafel, een oneindige afstand overspannend.
4693 Nog eens bewogen de ogen en de mond zich tegen de wil van Burris. Toen kreeg de ruimteman zichzelf weer onder controle. Hij ging rechtop zitten, deed zijn handen van elkaar en kruiste zijn benen. Hoeveel kniegewrichten heeft hij, vroeg Aoudad zich af. Burris zweeg. Berekeningen.
4694 Ze in de oven schuiven! Een hete lichtende flits. Licht, zoals de zon. En dan as. Stof tot stof. Een lange slaap. Eens was ik bijna dood, bracht Lona zich weer voor de geest. Maar ze hielden me tegen. Ze brachten me weer terug. Een half jaar geleden, toen het zomer was.
4695 Toen de onverdraaglijke publiciteit – en het gevecht met de zelfgekozen dood. Waarom hadden ze haar uitgekozen? Omdat ze er was. Omdat ze beschikbaar was. Omdat ze geen tegenwerpingen kon maken. Omdat ze een buik vol vruchtbare eitjes droeg die ze waarschijnlijk nooit nodig zou hebben.
4696 Ze hadden een eeuw nodig gehad om de techniek te perfectioneren, en nu voegden ze alles samen in éen project. Natuurlijke oögenese gekoppeld aan synthetische rijping van de ova. Embryo inductie. Externe bevruchting. Extra maternale incubatie na inplanting van bevruchte ova.
4697 Het meeste ervan kon ze volgen. Ze waren minzaam tegen haar omdat ze geen noemenswaardige ontwikkeling bezat en omdat ze bang was om moeilijke ideeën in zich op te nemen, maar de ruwe intelligentie was er wel. Haar aandeel in het project was eenvoudig en eindigde na de eerste fase.
4698 Maar ze moest alles weten. Ze volgde de daaropvolgende stappen. De eitjes werden verzorgd in kunstmatige eileiders totdat ze rijp waren. Een vrouw kon slechts twee of drie ova tegelijk laten rijpen in de verborgen broeikas van haar middel; de machines konden er honderden aan.
4699 De nietige wriemelaar bereikte zijn haven. Nu de implantatie van de bevruchte ova. Er was sprake van dat men honderd andere vrouwen zou zoeken om de honderd ontluikende zygoten te dragen. Koekoeksfoetussen, die de verkeerde buiken lieten zwellen. Uiteindelijk werd dit echter buitensporig bevonden.
4700 Een tiental vrouwen droeg vrijwillig de last tot deze rijp was, de rest van de bevruchte ova werd in de kunstmatige schoot geplant. Een tiental bleke buiken naakt onder de helle lampen. Een tiental paar dijen openden zich niet voor een minnaar, maar voor alledaags grijze aluminium kokers.
4701 Lang geleden was al aangetoond dat een ovum uit het lichaam van een vrouw genomen kon worden, elders bevrucht, en weer bij haar kon worden ingeplant voor de normale verzorgingstijd. Waarom dat weer herhalen? Dat was geverifieerd, bevestigd. Haar kon die moeite bespaard worden.
4702 Ze wilden weten of een menselijke moeder een vreemd embryo bevredigend kon dragen, en daarvoor hadden ze Lona niet nodig. Had iemand Lona nu nog nodig? Niemand had Lona nu nog nodig. Niemand. Lona hield in de gaten wat er gebeurde. De acht vrijwillige moeders deden het goed.
4703 Een woord dat nooit eerder in menselijke context werd gebruikt nu op ieders lippen: honderdling. Waarom niet? Eén moeder, éen vader! De rest was toevallig. De draagsters, de metalen schoten – ze hadden warmte en steun gegeven, maar ze waren geen moeder voor de kinderen.
4704 Vragen. Dokters naast haar om haar antwoorden te leiden. Haar moment van roem, duizelig makend, verbijsterend. De dokters haatten het bijna evenzeer als zij. Ze zouden haar naam nooit hebben vrijgegeven; op één na, die het voor een fiks bedrag had gedaan en de sluizen hadden zich geopend.
4705 Nu trachtten ze meer blunders te voorkomen door haar behulpzaam te zijn bij wat ze moest zeggen. Lona zei eigenlijk heel weinig. Deels kwam haar zwijgzaamheid voort uit angst, deels uit onwetendheid. Wat kon ze de wereld vertellen? Wat wilde de wereld van haar? Korte tijd was ze een wereldwonder.
4706 Ze mocht ze geen tweede keer bezoeken. Een honderdling. Honderd zuigelingen die dezelfde groep codons gemeen hadden. Hoe zouden ze worden? Hoe zouden ze opgroeien? Kon iemand leven in een wereld met vijftig broers en vijftig zusjes? Dat vormde een onderdeel van het experiment.
4707 Het experiment duurde een heel leven. De psychologen hadden hun entree gemaakt. Veel wist men af van vijflingen: zeslingen waren een beetje bestudeerd en dertig jaar geleden waren er korte tijd enkele zevenlingen geweest. Maar honderdlingen? Een onbegrensd terrein van onderzoek! Zonder Lona.
4708 Iets kouds en tintelends, door een glimlachende verpleegster over haar dijen gewreven. Daarna mannen, die zonder belangstelling naar haar lichaam stonden te kijken. Een verdovend middel. Een waas waarin ze wegzonk, maar waardoorheen ze zich van de penetratie bewust was.
4709 Doktoren die leven konden schenken aan een stofdeeltje konden ook het leven behouden in de bron van dat deeltje. Ze knapten haar weer op en daarna vergaten ze haar weer. Een wonder dat negen dagen duurt, wordt op de tiende dag obscuriteit verleend. Obscuriteit, maar geen rust.
4710 Niemand deed dat ook. Maar bij de uitgang werd hij een ogenblik lang door een bundel licht beschenen, en net op dat moment kwam er een man voorbij op weg naar huis. De man bleef stilstaan, starend naar wat er achter de hoed zat. Burris veranderde de uitdrukking op zijn gezicht niet.
4711 Het was alsof hij de ene schoot ruilde voor een andere, minder ruim maar uitnodigender. Burris nestelde zich op een fauteuil waarop een paar mensen tegelijk konden zitten, maar kennelijk ontworpen om één stel enorme billen te bevatten. Aoudad zat naast hem op een zitplaats van normalere afmetingen.
4712 De auto startte en gleed soepel weg met brommende turbines. De apparatuur pikte de trillingen van de dichtstbijzijnde hoofdweg op, en al spoedig lieten ze de straten van de stad achter zich en snorden ze langs een route met beperkte toegang. De vensters van het voertuig waren weldadig ondoorzichtig.
4713 Een massage misschien. Hij was ongetwijfeld gespannen en de arme stoel wilde daar iets aan doen. Maar de stoel was geprogrammeerd voor een omvangrijker iemand. Hij leek te gonzen alsof de spanning te hoog was. Werd hij in de war gebracht, alleen maar door die andere omvang, vroeg Burris zich af.
4714 Of veroorzaakten de veranderde contouren van zijn anatomie die verwarring? Hij zei iets over de stoel tegen Aoudad, die hem uitschakelde. Met een glimlach complimenteerde Burris zich met zijn toestand van milde ontspannenheid. Hij had nog geen bitter woord gesproken sinds de komst van Aoudad.
4715 Hij was kalm, zonder woede, hing boven het dode punt. Goed. Goed. Hij had te lang alleen gezeten en zich door zijn ellende laten ondergraven. Die dwaas van een Aoudad was een engel van genade die hem uit zichzelf tilde. Ik ben dankbaar, zei Burris met voldoening tot zichzelf.
4716 De grote oppervlakte die het besloeg compenseerde het gebrek aan hoogte. Stompe hoeken strekten zich naar links en naar rechts uit; Burris, die nuttig gebruik maakte van zijn toegenomen blikveld, keek zover als hij kon om de zijden van het gebouw en rekende uit dat het waarschijnlijk achthoekig was.
4717 Er was binnen geen licht te zien, maar er waren dan ook geen ramen. Eén muur gaapte plotseling voor hen open toen een verborgen toegangssleuf onhoorbaar vaneen ging. Het voertuig schoot naar binnen en kwam tot stilstand in het binnenste van het gebouw. Het portier sprong open.
4718 De kleine man was ook waard om naar te kijken. Zelfs zonder de bemoeienissen van kwaadwillige chirurgen was hij opvallend lelijk. Praktisch nekloos; dik verward haar dat tot in zijn kraag afhing; grote flaporen; een smalle neus; ongelooflijk lange, dunne lippen die nu weerzinwekkend getuit waren.
4719 Toch beweegt hij zich elke dag gewoon in de wereld, overpeinsde Burris. Weer met zijn hoed op liet hij zich meevoeren door een netwerk van pneumatische liften tot hij zich voelde glijden in een immense grotachtige ruimte die gestoffeerd was met verscheidene soorten centra van activiteit.
4720 Een zachte gloed van lichtgevende zwammen verlichtte de ruimte. Zich langzaam omdraaiend liet Burris zijn blik door de ruimte dwalen, omhoog langs een reeks kristallen treden, tot zijn blik viel op een net onder het plafond bij de verste muur, als op een troon gezeten, omvangrijk individu.
4721 Ze hebben iets gedaan met de zenuwkanalen en niemand hier weet eigenlijk waar ze moeten zijn om de pijn tegen te gaan. Maar het is te verdragen. Ze zeggen dat de ledematen van iemand die een amputatie heeft ondergaan nog jaren nadat ze zijn verwijderd kloppen. Dezelfde gewaarwording, denk ik.
4722 Een nieuw orgaan in zijn lichaam injecteerde krachtige stralen van het een of andere onbekende hormoon in de kom van vreemdheid naast zijn hart. Hij werd duizelig. Hij spartelde in de troebele branding, steeds opnieuw teruggeslagen op het schurende zand door de meedogenloze golven.
4723 De hersenfuncties worden gecontroleerd met elektroden en thermosondes. De circulatie wordt gehandhaafd door de bovenkaaksbeen en halsslagaders te koppelen. Lussen, begrijp je. Ik bespaar je de details waarmee het lichaam wordt weggeschaafd totdat uiteindelijk alleen de levende hersenen overblijven.
4724 De hersentransplantatie wordt verricht na onderdompeling in een antibiotische oplossing. De slagaders van de geïsoleerde hersenen worden door een siliconencanule verbonden met de overeenkomende slagader van de ontvanger. Een tweede canule wordt in de halsader van de ontvanger vastgezet.
4725 Dat alles wordt verricht bij enkele graden onder nul om beschadigingen te voorkomen. Als eenmaal de bloedvoorziening van de ingeplante hersenen is verbonden met die van de ontvanger, brengen we de temperatuur terug tot normaal en beginnen met de standaard postoperatieve technieken.
4726 De wereld weet al dat drie mannen een planeet genaamd Manipool hebben betreden, dat er twee gedood werden en dat een derde is teruggekomen als slachtoffer van chirurgische experimenten. Zoveel werd er bericht, en daarna verdween je uit het gezicht. Ik wil je weer voor het voetlicht terug.
4727 Zijn handen kropen omhoog langs haar lichaam, verwijlend bij de magnetische sluitingen en deze depolariserend. Haar kleding sprong open. De zware borsten kwamen tevoorschijn, dodelijk bleek, met aan het uiteinde cirkels van dieprood. Hij voelde een steek van verlangen in zich.
4728 Het gebouw was opgetrokken uit grijze zandsteen met rood dooraderd. Even ten westen van het gebouw – dat wil zeggen, achter het hoofdgebouw – bevond zich een smalle strook tuin, en achter de tuin begon het gebied van de droge vaalbruine woestijn. De woestijn was niet helemaal zonder leven.
4729 Iets van het overvloedige leven van de woestijn was ook het terrein van het ziekenhuis binnengedrongen. De tuin aan de achterkant was een woestijntuin, overwoekerd met de stekelige dingen van de droogte. Ook de binnenplaats tussen de twee poten van de U was met cacteeën beplant.
4730 Hier stond een saguaro van zesmaal manshoogte, met een ruige stam en vijf armen die naar de hemel wezen. Daar stonden als secondanten twee specimina van de bizarre variant, de kreeftscactus, stevige stam, twee kleine om hulp roepende armen, en een tros verwrongen en verdraaide groeisels aan de top.
4731 Verder het pad af stond als een boom zo hoog de groteske witte cholla. Er tegenover, gehurkt, gedrongen, de met doornen omgorde trommel van een watercactus. Stekelige stengels van een opuntia; platte grijsachtige kussentjes van de vijgedistel; de lussen beschrijvende lieflijkheid van een cereus.
4732 De meeste cacteeën waren toen al uitgebloeid. Nu was ze weer terug, en ze was de bloei nogmaals misgelopen doordat ze nu drie maanden te vroeg was in plaats van drie maanden te laat. Het zou beter voor haar geweest zijn om haar zelfvernietigende impulsen preciezer te timen.
4733 Als haar een uur de tijd gegeven was, daar spartelend op de koude vloer, dan zou dat ook gebeurd zijn. Maar binnen enkele minuten bevond Lona zich in helpende handen. Dwongen haar de een of andere neutraliserende substantie door te slikken. Zetten haar in een auto. Het eerstehulp station.
4734 Ze leefde. Ze was gekwetst, vanzelf. Ze had de luchtgangen van haar neus verbrand, haar keel was beschadigd, en ze had een aanzienlijk stuk longweefsel verloren. Ze hadden de minder belangrijke beschadigingen gisteravond hersteld en haar neus en keel waren al aan het genezen.
4735 Een uitstalling van medische uitrusting die nauwgezet verzegeld was achter een vlies doorzichtig plastic. Een privékamer! Wie betaalde dat? De laatste keer had het rijk betaald. Maar nu? Door het raam kon ze de verwrongen, gekwelde, stekelige gedaanten zien van de cacteeën in de achtertuin.
4736 De ene, een behoorlijk lange man, droeg een gele ziekenhuisjas. Zijn schouders waren ongewoon breed. Zijn gezicht en handen zaten in verband. Hij is verbrand, dacht Lona. Die arme kerel. Naast hem liep een kleinere man in confectiekleren, mager, rusteloos. De lange wees de ander een cactus aan.
4737 Raakte de lange scherpe stekels aan. Kijk uit! Je doet je pijn! Hij steekt zijn hand precies in de stekels! Draait zich nu om naar de kleine. Wijst. De kleine schudt zijn hoofd – nee, hij wil zich niet aan de stekels prikken. Die grote moet een beetje gek zijn, stelde Lona vast.
4738 Alleen de kleinst mogelijke spleetjes verbraken de witte muur van verband. Lona stelde zich dadelijk de details van zijn verminking voor; de gerimpelde huid, het vlees afgebladderd en verwrongen door de vlammen, de lippen buitenwaarts getrokken in een permanente grijns.
4739 Maar ze konden daar wel wat aan doen. Ze konden hem hier vast en zeker een nieuw gezicht geven. Het komt wel met hem in orde. Lona voelde een diepe afgunst. Ja, die man had pijn geleden, maar de dokters zouden dat allemaal weer heel maken. Zijn pijn zat alleen van buiten.
4740 Nu zat ze zelf in verband. Ze hadden haar lichaam opengesneden, hadden haar een nieuw stuk long gegeven, en haar weer dichtgemaakt. Ze voelde geen pijn, nog niet. Het kloppen kwam later. Zou er een litteken blijven? Soms bleven er zelfs nu nog littekens na een operatie, maar gewoonlijk niet.
4741 Alsjeblieft, nee, geen litteken. Ze had gehoopt dat ze op de operatietafel zou sterven. Het had haar de laatste kans geschenen. Nu zou ze weer naar huis moeten, levend, onveranderd. De lange man liep weer in de tuin te wandelen. Deze keer was hij alleen. En nu was het verband eraf.
4742 Hij lag nu op zijn knieën, frommelde aan de stekels. Nu stond hij op. Draaide zich om. O, die arme man! Lona staarde geschokt en verbaasd naar zijn gezicht. Hij was te ver van haar verwijderd dat ze de details kon zien, maar het vreemde ervan was voor haar duidelijk zichtbaar.
4743 Na de brand. Maar waarom hadden ze hem geen gewoon gezicht kunnen geven? Waarom hadden ze dat bij hem gedaan? Ze kon haar ogen niet van hem afhouden. De aanblik van die kunstmatige gelaatstrekken fascineerde haar. Hij slenterde naar het gebouw, met trage bewegingen, vol zelfvertrouwen.
4744 Verpleegsters, verplegers, doktoren, chirurgen, patiënten in rolstoelen, allemaal staarden ze hem aan toen hij het gebouw betrad. Zelfs twee werkrobots keken vreemd tegen hem aan en probeerden hem met hun geprogrammeerde kennis van menselijke lichaamsvormen in overeenstemming te brengen.
4745 Het verband dat hij op zijn eerste dag hier had gedragen kwam hem nu voor als een absurde uitvinding. Het was alsof hij naakt door de menigte ging, dacht hij: in het begin leek het ondenkbaar, dan, na verloop van tijd werd het draaglijk, en tenslotte gewoon. Je moest er aan wennen.
4746 De een of andere impuls op het laatste ogenblik (tact of vrees?) deed hem zitten zoals hij zat, met zijn rug naar haar toegekeerd, toen ze binnenkwam. De deur ging zachtjes dicht. Hij had haar in vijf jaar niet gezien, maar hij herinnerde zich haar als wellustig, ietwat opgeblazen, een mooie vrouw.
4747 Tot zijn verrassing voelde Burris de schijnbaar duurzame kalmte van de laatste paar dagen snel oplossen. Hij werd door paniek bevangen. Hij verlangde ernaar zich te verbergen. Maar uit zijn ontsteltenis ontwikkelde zich wreedheid, een ijzige bereidheid om iemand pijn te doen.
4748 Ze droeg een nauwsluitende zwarte tuniek die waarschijnlijk met een spuitbus aangebracht was. Hoge borsten waren weer in de mode, en zo droeg Elise ook de hare, zowat oprijzend vanaf haar sleutelbeen en met een diepe spleet ertussen. Plastische chirurgie was het geheim.
4749 In de afgelopen maanden van spanning had slapeloosheid ongetwijfeld een paar centimeter afgeschaafd van die continentale billen van haar. Ze stond nu heel dichtbij hem. Het een of andere duizelingwekkende parfum prikkelde hem en zonder enige bewuste inspanning maakte Burris zich er ongevoelig voor.
4750 Haar nabijheid was verwarrend. Hij voelde de warmte uitstraling van haar dijen, laag genoeg op het elektromagnetische spectrum, maar toch aanwijsbaar. Hij zou op zijn lip gebeten hebben om de spanning in te slikken als zijn lippen nog tussen zijn tanden hadden kunnen komen.
4751 Beter dood dan verminkt natuurlijk! Maar dat was niet de manier waarop ze zijn woorden zou begrijpen. Ze zou alleen maar het nobele daarin zien, de ongehuwde overlevende die zijn leven wou geven om de dode echtgenoten en vaders te sparen. Wat kon hij haar zeggen? Hij had het klagen afgezworen.
4752 Zelf geen ruimtevaart, maar alleen omdat ze daar niet in geïnteresseerd waren. Ze spraken enkele talen. Malcondotto kon met ze praten. Het talentalent; hij sprak een Siriaans dialekt, en zij konden hem volgen. Ze waren hartelijk, op een afstand... vreemd. Ze namen ons mee.
4753 Ze luisterde nauwelijks. Waarom was ze dan gekomen? Waarom had ze dan dingen gevraagd? Het verhaal dat de kern van zijn bestaan raakte zou haar moeten aangaan, en toch stond ze daar maar, met een rimpel op haar voorhoofd, hem met grote ogen aanstarend, niet luisterend. Hij keek haar woedend aan.
4754 Malcondotto en ik gaven ons over aan bespiegelingen. Er gingen een paar dagen voorbij en toen kwamen ze ook Malcondotto halen. Marco was niet teruggekomen. Malcondotto praatte met ze voordat ze hem meenamen. Hij kwam te weten dat ze een soort... experiment op Marco hadden uitgevoerd.
4755 Ze brachten me terug en lieten me nog even in mijn sop gaarkoken. Ik veronderstel dat ze hun eerste twee experimenten nog eens nagingen, dat ze probeerden te weten te komen waar ze fout waren gegaan, welke organen niet met zich lieten sollen. Ik wachtte een miljoen jaar tot ze weer kwamen.
4756 Elise keek hem woedend aan, aan de ene kant smachtend van verlangen en aan de andere kant half frigide van woede. Helena. Ze is Helena. Ze wierp zich tegen hem aan. De mollige heuvels huiverden in het intieme contact, de stevige buik perste zich tegen hem aan, haar handen omklemden zijn schouders.
4757 Ze had een behoorlijke lengte. Hij zag de flits van haar tanden. Ze begon hem te kussen waarbij ze zijn mond bijna verslond ondanks de starre onbeweeglijkheid daarvan. Haar lippen zuigen mijn ziel naar boven: zie waar bij vliegt! Zijn handen lagen op de satijnen zachtheid van haar rug.
4758 Ze duwde hem naar achteren, naar het bed, het bidsprinkhaanwijfje dat haar man verslindt. Kom, Helena, kom, geef me mijn ziel terug. Ze tuimelden op het bed. Haar zwarte haar plakte door het zweet tegen haar wangen. Haar borsten gingen wild op en neer; haar ogen hadden de glans van jade.
4759 Er zijn vrouwen die gebochelden zoeken, vrouwen die geamputeerden zoeken, vrouwen die verlamden zoeken, de stervenden. Elise zocht hem. De hete vloed van sensualiteit spoelde over hem heen. Zijn jas ging uit en hij stond naakt voor haar. Hij liet haar naar hem kijken zoals hij er nu uitzag.
4760 Maar ik zal er ook iets bij winnen. Zich naar haar omdraaiend greep hij haar bij haar schouders, dwong haar op de matras en ging bovenop haar liggen. Dit was haar definitieve triomf, de triomf van een vrouw, te verliezen op het moment van de overwinning, zich over te geven op het laatste ogenblik.
4761 Misschien heb je hem wel gezien. Misschien heb je wel iets over hem gehoord. Hij is ruimteman. Hij ging naar een vreemde planeet en werd gevangen genomen door monsters en die hebben hem toegetakeld. Ze hebben hem uit elkaar gehaald en op de verkeerde manier weer in elkaar gezet.
4762 Van dichtbij is hij behoorlijk angstaanjagend. Maar van binnen is hij nog steeds menselijk en hij is een heel fijn iemand, alleen is hij heel kwaad over wat ze hem hebben gedaan natuurlijk. Chalk wil hem helpen. De manier waarop hij hem wil helpen is dat hij wil dat iemand aardig voor hem is.
4763 Zijn kamer ligt precies aan de andere kant van de hal tegenover de jouwe. Hij is toevallig erg geïnteresseerd in cacteeën, God weet waarom. Ik dacht dat je hem deze cactus zou kunnen sturen als presentje. Het is een aardig gebaar. Het zou tot grotere dingen kunnen leiden.
4764 Maar al na korte tijd was Chalk gaan begrijpen dat er wel voordelen inzaten. Burris had nog geen vrouw gehad sinds zijn terugkeer op aarde. Signora Prolisse had, volgens Aoudad (die het kon weten) een gepeperde honger naar het verwrongen lichaam van de metgezel van haar overleden echtgenoot.
4765 Dus alles moest met logica worden opgelost. Burris aarzelde. De dame was vastberaden. Chalk bestudeerde de naakte tijgerin toen ze haar eis op tafel gooide. Een ogenblik lang leek het alsof Burris haar zou afwijzen – niet geïnteresseerd in seks, of in elk geval niet geïnteresseerd in Elise.
4766 Maar hij mocht haar wel. Het was een vriendelijk, pathetisch, fragiel kind. Ze bedoelde het goed. De gepotte cactus roerde hem. Het scheen een te nederig gebaar om iets anders te betekenen dan vriendelijkheid. En ze werd niet afgestoten door zijn uiterlijk. Bewogen, ja.
4767 Ik moet geen aanmerkingen maken op dingen waar hij iets om geeft. Hij heeft iemand nodig die van dingen houdt waar hij van houdt. Zelfs als ze niet zo leuk zijn. Ze slenterden naar de tuin. Het was midden op de dag en de bleke zon sneed scherpe schaduwen in de korst van droge aarde.
4768 Ze sprak er niet over. Hij vertelde haar een heleboel over cacteeën. Ze liepen de tuin op en neer door de lanen van stekelige planten. Geen blad, zelfs geen tak. Noch een bloem. Maar hier waren knoppen, vertelde hij haar. Deze heeft in juni een mooie rode, op een appel lijkende vrucht.
4769 Hij was veel langer dan zij, bijna een voet. En erg sterk. Ik wou. Dat hij. Me in zijn armen nam. Ze was helemaal niet van haar stuk gebracht door zijn uiterlijk. Hij zou een reusachtig starend oog in het midden van zijn borstkas kunnen hebben. Of een mond onder elke arm.
4770 Als ze wendde aan zijn gezicht en zijn handen, zoals ze zo snel had gedaan, wat deden andere dingen er dan nog toe? Hij had geen oren, zijn neus was geen neus, zijn ogen en lippen waren vreemd, zijn tong en zijn tanden waren iets uit een droom. En elke hand had een extra ding.
4771 Naar welke kamer ze gingen deed er nauwelijks toe. Ze waren volkomen gelijk, de ene keek uit op de achtertuin waar ze net geweest waren en de andere keek uit op de binnenplaats. Een bed, een tafel, een verzameling medische instrumenten. Hij ging op de stoel zitten. Zij op het bed.
4772 Hij keek op zijn wereld en vond hem goed. De zeeën waren groen, neigend naar blauw, of blauw neigend naar groen en het leek hem alsof hij drijvende ijsbergen kon onderscheiden. Het land was bruin in de greep van de winter in het noorden; zomergroen lag beneden het gekromde midden.
4773 Het was de beste wijze, de esthetisch meest bevredigende wijze om aan de zwaartekracht te ontkomen. Misschien voelde de piloot zich onbehaaglijk, want Chalk stond niet toe dat er hier tegengravitronen werden gebruikt, niet eens centrifugatie om de illusie van gewicht te verschaffen.
4774 Het kost ons geen moeite om te komen waar we zijn, er hoeft geen prijs betaald te worden van extra gewicht voordat we gewichtloos kunnen worden. Als we landen behandelen we de snelheidsvermindering op dezelfde wijze. Normaal gewicht, gewichtloos, weer normaal, en op geen enkel moment word je geplet.
4775 Hij protesteerde niet. Slechts zo nu en dan kwam de bittere rebellengeest aan de oppervlakte. Burris ging vooruit, hij leerde zich aanpassen aan wat voor hem de menselijke conditie was. Chalk, sensitief als hij was, ving nog altijd de uitstralingen van pijn op. Niet alleen maar psychische pijn.
4776 Ten noorden van Peking loopt hij omhoog die bergen in. Het middelste gedeelte is weg, het stuk in de Ordos woestijn. Maar daar is het nooit veel geweest, niet meer dan een aarden wal. En daarachter, naar Sinkiang toe, zie je hem daar weer? We hebben verscheidene amusementscentra langs de Muur.
4777 Tot nu toe niets bruikbaars. Van het meisje kwam een soort milde, doffe tevredenheid, een nietszeggend moederachtig soort iets. Ja, ze wou. En van Burris? Niet zo bar veel tot zover. Hij was ontspannen, meer ontspannen dan Chalk hem ooit had gezien. Burris mocht het meisje wel.
4778 Spoedig zou ze hevig verliefd op hem zijn. Chalk vond het niet waarschijnlijk dat haar gevoelens beantwoord zouden worden. Uit dat verschil in voltage zou een interessante stroom kunnen voortkomen, vermoedde Chalk. Een thermokoppeleffect, om zo te zeggen. We zullen zien.
4779 Het schoolmeisjesgeblaat irriteerde Burris. Chalk, goed afgestemd op hun veranderende stemming, begroef zijn antennes in de flits van irritatie die van hem afsprong en schrokte die op. De uitbarsting van emotie was een plotselinge scheur in een naadloze fluwelen sluier.
4780 Aoudad, wiens reflexen lang niet zo goed waren als die van hun, was al te laat om hem nog overeind te houden. Maar Lona stond het dichtste bij. Ze zette zich schrap en duwde haar schouders onder zijn borst en ondersteunde hem terwijl hij zijn evenwicht weer trachtte te vinden.
4781 Burris wist dat hoe langer hij wachtte, hoe moeilijker het werd, en toch deinsde hij er voor terug. Hij kon de diepte van haar gevoelens niet peilen en op dat punt had hij ernstige twijfels omtrent de zijne. Chalk had kosten noch moeite gespaard om hen deze accomodatie te bezorgen.
4782 Het was een weelderige suite, behangen met buitenaardse draperieën die glinsterden en schitterden met een innerlijk licht. De ornamenten van gesponnen glas op de tafel, warm in de hand, zongen lieflijke melodieën. Ze waren kostbaar. De bedden waren groot genoeg om een heel regiment te bevatten.
4783 Er zaten spiegels in het plafond van de slaapkamers. Je kon ze zo regelen dat ze nu eens tot diamantvlakken vervormden, dan weer tot een menigte splinters, of een andere keer verschaften ze een reflectie die groter en scherper was dan wat ze weerspiegelden. Ze konden ook verduisterd worden.
4784 Maar Lona was meer bijnamenselijk. Hij liet haar in haar kamer achter, starend naar de vibraspray, opgehangen in een cel. Het bedieningspaneel daarvan was bijna even ingewikkeld als dat van een ruimteschip. Nou, laat haar er maar mee spelen. Hij inspecteerde zijn garderobe.
4785 In die een golvende mantel voorzien van een versiering van zelfgenererend licht. Hier, een opzichtig pronkstuk met epauletten en strepen. Zijn eigen smaak ging uit naar eenvoudiger ontwerpen, zelfs naar de meer conventionele stoffen. Linnen, katoen, de stoffen van vroeger.
4786 Hier stond hij, een vrijwillige marionet dansend aan Chalks touwtjes, en hij diende de juiste danspassen te doen. Dit was zijn vagevuur. Hij koos de epauletten en de strepen. Maar hoe zou de spray werken? Zijn huid was eigenaardig wat poreusheid en andere fysieke eigenschappen betrof.
4787 Of – een nachtmerrie – de aan elkaar klevende moleculen zouden geleidelijk door zijn huid losgeweekt worden, zodat zijn kleding in een oogwenk in de Melkwegzaal zou verschrompelen, hem niet slechts naakt achterlatend in een mensenmenigte, maar bovendien al zijn andere abnormaliteiten blootleggend.
4788 Hij zou het risico nemen. Laat ze kijken. Laat ze alles zien. Er kwam een beeld voor zijn geest van Elise Prolisse die haar hand naar een geheime plaats bracht en haar zwarte sluier binnen een seconde van zich af liet glijden, haar blanke verleidingen ontblotend. Deze kleren waren onbetrouwbaar.
4789 Het zij zo. Burris kleedde zich uit en schoof de spuitbus in de houder. Hij ging eronder staan. Vernuftig vormde de kleding zich naar zijn lichaam. Het geheel nam niet meer dan vijf minuten in beslag. Toen hij zijn opzichtige dracht in de spiegel bekeek, was hij niet ontevreden over zichzelf.
4790 Het meisje had zelfmoordneigingen. De pompeuze elegance van dit hotel zou juist genoeg kunnen zijn om haar over de schreef te jagen. Ze waren duizend voet boven de aarde; ditmaal zou ze niet falen. Ik had haar nooit alleen mogen laten, zei Burris woedend tegen zichzelf.
4791 Op hetzelfde moment zag hij haar staan, sprakeloos van opluchting. Ze was in haar badkamer, naakt, met de rug naar hem toe. Smal om de schouders, nog smaller om haar heupen, zodat het contrast met haar smalle middel verloren ging. Haar ruggengraat rees op als een onderaardse gang, steil, beschaduwd.
4792 Met een kuis gebaar bracht ze haar magere armen voor haar kleine borsten, maar die beweging was volkomen automatisch en verborg niets. Haar lippen beefden. Onderhuids voelde hij met een schok zijn reactie op haar lichaam en hij was verbaasd dat een zo schriele naaktheid hem op die manier raakte.
4793 De woorden sloegen als gloeiende spijkers in haar vlees. Ze deinsde terug, er naakter dan ooit uitziend, en de tranen begonnen opnieuw uit haar ogen te wellen. De hardheid van de woorden leek in de kamer te blijven hangen als een slijkachtig bezinksel nadat de woorden zelf vervlogen waren.
4794 Hij scharrelde er onhandig in rond, hopend dat hij op iets zou stuiten dat onmiddellijk zijn geschiktheid voor Lona te kennen zou geven. Maar niet één van deze kledingstukken was ontworpen voor dakloze kinderen, en zolang hij volhardde om zo over haar te denken, kon hij niet kiezen.
4795 Hem dwingen om erbij te staan terwijl ze pirouettes maakte onder de verstuiver en zich met elegantie omhulde. Die kleine heks! Hij bewonderde de techniek. De tranen, het ineengedoken naakte lijfje, de arme kleine meisjes aanpak. Of las hij in haar paniek veel meer dan er was te vinden? Misschien.
4796 De verstuiver had een japon uitgesproeid die niet geheel doorzichtig was, niet helemaal strak om haar huid zat. Hij hing aan haar als een wolk, haar schrale dijen en afhangende schouders verhullend en op inventieve wijze een weelderigheid suggererend die er helemaal niet was.
4797 Ze had geen vijf, maar vijftien minuten nodig om de tranensporen van haar gezicht te wissen, maar hij vergaf haar. Toen ze eindelijk tevoorschijn kwam kende hij haar nauwelijks terug. Ze had haar gezicht opgemaakt tot iets betoverends dat haar werkelijk van aanzien deed veranderen.
4798 Aan de ene kant was het een klein meisje dat zich gekleed had om er als vrouw uit te zien. Aan de andere kant was het een vrouw die net begon te ontdekken dat ze niet langer meer kind was. Was de pop werkelijk al ontloken? In elk geval genoot hij van haar op die manier.
4799 Misschien zouden er minder mensen naar hem kijken en meer naar haar. Ze liepen samen naar de lift. Vlak voordat hij zijn kamer uitging liet hij Aoudad weten dat Lona en hij naar beneden kwamen voor het diner. Toen daalden ze af. Burris voelde een wilde golf van angst en grimmig onderdrukte hij die.
4800 Dit zou sinds zijn terugkeer op aarde de meest open en blote verschijning in het openbaar worden. Dineren in het restaurant der restaurants; zijn vreemde gezicht dat misschien de kaviaar zou bederven van duizend mededinerenden; ogen van alle kanten op hem gericht. Hij beschouwde het als een test.
4801 Toen ze bij de lobby aankwamen hoorde Burris de toeschouwers ingehouden zuchten slaken. Genot? Afschuw? De frisson van verrukte weerzin? Hij kon hun motieven niet horen uit hun sissende opname van lucht. Toch keken ze, en reageerden ze op het vreemde paar dat uit de lift was gekomen.
4802 Burris voelde hun blik langs zijn oorloze kaken gaan, over zijn klik klik oogleden en zijn veranderde mond glijden. Hij stond verbaasd dat hij niet reageerde op hun vulgaire nieuwsgierigheid. Ze keken ook naar Lona, maar zij had hen minder te bieden omdat haar littekens van binnen zaten.
4803 De zijkant van de hand smakte op de vlezige onderarm met een snelle droge tik. Elise siste. Ze trok haar arm terug. Haar handen vormden zich weer tot klauwen. Lona, zich schrap zettend, hoog door haar knieën en stond klaar om toe te springen. Dat alles had slechts een paar seconden geduurd.
4804 Burris zelf deed, na aanvankelijk als verlamd te hebben gestaan, een stap naar voren en beschermde Lona tegen de razernij van Elise. Aoudad greep Elise bij een arm. Ze probeerde zich los te rukken en haar naakte borsten wipten op en neer bij haar poging. Nikolaides kwam van de andere kant aanzetten.
4805 Het kleine groepje haastte zich naar een helder verlichte kamer. Lona zonk op een divan neer. Burris, die nu knetterde van spanning achteraf, voelde pijnscheuten in zijn dijen, zijn polsen, zijn borst. Aoudad haalde een doosje uit zijn zak, nam zelf een pil en gaf er een aan Lona.
4806 Elise was komen opdagen als een wervelstorm van vlees, die alles weg dreigde te vagen wat Lona bezat, en Lona vocht wild terug. Burris was zowel gevleid als verward. Hij kon niet ontkennen dat hij, net als elke man trouwens, het leuk vond om het onderwerp van een dergelijk gevecht te zijn.
4807 De kroonluchter zelf was een product van vreemde handen: een kolossale bloemenkrans van gouden tranen, gewonnen uit de op amber lijkende secretie van een plomp zeemonster dat aan de grijze kusten van een planeet van Centaurus leefde. Het kost een onmetelijke som om in de Melkwegzaal te dineren.
4808 Het centrum van het restaurantgewelf was hol en enkele honderden meters in doorsnede; de lagen van tafels hingen als schelpen tegen de buitenwand, waardoor iedereen een plaats aan het raam had. Ze voelde zich alsof ze voorover ging vallen, zou tuimelen in de gapende leegte voor haar.
4809 Lona keek niet naar omlaag. De zwevende plaat nam hen mee naar de verste zijde van de grote zaal en kwam tot stilstand naast een vrije tafel die wankel stond op een uitstekende richel. Bij het uitstappen hielp Burris Lona op de richel. De draagschijf zeilde weer weg naar zijn standplaats.
4810 Lona keek een ogenblik op zijn zijkant en zag dat hij een schitterende corona had van indirect licht. De tafel, die op éen poot stond, leek wel uit de richel te groeien. Lona ging opgelucht in haar stoel zitten, die zich onmiddelijk naar de contouren van haar rug en billen voegde.
4811 Manipool heeft zeker een groot aandeel in mijn lot gehad. Maar ik kan wel zeggen dat ik geen ziener ben. Van tijd tot tijd word ik getroffen door een sterke overtuiging dat ik er nog een keer naar terugga. En dat is absurd. Om daar weer naar terug te gaan... om Hen weer te ontmoeten.
4812 Maar in de stilten die er vielen was Lona zich storend bewust van de honderden rijke en deftige mensen overal om zich heen, en van de overweldigende luxe van de zaal, en van de afgrond naast haar, en van haar eigen onwetendheid en onervarenheid. Ze voelde zich naakt onder het laaiende sterrenlicht.
4813 Haar drankje kwam in een kom van gepolijste zwarte steen, dik aanvoelend in de hand, maar zacht en dun tegen de lippen. Ze pakte de kom op en bracht hem automatisch naar haar mond; toen, terwijl ze even wachtte voor ze een slok nam, werd ze zich van haar vergissing bewust.
4814 Burris wachtte met een glimlach op de lippen, en zijn glas nog voor zich. Hij lijkt zo verdomd schoolmeesterachtig als hij zo glimlacht, dacht ze. Me berispen zonder een woord te zeggen. Ik weet wat hij denkt: dat ik een onnozel zwervertje ben dat haar manieren niet kent.
4815 Ze was eigenlijk kwaad op zichzelf en niet op hem, besefte ze na een moment. Daarna ging het haar gemakkelijker af om haar kalmte te bewaren. Ze keek naar zijn drankje. Er zwom iets in. Het glas was van doorschijnend kwarts. Het was voor drievijfde gevuld met een stroperige groene vloeistof.
4816 Hij bestelde voor allebei. Lona was trots op zijn vaardigheid. Het was maar een klein ding om wijs te kunnen worden uit een menu in een dergelijke gelegenheid; maar toch, hij wist zoveel. Hij was imponerend. Ze merkte opeens dat ze zat te denken: had ik hem maar ontmoet voordat ze.
4817 Spoedig stond de tafel vol exotische gerechten. Schotels, schalen, kommen met rariteiten, geserveerd in verbijsterende overvloed. Burris noemde haar de namen en probeerde uit te leggen wat het allemaal was, maar ze was nu zo goed als verdoofd en nauwelijks in staat om ook maar iets te begrijpen.
4818 Wat was dit schilferende witte vlees? Die gouden bessen, gedoopt in honing? Die soep, bleek en besprenkeld met kruidige kaas? De aarde alleen al produceerde al zoveel keukens; om te kiezen uit een melkweg was een zo duizelingwekkende gedachte dat de eetlust haar verging.
4819 Bewogen de sterren zich nu in warrige cirkels? Ze hoorde overal om zich heen geroezemoes. Meer dan een uur lang was ze in staat geweest om te doen alsof Burris en zij geïsoleerd waren in hun privéhoekje, maar nu begon de aanwezigheid van de andere gasten er doorheen te breken.
4820 Een vreemde, tunnelachtige helderheid van geest toonde haar geïsoleerde beelden terwijl ze aarzelde. De dikke met juwelen omhangen vrouw met een hele reeks onderkinnen. Het vergulde meisje in transparante kledij, niet veel ouder dan zij, maar oneindig veel zekerder van zichzelf.
4821 Een dienblad dat door de open ruimte scheerde met daarop drie kroezen donker glanzende onbekendheid. Lona zwaaide op haar benen. Burris hield haar vast en tilde haar praktisch op de schijf, hoewel het er voor een toeschouwer niet op leek dat hij haar zozeer ondersteunde.
4822 In haar maag, leek het haar, waren de vreemde creaturen tot leven gekomen en zwommen ze geduldig rond in digestieve sausen. Op de een of andere manier kwamen Burris en zij langs de kristallen deuren. Omlaag naar de lobby met een snelle lift; dan weer naar boven, een andere schacht, naar hun suite.
4823 Ze ging onder de vibraspray staan. Ogenblikkelijk verdween haar pompeuze jurk. Ze voelde zich tegelijkertijd kleiner en jonger. Ze stapte naakt in bed. Ze deed een schemerlamp aan, schakelde de rest van de verlichting uit en gleed tussen de lakens. Ze voelden koel en aangenaam aan.
4824 Hij droeg nog steeds zijn opzichtige dinerkostuum, met cape en al. De uitstaande ribachtige strepen waren zo vreemd dat ze al het andere vreemde aan zijn lichaam bijna teniet deden. Het diner was een ramp geweest, dacht ze. Het restaurant, zo flonkerend, was als een martelkamer voor haar geweest.
4825 Haar gezicht had een gefixeerde uitdrukking, net als het zijne, want dit was een dubbele test, die uit zou wijzen of ze de schok kon doorstaan als ze oog in oog met het onbekende kwam te staan, en die voor hem uit zou wijzen of hij de schok kon doorstaan van de reactie in haar ogen.
4826 Ze had dit moment al dagenlang gevreesd. Maar nu was het aangebroken, en met stijgende verbazing ontdekte ze dat ze het gevreesde moment zonder kwalijke gevolgen doorleefde en had doorleefd. Hij was bij lange na niet zo angstaanjagend om te zien als ze tevoren had gedacht.
4827 Zijn huid was net als die van zijn gezicht en armen glad en onwerkelijk, een naadloos omhulsel zoals nog nooit door een mens was gedragen. Hij had geen haargroei. Hij had geen tepels en geen navel, een feit dat Lona zich langzaam realiseerde terwijl ze zocht wat er aan hem mankeerde.
4828 Zijn borst leek te breed ten opzichte van zijn heupwijdte. Zijn knieën staken niet uit zoals normale knieën deden. Als hij zich bewoog rimpelden de spieren van zijn lichaam op een eigenaardige manier. Maar dit waren minder belangrijke dingen en het waren ook geen echte misvormingen.
4829 Hij had geen afzichtelijke littekens, geen verborgen extra ledematen, geen onverwachte ogen of monden op zijn lichaam. De wezenlijke veranderingen zaten van binnen, en op zijn gezicht. En het aspect waar Lona zich het meest bezorgd over had gemaakt draaide op een anticlimax uit.
4830 Tegen alle waarschijnlijkheid in scheen hij normaal mannelijk te zijn. Voor zover ze dat kon zien tenminste. Burris kwam op het bed af. Ze stak haar armen omhoog. Een ogenblik later lag hij naast haar, met zijn huid tegen de hare. Het voelde vreemd aan maar toch niet onaangenaam.
4831 Hij leek juist nu eigenaardig schuw te zijn. Lona trok hem tegen zich aan. Haar ogen sloten zich. Ze wilde zijn veranderde gezicht op dit moment niet zien en buiten dat schenen haar ogen ineens zeer gevoelig te zijn, zelfs voor het zwakke licht van de lamp. Haar hand bewoog zich naar hem toe.
4832 Haar lippen ontmoetten de zijne. Ze was niet vaak gekust. Maar zo was ze nog nooit gekust. Degenen die zijn lippen een nieuwe vorm hadden gegeven, hadden dat niet gedaan om ermee te kussen, en hij werd gedwongen om contact te maken op een minder verfijnde manier, mond op mond.
4833 Maar de schilden werden niet gekloven, en de duisternis viel niet. Wat was er gebeurd en waarom? Duncan Chalk, een van degenen die het meeste profijt trokken van het nieuwe tijdperk, overdacht deze aangename kwestie dikwijls. De zwaarden waren nu ploegmessen. De honger was verdreven.
4834 De lucht was betrekkelijk zuiver. De rivieren stroomden klaar. Er waren meren van kristalblauw, parken van frisgroen. Natuurlijk, het duizendjarige rijk was nog niet gearriveerd; er bestond nog misdaad, ziekte, honger op dit moment. Maar dat was in de duistere plaatsen.
4835 Het transport was aanmerkelijk langzamer dan dat, maar toch nog snel. De planeten van het eigen zonnestelsel, nog onbevolkt, werden geplunderd en beroofd van hun metalen, hun mineralen, en zelfs van hun gaswolken. De dichtstbijzijnde sterren waren bereikt. De aarde kende voorspoed.
4836 Behoeften en verlangens blijven – de materialistische drang. De diepere, duisterder honger werd niet altijd bevredigd door overvloedige cheques alleen. Een tijdperk beslist voor zichzelf de kenmerkende vormen van amusement. Chalk was een van de scheppers geweest van deze vormen.
4837 Maar op dit moment had Chalk zijn loopjongens niet langer nodig om hem te vertellen wat er aan de hand was. Hij had zelf contact gemaakt en trok zijn eigen soort informatie uit de twee versplinterde wezens die hij bij elkaar had gebracht. Wat hij nu uit hen kreeg was een weldadige stroom van geluk.
4838 Nutteloos, voor Chalk. Maar hij speelde het spel geduldig. Wederzijdse sympathie had hen dicht bij elkaar gebracht, maar was sympathie een geschikte ondergrond voor een onsterfelijke liefde? Chalk dacht van niet. Hij was bereid om een fortuin in te zetten om dit punt te bewijzen.
4839 Bij elke stap die hij deed gaf het even mee en voegde zich naar de veranderde beengewrichten. Betonnen plaveisels waren niet zo vriendelijk. Burris, die een nacht van spanning en pijn had doorgemaakt, verwelkomde de verandering. Hij betreurde het dat hij zo tegen Lona had gesnauwd.
4840 Wat hij niet had geweten was hoe snel haar onwetendheid ophield charmant te zijn en irriterend begon te werken. Om met pijn en wanhoop wakker te worden en je te moeten blootstellen aan die zeurderige stroom van puberale vragen... Kijk naar de andere kant, zei hij tot zichzelf.
4841 Hij had over Manipool gedroomd en ontwaakte natuurlijk schreeuwend uit zijn slaap. Dat was wel eerder gebeurd, maar nog nooit had er een warm en zacht wezen naast hem gelegen dat hem troostte. Dat had Lona gedaan. Ze was niet boos op hem geweest dat hij haar gewekt had.
4842 Hoe vanzelfsprekend had hij aangenomen dat de kinderen die ze noemde kinderen zouden zijn die ze van hem hoopte te krijgen! Hoe verbijsterend was de gedachte dat ze kinderen van iemand anders kon hebben! Maar ze had al een heel legioen kinderen. Hij was dat bijna vergeten.
4843 Ze rolden over elkaar heen, gehandschoende handen sloegen in de sneeuw, en hij schoof haar hoofdbedekking ook weg en schraapte een handvol ijs los en gooide het in haar gezicht. Het ijswater drupte naar omlaag, langs haar keel, in haar schoot, onder haar kleren, langs haar borsten, haar buik.
4844 Schuddend van het lachen wrong ze het onder zijn kraag. Het was zo koud dat het scheen te branden. Samen spartelden ze in de sneeuw. Toen lag ze in zijn armen, en hij hield haar stevig vast, nagelde haar op de vloer van het levenloze continent. Het duurde een hele tijd voordat ze opstonden.
4845 Maar het was te laat om die woorden terug te nemen. Hij had zich van dat gespannen moment hersteld en ze hadden plezier gehad daarna. Een sneeuwbalgevecht, een tocht door de ongebaande ijswildernis. Lona was angstig geweest toen ze zich plotseling realiseerde dat het hotel niet meer te zien was.
4846 De nieuwe richting zag er precies hetzelfde uit als de vorige. Er was ergens een donkere plek van enkele decimeters lang net onder het sneeuwoppervlak. Een dode pinguin, zei Burris tegen haar en ze huiverde, maar toen kwam het hotel op wonderbaarlijke wijze weer in zicht.
4847 En Burris legde uit, zoals hij zoveel dingen aan haar had uitgelegd (maar nu op geduldiger toon), dat de wereld hier niet echt vlak was, maar in feite net zo bol als waar ook, zodat ze maar een paar kilometer hoefden te lopen voor de vertrouwde merktekens in het landschap uit het gezicht verdwenen.
4848 Maar het hotel was teruggekomen, en ze hadden een enorme eetlust, en ze hadden een stevige lunch gehad, weggespoeld met de ene fles bier na de andere. Hier dronk niemand groene cocktails met levende dingen erin. Bier, kaas, vlees – dat was het voedsel voor dit land van eeuwige winter.
4849 Daar dichtbij stond de herstelde of nagemaakte tent van de Noor Roald Amundsen, die twee eeuwen geleden per hondenslee naar deze plaats was gekomen. Een gestreepte vlag wapperde boven de donkere tent. Ze keken naar binnen: niets. Vlakbij stond een klein uit balken opgetrokken gebouwtje.
4850 Burris lachte. Het gebouw was gewijd aan de nagedachtenis van Robert Falcon Scott, die Amundsen naar de Pool gevolgd was en die in tegenstelling tot Amundsen op de terugweg was gestorven. Erin lagen dagboeken, slaapzakken, de spullen van een ontdekkingsreiziger. Lona las het plakkaat.
4851 Het was een grote ruimte met een houten betimmering en een echte open haard om het er twintigste eeuws te laten uitzien. Zo om en nabij de twintig mensen zaten aan de zware eiken tafels te drinken en te praten. Allemaal paren, merkte Lona op. Dit was bijna uitsluitend een huwelijksreishotel.
4852 Jonge stellen kwamen hier om hun leven te beginnen in de ijzige Antarctische puurheid. Ze zeiden dat je uitstekend kon skiën in de bergen van Marie Birdland. Hoofden draaiden zich naar hen om toen Burris en Lona binnenkwamen. En wendden zich even vlug weer af in een snelle reflex van weerzin.
4853 Zij dronk bier, hij gefiltreerde rum. Ze zaten alleen aan een tafel aan de rand van de zaal. Ineens hadden ze elkaar niets te vertellen. Overal om hen heen scheen de conversatie onnatuurlijk luid te zijn. Gepraat over toekomstige vakanties, sport, over de vele trips die het hotel te bieden had.
4854 Hij gaf geen antwoord. Er was een voortdurende stroom van binnenkomende en weggaande mensen. De stroom liep met een grote boog om hun tafel heen. Zij waren klippen in de stroom. Er werden handen geschud, kussen uitgewisseld. Lona hoorde dat mensen zich aan elkaar voorstelden.
4855 En je kon niet goed een gesprek voeren met je blik de andere kant uit. Dus bleven de anderen weg. Zat dat hem dwars? Kwam zijn verlegenheid weer terug? Ze vroeg niets. Ze dacht dat ze er wel iets aan zou kunnen doen. Ongeveer een uur voor het diner gingen ze naar hun kamer terug.
4856 De muren waren van gespleten balken gemaakt die ruw en oneffen waren, maar de temperatuur werd zorgvuldig geregeld en de kamer was van alle moderne gemakken voorzien. Hij ging stil zitten. Na een tijdje stond hij op en begon naar zijn benen te kijken, waarbij hij ze naar voren en achteren zwaaide.
4857 In de lobby verzamelde Lona een handvol brochures over de tochten. Vervolgens ging ze terug naar de filmzaal. Ze zag een echtpaar dat in de cocktailzaal had gezeten. De vrouw was voor in de twintig, blond, met kunstige groene strepen van haar haarlijn omhoog. Ze had een koele blik.
4858 Een skitocht naar Marie Birdland. De tocht door het kustgebergte van Victorialand naar de Glaciale Tong van Mertz. En nog tien andere. Ze kozen de pinguintocht en toen ze daarna naar beneden gingen om te dineren, zetten ze hun naam op de lijst. Ze zaten alleen aan tafel.
4859 Lona zag de pinguins op hun eieren staan om ze warm te houden. En toen zag ze verfomfaaide pinguins die voor de storm werden uitgedreven, marcherend over het land terwijl een kosmische drum in de hemel dreunde en onzichtbare hellehonden op zachte kussentjes van piek tot piek sprongen.
4860 De film eindigde met een zonsopgang; het ijs bloedrood gevlekt in de dageraad van een zes maanden durende nacht; de bevroren oceaan barstte open, reusachtige vloedgolven die beukten en versplinterden. De meeste hotelgasten gingen van de projectiezaal naar de lounge. Lona en Burris gingen naar bed.
4861 Lona voelde dat de storm zich samenbalde in hem en ze wist dat hij zou losbarsten voordat de ochtend aanbrak. Ze lagen gebed in de duisternis; het raam moest verduisterd worden om de onvermoeibare zon buiten te sluiten. Lona lag op haar rug naast hem, zacht ademend, met haar zij tegen hem aan.
4862 Op de een of andere manier doezelde ze weg en een onrustige en lichte slaap kwam over haar. Haar eigen spookbeelden bezochten haar na een tijdje. Ze werd wakker, badend in haar zweet, en merkte dat ze naakt in een vreemde kamer naast een vreemde man lag. Haar hart bonsde.
4863 Burris woelde en kreunde. Windvlagen rukten aan het gebouw. Dit was zomer, hield Lona zich voor. De kilte sijpelde in haar botten. Ze hoorde ergens van ver lachen. Maar ze week niet van zijn zijde en ze probeerde ook niet meer te slapen. Haar aan het donker gewende ogen keken naar zijn gezicht.
4864 Zijn ogen deden hetzelfde, maar zelfs wanneer zijn oogleden zijn ogen niet bedekten zag hij niets. Hij is weer op Manipool, besefte Lona. Ze zijn net geland, hij en... en die met die Italiaanse namen. En straks komen de Dingen hem halen. Lona trachtte zich een beeld te vormen van Manipool.
4865 Zijn linkerarm bungelde er nu slap bij, zo te zien aan de elleboog op de verkeerde manier gebogen. Hij kalmeerde. Zijn hortende adem was zo luid als hoefslagen. Lona bewoog haar hand over hem heen naar de schakelaar en deed het licht aan. Zijn gezicht was weer gevlekt en gespikkeld.
4866 Ze pakte zijn hand en liet hem rusten op de warmte van haar lichaam. Er was slechts één methode waaraan ze kon denken om zijn pijn te stillen, en die gebruikte ze goed. Hij reageerde, omhoogkomend, haar bedekkend. Ze bewogen zich ijverig en harmonieus. Daarna leek hij in slaap te vallen.
4867 Het scheen dat een teruggekeerde ruimteman een afschuwelijk dier mee had teruggebracht, een soort plompe vampier, die op haar lichaam werd gezet en haar leegzoog... haar uitputte. Het was een nare droom, maar niet naar genoeg om haar te wekken en na een tijdje viel ze in een diepere slaap.
4868 Hij was alleen, maar dat was voor hem geen reden om zijn gedachten niet hardop uit te spreken. Hij praatte vaak tegen zichzelf. Een arts had hem eens verteld dat hardop praten, zelfs als je alleen was, neuropsychisch een gunstig effect had. Hij dreef in een bad van aromatische zouten.
4869 Voor iemand die buiten stond was Chalk niet te zien; een ingenieuze optisch ingenieur had daarvoor gezorgd. Van buitenaf vertoonde de koepel een melkwit oppervlak met daar doorheen spiralen van lichtroze. Chalk dreef lui in zijn bad, verlost van de zwaartekracht en denkend aan zijn gekwelde amanti.
4870 Aoudad, Nikolaides, ze liepen allebei heimelijk achter ze aan en verzamelden vrolijke beelden van het paar om die naar een wachtend publiek over te seinen. Dat sneeuwbalgevecht: een meesterwerk. En die tocht met de motorslee. Minner en Lona aan de Zuidpool. Het publiek vrat het.
4871 Op de lanceerbasis kregen ze de volledige beroemdhedenbehandeling: joumaalflitsen in de vertrekhal, toen het stompneuzige voertuigje dat hen snel over het veld vervoerde terwijl het volk verbaasd toekeek, de notabelen vaag toejuichend, wie dat dan ook mochten wezen. Burris haatte het.
4872 Hij zou ook zijn eigen weg gaan, misschien gedoemd om altijd in zijn groteske behuizing te blijven, misschien overgebracht in een glad standaardmodel lichaam. Het voertuig gleed een talud op en ze waren in het ruimteschip. Het dak van het voertuig sprong open. Bart Aoudad stond naar ze te kijken.
4873 Ook Nikolaides was er, met documenten, boekjes, vrijkaartjes. Dante had alleen maar Vergilius nodig gehad om hem door de afdelingen van de hel te begeleiden, maar ik krijg er twee. We leven in inflatoire tijden. Burris gaf Lona een arm en ze liepen naar het binnenste van het ruimteschip.
4874 Ze was daar echter met iemand anders, genietend van de speeltafels, de zinnelijke shows, de haute cuisine, de sfeer van morgen komt nooit. Morgen was onverwacht gekomen. Toen ze met hem brak had hij gedacht dat hem de rest van zijn leven nooit iets ergers kon overkomen.
4875 Maar op dat punt was hij bereid genoegen te nemen met de schaduw van begrip als hij het werkelijke begrip niet kreeg, en ze gaf hem die schaduw. Ze verlieten hun cabine en liepen het ruimteschip rond. Ze zagen de aarde vanuit verschillende hoeken. Ze kochten iets te drinken.
4876 Aoudad glimlachte tegen hen uit zijn zitplaats in de toeristenklasse. Er werd behoorlijk veel naar ze gestaard. Weer terug in de cabine doezelden ze weg. Ze sliepen tijdens het mystieke moment van de overgang, toen ze uiteindelijk van de greep van de aarde in die van de maan raakten.
4877 Burris werd met een schok wakker en staarde naar het slapende meisje en knipperde tegen de duisternis. Het scheen hem alsof hij de verkoolde gordels van het versplinterde Wiel daarbuiten zag zweven. Nee, nee; onmogelijk. Maar hij had ze wel eens gezien, tijdens een reis tien jaar geleden.
4878 Burris twijfelde eraan dat het amusementspark zich echt in een van die koepels bevond. De maan was overdekt met koepelgebouwen die in de afgelopen tientallen jaren waren gebouwd om oorlogszuchtige, commerciële of wetenschappelijke redenen, en geen daarvan beantwoordde aan zijn beeld van Tivoli.
4879 Dit was een tijdperk van koepels en vele daarvan waren het werk van Duncan Chalk. Op aarde waren het meestal hangende geodetische koepels, maar niet altijd; hier, bij een geringere zwaartekracht waren ze gewoonlijk eenvoudiger van vorm, minder strakstaande koepels uit één stuk.
4880 Onschuldig, enthousiast, simpel – hij stipte haar kwaliteiten aan. Maar ze was warm. Ze liefkoosde en voedde en bemoederde hem, te veel. Hij wist dat hij haar onderschatte. Haar leven had zo weinig plezier gekend dat ze nog niet blasé geworden was van kleine pleziertjes.
4881 Ze hield haar adem in. De patroon explodeerde. Kleuren bevlekten de nacht. Er was geen lucht daarbuiten, niets om de kruitdeeltjes te steunen terwijl ze naar beneden zweefden. Ze zweefden zelfs niet, maar bleven min of meer waar ze waren. Het waren schitterende figuren.
4882 Haar vragen, wist ze, vond hij precies even vervelend als zij zijn antwoorden. Een fijn stel zijn we. Nog niet eens op huwelijksreis en dan al kleine vallen voor elkaar zetten! Ze keken een half uur naar het geluidloze vuurwerk. Toen werd ze onrustig en ze verwijderden zich.
4883 Ze pakte zijn hand en hield die stijf vast. Door het meer van kwikzilver kwam een vonk aandrijfkracht. Weg gingen ze, scherend over het onbekende. Door welke inktzwarte tunnels, door welke verborgen grotten? De schelp schommelde in een maalstroom. Lona gilde, weer, weer.
4884 Die volle zware geur van verrotting en vochtigheid! Ze kon rode paddenstoelen de grond uit zien schieten. Kleine wezens met vele poten kropen rond. Een glimmende worm. En hij: de woestijn? De schelp leek te kantelen, plat op zijn dragende medium te belanden en zich dan weer op te richten.
4885 Er kwamen nog meer geuren: ziekenhuisgeur, maanlichtgeur, staalgeur, sneeuwgeur. Ze vroeg hem niet naar zijn reacties op die gegeneraliseerde stimulansen. De ene keer hijgde hij, de andere keer rilde hij en begroef zijn vingers in haar dij. Het spervuur van geuren stopte.
4886 Nu kwamen er geluiden: kleine tinkelende geluiden, grote orgelpijpdreunen, hamerslagen, een ritmisch schrapen van schril op schril. Er ontging hen hierbij niets van wat er bedoeld werd. Het binnenste van de schelp werd koud, en dan weer warm; de vochtigheid varieerde in een complexe cyclus.
4887 Raak de roos drie of viermaal en je wint een prijs. Mannen met aardse spieren worstelden met de zwaartekracht en misten, terwijl pruilende meisjes toekeken. Lona wees naar de prijzen: verfijnde, vreemde ontwerpen, abstracte rimpelige vormen uitgevoerd in donzig aanvoelende stof.
4888 Hij bood aan om er nog een voor haar te winnen, maar ze zei hem dat dat niet nodig was. Ze gingen niet binnen bij de vleesshows. Toen ze bij het huis van de gedrochten kwamen, aarzelde Lona, die naar binnen wou gaan, maar het niet zo goed durfde voor te stellen. Die aarzeling was fataal.
4889 Tot dan toe was hij verdraagzaam geweest, vaag geamuseerd, slechts een ietsje verveeld. Nu werd hij vijandig. Ze zag zijn oogluiken zich tot het uiterste opensperren en de koude blik van de bloot gekomen ogen zou als een bijtend zuur in dit speelland hebben gevreten als dat had gekund.
4890 Lona negeerde het gif en nam hem mee langs het lawaaierige pad. Het was de ergste woordenwisseling die ze tot nog toe hadden gehad. Bij vorige wrijvingen waren ze koel, bits, sarcastisch, beheerst geweest. Maar nooit hadden ze recht tegenover elkaar gestaan, uitvarend tegen elkaar.
4891 Een band van wederzijdse sympathie had hen verbonden, want ze hadden allebei geleden. Wat was daar mee gebeurd? Zoveel bitterheid had zich nu tussen hun genesteld. Beschuldigingen, verwijten, spanningen. Voor hen verrichtten drie in elkaar grijpende wielen een ingewikkelde vuurdans.
4892 Hoog op een pilaar verscheen een naakt meisje, gedrapeerd in een levende gloed. Ze wenkte, smeekte, een muezzin die de gelovigen riep naar het huis der lusten. Haar lichaam was onwaarschijnlijk vrouwelijk; haar borsten waren vooruitpriemende heuvels, haar billen reusachtige globes.
4893 Een lid van onze club, dacht Lona. Toch geeft ze er niets om. Ze zit daar voor iedereen te kijk en heeft er plezier in om haar steentje bij te dragen. Hoe vindt ze het zo, om vier uur in de ochtend? Kan het haar schelen? Burris stond gefixeerd naar het meisje te staren.
4894 Uit duizend luidsprekers klonk een lofzang op het meisje, op het park, op de bezoekers. Al het geluid smolt samen tot één enkele vormloze brei. Het meisje was nu aan het dansen, gooide haar benen omhoog, wild zwaaiend. Haar naakte lichaam glom. Het opgezwollen vlees trilde en schudde.
4895 De spanning was sinds de Zuidpool alleen maar toegenomen. Hij wist niet goed waarom, behalve dat ze niet bij elkaar pasten. Maar ze waren elkaar voortdurend naar de keel gevlogen, eerst op een heimelijke manier, later openlijk maar overdrachtelijk en uiteindelijk letterlijk.
4896 Laat opstaan, een copieus ontbijt, wat rondkijken op de maan en vervolgens naar het park. Het terrein was zo groot dat er steeds nieuwe ontdekkingen gedaan konden worden, maar op de derde dag vond Burris dat ze dwangmatig op hun schreden terugkeerden en op de vijfde was hij volkomen ziek van Tivoli.
4897 Elke nacht was de ruzie heviger dan die van de nacht daarvoor. Soms losten ze het conflict op met een hevige, zwetende passie en soms in slapeloze nachten vol gepieker. En altijd, tijdens of net na de ruzie, kwam dat gevoel van vermoeidheid, dat ziekmakende, destructieve verlies van weerstand.
4898 Dan scheen ze hem leeg en nutteloos en gekmakend toe, een last die nog bij al zijn andere lasten kwam, een onnozel en onwetend en vervelend kind. Hij zei haar dat allemaal, eerst zijn bedoelingen verbergend achter verzachtende metaforen, later de naakte woorden in haar gezicht slingerend.
4899 Aoudad beklaagt zich niet over de ruzies. Hij biedt niet aan om te bemiddelen. Hij zegt geen woord. Zoals Burris wel verwachtte, kreeg Aoudad zonder moeite kaartjes naar Titan. Hij verwittigde het hotel dat ze enkele dagen eerder zouden komen dan gepland was. En weg gingen ze.
4900 De meeste van de schepen die op weg waren naar Titan stopten eerst bij het belangrijke mijnbouwcentrum op Ganymedes en in hun oorspronkelijke reisschema was een plaatsje ingeruimd voor één daarvan. Maar het schip van vandaag was nonstop. Lona zou Ganymedes missen, maar dat was haar eigen schuld.
4901 Titan is veel groter dan onze eigen maan. Hij ligt op een afstand van ongeveer zevenhonderdvijftigduizend mijl van Saturnus. Je kunt de ringen van daar goed zien. Hij heeft een atmosfeer: methaan, ammoniak, niet erg best voor de longen. Bevroren. Ze zeggen dat het pittoresk is.
4902 Lona staarde met grote ogen toen ze boven de asteroïdengordel vlogen, kreeg een goed gezicht op Jupiter die niet te ver van hen af zijn baan beschreef, en ze vlogen verder. Ze kwamen op Titan aan. Weer een koepel, natuurlijk. Een somber en kaal landingsterrein op een somber en kaal plateau.
4903 Elke centimeter van Titan was vreemd en vijandig, terwijl op Antarctica alles al spoedig grimmig vertrouwd werd. Dit was geen simpel oord van kou en wind en witheid. Saturnus bijvoorbeeld. De geringde planeet hing laag aan de hemel, aanmerkelijk groter dan de aarde vanaf de maan gezien.
4904 Er was juist voldoende methaan ammoniak in de atmosfeer om de hemel van Titan een blauwachtige tint te geven, fungerend als een prachtige achterwand voor de stralende en gouden Saturnus met zijn dikke, donkere atmosferische strook en zijn Midgardslang van kleine gruisdeeltjes.
4905 Ze logeerden in een van de mooiste kamers in het luxueuze hotel. Overal rondom hen waren de welgestelden, de hoogste kaste van de aarde, degenen die een fortuin hadden gemaakt met de planetaire ontwikkeling of met ruimtetransport of met energiesystemen. Iedereen scheen iedereen te kennen.
4906 Ze waren allemaal beminnelijk, op hun koele manier. Bij het diner op de eerste avond kwam er een industrieel met grote bezittingen op Mars aan hun tafel zitten. Hij was ver in de zeventig, met een tanig en gegroefd gezicht en kleine donkere ogen. Zijn vrouw kon niet ouder dan dertig zijn.
4907 Snaarinstrumenten, koper, wat slagwerk, een sausje van vreemde instrumenten die op dit moment zo populair waren bij de grote orkesten. De elegante gasten bewogen zich in een gracieus ritme over de glanzende vloer. Houterig nam Burris Lona in zijn armen en ging de dansvloer op.
4908 Hij had nooit veel gedanst daarvoor, en helemaal niet meer sinds zijn terugkeer van Manipool. De gedachte aan dansen alleen al in een gelegenheid zoals deze zou slechts een paar maanden geleden nog absurd zijn geweest. Maar hij was verrast hoe goed zijn veranderde lichaam het ritme te pakken kreeg.
4909 Ze glimlachte niet. Ze scheen bang te zijn voor iets. Boven hun hoofden was nog een doorzichtige koepel. De Duncan Chalk school van architectuur: laat ze de sterren zien, maar hou ze warm. Windvlagen joegen sneeuwvlokken op de top van de koepel en voerden ze even vlug weer mee.
4910 Het tempo van de dans werd sneller. De thermische regulators in hem die de zweetklieren hadden vervangen, werkten op volle toeren. Kon hij een dergelijke duizelingwekkende snelheid bijhouden? Zou hij struikelen? De muziek stopte. Het paar van het diner kwam naar ze toe.
4911 Burris nam de vrouw bij de arm en liet Lona star achter met de grootindustrieel op leeftijd. De vrouw kon er wat van. Ze scheen over de vloer te vliegen. Ze spoorde Burris aan tot demonische inspanningen en ze bewogen zich praktisch zwevend aan de buitenkant van de zaal.
4912 Daar was hij: blauw wit, glinsterend in het Saturnuslicht, hangend boven een enorme afgrond. De toeschouwers slaakten de obligate kreten en zuchten. Niemand verliet de slee, want de wind kon hier lelijk tekeer gaan en de zuurstofpakken kon men niet geheel vertrouwen in dit verterende klimaat.
4913 De slee baande zich met moeite een weg. Burris had nog nooit sneeuw zo hevig en snel zien vallen. De wind wervelde het omhoog en joeg het op en stapelde het in kathedralen en wouden. Met moeite ontweek de slee pasgevormde sneeuwduinen en stuitte op onverwachte barricaden.
4914 Ze prezen de schoonheid van de storm. Burris, die wist hoe dicht ze allemaal bij een levende begrafenis waren, was in somber gepeins verzonken. De dood zou eindelijk vrede kunnen brengen, maar als hij zijn dood kon kiezen zou hij niet die van een levende begrafenis kiezen.
4915 Hij probeerde van de pracht van de storm te genieten. Het was niettemin tot zijn grote opluchting dat hij de warmte en veiligheid van de koepel weer om zich heen had. Lona en hij maakten al spoedig na hun terugkomst weer ruzie. Voor deze ruzie was er nog minder reden dan voor een van de andere.
4916 Maar ze kon zijn huid niet kapotkrijgen en dat deed haar in razende woede ontsteken. Hij greep haar stevig vast en schudde haar heen en weer, waarbij haar hoofd op en neer rolde en onder tussen sloeg en hamerde ze op hem los. Door zijn aderen joegen al de bijprodukten van woede.
4917 Maar het feit dat hij even stopte om een coherente gedachte door zich heen te laten gaan kalmeerde hem. Hij liet haar los. Hij staarde naar zijn handen, zij naar hem. Er zaten vlekken op haar hals die bijna hetzelfde waren als de vlekken die er net op zijn gezicht waren verschenen.
4918 Hijgend deed ze een paar stappen terug. Ze zei niets. Haar hand, bevend, wees naar hem. Vermoeidheid bracht hem op zijn knieën. Al zijn krachten verlieten hem plotseling. Zijn gewrichten gaven het op en hij gleed slap op de grond en was zelfs niet in staat om op zijn handen te steunen.
4919 Nog zwak trok hij zich centimeter voor centimeter omhoog en ging op de rand van het bed zitten totdat de ergste zwakte voorbij was. Was het een straf voor hem omdat hij haar te lijf was gegaan? Steeds wanneer ze ruzie hadden gemaakt voelde hij zich misselijk en ziek worden.
4920 Laat haar toch gaan. Er zijn hier zat vrouwen die maar wat graag haar plaats willen overnemen. Je zou er verbaasd van staan hoeveel. Een paar weten dat ik bij je hoor en die komen naar mij toe om zo met jou in contact te komen. Het is je gezicht, Minner, het fascineert ze.
4921 Burris bracht de capsule naar zijn huid. De illusie van rust en kalmte kon op dit moment bijna evenveel waard zijn als echte kalmte. Hij bedankte Aoudad en liep stram naar zijn kamer, alleen. Onderweg passeerde hij een vrouw met haar van gesponnen roze glas en ogen van amethist.
4922 Die modieuze schoenen ook; moeilijk om er op te staan. Maar ze deden haar groter lijken, ouder ook. Het was belangrijk om er van buiten zo uit te zien als ze van binnen geworden was. Die reis met Burris had haar vijf jaar ouder gemaakt in even zovele weken. Die constante spanning.
4923 Hij wil ons samenbrengen. Net zoals jij toen met die man met dat grappige gezicht. Chalk genoot ervan. Vooral wanneer jullie ruzie hadden. Ik was op een keer bij Meneer Chalk en toen werd hij rood in zijn gezicht en joeg me de kamer uit en later riep hij me weer binnen.
4924 Zijn huid was glad en koel. Maar niet zo glad als die van Burris, en ook niet zo koel. Melangio huiverde bij het contact, maar liet haar in zijn hand knijpen. Na een ogenblik liet ze los en ging naar de muur en voelde met haar handen langs de zijkant van de kamer totdat de deur openging.
4925 Lona klom de kristallen treden op. Naarmate ze de dikke man naderde, voelde ze haar oude verlegenheid weer terugkomen. Ze had de laatste tijd geleerd hoe ze met mensen moest omgaan, maar omgaan met Chalk was misschien iets dat boven haar macht ging. Hij schommelde in zijn reusachtige zetel.
4926 Maar het is nog niet voor elkaar. Dit is een moeilijke onderhandeling, Lona, zelfs voor mij. Lona, wil je me een genoegen doen terwijl je op je kinderen wacht? Help David, zoals je Burris hebt geholpen. Breng wat licht in zijn leven. Ik zou jullie tweeën graag samen zien.
4927 Elise lag naakt naast hem. Hoog boven zijn hoofd hing de Bevroren Waterval in een bewegingloze cascade. Ze hadden een motorslee gehuurd en waren alleen weggegaan, stopten bij de muil van de gletsjer en beminden elkaar bij het schijnsel van Saturnus op de bevroren ammoniak.
4928 Elise ging ook rechtop zitten en drukte zich tegen hem aan. In dit vreemde licht zag ze er witter uit dan ooit. Zat er wel bloed in dat plompe lichaam? Ze was zo wit als de dood. Hij startte de slee en deze kroop langzaam langs de rand van de gletsjer in de tegenovergestelde richting van de koepel.
4929 Aoudad had haar opgeduikeld. Er was veel voor haar wellust te zeggen, weinig voor haar ziel. Burris vroeg zich af of die arme Prolisse had geweten wat voor soort vrouw hij had genomen. Ze raakte zijn huid aan. Ze moest hem altijd aanraken, alsof ze zwelgde in de verkeerdheid van zijn structuur.
4930 Ze zou elke hoeveelheid pijn slikken zonder een kik te geven, zelfs al zou hij die witte globe van vlees in zijn geheel van haar lijf scheuren. Toen hij haar losliet stonden er zes witte afdrukken in de witheid van haar vlees. Na enkele ogenblikken begonnen ze zich rood te kleuren.
4931 Ze zouden het meer nooit bereiken. Hij zag hen al uitgestrekt liggen op een sneeuwduin, wit op wit, hard als marmer. Hij zou het langer uithouden dan zij als hij zijn adem inhield terwijl zij struikelde en viel, terwijl zij in elkaar zakte, haar vlees gestreeld door een koolwaterstofbad.
4932 Haar borsten werden naar boven getrokken; haar hals, die de neiging had om kwabbig te worden, was nu strak gespannen. Alles bij elkaar zag ze er mooi uit. Ze hoefde alleen maar een hefboom over te halen en het dak zou terugspringen en hen blootstellen aan de kwaadaardige atmosfeer van Titan.
4933 Ze kwam op een wellustige manier neer. Toen ze rechtop ging zitten gaf hij haar een klap op haar lippen. Bloed droop langs haar kin en haar ogen glinsterden van genot. Hij raakte haar weer, hakkende slagen die haar vlees alle kanten op deden springen. Ze hijgde. Ze klemde zich aan hem vast.
4934 Hij reed binnen en bracht de slee terug naar de verhuurafdeling. Elise zag er in haar zuurstofkostuum verfomfaaid en zweterig uit. Burris ging naar zijn kamer en sloot de deur snel achter zich en deed hem op slot. Elise klopte een paar keer. Hij gaf geen antwoord en ze ging weg.
4935 Dat lichaamstransplantatieproject ligt nog minstens twintig jaar voor ons. Geen vijf jaar. Ze kunnen wel een paar problemen oplossen. Ze kunnen hersenen in een ander lichaam zetten en die in leven houden, maar de – wat zal ik zeggen – de ziel verdwijnt. Ze krijgen een levend lijk.
4936 Hij leeft op pijn, angst, jaloezie, verdriet. Chalk creëert situaties die hij kan uitbuiten. Breng twee mensen bij elkaar die zo stukgeslagen zijn dat ze met geen mogelijkheid toe kunnen laten dat er geluk in hun levens verschijnt, en kijk toe hoe ze lijden. En voed je.
4937 Denk aan alles wat er gebeurd is. Waarom stond Elise altijd aan de kant te wachten om haar armen om je heen te slaan? Denk je niet dat dit met opzet werd gedaan, als onderdeel van de campagne om mij kwaad te maken? We werden door onze vreemdheid verbonden... door onze haat.
4938 Zijn ogen gingen behoedzaam van de een naar de ander. Burris sloeg hem. Zijn hand bewoog zich razendsnel. Lona zag hem niet, evenmin als Aoudad, maar het hoofd van de man sloeg achteruit en bonkte met een doffe klap tegen de muur. Burris gaf hem geen kans zich te verdedigen.
4939 Ze gingen naar binnen en ja, Chalk wilde ze ontvangen als ze nog eventjes wachtten in de kamer daarnaast. Ze wachtten. Ze zaten naast elkaar, elkaar nauwelijks aankijkend. Lona hield de gepotte cactus in haar handen. Het was het enige wat ze uit haar kamer had meegenomen.
4940 Het was een stortvloed die Chalk niet kon weerstaan. Hij bewoog zich van de ene zijde naar de andere, gebeukt door de woedende stroom; nu eens trok hij de ene kant van zijn mond omhoog en dan weer de andere. Een kwijlspoor verscheen op zijn kin. Zijn hoofd schokte driemaal.
4941 Speelden er sissende vlammen over het bureau van Chalk? Werden rivieren van rauwe elektronen zichtbaar die groen voor hem oplichtten? Hij kromp ineen, niet bij machte zich te bewegen, toen ze hem hun ziel gaven met hartstochtelijke intensiteit. Hij voedde zich. Maar hij kon het niet verteren.
4942 Hij werd steeds opgeblazener. Zijn gezicht glom van het zweet. Er was nog geen woord gezegd. Zink, witte walvis1 Zwiep met je machtige staart en ga onder! Retro me, Satanas! Hier is vuur; kom, Faustus, laat het opvlammen. Blijde tijding van de grote Lucifer. Chalk bewoog zich nu.
4943 Hij draaide in zijn zetel rond, brak uit zijn verlamming en sloeg met zijn vlezige armen keer op keer op het bureau. Hij baadde in het bloed van de Albatros. Hij rilde, schokte, rilde weer. De kreet die van zijn lippen kwam was niet meer dan een ijle, zwakke klacht uit een gapende muil.
4944 Nu eens was hij als een veer gespannen, dan weer werd hij heen en weer gesmeten op het ritme van destructie... En toen kwam de aftakeling. Zijn oogballen rolden. Zijn lippen zakten omlaag. De massieve schouders hingen omlaag. Zijn wangen vielen in. Consummatum est; de rekening is vereffend.
4945 De drie gestalten bewogen zich niet: degenen die hun ziel hadden weggeslingerd en degene die ze had ontvangen. Eén van de drie zou zich nooit meer bewegen. Burris was de eerste die zich herstelde. Het kostte zelfs moeite om adem te halen. Zijn lippen en tong kracht geven was een kolossale taak.
4946 Het zou vele dagen kosten eer ze zich weer helemaal hadden gevuld, maar er zou tenminste geen zuiging meer zijn. Niemand bemoeide zich met hen toen ze het gebouw verlieten. De avond was gevallen. De winter was voorbij en de grijze nevel van een lenteavond bedekte de stad.
4947 De doornen zonken er diep in weg. Ze vertrok haar gezicht maar heel even. Kleine druppels bloed verschenen. Ze brak nog een stukje van de cactus af en drukte het op hem. Het was moeilijk door die ondoordringbare huid van hem te breken, maar tenslotte gingen de doornen er toch doorheen.
4948 Hij haakte de dunne poten achter zijn oren en ging naar de glazen afscheiding om naar het net te kijken. Midden in het lab lag een uit elkaar gevallen houten kar, omringd door omgekeerde dozen en kisten. Erboven hingen de beschermende plooien van het net, gedrapeerd als een parachute van gaas.
4949 Hij zegt dat een analyse van jaar tot jaar ongetwijfeld een ander cijfer zou opleveren. Die tien is gebaseerd op de hoge mortaliteit, die voornamelijk te wijten was aan slechte voeding en gebrek aan medische zorg. De klassering zou heel anders zijn voor een historicus die tegen ziektes was ingeënt.
4950 Vrouwen uit de laagste klassen waagden zich wel alleen op straat en die waren een makkelijke prooi voor iedere kerel of onmens die voorbijkwam. Vrouwen van adel en zelfs die uit de opkomende burgerij werden voortdurend vergezeld door hun vaders, echtgenoten of bedienden, meestal alle drie.
4951 Niemand is er geweest en de moderne historici hier van Balliol weten niets van de middeleeuwen af. Niemand weet iets. Er zijn nauwelijks geschriften bewaard gebleven, afgezien van parochieregisters en belastinglijsten, en niemand heeft enig idee hoe die mensen hebben geleefd.
4952 Ik heb haar appendix verwijderd en haar immuunsysteem versterkt. Ze is beschermd tegen alle mogelijke virussen en ik heb haar een korte cursus middeleeuwse geneeskunde gegeven. En ze heeft zelf heel wat opgestoken. Ze bestudeerde geneeskrachtige kruiden toen ze was opgenomen.
4953 Daar bestond geen inenting tegen, net zomin als tegen de mogelijkheid dat iemand haar zou zien arriveren en tot de conclusie zou komen dat ze een heks was. Hij keek weer door de glazen wand. Latimer pakte het kistje voor de derde keer op en zette het weer neer. Montoya keek opnieuw op haar horloge.
4954 Ze droeg de met wit konijnebont afgezette mantel en de felblauwe jurk die ze hem gisteren had laten zien. Ze had hem verteld dat de mantel met de hand was geweven. Het ding zag eruit als een oude wollen deken die iemand over haar schouders had gegooid en de mouwen van de jurk waren te lang.
4955 Ze leek nog altijd niet oud genoeg om alleen over te steken. Dunworthy ging staan, klaar om tegen de afscheiding te bonzen zodra ze in zijn richting keek, maar ze bleef midden tussen de rommel staan en keek met haar gezicht van hem afgewend naar de krijttekens op de vloer.
4956 Ze deed een stap naar voren en trok haar over de grond slepende rokken om zich heen. Gilchrist ging naar Badri, zei iets tegen hem en pakte een elektronische checklist die op het bedieningspaneel lag. Met snelle bewegingen van zijn lichtpen begon hij punten aan te strepen.
4957 Ik kom op de grote weg van Oxford naar Bath terecht, niet meer dan vier kilometer van Skendgate. Als er niemand langskomt loop ik naar het dorp en zeg dat ik door struikrovers ben overvallen. Nadat ik mijn locatie heb vastgesteld zodat ik het rendez vous kan terugvinden.
4958 Ze glimlachte, zwaaide even met haar hand en ging naar de gebroken wagen. Mary ging weer zitten en begon in de boodschappentas naar een zakdoek te zoeken. Gilchrist las hardop de checklist voor. Kivrin knikte bij elk onderdeel en hij streepte de punten aan met de lichtpen.
4959 Ze had de Latijnse missen in haar hoofd gestampt en zichzelf geleerd te borduren en een koe te melken. Ze had zelf een identiteit verzonnen en een reden bedacht voor haar aanwezigheid op de weg tussen Oxford en Bath, en ze had de vertaalhulp en een versterkt afweersysteem en geen blindedarm.
4960 Badri kwam achter zijn paneel vandaan en ging naar haar toe. Hij sprak een paar minuten tegen haar zonder dat de frons zijn gezicht verliet. Ze knielde neer en ging op haar zij naast de kar liggen, waarna ze zich op haar rug draaide met een arm over haar hoofd en haar benen verstrikt in de rokken.
4961 Mary pakte zijn hand. Latimer en Gilchrist keken naar de monitor, waarop plotseling een eruptie van cijfers te zien was. Montoya wierp een blik op haar horloge. Badri boog naar voren en opende het net. De lucht binnen de plooien begon ineens te glinsteren door de condensatie.
4962 Ik noem het ook het Domesday Book omdat ik denk dat u hetzelfde zou doen; u bent er immers van overtuigd dat mij iets zal overkomen. Ik zie u op dit moment in de observatieruimte staan en die arme dokter Ahrens over alle gruwelijke gevaren van de veertiende eeuw vertellen.
4963 Doet u geen moeite. Ze heeft me al gewaarschuwd voor reisziekte en ze heeft alle mogelijke middeleeuwse kwalen in geuren en kleuren beschreven, ook al zou ik er immuun voor moeten zijn. En niet te vergeten, ze heeft me gewezen op de talrijke aanrandingen in de veertiende eeuw.
4964 In de lucht binnen de sluiers glinsterden ijskristallen. Aan de onderkant van de glazen wand had zich een laagje ijs gevormd. Het onzalige drietal van Middeleeuwen zat nog steeds naar de beeldschermen te kijken, ook al was daarop alleen maar de rechte streep te zien die de aankomst aangaf.
4965 De monitoren waren onveranderd. Badri stond er fronsend bij. Montoya keek op haar horloge en zei iets tegen Gilchrist. Gilchrist knikte. Montoya bukte zich om een tas op te rapen die half onder het paneel had gelegen, zwaaide gedag naar Latimer en ging door de zijdeur naar buiten.
4966 Ze stopte hem terug in de tas en liep de straat weer op. Dunworthy liep achter haar aan. Zonder verdere ongelukken liep hij langs een kantoorboekhandel en een sigarenzaak met knipperende rode en groene lampjes naar de deur die Mary voor hem openhield. Zijn brilleglazen besloegen onmiddellijk.
4967 De planken achter de bar waren bezaaid met knipperende lampjes, bleekgroene, roze en vaalblauwe. Aan het uiteinde van de tapkast stond een grote kerstboom van glasdraad op een ronddraaiend onderstuk. Er was niemand anders in de smalle zaak, behalve de vlezige man die achter de bar stond.
4968 Prompt had ze Dunworthy bijgeschreven op de lijst van mensen die weigerden naar Willy om te kijken, wat haar er niet van had weerhouden elke veertien dagen vitaminepillen te komen brengen en te eisen dat Willy uit het roeiteam zou worden gehaald omdat het een veel te zware belasting voor hem was.
4969 Tobben helpt niet als je je niet alle omstandigheden van de ramp kunt voorstellen, inclusief het weer en het tijdstip. In het begin zat het me dwars dat ik niet wist waar ik me zorgen over moest maken en na een tijdje ben ik er helemaal mee opgehouden. Misschien zal het met Kivrin net zo gaan.
4970 Ze hadden hem midden in de nacht van de binnenplaats laten weggaan en gezegd dat hij daar moest blijven staan tot ze hun berekeningen hadden voltooid en hem weer terughaalden. Maar hij was naar het Oxford van 1956 gestuurd en het zou zeker tien minuten duren voor ze zover waren.
4971 Kivrin lag daar niet meer met haar ogen dicht, niet nu de middeleeuwse wereld voor haar open lag. Plotseling zag hij haar voor zich in die bespottelijke witte mantel, de weg naar Bath afspeurend op de nadering van nietsvermoedende reizigers, klaar om zich meteen weer op de grond te werpen.
4972 Ze zou het best redden. Over twee weken zou ze terug zijn in het lab, met een onherkenbaar smerig witte mantel en met verhalen over roekeloze avonturen en ongelukken waar ze nog net aan was ontsnapt, ongetwijfeld bloedstollende verhalen waar hij nog weken nachtmerries van zou hebben.
4973 Over het tijdverschil had hij zich de meeste zorgen gemaakt. Zelfs bij goede controles was dat het onberekenbaarste onderdeel van een reis. Volgens de theorie had het net een eigen mechanisme voor het afbreken van reizen; het was de Tijd zelf die het verbreken van continuüm paradoxen verbood.
4974 Maar de theorie was er nog niet in geslaagd om alle kritieke momenten te bepalen of om te voorspellen hoe groot de verschuiving op een bepaalde reis zou zijn. De waarschijnlijkheid kon berekend worden, maar dat had Gilchrist nagelaten. Kivrin zou twee weken of een volle maand te laat kunnen zijn.
4975 Misschien was ze wel in april gearriveerd, met haar bontmantel en haar winterkleed. Maar Badri had het over een minimale verschuiving gehad. Dat betekende dat Kivrin hoogstens een paar dagen te laat kon zijn en meer dan genoeg tijd had om de datum van het rendez vous te bepalen.
4976 Elk detail van Kivrins aankomst is grondig bestudeerd. Volgens Mathematica komt er gemiddeld elke 1,6 uur een reiziger voorbij op de weg van Oxford naar Bath, terwijl het aantal overvallen zo groot is, dat er een kans van 92 procent bestaat dat haar verhaal wordt geloofd.
4977 De ingenieur was al halverwege de straat en liep rechtdoor, alsof hij de enige voetganger was. Het regende hard, maar ook daar leek Badri geen oog voor te hebben. Dunworthy trok zo goed en zo kwaad als het ging zijn jas aan en begaf zich in de drukte. Er was iets verkeerd gegaan.
4978 Maar dat had ingebouwde noodvoorzieningen. Als er iets met het net was geweest, zou Kivrin eenvoudig nooit zijn vertrokken. En Badri zei dat hij de uitslag had. Het moest de verschuiving zijn. Alleen daar zou een fout in kunnen zijn geslopen zonder dat de reis werd afgebroken.
4979 De vrouw liep voorover tegen de regen in, met de paraplu bijna recht voor zich uit, en zag Badri niet aankomen. De paraplu, bedrukt met lila viooltjes, klapte bijna om en viel ondersteboven op de straatstenen. Badri struikelde er bijna over toen hij blindelings zijn weg vervolgde.
4980 Het was of ze allebei aan de bonte paraplu stonden te trekken om te zien wie hem mocht houden, maar uiteindelijk kreeg Badri het handvat te pakken en keerde het ding om. Hij gaf het regenscherm aan de vrouw, wier gezette gezicht rood zag van woede of kou, of van allebei.
4981 Het lab was zogenaamd geluiddicht, maar telkens als er iemand de wachtkamer binnenkwam kon ze toch het vage, spookachtige geluid van kerstliedjes horen. Eerst was dokter Ahrens gekomen en daarna meneer Dunworthy, en telkens had Kivrin stellig gedacht dat ze haar toch niet zouden laten gaan.
4982 Kivrin had nog steeds last van jeuk, maar dat verzweeg ze omdat ze niet wilde dat dokter Ahrens iets zei tegen meneer Dunworthy, die toch al zoveel drukte maakte sinds hij had gehoord dat ze zou gaan. Ik heb twee jaar geleden tegen hem gezegd dat ik wilde gaan, dacht Kivrin.
4983 U zei dat jonge vrouwen in de middeleeuwen nooit alleen op reis gingen, dat ze altijd iemand bij zich hadden. Daarom had ik de bedienden bij me, maar die sloegen op de vlucht toen we werden aangevallen en de struikrovers gingen ervandoor met de paarden en al mijn bezittingen.
4984 Daarna was er iemand anders gekomen. Ze dacht dat het Badri was, want hij was de enige die haar geen instructies gaf. Hij had haar arm iets dichter bij haar lichaam gelegd en haar kleed rechtgetrokken. De vloer was hard en ze voelde iets in haar zij steken, net onder haar ribben.
4985 Gilchrist zei iets en ze hoorde de klok weer. Schiet alsjeblieft op, dacht Kivrin. Wie weet had dokter Ahrens ineens besloten dat ze nog een injectie nodig had, of was Dunworthy naar de decaan gerend om de faculteit ertoe te bewegen de veertiende eeuw toch weer tot verboden gebied te verklaren.
4986 Wie het ook was, de deur bleef enige tijd open. Ze hoorde de klokken, maar ze kon de melodie niet herkennen. Het was een traag en aanhoudend klokgelui en ineens dacht Kivrin: ik ben er. Ze lag op haar linkerzij, met haar benen half over elkaar alsof de rovers haar tegen de grond hadden gesmeten.
4987 Ze hield een arm nog voor haar gezicht om de slag af te weren die haar een hoofdwond had opgeleverd. Daardoor zou ze haar ogen kunnen openen zonder dat iemand het zag, maar dat deed ze nog niet. Ze bleef stil liggen en luisterde gespannen. Behalve de klok was er helemaal niets te horen.
4988 In het struikgewas ritselde iets, een veertiende eeuwse eekhoorn of bosmuis. Een nog zwakker geluid kwam vermoedelijk van de takken boven haar hoofd, hoewel ze helemaal geen wind in haar gezicht voelde. En boven alles uit, van heel ver weg, klonk het vage gelui van de klok.
4989 Ze wist niet hoe laat ze weg was gestuurd. Ze was om kwart voor elf naar het lab gegaan – Montoya stond op haar horloge te kijken en daarom had ze gevraagd hoe laat het was – maar ze had geen idee hoeveel tijd er sindsdien was verstreken. Naar haar idee had het uren geduurd.
4990 Het kon voor een mis zijn, voor een begrafenis of een bruiloft. In de middeleeuwen had er altijd wel ergens een klok geluid, als waarschuwing tegen vreemde legers of bij brand, om een verdwaald kind te helpen het dorp terug te vinden, zelfs om een naderend onweer af te wenden.
4991 Het kon veel langer duren voordat er iemand kwam en ze dacht dat het beter zou zijn als ze zich bewusteloos hield. Dat was immers een voordeel, ook al beweerde meneer Dunworthy dat half Engeland een bewusteloze vrouw zou verkrachten, terwijl de andere helft vast een brandstapel ging oprichten.
4992 Ze kreeg het ijskoud. Was dat ook een van de symptomen, of was de kou van de grond al zo snel door haar gevoerde mantel heen gedrongen? Of was er toch een grotere verschuiving opgetreden en was het misschien midden in de nacht? Ze vroeg zich af of ze echt op de weg lag.
4993 In het donker zou ze overreden kunnen worden door een snelle ruiter of door een van de karren die het spoor hadden uitgesleten. Kerkklokken hoor je midden in de nacht niet, bedacht ze, en bovendien kon ze door haar gesloten oogleden ook wel zien dat het niet donker was.
4994 Ze hoorde ook een aanhoudend schrapend geluid. De kerkklok zweeg. Terwijl de echo verstierf hoorde ze, heel dichtbij, een zwak geluid, alsof iemand ademhaalde of zachtjes zijn voet verzette. Kivrin verstijfde en hoopte dat de mantel haar onwillekeurige beweging had verborgen.
4995 Ze voelde de adem over haar gezicht gaan. Een eeuwigheid leek voorbij te gaan zonder dat er iets gebeurde, tot Kivrin besefte dat ze haar eigen adem had ingehouden. Ze liet hem langzaam ontsnappen en luisterde, maar ze hoorde alleen het bonzen van haar hart. Ze zuchtte diep en kreunde.
4996 Ze deed haar ogen dicht, maakte een kreunend geluid en verlegde haar arm een stukje om straks wat meer te kunnen zien. Ze kreunde opnieuw en knipperde met haar ogen. Er stond niemand bij haar en het was ook niet midden in de nacht. Tussen de verwarde boomtakken zag ze een wazige, grijsblauwe lucht.
4997 Natuurlijk had hij gelijk. Maar toch was ze nu in een sprookjesbos. Samen met de kar en al die andere dingen was ze op een kleine open plek beland, grotendeels in de schaduw van hoge en dikke bomen. Ze lag onder een eik. Aan de kale takken boven haar hoofd zaten nog een paar gekartelde bladeren.
4998 Er zaten een heleboel nesten in de boom, maar de vogels hadden haar zien bewegen en hielden geschrokken hun snavel. De bodem was bedekt met een dikke laag dode bladeren en dor onkruid, die vreemd genoeg geen zachte ondergrond vormden. Kivrin zag dat ze op het harde kapje van een eikel had gelegen.
4999 Net als de boomstammen, de kar en het eiloof glinsterden ook de paddestoelen in de ijzige gloed van het net. Het was duidelijk dat hier nooit iemand was geweest of zou komen, ook dat dit niet de weg tussen Oxford en Bath was waar gemiddeld elke 1,6 uur een reiziger voorbijkwam.
5000 Maar ze bedacht dat het niets uitmaakte, want hij zou haar verslag toch niet te horen krijgen voordat ze veilig en wel terug was. Als ze tenminste veilig en wel terugkwam, wat zeker niet het geval zou zijn als ze hier tot het donker in het bos bleef. Ze ging staan en keek om zich heen.
5001 Meneer Dunworthy had haar verteld dat sommige reizigers tijdens hun hele verblijf in het verleden gedesoriënteerd bleven. Hij had haar geleerd de richting te bepalen aan de hand van de schaduw, maar dan moest ze eerst weten hoe laat het was en bovendien had ze nu wel iets anders aan haar hoofd.
5002 Kivrin liep naar de andere kant van de kar en de kisten en zocht een opening tussen de bomen. Ze liep een eindje tussen de bomen door naar waar de begroeiing minder dicht leek te worden, telkens achterom kijkend om de verweerde blauwe overkapping van de kar niet uit het oog te verliezen.
5003 Ten slotte zag ze dat ze zich had laten misleiden door een groepje berken waarvan de witte stammen een illusie van ruimte schiepen. Ze ging terug naar de kar en liep de andere kant op, ook al leek het bos daar nog dichter te zijn. De weg lag maar honderd meter verderop.
5004 Aan weerskanten liep de weg licht omhoog. Ze keek naar wat ze dacht dat het noorden moest zijn en zag dat de bomen maar tot halverwege de heuvel groeiden. Ze draaide zich om naar het bos. Ze kon nog net een glimp van de blauwe kap onderscheiden, maar niemand anders zou daar erg in hebben.
5005 Precies wat ze nodig had om haar verhaal geloofwaardig te maken, alleen zouden haastig passerende reizigers de kar helemaal niet opmerken. En als ze de kleine blauwe hoek toch zagen, zouden ze alleen maar denken dat het struikrovers waren en hun paarden tot grotere spoed manen.
5006 Ze zou op de weg kunnen gaan liggen, maar van deze plek kon ze zien dat de zon al ver in het westen stond en daarom kon ze het beste meteen naar de top van de heuvel lopen. Maar eerst moest ze deze plaats duidelijk markeren. Aan de wilgen langs de weg was niets opvallends te zien.
5007 Er lagen ook geen stenen in het ruige struikgewas langs de kant. Tenslotte ging ze terug het bos in, waarbij ze telkens met haar mantel en haar achter takken bleef haken, pakte het met koper beslagen kistje dat naar een origineel in het Ashmolean Museum was gemaakt en nam dat mee terug naar de weg.
5008 Het was niet volmaakt, want een voorbijganger zou het makkelijk mee kunnen nemen, maar ze ging toch niet verder dan de top van de heuvel. Ook als ze een dorp zag liggen, zou ze eerst teruggaan om de plaats van het rendez vous duidelijk aan te geven. Voorlopig zou er toch wel niemand voorbijkomen.
5009 Afgezien van die laagste plek vol ijzige modder was de weg vlakker dan Kivrin had verwacht. Ondanks de verlaten aanblik moesten hier heel wat reizigers met paarden zijn gepasseerd. Het was geen steile heuvel, maar al na een paar passen voelde Kivrin de vermoeidheid toeslaan.
5010 Op de heuvel groeiden geen bomen en ze kon kilometers in het rond kijken. Het bos waaruit ze kwam liep tot halverwege de heuvel en strekte zich nog heel ver naar het zuiden en westen uit. Nog een geluk dat ze niet dieper in het woud was beland, dan zou ze werkelijk hopeloos zijn verdwaald.
5011 Ver in het oosten zag ze nog meer bomen, langs een rivier waarvan ze af en toe een zilverblauwe glinstering opving, misschien de Theems of de Cherwell. Het hele landschap was trouwens bezaaid met grotere of kleinere boomgroepen, veel meer dan ze zich ooit had kunnen voorstellen.
5012 Het Domesday Book van 1086 bestempelde slechts vijftien procent van het grondgebied als bos, een aandeel dat volgens historici in de veertiende eeuw door intensiever grondgebruik en nieuwe nederzettingen tot twaalf kon zijn gedaald. In werkelijkheid was het bosland veel uitgebreider geweest.
5013 Ver naar het oosten bespeurde ze een vierkante grijze vlek, dat moest Oxford zijn. Ze kneep met haar ogen en meende de stadswallen en de stompe vorm van Carfax Tower te zien, maar in het schemerlicht kon ze nergens de spitsen van de St. Frideswide of de Osney onderscheiden.
5014 De avond begon inderdaad te vallen. De hemel boven haar hoofd was lichtblauw en lila, met een roze streep in het westen, en in de paar minuten die ze daar stond was het merkbaar donkerder geworden. Kivrin sloeg een kruis en vouwde haar handen in gebed, met haar vingers dicht bij haar gezicht.
5015 Daarna drukte ze haar gezicht tegen haar handen. Ze zou nu moeten vertellen wat ze van plan was, maar ze had geen plan. In het glooiende landschap ten westen van Oxford zouden wel tien dorpen moeten liggen, maar daar was niets van te zien. Er waren alleen de bewerkte akkers en de weg.
5016 Aan haar linkerhand, ongeveer halverwege de vlakte die tussen haar en Oxford lag, zag ze iets bewegen. Het was een stel koeien, op weg naar een grote groep bomen waarachter huizen moesten schuilgaan. Het was niet het dorp waar ze van Montoya naar moest zoeken, Skendgate lag ten zuiden van de weg.
5017 Tenzij ze helemaal op een verkeerde plaats was beland, maar dat was niet zo. Die stad in het oosten was beslist Oxford, en de bochtige Theems stroomde in zuidelijke richting naar een bruingrijze vlek die Londen moest zijn, maar dat vertelde haar allemaal nog niet waar Skendgate lag.
5018 Het kon ergens tussen deze heuvel en de hoofdweg liggen, net buiten haar gezichtsveld, of de andere kant op, aan een ander karrespoor. Ze had geen tijd om te gaan ronddwalen. Het werd snel donker. Over een halfuur werden er misschien lampen aangestoken, maar daar kon ze niet op wachten.
5019 Kon ze maar een dorpje vinden, dan zou ze daar de nacht kunnen doorbrengen en later op zoek gaan naar Skendgate. Ze keek terug over het karrespoor en hoopte tussen de bomen een licht of de rook van een haardvuur te zien, maar er was helemaal niets. Ze begon te klappertanden.
5020 En de klokken begonnen te luiden. Eerst die van Carfax, met een vertrouwde klank, ook al was die klok sinds 1300 minstens drie keer opnieuw gegoten. Daarna, nog voordat de eerste slag was weggestorven, begonnen de andere kerken, alsof ze hadden gewacht op een teken van Oxford.
5021 De koeien waren op weg naar een dorpje dat achter een lage heuvelrij moest liggen. De dieren begonnen sneller te lopen toen ze de klok hoorden. Bijna pal voor haar neus lagen twee dorpen, een aan de andere kant van de hoofdweg en het andere verderop, naast het door bomen omzoomde stroompje.
5022 Ik weet niet precies hoe laat ik overging, maar als het rond het middaguur was, dan is er een verschuiving van ongeveer vier uur geweest. Het is het goede jaargetijde. De meeste bladeren zijn van de bomen gevallen, maar nog niet vergaan, en ongeveer een derde van de akkers is pas omgeploegd.
5023 Een exacte tijdbepaling is onmogelijk voordat ik in het dorp ben en iemand kan vragen welke dag het is. Waarschijnlijk weet u beter waar ik ben dan ikzelf, althans als u de lokalisatie hebt afgerond. Ik weet zeker dat ik in de goede eeuw ben. Ik sta op een lage heuvel en kan de akkers zien liggen.
5024 Die verhouding is voor 1300 berekend op vijfentwintig tot vijfenzeventig procent, maar dat is gebaseerd op Suffolk, dat meer naar het oosten ligt. In het zuiden en westen zie ik een groot bos, misschien Wychwood Forest, dat grotendeels uit loofbomen bestaat. In het oosten stroomt de Theems.
5025 Ik meen zelfs Londen te zien, hoewel dat onmogelijk is. In 1320 zou Londen immers meer dan vijfenzeventig kilometer hiervandaan liggen in plaats van vijfendertig. Toch ben ik er bijna van overtuigd. Ik kan in elk geval de stadsmuren van Oxford en Carfax Tower zien. Het is hier heel mooi.
5026 Dunworthy keek gespannen naar de monitor, bang dat hij een van de toetsen had ingedrukt en de resultaten had veranderd. Badri zakte op de vloer in elkaar. Latimer en Gilchrist probeerden evenmin hem op te vangen. Latimer scheen niet eens te beseffen dat er iets aan de hand was.
5027 Dunworthy besefte nu pas dat het doodstil was in het laboratorium. Gilchrist had zich niet verroerd sinds Badri was gevallen. Hij had een woedende uitdrukking op zijn gezicht. Ik kan u verzekeren dat we overal rekening mee hebben gehouden. Op dit noodgeval had hij blijkbaar niet gerekend.
5028 Mary liet de knop los en schudde Badri voorzichtig heen en weer aan zijn schouders. Hij reageerde niet. Ze duwde zijn hoofd ver naar achteren en hield haar oor bijna in zijn geopende mond terwijl ze naar zijn borst keek. Hij ademde nog. Dunworthy zag zijn borstkas op en neer gaan.
5029 Dunworthy schoof de grote en kleine pakjes opzij en vond een doosje van hard plastic dat ongeveer de juiste afmetingen leek te hebben. Hij maakte het open. Er zaten knalbonbons in, verpakt in rode en groene folie. Hij stopte het terug in de tas. Mary was bezig het overhemd van Badri open te maken.
5030 In de pub was het net geweest of hij in een shocktoestand verkeerde. Misschien was hij wel aangereden door een fietser, net als Dunworthy bijna was overkomen, en had hij niet in de gaten gehad dat hij gewond was. Dat zou zijn verwarde optreden en zijn merkwaardige opwinding kunnen verklaren.
5031 Dunworthy draaide zich om en keek naar het grote beeldscherm. Er waren nog steeds dezelfde cijferreeksen te zien. Hij wist niet wat ze betekenden, maar hij zag ook geen opvallend verschil met normale lokalisaties en Badri had gezegd dat Kivrin goed was doorgekomen. Er is iets mis.
5032 Dunworthy overwoog plompverloren de behandelkamer binnen te stormen, maar hij wilde niet helemaal uit het ziekenhuis verwijderd worden en bovendien was Badri niet in een toestand om te praten. Hij was bewusteloos toen ze hem uit de ambulance haalden. Bewusteloos en met een temperatuur van 39,5.
5033 Hij probeerde zich te herinneren of er nog andere technici waren die de kerstdagen in Oxford doorbrachten. Dat kon haast niet, want dan had Gilchrist nooit een beroep gedaan op een eerstejaars stagiair. Voor de zekerheid belde hij toch maar naar Magdalen, maar daar werd niet opgenomen.
5034 Hij hing op, dacht even na en belde vervolgens naar Balliol. Ook daar werd niet opgenomen. Finch was zeker nog op stap om het Amerikaanse bellenkoor de klokken van Great Tom te laten zien. Hij keek op zijn horloge. Het was nog maar halfdrie. Hij had het idee dat het veel later was.
5035 Haar collega ging naar de serveerwagen en schakelde de snelkoker in. Geen van beiden had iets aan de administratrice gevraagd toen ze door de gang liepen, dus misschien was dit de gebruikelijke gang van zaken, hoewel Dunworthy zich niet kon voorstellen waarom ze Badri zouden willen spreken.
5036 En Kivrin zat ergens in het jaar 1320, dagen of weken te vroeg of te laat. Of maanden. De broeder deed vast melk en suiker in een kopje en begon te roeren terwijl de snelkoker pruttelde. De vrouw leek in slaap te zijn gevallen. Dunworthy staarde naar haar terwijl hij over de verschuiving nadacht.
5037 Badri had twee weken verlies waarschijnlijk genoemd en dat leek meer voor de hand te liggen. Hoe verder een historicus terug in de tijd werd gestuurd, hoe groter de gemiddelde tijdverschuiving. Voor de twintigste eeuw ging het meestal maar om een paar minuten, voor de achttiende om een paar uur.
5038 Het verschil was voor iedere reiziger anders en je kon onmogelijk een exacte voorspelling doen. Bij een reis naar de negentiende eeuw was wel eens een verschuiving van achtenveertig dagen opgetreden, terwijl er in onbewoonde gebieden vaak helemaal geen verschil te merken was.
5039 En net zo vaak leek het een willekeurig, grillig verschijnsel te zijn. Bij de eerste proefnemingen, in de jaren twintig gedaan voor de Twintigste Eeuw, was Dunworthy vanaf de lege binnenplaats van Balliol teruggestuurd naar de veertiende september 1956, twee uur in de nacht.
5040 Finch moest de Amerikanen mee hebben genomen naar Londen om de Big Ben te horen. Gilchrist stond nog steeds naast hem te wachten. Latimer was naar de serveerwagen gegaan en probeerde een stopcontact voor de snelkoker te vinden. De ambulancezuster werd wakker en ging hem helpen.
5041 Hij probeerde zich te herinneren welke regels er golden voor het afkondigen van een quarantaine. Oorspronkelijk betrof het ieder geval van een onbekende ziekte of het vermoeden van besmettingsgevaar, maar dat waren de strenge regels die in de hysterie na de Pandemie waren opgesteld.
5042 Finch was even na drieën tegengehouden, anderhalf uur geleden. Er was in Oxford de laatste jaren slechts twee keer een tijdelijke quarantaine geweest. In het eerste geval was het om een allergische reactie op een injectie gegaan, het tweede bleek een kwalijke grap van een paar schoolmeisjes te zijn.
5043 Beide keren was er binnen het kwartier weer een eind aan gemaakt, nadat de resultaten van de bloedproeven bekend waren geworden. Mary had Badri wat bloed afgenomen in de ambulance. Dunworthy had gezien hoe iemand van het ziekenhuis de ampullen in ontvangst nam toen de ziekenwagen stopte.
5044 Nieuwe Hindoes geloofden dat alle levensvormen heilig waren, zelfs dode virussen, als dood het goede woord was. Ze weigerden zich te laten inenten of vaccins te gebruiken. De universiteit gaf hun vrijstelling op religieuze gronden, maar stond niet toe dat ze op de campus woonden.
5045 Dunworthy ging zitten en begon de zijne in te vullen. Het formulier van het ziekenhuis was bestemd voor zijn persoonlijke gegevens: naam, registratienummer en alle medische gegevens, hoewel ze die laatste ongetwijfeld veel vollediger uit de computer konden halen. Ziekten, operaties, inentingen.
5046 Dunworthy had geen idee op welke datum hij voor het laatst tegen virussen was gevaccineerd. Hij deed er zo goed mogelijk een slag naar en pakte vervolgens het formulier met primaire contacten, waarop hij als eerste zijn eigen naam vermeldde. Latimer, Gilchrist, de twee ambulancehulpen.
5047 Was hij ziek geworden terwijl hij met de lokalisatie bezig was en had hij zich toen gerealiseerd dat hij Kivrin wellicht had aangestoken? De pub. Alleen de barkeeper was aanwezig geweest. Finch was al weggegaan voordat Badri kwam. Dunworthy pakte het tweede vel en schreef daar de naam van Finch op.
5048 Zou ze van iedereen op deze lijsten bloed en temperatuur willen controleren? Dat was onmogelijk. In zijn koortsige vlucht terug naar Brasenose had Badri tientallen mensen aangeraakt of beademd, al was het nog zo vluchtig, en Dunworthy of Badri zelf zouden die nooit herkennen.
5049 Ze kon hem niet ontmoet hebben en voor die tijd was hij in Londen geweest. Op dinsdag was Badri naar hem toe gekomen om te zeggen dat hij de coördinaten van de eerstejaars had gecontroleerd en het hele systeem had nagelopen. Dunworthy was afwezig, daarom had hij een briefje achtergelaten.
5050 Badri had de hele ochtend in het lab gewerkt en Kivrin zou later naar de Bodleian gaan om Latimer te spreken. Maar misschien was ze na afloop nog naar het lab gegaan, of was ze daar al geweest voordat ze haar kleed kwam laten zien. De deur ging open en de zuster liet Montoya naar binnen.
5051 Mary nam wat bloed af, gaf haar een capsule en deed een meter om haar pols. Dunworthy observeerde haar en vroeg zich af of ze de waarheid sprak. Ze had niet met zoveel woorden gezegd dat Montoya weg kon gaan zodra haar bloed was onderzocht, alleen dat ze op de uitslag moest wachten.
5052 De anderen leken niet de minste aandacht voor het onderwerp te hebben. Gilchrist zat zijn formulieren in te vullen en trok er een woedend gezicht bij, alsof ook dit een toonbeeld van nalatigheid en onkunde was. Latimer zat geduldig met opgerolde mouw aan de tafel te wachten.
5053 Als ik terugkom, dacht ze, moet ik het daar toch eens met dokter Ahrens over hebben. Ik geloof dat ze de uitwerking van zulke milde symptomen op een reiziger onderschatten. Het van de heuvel afdalen was nog vermoeiender geweest dan de beklimming en ze had het ontzettend koud.
5054 Ook die begon meteen pijn te doen. Ze struikelde en viel bijna languit. Van de schrik vergat ze even haar hoofdpijn, die echter dubbel zo sterk terugkeerde. Het was bijna helemaal donker op de open plek en alles had een zwarte tint aangenomen: zwartgroen, zwartbruin en zwartgrijs.
5055 De dieren waren blijkbaar aan haar gewend, want ze onderbraken hun avondlijk gekwinkeleer geen ogenblik. Kivrin pakte haastig de verspreid liggende dozen en versplinterde vaatjes en gooide ze op de scheefhangende kar. Daarna greep ze de dissel van de wagen en begon te trekken.
5056 De kar kwam krakend overeind, gleed een eindje over het bladerdek en bleef steken. Kivrin zette zich schrap en trok nog een keer. De kar begon scheef te hangen. Een van de kisten viel eraf. Kivrin legde de kist terug en liep om de wagen heen om te zien waar hij vastzat.
5057 Het rechterwiel zat klem achter een boomwortel. Als ze de kar kon optillen, zou ze het wiel er zo overheen kunnen krijgen, maar niet van deze kant. In het lab hadden ze de zijkant van de kar met een bijl bewerkt, om de indruk te wekken dat hij bij het omslaan was beschadigd.
5058 Vlak voor het wiel zag ze ineens een voetafdruk op een plek waar geen bladeren lagen. De wortels van de eiken in de buurt waren allemaal bezaaid met bladeren, waarop ze in het grijze licht geen andere afdrukken kon ontdekken. Het voetspoor in de aarde was echter duidelijk zichtbaar.
5059 Het kan geen voetafdruk zijn, dacht Kivrin. De grond is bevroren. Ze stak haar hand ernaar uit om te zien of het geen gezichtsbedrog was. Op het ijzige pad had ze helemaal geen sporen gezien, maar op deze plek was de bodem nog zacht en ze kon de rand van de afdruk voelen.
5060 De afdruk was gemaakt door een schoen met een zachte zool en zonder hak. Het was een grote afdruk, groter dan van haar eigen voet. De voet van een man, alleen waren mannen in de veertiende eeuw een stuk kleiner geweest, kleiner dan zij was. En dit was de voetafdruk van een reus.
5061 Misschien is hij al oud, dacht ze paniekerig. De afdruk van een houthakker of van een boer die zijn verdwaalde schaap zocht. Of misschien was dit een domein van de koning en was er een jachtpartij geweest. Maar het leek niet op de afdruk van iemand die achter een hert aan was gerend.
5062 Ik heb hem gehoord, dacht Kivrin. Ze maakte een angstig geluidje. Ik hoorde hem hier ademhalen. Ze bleef zitten en zocht steun bij het wiel. Als de man – het moest wel een man zijn, een reus – nog in de buurt was, dan wist hij nu ook dat ze zijn spoor had gevonden. Ze ging staan.
5063 Als de man er nog was, zou ze hem toch niet kunnen zien. Alleen de paar meter rondom de open plek waren te onderscheiden. Ze kon niet eens met zekerheid zeggen waar de wilgen en het pad waren. Als ze nog langer talmde zou het helemaal donker zijn en dan kreeg ze de kar nooit meer naar de weg.
5064 Of misschien was hij toch hulp gaan halen, in een van de dorpen die Kivrin had zien liggen, misschien wel in Skendgate, en was nu de halve bevolking op weg met lantarens. In dat geval zou ze beter kunnen blijven waar ze was tot hij terugkwam. Ze moest zelfs weer gaan liggen.
5065 Ondanks het konijnebont was haar mantel helemaal niet warm. Hoe hadden de mensen de Kleine IJstijd overleefd als ze niets anders hadden om aan te trekken? En hoe hadden de konijnen het overleefd? Aan de kou kon ze in elk geval wel iets doen. Ze kon wat hout sprokkelen en een vuurtje stoken.
5066 En als hij hulp had gehaald en in het donker de weg terug niet meer kon vinden, zou het vuur hem de richting wijzen. Ze liep nog een keer rond over de open plek en raapte een paar takken op. Dunworthy had erop aangedrongen dat ze vuur leerde maken zonder tondel of vuursteen.
5067 Maar ze hadden toch moeten weten hoe koud het kon worden. De takken vroren bijna aan haar handen vast en haar hoofd bonkte elke keer dat ze bukte. Na een tijdje bukte ze helemaal niet meer, maar trok alleen wat twijgjes van de boomtakken, zodat ze haar hoofd rechtop kon houden.
5068 Misschien kwam het door de kou dat ze hoofdpijn had en buiten adem was. Ze moest gauw een vuur maken. Het sprokkelhout was ijskoud en nat. Ze zou het nooit aan het branden krijgen. En de bladeren waren ook vochtig, veel te vochtig. Ze moest droog hout en een scherpe tak hebben om vuur te maken.
5069 Ze hield haar hoofd recht terwijl ze de takken op een hoopje bij een boomwortel legde en ging terug naar de kar. Aan de verbrijzelde zijkant zaten genoeg spanen die ze kon gebruiken. Ze kreeg twee splinters in haar hand, maar het hout van de kar was tenminste droog, zij het ook koud.
5070 Er was iets mis, dit kon onmogelijk een normale reactie op de reis zijn. De lichte verschijnselen zouden na een uur of twee verdwenen moeten zijn, niet erger geworden. Een beetje hoofdpijn, had Ahrens gezegd, en vermoeidheid. Over misselijkheid en koude rillingen had ze het niet gehad.
5071 Ze trok de onderkant van haar mantel als een deken om zich heen, maar daar scheen ze het alleen maar kouder van te krijgen. Haar tanden begonnen weer te klapperen, net als op de heuvel, en haar hele lichaam schokte van de rillingen. Ik vries hier nog dood, dacht ze, maar ik kan er niets aan doen.
5072 Het lijkt me heerlijk om nu op een brandstapel te staan. Het leek ondenkbaar dat ze in slaap was gevallen zoals ze daar in elkaar gedoken op de koude grond zat. Ze was helemaal niet warmer geworden, anders had ze misschien maar gedacht dat ze gevoelloos begon te worden door onderkoeling.
5073 Maar ze moest wel geslapen hebben, want toen ze haar ogen weer opende was het nacht op de open plek. IJzige sterren waren zichtbaar tussen het web van takken boven haar hoofd en ze lag bijna languit op de grond. In haar slaap was ze onderuit gezakt, met haar hoofd tegen het wiel.
5074 Bestond zoiets eigenlijk wel? Dunworthy had het nog nooit over een allergische reactie gehad, terwijl hij haar toch voor verkrachting, cholera, tyfus, pest en alle andere mogelijke kwalen had gewaarschuwd. Onder haar mantel voelde ze aan de blaar die ze aan de virusinenting had overgehouden.
5075 De plek was nog steeds gezwollen, maar deed geen pijn en ze voelde ook geen jeuk. Misschien was dat een slecht teken, dacht ze. Misschien moest het vaccin juist jeuk veroorzaken om werkzaam te zijn. Ze probeerde haar hoofd op te tillen, maar ze werd meteen weer duizelig.
5076 Ze zag zijn voeten. Hij droeg vormeloze leren schoenen, zonder hakken, net als van de voetafdruk. Ze wilde iets zeggen over zijn schoenen, ze wilde vragen of Gilchrist hem middeleeuwse kleren had laten aantrekken om haar te halen, maar het dansende licht maakte haar weer misselijk.
5077 Het is Middelengels, dacht ze. Dat heb ik drie jaar gestudeerd en Latimer heeft me alles over de verbuiging van de adjectief geleerd. Ik moet hem kunnen verstaan. Het komt door de koorts, daarom begrijp ik niet wat hij zegt. Hij herhaalde de vraag of stelde een andere, zelfs dat begreep ze niet.
5078 Daarna moest ze buiten westen zijn geraakt, want toen ze bijkwam droeg hij haar in zijn armen. Nog altijd hoorde ze de carillonmuziek door het open net komen en ze probeerde uit te maken van welke kant het geluid kwam, maar daarvoor klapperde ze te hard met haar tanden.
5079 Ik moet terug naar mijn opgraving voor het hele terrein in een moeras verandert. We zijn net bezig met het kerkhof van Skendgate. De meeste graven stammen uit de vijftiende eeuw, maar enkele zijn uit de tijd van de Zwarte Dood en er zijn zelfs een paar graven van vóór Willem de Veroveraar.
5080 Nou ja, waarom zouden ze zich ook druk maken? Haar recorder leek op een benen spoor, dus er zou geen anachronisme ontstaan als de middeleeuwers besloten haar handen af te hakken alvorens haar naar de brandstapel te slepen. Mary nam zijn bloeddruk op en zette de naald op zijn arm.
5081 In de herfst van 1348 had het in een deel van Oxfordshire ononderbroken geregend van Sint Michiel tot Kerstmis. Kivrin zou nu wel ergens op die natte weg liggen, halfdood door onderkoeling. En onder de uitslag, dacht hij, omdat haar overbezorgde mentor zo liep te tobben.
5082 Als hij niet oppaste stormde hij naar het lab om het net open te rukken, zoals Gaddson de treindeur had laten openen, om zelf naar het jaar 1320 te gaan. Kivrin zou waarschijnlijk net zo blij zijn als William, als die zijn moeder straks te zien kreeg. En net zo hulpbehoevend.
5083 Die wist evenmin waar Basingame was. Tegen Dunworthy had hij gezegd dat Basingame iets over Loch Balkillan had laten vallen, maar dat meer bleek bij navraag niet te bestaan. Dunworthy dronk zijn thee. Gilchrist belde de thesaurier en de pedel, maar geen van beiden wist waar Basingame was.
5084 Het was nauwelijks groter dan een kast, met net genoeg ruimte voor een bed en een klapstoeltje. Aan de muur bij het hoofdeinde hingen monitoren en andere apparatuur. Het gordijn voor het enige raam was dicht. Mary keek vluchtig naar Badri en concentreerde zich op de monitoren.
5085 De ingenieur lag met zijn armen op de deken; beide armen waren aangesloten op een infuus. Aan één daarvan hingen minstens vijf kleine zakjes die op één grotere uitkwamen. Badri had zijn ogen dicht en zijn gezicht was mager en ingevallen, alsof hij sinds vanochtend gewicht had verloren.
5086 Kivrin wist dat het een tijd later was, dat ze vreemd genoeg had geslapen. Hoe lang duurt het voor je bent verbrand? In het gloeiend hete vuur zou ze al tot as moeten zijn vergaan, maar toen ze naar haar hand keek zag die er nog gaaf uit, hoewel er kleine vurige tongen rond haar vingers dansten.
5087 Ze deed ze dicht. Ik hoop dat ik niet nog een keer van het paard val, dacht ze. Ze had beide armen rond de hals van het dier geslagen om zich vast te houden, ook al voelde ze bij elke beweging haar hoofd bonzen. Ze was gevallen, al kon ze zich niet herinneren dat ze het dier had losgelaten.
5088 Hij had voorspeld dat dit zou gebeuren, dat ze haar naar de brandstapel zouden brengen. De vrouw hield een kroes voor haar lippen. Dit was zeker azijn in een spons, dacht Kivrin, die gaven ze aan martelaars. Maar het was geen azijn. Het was een warme, bittere vloeistof.
5089 Ze probeerde haar handen op te tillen en naar haar mond te brengen om de recorder te activeren, maar het gewicht van de vlammen trok ze weer naar beneden. Ik ben ziek, dacht Kivrin. De warme drank was een of ander medicijn geweest, dat de koorts enigszins had getemperd.
5090 Ze merkte dat ze toch niet op de grond lag, maar in een bed in een donkere kamer. Naast haar lag de vrouw die haar had gekalmeerd en te drinken had gegeven. Ze hoorde haar ademhaling. Kivrin wilde haar hoofd omdraaien om naar haar te kijken, maar de inspanning was te pijnlijk.
5091 Ik ben in het dorp, dacht ze. De man met het rode haar heeft me hierheen gebracht. Ze was van het paard gevallen en de moordenaar had haar er weer opgezet, maar toen ze zijn gezicht zag leek hij helemaal niet op een moordenaar. Hij was jong, met rood haar en een vriendelijk gezicht.
5092 Kivrin kon amper slikken. Het vuur was in haar keel gedrongen. Ze voelde de oranje vlammetjes, die niet door de vloeistof waren gedoofd. Ze vroeg zich af of de man haar naar een vreemd land had meegenomen, naar Spanje of Griekenland, waar de mensen een taal spraken die niet in haar computer zat.
5093 Zo heet zijn slaaf, dacht ze, Gauddefaudre. Hij wil weten waar zijn slaaf me heeft gevonden en dan brengt hij me terug naar de kar. Meneer Dunworthy zou doodsbenauwd zijn als het net openging en zij er niet was. Maak u geen zorgen, meneer Dunworthy, zei ze geluidloos, ik kom.
5094 Misschien hadden ze er genoeg van haar te zien branden en waren ze weggegaan. Het duurde ook zo lang, ook al leken de vlammen nog heter te worden. De roodharige man had haar voor zich op het witte paard gezet en mee naar het bos genomen, ze had gedacht dat hij haar terugbracht naar de kar.
5095 Ze wilde aan de teugels van het paard trekken om het te laten omkeren, maar ze durfde de hals van het dier niet los te laten. Ze kwamen bij een deur die openging en nog een keer openging. Daarachter was vuur en licht en klokgelui, en Kivrin wist dat ze haar toch weer naar de kar hadden gebracht.
5096 Hij had haar naar een dorp gebracht en ergens aangeklopt. Een grote man met een bijl deed open. Met die bijl maakte hij natuurlijk brandhout voor het vuur. Een grote man en even later een vrouw, Kivrin kon geen van beiden verstaan. De deur was weer dichtgegaan en ze bleven buiten in het donker.
5097 Dat was een martelaar op de brandstapel wel eens overkomen. Zijn vrienden hadden nog groene takken op het vuur gelegd om hem in de rook te laten stikken voordat het vuur hem kon bereiken, maar de vlammen waren er bijna helemaal door gedoofd en daardoor was hij urenlang geroosterd.
5098 Kivrin kon in de walm niet eens zien of ze jong of oud was. De roodharige man moest het vuur hebben gedoofd. Hij had zijn mantel om haar heen geslagen en het vuur uitgestampt met zijn laarzen, daarna had de rook haar verblind. De vrouw sprenkelde wat water over haar heen.
5099 De kaart rolde over het scherm. De contacten met het ambulancepersoneel en met iedereen in het lab werden vermeld. Badri was maandagochtend in Londen geweest om een tijdreis voor Jesus College voor te bereiden. Tegen de middag was hij met de metro naar Oxford teruggegaan.
5100 Dunworthy hield zijn hand vast en keek beurtelings naar de slapende Badri en naar de monitoren. Achter de dichte gordijnen hoorde hij de regen tegen het venster tikken. Hij besefte nu pas hoe slecht Badri eraan toe was. Hij had zich veel te druk om Kivrin gemaakt om zich om Badri te bekommeren.
5101 Dat was in gesprek. De zuster gaf hem zijn bril en een andere steriele uitrusting. Hij zorgde ervoor eerst het neusmasker en pas daarna het kapje op te zetten en de handschoenen voor het laatst te bewaren. Toch duurde het nog vreselijk lang voor hij zich helemaal had aangekleed.
5102 Hij hoopte dat het de zuster heel wat minder tijd zou kosten als Badri ineens hulp nodig had. Hij ging weer naar binnen. Badri lag nog in een rusteloze slaap. Hij keek naar de monitor die de temperatuur aangaf: 39,4. Hij had hoofdpijn. Hij nam zijn bril af en wreef over het plekje tussen zijn ogen.
5103 Daarna ging hij op de klapstoel zitten en keek naar de lijst met contacten die hij tot dusver had opgesteld. Er zaten nog een heleboel lege vakken in de tabel. De naam van de pub waar Badri na het feest heen was gegaan. Waar hij maandagavond was geweest. En maandagmiddag.
5104 De deur ging open en de leerlingverpleegster kwam binnen, gehuld in steriele kleding. Dunworthy keek onwillekeurig naar de monitoren, maar hij zag geen dramatische veranderingen. Badri was nog in slaap. De zuster voerde enkele gegevens in, keek het infuus na en trok een punt van de deken recht.
5105 Badri zei dat hij zich zo raar had gevoeld. Niet ziek, raar. Iemand die zelfs nooit verkouden was geweest, zou niet weten wat er aan de hand was als hij ineens koorts en koude rillingen kreeg. Misschien was Badri daarom het lab uitgerend en naar de pub gegaan. Hij wilde het tegen Dunworthy zeggen.
5106 Dunworthy zette zijn bril af en wreef over zijn ogen, die staken door het ontsmettingsmiddel. Hij voelde zich uitgeput. Hij had gezegd dat hij geen rust kon vinden tot hij wist dat alles in orde was met Kivrin. Badri lag te slapen, rustiger ademend door de onpersoonlijke toverkunst van de arts.
5107 En Kivrin lag nu ook te slapen, in een vlooienbed zevenhonderd jaar geleden. Of misschien was ze wakker en maakte ze indruk op de middeleeuwers met haar tafelmanieren en haar vuile nagels, of lag ze op haar knieën op een smerige stenen vloer en sprak ze haar belevenissen in de recorder in.
5108 De zuster stond op de gang te wachten met een fles ontsmettingsmiddel en zei dat hij de lift kon gebruiken. De stank van het middel hielp hem bij te komen uit zijn verdoving en hij was bijna wakker toen hij op de begane grond kwam. Mary wachtte hem op, gehuld in een steriel uniform.
5109 Het scheen jaren geleden dat hij hier voor het laatst was geweest. Een paar verpleegkundigen, allemaal onherkenbaar in hun steriele uitmonstering, rolden een brancard door de gang. Een arts stelde vragen aan een magere, angstig kijkende vrouw in een natte jas en een even natte regenhoed.
5110 Hij zou weer naar Badri kunnen gaan, maar hij zag er tegenop zich weer helemaal te moeten omkleden. En hij had niet de moed Badri te wekken om hem te vragen wie er straks nog meer met een temperatuur van 39,5 naar het ziekenhuis gebracht zouden worden. Kivrin zou daar in elk geval niet bij zijn.
5111 Het was halfvijf. Badri was om halftwee tegen de vrouw met de lila paraplu aangelopen. Dat wees op een incubatietijd van vijftien uur, en vijftien uur geleden was Kivrin volledig immuun geweest. Mary kwam terug, zonder hoofdkapje. Haar neusmasker bungelde tegen haar hals.
5112 Influenza verspreidt zich als een lopend vuurtje en dat wordt door de quarantaine alleen maar erger. Artsen en verpleegkundigen komen altijd het eerste met de zieken in aanraking. Als zij ook ziek worden of als er niet genoeg antimicrobia zijn, wordt onze eeuw ook te gevaarlijk om naartoe te reizen.
5113 Er hing nog steeds rook in de kamer, maar dat moest van de haard komen. Geen wonder, dacht Kivrin, schoorstenen kwamen in Engeland pas laat in de veertiende eeuw in gebruik en het is nu pas 1320. En zodra ze die gedachte had gevormd, drong ook al het andere tot haar door.
5114 Ik heb koorts gehad. Verder dacht ze een tijdje niet na. Het was heerlijk om hier zo te blijven liggen. Ze voelde zich uitgeput, alsof ze een vreselijke krachtproef had doorstaan die al haar energie had opgeslokt. Ik geloofde echt dat ik op de brandstapel stond, dacht ze.
5115 Ze moesten mijn haar afsnijden, dacht ze, maar ze wist niet of dat echt was gebeurd of dat het alleen maar een droom was geweest. Ze was te moe om aan haar hoofd te voelen, te moe om het zich te herinneren. Ik ben heel erg ziek geweest, dacht ze. Ze gaven me de laatste sacramenten.
5116 Dat is voor de metten, dacht Kivrin. Ze meende het al eens eerder gehoord te hebben, een hortend en onregelmatig geluid met hetzelfde ritme als het kloppen van haar hart, maar dat was onmogelijk. Het moest een droom zijn geweest. Ze had gedroomd dat ze op de brandstapel stond.
5117 Ze had gedroomd dat haar haar werd afgesneden. Ze had gedroomd dat de mensen een taal spraken die ze niet verstond. De klok dichtbij verstomde en de andere gingen nog een tijdje door, alsof ze blij waren dat ze nu gehoord konden worden, en Kivrin kon zich ook dat herinneren.
5118 Daarvoor en daarna was het weer donker geweest, met het rokerige licht van talklampen en telkens had ze de klokken gehoord. Ze dacht geschrokken na. Hoe lang lag ze hier al? Misschien waren er weken voorbijgegaan en had ze het rendez vous al gemist. Maar dat was onmogelijk.
5119 Je bleef geen weken buiten kennis, zelfs niet als je tyfus had, en zij had geen tyfus. Ze was ingeënt. Het was koud in de kamer, alsof het vuur in de loop van de nacht was uitgegaan. Ze wilde de deken optrekken en meteen kwamen er uit het donker handen die iets zachts over haar heen legden.
5120 Licht viel door een smalle opening in de stenen muur. Het luik voor het venster was geopend en daardoor kwam ook de kou naar binnen. Een vrouw stond op haar tenen op de stenen bank en hing een doek voor de opening. Ze droeg een zwarte pij met op haar hoofd een witte kap en een mutsje.
5121 Ze waren bijna even dik als tapijten en met een koord aan de bedposten vastgebonden. De vrouw ging rechtop staan. Ze had een houten kom in haar hand. Met haar vrije hand tilde ze haar rokken op, waarna ze op de bank ging staan en een stroperige stof uit de kom op de doek begon te smeren.
5122 Olie, dacht Kivrin. Of nee, was. In was gedrenkt linnen werd als vensterglas gebruikt. Glas zou in de veertiende eeuw in huizen van de adel al heel gewoon geweest moeten zijn. De edelen zouden zelfs ramen met de rest van hun bagage en meubelen hebben meegenomen van hun ene verblijf naar het andere.
5123 Sommige landhuizen hadden geen glas voor de ramen. Ze drukte haar handen tegen elkaar en bracht ze naar haar mond, maar het was te vermoeiend om ze daar te houden en ze liet ze weer terugzakken op de deken. De vrouw keek even naar het bed voor ze verder ging met haar werk.
5124 Ze bestreek de doek met lange, onzorgvuldige halen. Ik ben aan de beterende hand, dacht Kivrin. Al die tijd is er iemand vlak bij me geweest. Ze vroeg zich opnieuw af hoe lang ze hier al lag. Ik moet het uitzoeken, dacht ze, en daarna moet ik de kar terugvinden. Het kon niet ver weg zijn.
5125 Als dit het dorp was waar ze naartoe had gewild, lag het rendez vous op nog geen twee kilometer afstand. Ze probeerde zich te herinneren hoe lang de tocht naar het dorp had geduurd. Heel erg lang, scheen het. De moordenaar had haar op een wit paard met belletjes aan zijn toom gezet.
5126 Maar hij was geen moordenaar, hij was een jonge man met een vriendelijk gezicht en rood haar. Ze moest de naam van het dorp waar ze naartoe was gebracht vragen, hopelijk was het Skendgate. Maar ook al was het een ander dorp, dan nog kon de kar niet ver uit de buurt zijn.
5127 En zodra ze weer wat was aangesterkt, kon ze natuurlijk vragen of ze haar naar de kar wilden brengen. Wat is de naam van dit dorp waar ik naartoe ben gebracht? Gisteravond kon ze niet op de woorden komen, maar dat lag natuurlijk aan de koorts. Ze had er nu geen moeite mee.
5128 Dat was ze dan misschien ook en zelf was ze de vrouw des huizes, hoewel haar kap niet witter en de stof van haar kleed niet fijner was. Maar ze had geen sleutels aan haar ceintuur en Kivrin herinnerde zich nu dat het niet de huishoudster, maar de vrouw des huizes was die de sleutels bij zich had.
5129 Misschien kwam het door de ziekte dat de vertaalcomputer niet werkte. Misschien zou ze alles kunnen verstaan als de koorts eenmaal was gezakt. De oude vrouw knielde bij het bed neer, nam het zilveren doosje dat aan haar halsketting hing tussen haar gevouwen handen en begon te bidden.
5130 De ander boog zich over Kivrin om naar haar slaap te kijken en voelde aan haar achterhoofd. Kivrin besefte dat de wond aan haar slaap was verbonden. Ze voelde aan het verband en legde haar hand tegen haar hals. Haar verwarde krullen waren verdwenen, het haar eindigde net onder haar oren.
5131 Kivrin begreep het niet en toch ook weer wel. Ze was erg ziek geweest, zo ziek dat ze dacht dat haar haar in brand stond. Ze herinnerde zich dat ze wild op haar eigen hoofd had geslagen om de vlammen te doven, en dat iemand – de oude dame? – haar handen had vastgehouden.
5132 Het enige wat ze konden doen, was haar haar afsnijden. Kivrin had een hekel gehad aan die grote bos weerbarstig haar, die ze eindeloos moest borstelen. Ze wist niet of vrouwen in de middeleeuwen vlechten droegen of niet en ze was bang dat het smerig zou worden als ze het twee weken niet kon wassen.
5133 Ze maakte het verband om Kivrins hoofd los en legde het op de deken. Het was van hetzelfde vergeelde linnen als haar mutsje, in gerafelde repen gescheurd en onder de bruinrode vlekken. Kivrin had meer bloed verloren dan ze ooit had kunnen denken. Haar wond moest weer zijn opengegaan.
5134 Kivrins hoofd voelde heel licht aan. Dat kwam natuurlijk doordat ze haar haar kwijt was, dacht ze. De oude dame gaf een houten kom aan de dienstmaagd, die hem aan Kivrins mond zette. Kivrin nam voorzichtig een slokje, bang dat het dezelfde kom was waarin de was had gezeten.
5135 De jonge vrouw gaf de kom aan de dame, die naast haar was komen staan, en legde Kivrins hoofd voorzichtig weer op het kussen. Ze pakte het bloederige verband, betastte Kivrins slaap alsof ze van plan was de doek er weer omheen te doen en gaf het tenslotte aan de oude vrouw.
5136 De tolk zou niet alleen Middelengelse woorden opslaan, maar haar ook in staat moeten stellen sneller fonemen en een bepaalde zinsbouw te onderscheiden, maar wat Kivrin betrof konden de vrouwen net zo goed Servo Kroatisch hebben gesproken. Misschien was dat ook wel zo, dacht ze.
5137 Wie weet waar ze me naartoe gebracht hebben? Ik was buiten westen. Misschien heeft de moordenaar me met een boot over het Kanaal gebracht. Dat was natuurlijk onmogelijk. Ze herinnerde zich nog veel van de nachtelijke reis, ook al waren het stukken en brokken, als van een droom.
5138 Ik viel van het paard, dacht ze, en de man met het rode haar tilde me op. En we kwamen langs een kerk. Fronsend probeerde ze zich nog meer te herinneren. Ze waren het bos ingegaan, weg van het pad, tot ze op een andere weg uitkwamen. Bij een tweesprong was ze van het paard gevallen.
5139 De tweesprong was niet ver van de kerktoren. Maar als het zo dichtbij was, dan moest dit Skendgate zijn en hoorden de vrouwen Middelengels te spreken. En als ze MiddelEngels spraken, waarom kon ze hen dan niet verstaan? Misschien ben ik op mijn hoofd gevallen, dacht ze, en is de tolk stukgegaan.
5140 Maar ze wist dat ze niet op haar hoofd terecht was gekomen. Ze was langs de flank van het paard naar beneden gegleden tot ze op de weg zat. Het is de koorts, dacht ze. Ik ben ziek, daardoor kan de tolk geen woorden herkennen. Maar hij herkende wel het Latijn, dacht ze, en ze begon angstig te worden.
5141 Hij herkende het Latijn en bovendien kan ik niet ziek zijn. Ik ben ingeënt. Ze herinnerde zich ineens dat ze een grote, jeukende blaar op haar arm had gekregen na een van de injecties, maar daar had dokter Ahrens nog vlak voor haar vertrek naar gekeken. Volgens haar was er niets aan de hand.
5142 Ze had zich ziek gevoeld zodra ze was doorgekomen, nog voordat ze iemand had gezien. Bacillen wachtten niet bij een rendez vous tot er toevallig iemand doorkwam, ze werden verspreid door direct contact, door speeksel of vlooien. De builenpest was door vlooien op mensen overgebracht.
5143 Ik heb niet de pest, dacht ze resoluut. Pestlijders vragen zich niet af of ze de ziekte hebben, die hebben het te druk met doodgaan. Het was niet de pest. Pestvlooien leefden op ratten en mensen, niet midden in een bos, en de Zwarte Dood had Engeland pas in 1348 bereikt.
5144 Het moest een middeleeuwse ziekte zijn waar dokter Ahrens niets vanaf wist. Er waren allerlei vreemde ziekten in de middeleeuwen geweest, koningszeer en sint vitusdans en onbekende koortsen. Zoiets moest het zijn, een aandoening die haar versterkte afweersysteem niet zo gauw had kunnen thuisbrengen.
5145 De oude vrouw pakte Kivrin ruw beet en sloeg een arm om haar heen alsof ze haar uit bed wilde helpen. Ik ben te ziek om op te staan, dacht Kivrin. Waarom wil ze dat ik opsta? Wil ze me uithoren? Of naar de brandstapel slepen? De dienstmaagd kwam de kamer binnen met een bokaal in haar handen.
5146 Misschien willen ze dat ik naar de wc ga, dacht Kivrin. Ze ging rechtop zitten en liet haar benen over de bedrand glijden. Ze voelde zich meteen duizelig. Ze bleef met haar blote voeten net boven de grond zitten tot het voorbij zou gaan. Ze had alleen haar linnen hemd aan.
5147 Kastelen hadden soms een privaat boven een schacht die onderaan schoongemaakt moest worden, maar dit was geen kasteel. De jonge vrouw legde een dunne, dubbelgevouwen deken als een omslagdoek over Kivrins schouders, waarna de twee vrouwen haar overeind hielpen. De planken vloer voelde ijskoud aan.
5148 Ze reikte nauwelijks tot Kivrins schouder en de dienstmaagd kon nog geen vijftig kilo wegen, maar samen slaagden ze erin Kivrin naar het voeteneind van het bed te brengen. Ze werd met elke stap duizeliger. Ik haal het nooit helemaal naar buiten, dacht ze, maar ze bleven aan het voeteneind staan.
5149 Meneer Dunworthy, in 1320 gebruikte de landadel kamerpotten. Ze knikte om te laten zien dat ze het door had en liet zich langzaam zakken. Ze moest zich aan het bedgordijn vasthouden om niet te vallen, zo draaierig was ze, en toen ze weer opstond sloeg ze bijna dubbel van de pijn in haar borst.
5150 Het is geen gewone computer, het is een chemische stof die je spraakvermogen en je geheugen versterkt. Hij kan niet stuk zijn. Maar hij werkte alleen met de woorden die in zijn geheugen waren opgeslagen en blijkbaar had ze helemaal niets aan het Middelengels van Latimer.
5151 De uitspraak die Latimer haar had geleerd stond zo ver van de werkelijkheid af, dat de tolk de woorden helemaal niet herkende. Daarom was hij nog niet stuk. Hij moest alleen nieuwe gegevens in zijn geheugen opslaan en de zinnen die hij tot nu toe had opgevangen waren nog niet voldoende.
5152 Ze herinnerde zich de rustige stem waarmee hij de formule van het heilig oliesel had uitgesproken, de lichte aanraking van zijn hand op haar slapen, haar handpalmen en voetzolen. Hij had gezegd dat ze niet moest vrezen en gevraagd hoe ze heette. En haar hand vastgehouden.
5153 Dan was Gawyn de man die haar had gevonden, de man met het rode haar en het vriendelijke gezicht, die haar op zijn paard had getild en hier gebracht. Dat had ze in elk geval niet gedroomd, hoewel ze niet zeker was van het witte paard. Hij had haar hier gebracht en hij wist waar het rendez vous was.
5154 Ik kan wel ongeveer verstaan wat er wordt gezegd, maar de mensen begrijpen mij helemaal niet. En dat is nog niet het ergste. Ik ben ziek geworden. Ik weet niet wat het is. De pest kan het niet zijn, want daarvan heb ik geen enkel symptoom en ik ben al aan de beterende hand.
5155 Ik heb al mijn vaccins en afweerversterkers gehad, maar een daarvan moet onvoldoende zijn geweest of anders is dit een onbekende middeleeuwse ziekte waar geen vaccin tegen bestaat. De symptomen zijn hoofdpijn, koorts en duizeligheid, en als ik beweeg voel ik pijn in mijn borst.
5156 Ik heb veel geslapen, daarom weet ik nu niet waar ik ben. Een zekere Gawyn heeft me hier gebracht op zijn paard, maar ik weet alleen nog dat de tocht in het donker verliep en uren leek te duren. Ik hoop dat ik me door de koorts heb vergist en dat dit toch het dorp van Montoya is.
5157 Ik lig in bed op een bovenkamer. Er is een stenen trap naar beneden, dus de bewoners moeten zeker tot de landadel behoren. Er is een vensteropening en zodra ik geen last meer heb van duizeligheid, ga ik op het stenen bankje staan om naar buiten te kijken. Misschien kan ik de kerk zien.
5158 Ik geloof dat ik maar twee dagen van de kaart ben geweest, maar het kan ook meer geweest zijn. Omdat ze me niet verstaan, kan ik ook niet vragen welke dag het is. Ik kan niet uit bed komen zonder dat ik val, ze hebben mijn haar afgesneden en ik weet niet wat ik moet beginnen.
5159 Ze had zichzelf voor de gek gehouden. Ze begreep de anderen alleen maar door de lessen van Latimer, niet door de tolk, en wie weet begreep ze het nog verkeerd ook. Misschien hadden ze het helemaal niet over haar gehad, maar over iets heel anders, een verdwaald schaap of een brandstapel.
5160 Zelfs de klok zweeg en het licht dat door de wasdoek naar binnen viel was vaal. Het wordt al donker. Gawyn had gezegd dat hij weer naar het bos ging. Als deze kamer aan de voorkant lag, zou ze door het venster in elk geval kunnen zien welke kant hij uitging. Het is niet ver, had hij gezegd.
5161 Misschien kon ze de plek op eigen houtje terugvinden als ze de goede richting maar wist. Ze duwde zichzelf overeind. Zelfs die inspanning gaf haar weer een steek van pijn in haar borst. Ze schoof haar voeten over de bedrand, maar ze werd meteen duizelig. Ze ging weer liggen en deed haar ogen dicht.
5162 Van welke ziekte waren dat de symptomen? Pokken begon met koorts en koude rillingen en de blaasjes verschenen pas op de tweede of derde dag. Ze had geen idee hoe lang ze al ziek was, maar pokken kon het niet zijn, die ziekte had een incubatietijd van tien tot eenentwintig dagen.
5163 Dat kon het dus niet zijn. Maar als het dat niet was, wat dan wel? Sint vitusdans? Daar had ze al eerder aan gedacht, aan een ziekte waartegen ze niet was gevaccineerd, maar haar immuunsysteem was toch ook versterkt om elke infectie af te weren. Er klonken rennende voetstappen op de trap.
5164 Het klonk als een antwoord, maar het kon ook zijn dat Agnes gewoon maar iets wilde vertellen. Kivrin zou iets heel anders moeten vragen, iets waarop maar één antwoord mogelijk was. Agnes streek met haar handen over het zachte dons van de deken en neuriede een melodietje.
5165 Kivrin hoopte maar dat een karette geen eng beest was. Ze had moeten vragen waar ze was en sinds wanneer, hoewel Agnes vermoedelijk te klein was om dat te weten. Ze leek niet ouder dan drie jaar, al was ze natuurlijk veel kleiner dan een modern kind. Ze zou vijf of zes kunnen zijn.
5166 Het was al heel wat dat ze vragen kon stellen, dacht Kivrin. De tolk was toch niet stuk. Hij was tijdelijk van slag geweest door de vreemde uitspraak of door haar koorts, maar nu werkte hij goed en Gawyn kon haar laten zien waar het rendez vous was. Ze ging rechtop zitten om de deur te kunnen zien.
5167 Het was koud in de kamer en tijdens haar uitstapje naar de kamerpot had ze nergens een stoof of zelfs maar een bedpan gezien. Waren bedpannen eigenlijk al uitgevonden? Dat moest haast wel, hoe hadden ze anders de Kleine IJstijd overleefd? Het was steenkoud. Ze begon te rillen.
5168 De koorts kwam zeker weer terug. Kon dat eigenlijk wel? Voor haar studie had ze gelezen dat koortspatiënten verzwakt waren, maar of de koorts ook terugkwam? Bij malaria natuurlijk wel. Rillingen, koorts, zweten, terugkerende koorts. Natuurlijk kon het. Malaria was het in elk geval niet.
5169 Er viel een schemerig blauw licht door de linnen doek, maar de dagen waren kort in december. Misschien was het nog pas halverwege de middag. Ze was slaperig, maar ook dat zei niets. Ze had de hele dag met tussenpozen geslapen. Slaperigheid was ook een symptoom van vlektyfus.
5170 Bloedneuzen, een beslagen tong, roze vlekken op de huid. De uitslag verscheen pas op de zevende of achtste dag, maar Kivrin trok voor alle zekerheid haar hemd op om naar haar buik en borst te kijken. Geen uitslag, dus het was geen vlektyfus of de pokken. Pokken kreeg je op de tweede of derde dag.
5171 De pest begon met hoofdpijn en koorts. Het kan de pest niet zijn, dacht Kivrin. Je hebt er helemaal geen symptomen van. Builen zo groot als sinaasappelen, een dik opgezette tong, onderhuidse bloedingen waar je hele lichaam zwart van werd. Je hebt de pest niet. Het moest een of andere griep zijn.
5172 En wat was de voorgeschreven behandeling? Anti virusmiddelen, bedrust, veel drinken. Rust dan maar uit, dacht ze, en ze sloot haar ogen. Ze moest ongemerkt in slaap zijn gevallen, want de twee vrouwen stonden in de kamer te praten en Kivrin kon zich niet herinneren dat ze binnen waren gekomen.
5173 Het was niet de bedoeling dat ze geheugenverlies zou voorwenden. Ze moest Isabel de Beauvrier zijn, uit East Riding. Misschien waren de wegen in het noorden wel degelijk onbruikbaar en Eliwys wilde Gawyn niet eens naar Oxford laten gaan of naar Bath om haar gemaal te halen.
5174 De heer des huizes, Guillaume, is afwezig. Hij is in Bath, waar hij moet getuigen op een proces tegen een vriend en dat is blijkbaar een riskante onderneming. Zijn moeder, vrouwe Imeyne, vindt het dwaasheid dat hij zich ermee bemoeit en vrouwe Eliwys, zijn echtgenote, is bezorgd en zenuwachtig.
5175 In de veertiende eeuw hadden edelvrouwen minstens één kamenierster, maar Eliwys en Imeyne doen alles zelf en Guillaumes twee dochtertjes moeten het zonder gouvernante stellen. Vrouwe Imeyne wilde een kindermeisje en een andere kapelaan laten komen, maar dat staat vrouwe Eliwys niet toe.
5176 Een privé van heer Guillaume is met hen meegekomen en hij is gewapend. In 1320 waren er in Oxfordshire geen grote opstanden tegen Edward II. Toch was niemand erg gelukkig met de koning en zijn favoriet Hugh Despenser en overal elders waren er samenzweringen en schermutselingen.
5177 Twee baronnen, Lancaster en Mortimer, wisten dat jaar – dit jaar – drieënzestig heerlijkheden op Despenser te veroveren. Misschien is heer Guillaume of zijn vriend bij een van die samenzweringen betrokken. Natuurlijk kan het ook iets heel anders zijn, een geschil over grond of iets dergelijks.
5178 In de veertiende eeuw werden er bijna net zoveel rechtszaken aangespannen als aan het eind van de negentiende. Maar ik denk het toch niet. Vrouwe Eliwys is erg schichtig en ze heeft vrouwe Imeyne verboden tegen iemand te zeggen dat ze er zijn. Dat komt wel zo goed uit, denk ik.
5179 Als ze tegen niemand iets zeggen, kunnen ze het ook niet over mij hebben of een bode uitsturen om navraag naar mij te doen. Aan de andere kant kunnen elk ogenblik gewapende mannen de deur intrappen. En dat kan Gawyn het leven kosten, de enige die weet waar het rendez vous is.
5180 Bovendien is hij nogal traag en ik heb moeite met de goede uitspraak. Ik denk daarom maar in modern Engels en hoop dat de tolk er iets goeds van maakt, zonder de woorden en de accenten te verminken. Ik zou mezelf wel eens willen horen. Ik denk dat ik klink als een Franse spionne.
5181 De tolk is niet het enige struikelblok. Mijn kleed is niet goed, veel te fijn geweven en te fel van kleur, ondanks de wede. Ik heb hier helemaal geen felle kleuren gezien. Ik ben te lang, mijn tanden zijn te wit en na al dat graven in Skendgate zijn mijn handen nog te netjes.
5182 Gawyn heeft me hierheen gebracht, maar die hele nacht is als een droom voor me en sommige dingen die ik me meen te herinneren, zijn helemaal niet gebeurd. Ik herinner me een wit paard met belletjes aan zijn toom en die belletjes speelden kerstliedjes, net als het carillon van Carfax Tower.
5183 Eliwys mocht met hem praten omdat zij in afwezigheid van haar echtgenoot het huis bestierde en vrouwe Imeyne was de moeder van zijn heer, maar Kivrin had moeten wachten tot Gawyn haar had aangesproken en hem dan moeten antwoorden met alle bescheidenheid die een jonge maagd paste.
5184 Kivrin begreep dat ze een relikwie bedoelde. Maisry kreeg van Imeyne een tik in haar pokdalige gezicht omdat ze het kind uit het oog had verloren en het er met de relikwie vandoor had laten gaan, hoewel het Agnes blijkbaar niet meer verboden was naar de ziekenkamer te gaan.
5185 De vrouwen schenen zich niet de minste zorgen te maken om de kinderen, die bij Kivrin mochten komen wanneer ze maar wilden. En zelf waren Eliwys en Imeyne blijkbaar ook niet bang om aangestoken te worden. Natuurlijk begrepen de middeleeuwers niet hoe ziekten werden overgedragen.
5186 Dat is hier niet het geval, dacht Kivrin. Als ze de meisjes nu eens aanstak? Of Vader Roche? Hij was die hele nacht dicht bij haar geweest, hij had haar aangeraakt en gevraagd hoe ze heette. Fronsend probeerde ze het zich te herinneren. Ze was van het paard gevallen en ze had het vuur gezien.
5187 Of nee, dat was maar verbeelding. Net als het witte paard. Gawyn had een zwart paard. Ze waren door het bos gereden, een heuvel af en langs een kerk, en de moordenaar... Het was hopeloos. Die hele nacht was een vage droom vol angstaanjagende gezichten en klokgelui en vlammen.
5188 Zelfs de open plek was wazig, onduidelijk. Ze herinnerde zich een eik en wilgen, ze was met haar rug tegen het karrewiel gaan zitten omdat ze zo duizelig werd en de moordenaar... Nee, die moordenaar bestond alleen in haar verbeelding. Net als het witte paard. Misschien was er ook geen kerk geweest.
5189 Ze zou Gawyn naar de open plek moeten vragen, maar niet waar vrouwe Imeyne bij was, die dacht dat ze een daltriss was. Ze moest beter worden, sterk genoeg om uit bed te komen, naar beneden te gaan en Gawyn in de stal op te zoeken, zodat ze met hem alleen was. Ze moest beter worden.
5190 Ze voelde zich wat sterker, maar ze kon nog niet zonder hulp naar de kamerpot. De duizeligheid was verdwenen, net als de koorts, alleen was ze nog heel snel buiten adem. De vrouwen vonden kennelijk ook dat ze aan de beterende hand was. Ze hadden haar het grootste deel van de ochtend alleen gelaten.
5191 Eliwys was even bij haar geweest om de stinkende zalf op haar slaap te smeren. Zo kon Kivrin een plannetje smeden om ongepaste toenadering tot Gawyn te zoeken. Ze probeerde niet te veel te tobben over wat Agnes had gezegd, over haar gebrekkige afweersysteem of over de open plek in het bos.
5192 Ze hield zoveel mogelijk rust. De hele middag was ze alleen. Ze probeerde een paar keer rechtop te gaan zitten en haar benen over de rand van het bed te schuiven. Toen Maisry met een bieslampje binnenkwam om haar op de pot te helpen, was Kivrin in staat op eigen kracht terug te gaan naar het bed.
5193 Vrouwe Imeyne ging mee, net als de meier, en vrouwe Eliwys bekommerde zich om een zieke boer. Gawyn bleef achter, om een reden die Agnes wel wist maar Kivrin niet. Misschien was hij met Eliwys meegegaan. Maar als hij hier bleef om de hofstede te bewaken, zou ze hem onder vier ogen kunnen spreken.
5194 Even later kwam ze terug met een stoof vol gloeiende kolen. Kivrin had haar nog nooit zo druk in de weer gezien. Ze wachtte een uur nadat Maisry was weggegaan om er zeker van te zijn dat iedereen het huis uit was. Daarna stapte ze uit bed, ging naar het venster en trok de linnen doek opzij.
5195 Ze ging op het bankje staan. De kamer lag boven de voorhof. Er was niemand te zien en de houten poort stond open. De plavuizen van de binnenplaats en de rietdaken van de lage bijgebouwen glinsterden van het vocht. Ze stak haar hand naar buiten, maar het sneeuwde nog niet.
5196 Ze vond haar kleding netjes opgevouwen in de kist bij het voeteneind van het bed. Ze haalde de kleren eruit, blij dat haar laarzen erbij waren, deed het deksel dicht en ging zitten om op adem te komen. Ik moet op krachten komen, want vanmorgen moet ik met Gawyn praten, dacht ze.
5197 Nu is iedereen weg en straks gaat het sneeuwen. Ze kleedde zich zoveel mogelijk zittend aan en steunde tegen de bedstijlen om haar maillot en laarzen aan te trekken. Daarna ging ze op het bed liggen. Ik moet even rusten, dacht ze, tot ik weer warm ben. Ze viel onmiddellijk in slaap.
5198 Gisteren had de klok de hele dag geluid en toen hij ophield was Eliwys naar het venster gegaan om naar buiten te kijken, alsof ze wilde zien wat er gebeurd was. Het binnenvallende licht was schemerig geworden, maar dat kwam door de laaghangende wolken die zich samenpakten.
5199 De trap was steil, uitgehakt in de stenen muur, zonder leuning. Agnes mocht van geluk spreken dat ze alleen haar knie had opengehaald, ze had net zo goed hals over kop naar beneden kunnen duikelen. Kivrin hield haar hand tegen de muur en rustte halverwege de trap even uit.
5200 Ik ben er echt, dacht ze. Dit is het jaar 1320. De opgestapelde kolen van het haardvuur in het midden van de ruimte gloeiden dofrood en er viel wat licht naar binnen door het rookgat erboven en door de hoge smalle vensters, maar de zaal was voor het grootste deel in het donker gehuld.
5201 Op een verhoging tegen de achtermuur stonden twee hoge stoelen; die van heer Guillaume versierd met houtsnijwerk, van vrouwe Eliwys iets lager en minder fraai bewerkt. Erachter hingen wandtapijten en aan de zijkant een ladder die naar een bovenkamer of hooizolder moest leiden.
5202 In sommige kastelen scheidde de tussenmuur een aparte kamer af, met aan weerskanten bedsteden, maar deze was alleen bedoeld om de kou van de ingang tegen te houden. Er lag een smalle gang achter en hier zag Kivrin haken om kleren aan op te hangen. Er hingen geen mantels aan.
5203 De deur stond open. In het kleine portaal stonden een paar oude laarzen, een houten emmer en het speelgoedwagentje van Agnes. Kivrin vond het jammer dat ze niet kon gaan zitten, ze moest blijven staan tot haar gierende ademhaling wat rustiger was geworden. Daarna keek ze voorzichtig naar buiten.
5204 De afgesloten binnenplaats was verlaten. Hij was geplaveid met min of meer platte gele stenen, maar in het midden, waar een uitgeholde boomstam als watertrog dienst deed, lag een grote modderplas. In de bruine troep waren talrijke afdrukken van laarzen en paardehoeven te zien.
5205 In de veertiende eeuw werd het vlees van duiven meer gewaardeerd. Bij de poort stond een duiventil en het met riet bedekte gebouw ernaast moest de keuken zijn, de andere, kleinere bouwsels waren opslagkamers. Aan de andere kant lag de stal met de grote deur en los daarvan stond de stenen schuur.
5206 Ze ging weer op weg naar de stal, maar halverwege bleef ze staan. Ze zou er nooit in slagen op eigen kracht op een paard te klimmen, laat staan dat ze er met die duizeligheid op zou kunnen rijden. En in deze toestand kon ze ook niet door het bos gaan dwalen. Maar ik heb geen keus, dacht ze.
5207 Ze keek naar de poort en naar de smalle doorgang tussen de schuur en de stal. Welke kant moest ze uit? Ze waren over een heuvel gekomen en langs een kerk. Ze herinnerde zich het klokgelui. De poort en de binnenplaats had ze niet gezien, maar toch leek dat de aangewezen weg te zijn.
5208 Na een houten brug over een smal water liep de weg in zuidelijke richting naar het bos. Maar daar zag ze geen heuvels, geen kerk en geen dorp, geen enkele aanwijzing dat dit de goede richting was. Er moest ergens een kerk zijn. Ze had de klok gehoord toen ze in bed lag.
5209 Kivrin stak de voorhof weer over en volgde het modderige paadje. Ze kwam langs een met rietmatten afgezette ronde kraal met twee vieze varkens erin en langs een van ver te ruiken privaat. Gelukkig liep het pad hier niet dood, maar voerde langs het privaat naar een open veld.
5210 Het open veld mocht geen dorpsplein heten. Aan de ene kant stonden hutten en aan de andere kant lag het met wilgen omzoomde stroompje; op het karige gras in het midden graasde een koe en een geit was vastgebonden aan een grote kale eik. Rond de hutten lagen schoven hooi en stapels afval.
5211 Alleen de kerk voldeed aan haar verwachtingen. De klokketoren stond apart, tussen het kerkhof en het open veld. Hij was duidelijk van later datum dan de kerk zelf, die Normandische gewelfde ramen had en uit grijze steen was opgetrokken. De toren was hoog en rond, en de steen was bijna goudkleurig.
5212 De klok in het zuidwesten begon weer te luiden. Ze vroeg zich af wat de reden was. Eliwys en Imeyne hadden er iets over gezegd, maar toen had ze de vrouwen nog niet verstaan, en gisteren had Eliwys er helemaal geen aandacht aan besteed. Misschien had het iets met de advent te maken.
5213 Kivrin kreeg pijn in haar borst. Ze drukte haar hand nog steviger tegen zich aan en probeerde sneller te lopen. In de verte zag ze iets bewegen op een van de omliggende akkers. Misschien kwam de stoet al terug met het joelblok, of werden de dieren naar het dorp gebracht.
5214 Ze kon geen details onderscheiden. Het leek of het in de verte al sneeuwde. Ze moest opschieten. Haar mantel wapperde in de wind en dode bladeren ritselden langs haar benen. De koe zocht met gebogen kop beschutting bij de hutten, hoewel die nauwelijks in staat waren de wind tegen te houden.
5215 Kivrin reikte met haar hoofd bijna tot de daken en ze zagen eruit als poppenhuisjes van lucifers. De klok werd in een traag, gelijkmatig ritme geluid en Kivrin merkte dat ze in hetzelfde tempo was gaan lopen. Dat moest ze niet doen, ze moest snel zijn. Het kon elk moment gaan sneeuwen.
5216 Ze bleef staan en boog bijna dubbel tegen de pijn. Ze zou het nooit halen. Stel je niet aan, dacht ze, je moet de open plek terugvinden. Je bent ziek, je moet terug naar huis. Loop eerst naar de kerk, daar kun je even rusten. Ze liep door, maar het hoesten had haar van haar laatste adem beroofd.
5217 Je moet doorgaan, zei ze streng tegen zichzelf. Je moet jezelf dwingen. Ze bleef weer staan, dubbelgebogen tegen de pijn. Ze had zich zorgen gemaakt over de dorpelingen, maar nu hoopte ze dat er iemand uit een van de hutten zou komen om haar terug te brengen naar de hofstede.
5218 Ze stond tegenover de laatste hut. Daarachter lagen alleen nog maar een paar vervallen schuurtjes waar geen mens in zou kunnen wonen; het moesten stallen en voorraadschuren zijn. Nog iets verder zag ze de kerk. Ik moet het rustig aan doen, dacht ze, en ze ging weer op weg.
5219 Bij elke stap voelde ze de pijn in haar borst. Ze bleef staan en wankelde. Ik mag niet flauwvallen, dacht ze. Niemand weet waar ik ben. Ze draaide zich om en keek naar het riddergoed. Ze zou niet eens meer terug kunnen komen. Ik moet gaan zitten, dacht ze, maar het pad was veel te modderig.
5220 Niemand weet waar ik ben. De wind wakkerde aan tot een storm die hard over de velden blies. Ik moet terug naar het huis, dacht Kivrin, maar daar was ze niet toe bij machte. Zelfs het staan was te inspannend voor haar. Ze zocht een plek waar ze kon zitten, maar het hele open veld was een modderpoel.
5221 Ze kon alleen de hut binnengaan. Er stond een gammele schutting omheen, gemaakt van groen rijshout tussen paaltjes die niet hoger kwamen dan Kivrins knie. Een kat zou er zich niet door laten tegenhouden, laat staan de schapen en koeien die de schutting buiten moest houden.
5222 Ze zag een gat in de muur, waar het mengsel van klei en fijn stro los was geraakt van de in elkaar gevlochten matten. Als er iemand was, moest hij haar horen. Ze tilde het leren lusje op waarmee het hek aan de paal was bevestigd, ging naar de lage deur en klopte op een van de planken.
5223 Ze slaagde er ook niet in om hem los te trekken van de uitsteeksels in de deurposten. De hut leek elk moment weg te kunnen waaien en zij was te slap om de deur open te krijgen. Ze moest meneer Dunworthy vertellen dat middeleeuwse hutten niet zo bouwvallig waren als ze eruitzagen.
5224 Het dier volgde haar een eindje, alsof ze dacht dat Kivrin haar ging melken, maar daarna ging ze door met grazen. De deur van een van de onbewoonbare krotten ging open en een jongen kwam op blote voeten naar buiten. Hij bleef staan en keek angstig naar Kivrin. Ze ging rechtop staan.
5225 Het zag eruit als een hooischuur van houten palen, waarvan de tussenruimten waren opgevuld met gras en riet. De deur bestond uit een biezenmat, bij elkaar gehouden met een stuk zwart touw, en dreigde bij de eerste de beste windvlaag te zullen omvallen. De jongen had de deur opengelaten.
5226 Het was er donker en rokerig, zodat Kivrin niets kon zien. Het stonk er vreselijk, net een stal. Nog erger dan een stal. Behalve beesten en het haardvuur rook ze schimmel en de kwalijke geur van ratten. Kivrin moest bijna tot haar middel voorover buigen om naar binnen te kunnen.
5227 De vloer was bezaaid met zakken en werktuigen, en het enige meubelstuk was een wankele tafel waarvan de ongelijke poten zich vanuit het midden naar de grond uitstrekten. Maar op die tafel stond een houten kom met een stuk brood erin en midden in de hut brandde een vuurtje in een ondiepe kuil.
5228 Daarom hing er zoveel rook, ondanks de opening in het dak. Er lagen maar een paar takken op het vuur, maar de wind drong door de kieren in de ongelijke wanden en blies de rook door de kleine kamer. Kivrin begon te hoesten en kreeg meteen spijt. Haar borst leek elk ogenblik open te kunnen barsten.
5229 Ze zette haar tanden op elkaar om het hoesten te bedwingen en liet zichzelf op een zak met uien zakken, waarbij ze zich vasthield aan de muur en aan een spade die ertegenaan stond. Ze voelde zich direct beter zodra ze zat, ook al was het zo koud dat ze haar eigen adem kon zien.
5230 Er stond een flinke tochtstroom net boven de grond. Ze trok haar voeten onder haar mantel, pakte een kapmes dat naast de zak lag en stookte het vuurtje ermee op. De vlammen reikten met tegenzin wat hoger en verlichtten het inwendige van de hut, die er meer dan ooit uitzag als een schuur.
5231 Het vuur gaf niet genoeg licht om in het hok te schijnen, maar Kivrin hoorde een krabbelend geluid in die hoek. Misschien hielden ze er een varken, hoewel de boeren in december hun varkens al geslacht moesten hebben, of een melkgeit. Kivrin stookte het vuur nog verder op om meer licht te krijgen.
5232 Het geluid kwam niet uit het aanbouwsel achter het miezerige hekje, maar uit een kooi met een rond dak. De kooi was mooi afgewerkt, met een gladde metalen rand en een deurtje dat met een sierlijke klink was afgesloten, en verdiende een betere plaats dan die vuile hoek. In de kooi zat een rat.
5233 Die leefde met zijn korte dofbruine vacht en zijn lange, afzichtelijke blote staart het liefst in rioolbuizen en metrotunnels. Toen ze voor het eerst over de middeleeuwen las, kon ze niet begrijpen hoe de mensen het uithielden met die walgelijke beesten in de schuur, laat staan in huis.
5234 De rat in de muur bij haar ziekbed maakte haar al misselijk van afschuw. Maar deze rat zag er eigenlijk heel behoorlijk uit met zijn zwarte oogjes en glanzende vacht. In elk geval schoner dan Maisry, en waarschijnlijk was hij nog intelligenter ook. Hij leek tamelijk onschuldig.
5235 Ze probeerde het weer op te stoken, maar er was bijna alleen nog as over. De deur, die ze open had gelaten in de hoop dat de jongen iemand mee terug zou brengen, viel met een klap dicht en hulde de hut in duisternis. Het was heel stil. De wind was gaan liggen en de rat liet zich niet meer horen.
5236 Ze had zichzelf getroost met het idee dat Gilchrist en Montoya op de monitoren in het lab hadden gezien dat er iets mis was gegaan, dat meneer Dunworthy alles nog eens door Badri had laten controleren en dat ze het net open hadden gehouden om haar te laten terugkeren. Maar dat hadden ze niet gedaan.
5237 Ze wisten net zo weinig van haar als Agnes en vrouwe Eliwys. Ze dachten dat ze ongedeerd in Skendgate was aangekomen om de middeleeuwen te bestuderen, dat ze het rendez vous goed had gemarkeerd en de recorder al half had gevuld met opmerkingen over vreemde gebruiken en het landbouwbedrijf.
5238 Ze was helemaal alleen en het vuur doofde uit. Niemand wist waar ze was, behalve de rat die half Europa het leven zou kosten. Ze stond op, waarbij ze haar hoofd weer stootte, duwde de deur van de hut open en ging naar buiten. Op het land was nog steeds geen mens te zien.
5239 Ik was te zwak om het rendez vous te bereiken en mijn ziekte is weer opgekomen. Elke ademhaling doet pijn en ik moet voortdurend hoesten, wat me een gevoel geeft alsof al mijn ribben zijn gebroken. Als ik rechtop ga zitten breekt het zweet me uit en ik denk dat ik weer koorts heb.
5240 Na een tijdje kwam ze zonder baby terug met een kom bittere thee. Ik denk dat er wilgebast of iets dergelijks in zat, want de koorts werd minder en mijn ribben zijn nu wat minder pijnlijk. De vrouw van de meier is klein en mager, met een scherp gezicht en lichtblond haar.
5241 Ze droeg een kleed dat met bont was afgezoomd en zulke lange mouwen had dat ze bijna over de grond sleepten. Haar baby was in een fijne wollen deken gewikkeld. Ze heeft een moeilijk te verstaan accent, hoewel ik geloof dat ze daarmee vooral vrouwe Imeyne probeert na te doen.
5242 Dat merkte de vrouw van de meier wel, ze haastte zich om de thee te gaan halen. Toen ze de tweede keer wegging, maakte ze zelfs een lichte buiging voor vrouwe Imeyne. Rosemund kwam bij me zitten nadat Imeyne was weggegaan, ik geloof dat het meisje opdracht heeft gekregen mij te bewaken.
5243 Ik heb geen zichtbare symptomen zoals blaasjes of uitslag en ze schrijven mijn koorts en delirium blijkbaar toe aan mijn hoofdwond. Wonden raakten in de middeleeuwen vaak ontstoken en gaven aanleiding tot bloedvergiftiging. Misschien durven ze daarom de kinderen bij me te laten.
5244 Ik ben nu vijf dagen ziek en als het een virus is zou de incubatietijd maar twaalf tot achtenveertig uur zijn. Dokter Ahrens zei dat de kans op besmetting het grootst is als er nog geen symptomen zijn, dus misschien was het gevaar al geweken toen de meisjes me kwamen opzoeken.
5245 De vrouw van de meier vroeg of ik de Florentijnse(?) koorts had, en Gilchrist is ervan overtuigd dat er in 1320 een griepvirus heerste. Misschien is het dat. Het is nu middag. Rosemund zit op het bankje rode wol op een stuk linnen te borduren en Blackie ligt naast me te slapen.
5246 Ik denk dat u toch gelijk had, meneer Dunworthy. Ik was helemaal niet goed voorbereid en alles is heel anders dan ik had verwacht. Maar toch blijf ik erbij dat het net een sprookje is. Ik zie het overal. Agnes is net Roodkapje als ze haar mantel aan heeft, de rat in zijn kooi, kommetjes pap.
5247 De kamer ruikt naar rook. Vrouwe Imeyne ligt op haar knieën naast het bed uit haar getijdenboek te bidden. Rosemund vertelde dat ze de vrouw van de meier weer hebben gewaarschuwd. Vrouwe Imeyne heeft een grote hekel aan haar, dus ik moet wel erg ziek zijn als ze haar laat komen.
5248 Dan moet ik hem vragen of hij weet waar Gawyn mij heeft gevonden. Het is hier zo warm. Dit lijkt helemaal niet op een sprookje. Er komt alleen een geestelijke als er iemand op sterven ligt, maar volgens Mathematica overleed in de veertiende eeuw 72 procent van alle lijders aan longontsteking.
5249 Hij wilde niemand meer tegenkomen. Hij wilde de paraplu ook boven Colins hoofd houden, maar zag daar al snel vanaf. De jongen liep eerst een eindje voor hem uit, waarbij hij erin slaagde in bijna elke plas te stappen en bleef vervolgens voor alle etalages staan. Er was niemand op straat.
5250 Ze zouden zonder ongelukken zijn kamer kunnen bereiken als ze ongemerkt de trap op konden sluipen, als Colin tenminste niet eens luid verklaarde dat hij honger had. De jongen was op de binnenplaats blijven staan om zijn toverbal te inspecteren, die nu een paarszwarte kleur had aangenomen.
5251 Hij draaide zijn hoofd weer om en wilde het gebouw binnengaan, maar hij kwam meteen in botsing met een jong stel. Het tweetal was gehuld in regenjassen en stond met overgave te zoenen. De jongen leek niets te merken, maar het meisje maakte zich los en keek geschrokken naar Dunworthy.
5252 Dunworthy kwam tenslotte van hem af met de belofte het ministerie te bellen en extra wc papier te eisen. Hij ging naar zijn kamer. Colin was op de vensterbank gaan liggen, met zijn hoofd op zijn tas en een gehaakte plaid over zich heen die nog niet tot zijn voeten reikte.
5253 En als hij hier met zijn schoenen in zijn hand bleef zitten, zou er van slapen helemaal niets komen. Hij hees zichzelf overeind, deed het licht uit en nam zijn schoenen mee naar de slaapkamer. Hij trok zijn pyjama aan en sloeg de lakens terug. Het bed zag er verschrikkelijk aanlokkelijk uit.
5254 Hij stapte in bed en trok de deken over zich heen. Voordat ik het licht heb uitgedaan, dacht hij, en deed het licht uit. Door het raam viel slechts een dofgrijs schijnsel naar binnen door de verwarde takken van de nog donkerder klimop. De regen tikte zachtjes op de leerachtige bladeren.
5255 De middeleeuwers hadden dicht bij elkaar naast het vuur geslapen tot iemand op het heldere idee kwam de schoorsteen en de open haard uit te vinden, maar in de dorpen van Oxfordshire hadden ze die luxe pas halverwege de vijftiende eeuw gekregen. Maar Kivrin zou zich daar niets van aantrekken.
5256 Zij zou zich net als Colin ergens neerleggen en de ontspannen, te weinig naar waarde geschatte slaap van de jeugd slapen. Hij vroeg zich af of het nog regende. Bij het raam was geen getik meer te horen. Misschien miezerde het alleen nog of zou het dadelijk weer gaan beginnen.
5257 Hij haalde zijn hand onder de deken vandaan en keek naar de lichtgevende cijfers van zijn horloge. Twee uur pas. Bij Kivrin zou het nu zes uur zijn. Later moest hij Andrews weer bellen om hem de lokalisatie te laten uitleggen, zodat ze precies wisten waar Kivrin was en op welke datum.
5258 Badri had tegen Gilchrist gezegd dat er nauwelijks verschuiving was opgetreden en dat de berekeningen van de stagiair ook na een dubbele controle juist waren gebleken, maar hij moest het zeker weten. Gilchrist had slordig werk geleverd, maar ook zonder Gilchrist kon er van alles misgaan.
5259 Dat was vandaag wel gebleken. Badri had al zijn vaccins gehad. Colin was door zijn moeder op de trein gezet en had extra geld meegekregen. Dunworthy was op zijn eerste tijdreis naar Londen bijna niet meer teruggekomen, ondanks alle voorzorgsmaatregelen. Het was een simpele proef met het net geweest.
5260 En toen hij naar Charing Cross ging, bleek het station te zijn gesloten. Het hokje van de kaartverkoop was donker en een ijzeren hek sloot de toegang tot de houten klaphekjes af. Hij trok de deken tot over zijn schouder. Er kon van alles mis zijn gegaan, dingen waar niemand aan had gedacht.
5261 Colins moeder had er waarschijnlijk nooit rekening mee gehouden dat de trein niet verder zou gaan dan Barton. En niemand had er rekening mee gehouden dat Badri plotseling languit over het paneel zou vallen. Mary heeft gelijk, dacht hij, je hebt lelijk de Gaddsonitis te pakken.
5262 Colin had zich niet door zoiets onbeduidends als een quarantaine laten tegenhouden. En Dunworthy was zelf veilig uit Londen teruggekeerd. Hij had met zijn vuisten tegen het ijzeren hek gebonkt en was de trap opgerend om op de bordjes te kijken, in de hoop dat hij een verkeerde ingang had genomen.
5263 Bij Embankment had hij geen idee hoe de kaartjesautomaat werkte. Een vrouw met twee kleine kinderen hielp hem door zijn bestemming in te tikken en te laten zien hoe hij zijn kaartje in de gleuf moest steken. Ten slotte was hij nog ruim op tijd op Paddington gearriveerd.
5264 Ik voel me beter. Ik kan nu drie of vier keer ademhalen zonder te hoesten en vanochtend had ik zelfs mijn eetlust weer terug. Alleen had ik weinig trek in de vette pap die Maisry me kwam brengen. Ik doe een moord voor een bord eieren met spek. En voor een bad. Ik ben ontzettend smerig.
5265 Eliwys moet ongeveer even oud zijn geweest toen zij trouwde. Agnes heeft me ook verteld dat ze drie oudere broers heeft, die allemaal bij hun vader in Bath zijn. De klok die ik in het zuidwesten hoorde luiden, is van de kerk in Swindone. Agnes kan alle klokken uit elkaar houden.
5266 De eerste, heel in de verte, is die van Osney, de voorloper van de Great Tom. De twee klokken zijn die van Courcy, waar heer Bloet woont, en dan zijn er nog kerken dichterbij, in Witenie en Esthcote. Dat betekent dat dit heel goed Skendgate kan zijn, in elk geval ben ik er heel dichtbij.
5267 Ze demonstreerde het met Blackie in de rol van slachtoffer. Ik weet niet of het allemaal waar is wat ze me vertelt. Ze zei dat koning Edward in Frankrijk is en dat Vader Roche de duivel heeft gezien, helemaal in het zwart en gezeten op een zwarte hengst. Dat laatste zou best kunnen.
5268 In de veertiende eeuw waren dorpspriesters gewone boeren die de mis uit hun hoofd hadden geleerd en niet meer dan een paar woorden Latijn kenden. Ik merk weinig verschil, zeker niet als het op de reuk aankomt, maar voor de adel waren de lijfeigenen een heel andere soort.
5269 Vrouwe Eliwys liet me een bruin kleed met een mosterdgeel schort aantrekken en ze gaf me een hoofddoek om mijn korte haar te bedekken. Ik kreeg geen echte kap en muts, dus Eliwys gelooft blijkbaar dat ik een ongetrouwde juffer ben, ondanks Imeynes gepraat over overspelige vrouwen.
5270 Ze keek hoe ik mijn rijgkoordjes en de veters van mijn schoenen vastmaakte, ook tijdens het eten hield ze me scherp in de gaten. Ik zat tussen de kinderen in en deelde een broodplank met ze. De meier was verbannen naar het eind van de tafel en Maisry was nergens te zien.
5271 Toch weet ik zeker dat ik om de haverklap iets fout doe, daarom is vrouwe Imeyne ook zo achterdochtig. Mijn kleren, mijn handen en waarschijnlijk ook mijn taalgebruik vallen meer of minder uit de toon, en dat is voldoende om mij een vreemde, buitenlandse indruk te geven.
5272 Maar vrouwe Imeyne ontgaat niets en waarschijnlijk houdt ze al mijn tekortkomingen net zo goed bij als die van Vader Roche. Goddank heb ik niet tegen haar gezegd dat ik Isabel de Beauvrier was. Ze was meteen naar Yorkshire gegaan, winter of geen winter, om mijn verhaal na te trekken.
5273 Gawyn kwam na het eten terug. Maisry was al eerder binnengekomen, met een vuurrood oor en een kommetje bier, ze had de tafels naar het midden gesleept en een paar flinke houtblokken op het vuur gelegd. De vrouwen zaten in het gelige licht te borduren. Gawyn bleef bij de tussenmuur staan.
5274 De rook van het vuur sloeg op mijn longen en ik wendde mijn hoofd af om niet te hoesten. Ik zag dat Gawyn naar Eliwys stond te kijken. Even later reed Agnes met haar wagen tegen de voet van Imeyne, die zei dat ze een kind van de duivel was, en Gawyn kwam naar het midden van de zaal.
5275 Toen ik eindelijk was uitgehoest, had Imeyne vlees en kaas voor Gawyn neergezet en Eliwys had haar borduurwerk weer opgepakt, dus nu weet ik nog niets. Of nee, dat is niet waar. Ik weet waarom Eliwys zo op haar hoede was toen hij binnenkwam en waarom hij een bende rovers uit zijn duim zoog.
5276 Een van de verwarmingselementen in Salvin was uitgevallen. Het ministerie wees alle inwoners van Oxford en omgeving op het gevaar van omgang met besmette personen. De vrouw van Basingame was voor de kerstdagen naar Torquay gegaan. De voorraad wc papier had een kritiek peil bereikt.
5277 Finch had hem om twee uur gezien, toen hij naar Dunworthy vroeg, en opnieuw even voor drieën, toen Badri hem het briefje had gegeven. Tussen twee en drie had John Yi, een derdejaarsstudent, hem over de binnenplaats naar het lab zien lopen, kennelijk op zoek naar iemand.
5278 Die morgen was ze in het ziekenhuis geweest en daarna bij Dunworthy. In de middag was ze met Latimer naar de bibliotheek gegaan en daar ging ze pas weg toen Badri al naar het feest in Headington was vertrokken. Maandagmiddag om drie uur was ze in het ziekenhuis gearriveerd.
5279 Het enige hiaat was de tijd tussen twaalf uur en halfdrie, in die periode zou ze Badri gezien kunnen hebben. Hij nam de lijsten met namen nog een keer door. Montoya had niet meer dan enkele contacten opgegeven en dan nog alleen voor woensdagochtend. Over Badri wist ze helemaal niets te vertellen.
5280 Het is me nu wel duidelijk waar deze epidemie vandaan komt. Slechte eetgewoonten en een volslagen gebrek aan discipline. Het is een schande zoals dit college wordt geleid. Ik wilde bij mijn zoon William logeren, maar in plaats daarvan heb ik een kamer in een heel ander gebouw gekregen en ik.
5281 Het kon geen sjaal zijn. Hij trok zijn eigen das om zijn hals en ging door de regen op weg naar het ziekenhuis. Er waren maar een paar mensen op straat en die liepen met een boogje om elkaar heen. Een vrouw ging zelfs van het trottoir af om niet bij Dunworthy in de buurt te komen.
5282 De quarantaine leek elke gedachte aan Kerstmis te hebben verbannen. En eigenlijk was dat ook zo. Hij had zelf geen moment aan geschenken of een kerstboom gedacht. Hopelijk had Colins moeder wel iets gestuurd en stond Colin niet voor niets bij de poort van Balliol te wachten.
5283 Ze had het nota bene te druk gehad om het nieuws over de quarantaine te volgen. Daarna vertelde ze van alles over de plannen die zij en haar nieuwe vriend hadden gemaakt. Ik kon maar al te duidelijk merken dat ze helemaal geen tijd voor Colin heeft gehad en blij was dat hij bij mij zat.
5284 Kivrin was om halfeen vertrokken en zou dus om halfvijf zijn doorgekomen. Dat was laat, maar het moest nog licht genoeg zijn om te kunnen zien waar ze was en om desnoods naar Skendgate te kunnen lopen. Hij ging Mary opzoeken en gaf haar de namen van de twee meisjes met wie Badri had gedanst.
5285 Mary bekeek het diagram, waar de namen nog niet op voorkwamen, daarna nam ze bloed bij Dunworthy af en controleerde zijn temperatuur, zodat hij niet hoefde terug te komen. Hij wilde net naar huis gaan toen Sisu Fairchild werd binnengebracht. Pas tegen theetijd kwam hij eindelijk thuis.
5286 Bij High Street vond hij eindelijk een postkantoor dat nog open was, maar daar verkochten ze alleen sigaretten, goedkope snoep en ansichtkaarten, geen geschikte cadeautjes voor een jongen van twaalf. Hij ging naar buiten zonder iets gekocht te hebben, bedacht zich en ging weer naar binnen.
5287 Hij pakte het met de rest van de spullen haastig in, trok andere kleren aan en ging naar buiten. In de stromende regen holde hij over de verlaten binnenplaats van de bibliotheek in de richting van St. Mary the Virgin, af en toe een sprong makend over een overlopende goot.
5288 In de grote ruimte was het nog warmer en er hing een sterke geur van vochtige wol en vochtige steen. Laserkaarsen flikkerden bleek op de vensterbanken en het altaar. De koorleden schoven twee grote tafels voor het altaar en zetten er hun klokken op, afgedekt met rode wollen doeken.
5289 Dunworthy had haar willen vragen of ze Badri maandag of dinsdag nog had gezien of Amerikanen kende die met hem in contact waren geweest. Dat kon hij morgen doen, als ze naar het ziekenhuis gingen voor het onderzoek. Het belangrijkste wist hij al: dat Kivrin Badri maandagmiddag niet had gezien.
5290 De vrouw die Colin had afgesnauwd zat haar jas uit te trekken, de andere kerkgangers hadden dat al gedaan en wuifden zich met hun misformulieren koelte toe. Hij dacht aan Kivrin, die tijdens de dienst vorig jaar heel aandachtig naar hem had gestaard terwijl ze op haar knieën op de stenen vloer zat.
5291 Ook zij had niet geluisterd. Ze moest aan de Latijnse mis in 1320 denken, met echte kaarsen die op de vensterbanken stonden te flakkeren. Ik vraag me af of het ook werkelijk zo is, dacht hij, tot hij besefte dat het bij haar nu geen kerstavond was. Ze moest nog twee weken wachten.
5292 Kunt u zich voorstellen hoeveel liefde Hij voor de mensen voelde? Die nacht verliet Jezus zijn hemelse woning om zich in een wereld vol gevaar en ziekte te begeven. Hij kwam als een onwetend en hulpeloos kind, onbewust van het kwaad en van het verraad dat op zijn weg zou komen.
5293 De coördinaten klopten. Er was maar vier uur verschuiving. Ze was niet besmet met het virus. Ze zit ongedeerd in Skendgate, ze weet wanneer het rendez vous is en haar recorder is al voor de helft vol. Ze is gezond en vol energie en ze heeft geen flauw idee wat zich hier allemaal afspeelt.
5294 Ik ben bijna helemaal beter. Mijn versterkte T cellen of de vaccins hebben de zaak eindelijk onder controle. Ik kan zonder pijn ademhalen, mijn hoest is verdwenen en ik geloof dat ik helemaal naar het rendez vous zou kunnen lopen als ik wist waar dat was. Ook de wond aan mijn voorhoofd is genezen.
5295 Overigens heb ik meteen een probleem nu ik niet meer bedlegerig ben. Imeyne denkt nog steeds dat ik een spionne ben of het bestek wil stelen en niemand weet wie of wat ik nu eigenlijk ben en hoe ik behandeld moet worden. Eliwys heeft de tijd noch de energie om zich daarmee bezig te houden.
5296 Heer Guillaume is er nog steeds niet, zijn privé is verliefd op haar en het is bijna Kerstmis. Het halve dorp is ingeschakeld om te bedienen of te koken, maar ze hebben niet alles in huis en Imeyne wil dat er iemand naar Oxford of Courcy gaat om het ontbrekende te halen.
5297 En voor Rosemund, die vanmorgen vroeg of ik haar met haar borduurwerk wilde helpen. Het voordeel is dat ik ze nu kan uithoren over hun vader en over het dorp en bovendien kan ik naar buiten gaan om de priester en Gawyn op te zoeken. Het nadeel is dat de meisjes lang niet alles te horen krijgen.
5298 De veertig inwoners kunnen heel goed tijdens de Zwarte Dood zijn omgekomen of naar een van de omliggende plaatsen zijn getrokken, maar ik geloof nog steeds dat het Skendgate is. Ik vroeg de meisjes of ze wel eens van Skendgate hadden gehoord, maar Rosemund zei van niet.
5299 Dat was hij. Samen met Maisry was hij in een van de boxen en maakte weinig hoofse kreunende geluiden. Maisry keek niet angstiger dan anders, ze gebruikte haar handen om haar rokken op te trekken en niet om haar oren te beschermen, dus ik geloof niet dat ze werd aangerand.
5300 De middeleeuwers stonden tijdens de mis, dus er zijn geen banken, en pas in de zestiende eeuw werd het gebruikelijk herdenkingstekens en dergelijke op te hangen. Het bewerkte houten koorhek uit de twaalfde eeuw staat voor het altaar en de preekstoel, die helemaal in het donker liggen.
5301 Achter het altaar, aan weerskanten van het kruisbeeld, zijn twee grove muurschilderingen te zien die het Laatste Oordeel uitbeelden. Het ene laat zien hoe de gelovigen de hemel betreden, op het andere worden de verdoemden naar de hel gestuurd. Toch lijken ze sterk op elkaar.
5302 Ik weet nog wel dat ik Vader Roche voortdurend om hulp vroeg, net als u, meneer Dunworthy. En als Vader Roche mij modern Engels heeft horen praten, zou hij heel goed kunnen denken dat ik in tongen sprak. Liever een heilige dan een heks, maar vrouwe Imeyne was ook bij me toen ik ziek was.
5303 Ik vond er wel mijn kisten en de restanten van mijn kar. Gawyn moet wel tien keer heen en weer zijn gereden om alles hier te krijgen. Ik heb overal gezocht, maar het juwelenkistje kan ik niet vinden. Ik hoop dat hij het niet heeft gevonden en dat het nog steeds bij het pad ligt.
5304 Hij was een donkere, stevig gebouwde man, die zich niet erg prettig leek te voelen in zijn zondagse buis met de wat al te fraai versierde zilveren riem. Een jongen van Rosemunds leeftijd kwam Eliwys vertellen dat haar merrie iets aan een voorpoot had. Maar de priester kreeg ze niet meer te zien.
5305 Het was kleiner dan Skendgate volgens Mathematica had moeten zijn, zelfs naar middeleeuwse begrippen stelde het niet veel voor. Kivrin schatte dat er niet meer dan veertig mensen woonden, inclusief de familie van heer Guillaume en van de meier, die behalve de baby nog vijf oudere kinderen had.
5306 Niemand scheen zich erom te bekommeren waar ze met de meisjes heen ging en hoe lang ze wegbleven. Vrouwe Eliwys knikte afwezig als ze vroeg of ze met de kinderen naar de stal mocht en vrouwe Imeyne zei niet eens tegen Agnes dat ze haar mantel dicht moest doen of haar wanten moest aantrekken.
5307 In de veertiende eeuw was Kerstmis een twee weken durend festijn van dansen en spelen geweest, maar het verbaasde Kivrin dat Eliwys zich onder deze omstandigheden zo uitsloofde. Ze moest ervan overtuigd zijn dat heer Guillaume op tijd terug zou zijn, zoals hij had beloofd.
5308 Imeyne hield toezicht op het schoonmaken van de grote zaal, waarbij ze voortdurend liep te klagen over de armoedige omgeving en het gebrek aan hulp. Die ochtend had ze de meier en een andere dorpeling gehaald om de zware tafels van de muren te halen en op schragen te zetten.
5309 Het meisje met de littekens ging er meteen naartoe om hem weg te borstelen. Imeyne zou het er niet bij laten zitten. Ze zou telkens weer argumenten aanvoeren waarom ze bij heer Bloet moesten gaan logeren, die suiker en biezen en kaneel had. En een geletterde kapelaan om de mis op te dragen.
5310 Vrouwe Imeyne voelde er niets voor een mis van Vader Roche aan te moeten horen. Eliwys leek zich steeds meer zorgen te maken. Misschien kreeg ze het plotseling in haar hoofd naar Courcy te gaan om hulp te vragen, of zelfs naar Bath. Kivrin moest het rendez vous zien te vinden.
5311 Gawyn zou mee kunnen gaan, dan kon ze meteen vragen of hij haar de open plek wilde laten zien. Gawyn was in de buurt. Ze had hem eerder op de binnenplaats gezien, wat de reden was waarom ze met Agnes naar de stal wilde, maar het was nog beter als hij mee uit rijden ging.
5312 Dat was geen goede zet, dacht Kivrin. Ze was zo met haar gedachten bij Gawyn geweest dat ze ongevraagd iets had gezegd en zich met zaken had bemoeid die haar niet aangingen. Vrouwe Imeyne zou zich gesterkt voelen in haar overtuiging dat er een behoorlijke kindermeid uit Courcy moest worden gehaald.
5313 Zo snel ze kon liep ze naar de stal, bevreesd dat Eliwys zich op het laatste moment zou bedenken, dat ze Kivrin nog niet voldoende hersteld vond of dat het te gevaarlijk was in het bos. De meisjes hadden hetzelfde idee. Agnes zat al op haar pony en Rosemund was bezig haar merrie te zadelen.
5314 Ze vroeg zich af wat Rosemund ineens had. Ze was kennelijk van streek door het nieuws dat Gawyn naar heer Bloet was gegaan. Rosemund had weinig verteld over het proces waarbij haar vader betrokken was, maar misschien wist ze wel meer dan Kivrin of haar moeder en grootmoeder dachten.
5315 De achterste boog was nog hoger dan die van het zadel waarop ze had leren rijden. Maar ik geloof dat ik nog eerder van mijn paard val dan Agnes, dacht ze. Het meisje zat zelfverzekerd in het zadel en hield zich niet eens vast, maar zat half omgedraaid in haar zadeltas te zoeken.
5316 Zo had ze Rosemund nog nooit meegemaakt. Ze reden over de binnenplaats naar het paadje dat langs het inmiddels lege varkenskot voerde. Het was een grauwe dag, windstil en met zware laaghangende bewolking. Rosemund had gelijk, het kon wel eens gaan regenen. De koude lucht was vochtig en nevelig.
5317 Het dorp bereidde zich voor op het feest. In alle hutten brandde vuur en op het open veld waren twee mannen bij een grote houtstapel nog meer hout aan het hakken. Bij het huis van de meier hing een groot, zwartgeblakerd stuk vlees aan een spit te roosteren, misschien was ook de geit geslacht.
5318 De kaarsen op het altaar waren niet aangestoken, maar Agnes was niet tevreden voordat ze de hele ruimte hadden afgezocht. Kivrin knielde eveneens om een kruisteken te maken, waarna ze in het pikkedonker met Agnes naar het koorhek liep. Ook de toortsen bij het beeld van Sinte Katherina waren gedoofd.
5319 Er hing nog een scherpe geur van talg en rook. Ze vroeg zich af of Vader Roche de kaarsen had gedoofd voordat hij was weggegaan. Brand zou een geweldige catastrofe zijn, zelfs in een stenen kerk, en de kaarsen stonden niet op votiefschotels waarin ze veilig konden opbranden.
5320 Plotseling besefte ze dat er ook uit het zuidwesten geen klokgelui kwam. Ze had die kerk bijna onafgebroken gehoord toen ze ziek was en opnieuw toen ze voor de tweede keer naar de stal was gegaan om Gawyn te zoeken, maar ze kon zich niet herinneren of ze hem sindsdien nog had gehoord.
5321 Kivrin volgde haar naar het kerkhof en zag haar in de toren verdwijnen. Ze vroeg zich af waar de priester kon zijn. Misschien was hij in een van de hutten. Door het raam van de kerk zag ze iets bewegen. Kaarslicht. Misschien was hij teruggekomen terwijl ze naar de ezel stonden te kijken.
5322 Kivrin knielde neer en pakte de kaars, die net was aangestoken. De was rond de pit was nauwelijks gesmolten. Kivrin keek de kerk in. De kaars in haar hand verlichtte alleen de vloer en de hoekige kap van de heilige, de rest van de ruimte was bijna helemaal donker. Ze deed een paar passen naar voren.
5323 In het bos was ook niemand geweest, dacht ze, en waagde zich nog verder naar voren. Bij de tombe was niemand. Imeynes gemaal lag met gekruiste armen vredig en roerloos te slapen, het zwaard aan zijn zijde. Ook bij de voordeur, die ze nu in het flikkerende licht van de kaars kon zien, was niemand.
5324 Ze draaide zich met een ruk om, waardoor het vlammetje van de kaars een lichtspoor in de donkere ruimte trok. Hij stond vlak bij haar. De kaars was door de abrupte beweging bijna uitgegaan, maar de vlam brandde snel weer gewoon en bescheen het gezicht van de moordenaar uit het bos.
5325 Dat was niet mogelijk. Vader Roche had haar hand vastgehouden en gezegd dat ze niet bang hoefde te zijn. Ze probeerde zich het gezicht van de priester voor de geest te halen. Hij had zich over haar heen gebogen en gevraagd hoe ze heette, maar door al die rook had ze zijn gezicht niet kunnen zien.
5326 Hij bukte om de kaars neer te zetten die Kivrin had laten vallen en ging weer rechtop staan. Ze had gedacht dat ze zich in het donker had vergist en dat hij alleen maar op de moordenaar leek omdat het licht van de kaars van onderen op zijn gezicht had geschenen, maar het was dezelfde man.
5327 Dan heeft hij zeker Latijn gesproken, dacht ze, want de stem was onmiskenbaar dezelfde. De stem waarmee hij haar de laatste sacramenten toe had gediend en gezegd dat ze niet bang hoefde te zijn. En ze was ook niet bang. Het bonzen van haar hart had opgehouden zodra ze zijn stem hoorde.
5328 Het regende niet, maar het was nevelig geworden. Kivrin tilde Agnes in het zadel en stapte zelf op het hek om op haar vos te klimmen. Vader Roche kwam met de ezel en ze volgden het pad dat langs de kerk, een groepje bomen daarachter en een klein besneeuwd weiland naar het bos leidde.
5329 Kivrin keek om zich heen om te zien of ze zich iets kon herinneren. Ze passeerden een groepje wilgen, maar die stonden te ver van het pad en er liep een deels bevroren beekje langs. Aan de andere kant van het pad stond een reusachtige plataan aan de rand van een kleine open plek, bedekt met hulst.
5330 Daarachter stond een rij lijsterbessen, met zulke regelmatige tussenruimten dat ze wel aangeplant leken. Het kwam haar helemaal niet bekend voor. Ze waren over dit pad gekomen en ze had gehoopt dat ze iets zou herkennen, maar dat was niet het geval. Het was te donker geweest en zij te ziek.
5331 Een open plek met een eik en een groepje wilgen. En Vader Roche die zich over haar boog toen ze tegen het karrewiel zat. Misschien had hij haar samen met Gawyn gevonden, of anders had Gawyn hem meegenomen naar de open plek. In het licht van het vuur had ze zijn gezicht duidelijk gezien.
5332 Ze waren nog niet bij een tweesprong gekomen. Ze had nog helemaal geen andere paden gezien, hoewel er paden moesten zijn die de verschillende dorpen met elkaar verbonden, paden die naar de akkers leidden en naar het huisje van de zieke boer bij wie Eliwys op bezoek was geweest.
5333 Vader Roche kwam als eerste op de top van een lage heuvel en keek over zijn schouder om te zien of de anderen volgden. Hij weet waar de open plek is, dacht Kivrin. Gawyn hoefde hem niet te vertellen waar die was of langs welk pad hij lag, Vader Roche wist het zelf al. Hij was er geweest.
5334 Rondom en in de laagte waren alleen maar bomen te zien. Dit moest Wychwood Forest zijn, een woud van wel honderd vierkante kilometer waarin het rendez vous kon liggen. Ze zou het in haar eentje nooit terug kunnen vinden. Ze kon nauwelijks tien meter ver het bos in kijken.
5335 Roche bleef met zijn ezel staan wachten tot Rosemund was teruggekomen en Agnes en Kivrin hem hadden ingehaald. Kivrin vroeg zich af of hij misschien de weg kwijt was, maar zodra ze bij hem waren, liep hij een eindje het bos in en kwam op een tweede pad, dat Kivrin helemaal niet gezien had.
5336 Rosemund kon Vader Roche en zijn ezel niet meer passeren. Ze liep hen zowat op de hielen en Kivrin vroeg zich opnieuw af wat het meisje dwarszat. Vrouwe Imeyne had gezegd dat heer Bloet veel machtige vrienden had. Ze had hem een bondgenoot genoemd, maar Kivrin wist niet of dat echt zo was.
5337 Ze volgden het tweede pad een eindje, voorbij een paar wilgen die Kivrin zich meende te herinneren. Vader Roche verliet het pad, worstelde zich langs een paar sparren en bleef staan bij een hulstboom. Kivrin had struiken verwacht zoals op de binnenplaats van Brasenose, maar dit was een echte boom.
5338 Vader Roche haalde de zakken van de rug van de ezel, zo goed mogelijk geholpen door Agnes. Rosemund haalde een kort en dik mes van haar ceintuur en begon een paar lage takken met scherpgepunte bladeren af te snijden. Kivrin waadde door de sneeuw naar de andere kant van de boom.
5339 Agnes kwam naar haar toe, gevolgd door Roche, die een vervaarlijk uitziende dolk bij zich had. Kivrin merkte tot haar schrik dat hij er toch nog als een moordenaar uitzag zoals hij boven Agnes uittorende, ook nu ze wist dat hij een priester was. Hij gaf Agnes een van de ruwe zakken.
5340 Misschien was hij net langsgekomen toen ze van het paard was gevallen. Maar dat was al een heel eind uit de buurt van de open plek en dan zou hij niet weten waar die was. En ze herinnerde zich heel duidelijk dat hij bij de kar geweest was. Het had geen zin eromheen te draaien.
5341 Kivrin hielp Agnes en Rosemund met opstijgen, waarna Vader Roche haar met zijn grote handen een zetje gaf om op haar eigen paard te klimmen. Hij had haar ook geholpen toen ze van het witte paard was gevallen. Ze herinnerde zich zijn grote handen die haar hadden vastgehouden.
5342 Maar dat was al een eind bij de open plek vandaan, waarom zou Gawyn hem helemaal mee terug hebben genomen? Ze kon zich niet herinneren dat ze terug waren gegaan, maar het was ook allemaal zo vaag en verward. Misschien had het in haar delirium verder geleken dan het in werkelijkheid was.
5343 Het pad waarop ze stonden verdween iets verderop met een bocht uit het gezicht, het andere liep ongeveer honderd meter rechtdoor en maakte daarna een scherpe bocht naar links. Rosemund wachtte bij de tweesprong en liet haar paard trappelen en met zijn hoofd schudden om haar ongeduld te laten merken.
5344 Ik ben bij een tweesprong van het witte paard gevallen, dacht Kivrin, terwijl ze de bomen, het pad en het beekje in haar geheugen probeerde te prenten. De paden in Wychwood Forest liepen kriskras door elkaar en er moesten een heleboel kruisingen zijn, maar blijkbaar was dit de goede tweesprong.
5345 Dit moest de weg zijn waarlangs Gawyn haar had meegenomen. Ze wist nog dat ze een heel stuk door het bos waren getrokken voordat ze bij de tweesprong kwamen. Ze volgden hem het bos in, met Rosemund achteraan, en ze moesten bijna meteen afstijgen en hun rijdieren bij de teugels nemen.
5346 Roche liep gebukt onder een paar takken door, waarbij hij een lading sneeuw in zijn nek kreeg, en omzeilde een groepje stekelige sleedoorns. Kivrin probeerde de omgeving in zich op te nemen om later de weg te kunnen vinden, maar er waren nergens bijzondere herkenningspunten.
5347 Ze moest hier terugkomen voordat het ging dooien en de weg markeren met inkepingen in de bomen of met stukjes stof. Of met broodkruimels, net als Hans en Grietje. Ze kon zich goed voorstellen dat Hans en Grietje – en Sneeuwwitje en al die prinsen – in het bos waren verdwaald.
5348 Ze begreep nu wat er was gebeurd. Gawyn had haar op zijn paard gezet om haar naar de hofstede te brengen, maar ze was door haar duizeligheid uit het zadel gegleden. Daarom had hij op een andere open plek een vuur gemaakt en haar tegen de boomstam gelegd, waarna hij hulp was gaan halen.
5349 Of misschien had hij willen wachten tot het licht werd en had Vader Roche het vuur gezien en Gawyn geholpen haar naar het huis te brengen. Vader Roche had geen idee waar het rendez vous was, hij dacht alleen maar dat dit de plek was waar Gawyn haar onder de eik had gevonden.
5350 In de veertiende eeuw werden meisjes soms al bij hun geboorte weggegeven. Het middeleeuwse huwelijk was een zakelijke aangelegenheid geweest, een middel om meer land en aanzien te verwerven. Rosemund was ongetwijfeld van jongs af aan voorbereid op een huwelijk met iemand als heer Bloet.
5351 De twee paden liepen bijna honderd meter vrijwel naast elkaar, waarna een ervan afboog naar een lage heuvel. Rosemund was al op de helling. Twaalf jaar oud en over drie maanden moeten trouwen. Geen wonder dat Eliwys hun aanwezigheid voor heer Bloet verborgen had willen houden.
5352 Ze daalden de heuvel af. Het bos ging schuil achter de nevelsluiers. De sneeuw op het pad begon al te smelten en aan de voet van de heuvel was een modderpoel ontstaan. Het dichte geboomte aan weerskanten zat nog onder de sneeuw. Rosemund stond al op de volgende heuvel te wachten.
5353 Ze bond haar paard aan een van de rosse wilgetakken en liep het bos in. Sneeuw daalde in wolken neer toen ze de aan elkaar gevroren takken opzij duwde. Vogels vlogen schreeuwend op. Onvermoeibaar wrong ze zich langs takken en struiken naar de open plek die daarachter moest liggen.
5354 Dit moest de open plek zijn. Maar ze wist het nog niet zeker. Was deze ruimte niet groter? Er hadden nog meer bladeren aan de eik gezeten en er waren meer nesten geweest. Aan de rand stond een sleedoorn, met paars zwarte knoppen tussen de dreigende stekels. Die kon ze zich helemaal niet herinneren.
5355 Ook de sporen van Gawyn, die de kar en de kisten had weggehaald. Maar Gawyn had het juwelenkistje niet naar het huis gebracht, want dat had ze in de berm van het pad verstopt. Ze liep langs Rosemund en worstelde zich tussen de wilgen door zonder zich om de sneeuwlawines te bekommeren.
5356 Ze boog naar voren en hield zich vast aan de broze takken om de sneeuw weg te vegen, maar ze zag al meteen dat het kistje hier niet lag. Door de takken die boven de grond hingen lag er maar een paar centimeter sneeuw op de bodem. Maar als dit de goede plaats is moet het er zijn, dacht Kivrin.
5357 De ezel stond bovenaan te grazen in het gras dat door de sneeuw in de berm drong. Kivrin keek in de regen achterom naar de wilgen en probeerde de open plek te zien. Daar moet het rendez vous zijn, dacht ze, maar ze was er niet zeker van. Zelfs de heuvel stemde niet overeen met haar herinnering.
5358 Lieve help, dat is alweer twee avonden geleden. Ik weet gewoon niet meer welke dag het is. Een van de studenten die op het feest in Headington waren. Hij had het eerst verzwegen, omdat hij van zijn kamer was geslopen om een vriendin te ontmoeten en zich door een vriend had laten indekken.
5359 Het water droop van de verlichte kerstboom op de binnenplaats. Iedereen zat nog aan tafel, behalve het bellenkoor. De dames hadden hun witte handschoenen aangetrokken en stonden met hun klokkenspel in een hoek. Finch demonstreerde hoe je de maskers moest uitpakken en voor je gezicht doen.
5360 De toestand is hier gewoon onbeschrijfelijk. Ik begrijp niet dat er nog niet eerder een epidemie is uitgebroken. Er is hier geen frisse lucht en het personeel is werkelijk heel ongezeglijk. Die Finch van u was ronduit bot toen ik vroeg waarom ik niet bij mijn zoon kon intrekken.
5361 We moeten een rustig plekje hebben waar we ons kunnen concentreren. De Chicago Surprise Minor is erg ingewikkeld. De diverse overgangen en wisselende tempi vergen het uiterste van de concentratie. En dan is er natuurlijk nog de afwijkende volgorde waarin de klokken bespeeld worden.
5362 Badri reageerde niet op de behandeling, had Mary gezegd, maar Dunworthy schrok toch van zijn uiterlijk. Zijn gezicht was weer donker van de koorts en zijn ogen waren gezwollen, alsof hij een klap had gekregen. In zijn rechterarm stak een grote canule en de huid eromheen was bont en blauw.
5363 Het waren de ratten, had Badri gezegd. En de eerste avond had hij gevraagd welk jaar het was. Maar hij had ook gezegd dat er slechts een minimale verschuiving was opgetreden, dat de stagiair geen foute berekeningen had gemaakt. Colin nam de toverbal weer uit zijn mond en bekeek hem van alle kanten.
5364 Dunworthy keek gespannen om naar de ingang van het ziekenhuis, maar zelfs de demonstranten waren niet meer te zien. Colin liep nog een eindje snel door voordat hij zijn pas vertraagde. Hij haalde het pakje zeeptabletten uit zijn zak en bood Dunworthy er een aan. Dunworthy sloeg het aanbod af.
5365 Hij heeft me meegenomen naar de plaats waar hij Gawyn tegenkwam, maar zelfs de open plek kon ik me niet goed herinneren. Gawyn moet hem een heel eind uit de buurt hebben ontmoet en toen was ik al half buiten westen. Ik heb vandaag gemerkt dat ik het rendez vous nooit in mijn eentje kan vinden.
5366 Rosemund vertelde dat het een halve dag rijden is naar Courcy, maar dat hij vanwege de regen vermoedelijk zal blijven overnachten. Het regent hard sinds we terug zijn en daardoor verdwijnt de sneeuw misschien, maar nu kan ik ook moeilijk op zoek gaan en hier binnen is het steenkoud.
5367 Ze moeten letterlijk doodvriezen en volgens Rosemund heeft de meier gezegd dat het tot de kerst blijft regenen. Rosemund verontschuldigde zich voor haar slechte humeur tijdens ons uitstapje en zei dat ze alleen maar boos op haar zusje was geweest. Agnes had er niets mee te maken.
5368 Agnes had het te druk met haar knie. Onderweg naar huis klaagde ze er na een tijdje niet meer over, maar nadat ze was afgestegen liep ze overdreven te hinken. Ik dacht dat ze aandacht probeerde te trekken, maar toen ik haar knie bekeek zag ik dat de korst helemaal had losgelaten.
5369 De huid eromheen was rood en opgezet. Ik waste haar knie, zocht een schone doek – ik ben bang dat het een hoofddoek van Imeyne was, want hij lag in de kist bij het bed – en deed die eromheen. Nu zit ze rustig bij het vuur met haar ridder te spelen, maar ik maak me toch zorgen.
5370 Een ontstoken wond kan gevaarlijk zijn. In de middeleeuwen hadden ze nog geen middel tegen microben. Ook Eliwys is bezorgd. Ze had Gawyn vanavond terug verwacht en liep voortdurend naar de deur om naar buiten te kijken. Ik ben er nog niet achter wat ze voor Gawyn voelt.
5371 Soms, zoals vandaag, denk ik dat ze verliefd op hem is, maar dat ze bang is voor de gevolgen. Overspel was voor de kerk een doodzonde. Maar op andere momenten geloof ik dat zijn liefde helemaal niet wordt beantwoord en dat ze te veel over haar gemaal in zit om aan Gawyn te denken.
5372 Zijn verzinsel over de struikrovers in het bos was bedoeld om indruk op haar te maken. Nog een geluk voor hem dat er niet echt twintig met zwaarden, knotsen en strijdbijlen bewapende rovers waren. Hij heeft er alles voor over om haar voor zich te winnen en dat weet vrouwe Imeyne ook.
5373 Het was één uur geweest voordat Dunworthy naar bed kon. Colin lag te slapen op de stretcher die Finch voor hem had neergezet. Het boek over de riddertijd lag open onder zijn wang. Dunworthy dacht erover het weg te leggen, maar hij wilde de jongen niet wekken. Hij ging naar zijn slaapkamer.
5374 Kivrin was naar het jaar 1320 gestuurd. Hij draaide zich om en sloot vastberaden zijn ogen. Ze kon niet in de Zwarte Dood zijn beland. Badri ijlde. Hij had van alles gebrabbeld, over deksels en porselein, niet alleen over ratten. Het sloeg nergens op, het kwam door de koorts.
5375 De middeleeuwers wisten niet dat de ziekte door rattevlooien werd verspreid. Ze hadden geen benul van de oorzaak. Ze hadden iedereen beschuldigd: joden, heksen en krankzinnigen. Die laatsten waren vermoord, oude vrouwen opgehangen. Vreemdelingen waren naar de brandstapel gesleept.
5376 Hij ging uit bed en liep op blote voeten naar de woonkamer. Op zijn tenen ging hij naar Colin toe en haalde voorzichtig het boek onder het hoofd van de jongen uit. Colin bewoog even, maar hij werd niet wakker. Dunworthy ging op de vensterbank zitten en zocht het hoofdstuk over de Zwarte Dood op.
5377 In december werden zieken in Oxford gemeld, in oktober 1349 in Londen. Daarna was de ziekte verder naar het noorden gegaan en ook terug over de Noordzee naar de lage landen en Noorwegen. Overal had de plaag toegeslagen, met uitzondering van Bohemen en Polen, waar een quarantaine was ingesteld.
5378 De pest had op het platteland dood en verderf gezaaid en hele dorpen uitgeroeid, zodat er niemand meer was om de laatste sacramenten toe te dienen of de etterende lijken te begraven. In een bepaald klooster was slechts één monnik in leven gebleven, John Clyn. Hij had over de ziekte geschreven.
5379 Ze had in haar delirium gedacht dat ze te veel taart had gegeten en Badri had de pest verzonnen. Hij zei maar wat. Toch zei hij dat hij zo snel mogelijk zou komen en ging op zoek naar Finch. Andrews had niet gezegd hoe laat hij zou bellen, maar Dunworthy wilde de telefoon niet onbeheerd achterlaten.
5380 Hij had Colin niet weg moeten laten gaan. Finch zou wel in de eetzaal zijn om het spek desnoods met zijn leven te verdedigen. Hij legde de hoorn naast de haak, zodat iemand die belde zou denken dat hij in gesprek was, en stak de binnenplaats over. Mevrouw Taylor kwam bij de ingang naar hem toe.
5381 Badri wilde hem iets vertellen. Half Europa is eraan gestorven. Het miezerde nog maar een beetje en de betogers tegen de EU stonden weer voor de ingang van het ziekenhuis. Ze hadden versterking gekregen van een stel knapen van Colins leeftijd met zwart beschilderde gezichten.
5382 Achter de voorruit stond een kaart van de Gezondheidsraad. Dunworthy bedankte de jongen en ging te voet op weg naar Balliol. Het regende weer en hij liep snel door. Hopelijk had Andrews gebeld en was hij al onderweg. Ga Dunworthy halen, had Badri gezegd. Er is iets mis.
5383 Het was duidelijk dat hij opnieuw beleefde wat er was gebeurd nadat hij de lokalisatie had voltooid, toen hij door de regen naar de Lamb and Cross was gerend om hem te halen. Dat kan niet goed zijn, had hij gezegd. Dunworthy holde het binnenplein over en ging naar zijn kamer.
5384 In de middeleeuwen had Satan of een passerende komeet de schuld gekregen. Als bekend werd dat het virus uit South Carolina stamde, zou iedereen wel de beschuldigende vinger uitsteken naar de Confederatie of naar Texaanse kippepoten. Hij ging naar de portiersloge in de poort.
5385 Onderweg naar het ziekenhuis besefte hij dat Polly Wilson nu niet wist waar hij gebleven was. Pas bij de ingang drong het tot hem door dat Gilchrist misschien zelf ziek was geworden. Zijn verdiende loon, dacht hij, maar Gilchrist zat blakend van gezondheid in de kleine wachtkamer.
5386 En het bevalt me helemaal niet dat u zich voortdurend in zaken mengt die u niet aangaan. U bent er van het begin af aan op uit geweest om Middeleeuwen te ondermijnen, om ervoor te zorgen dat wij geen tijdreizen konden organiseren, en nu wilt u ook mijn gezag ondermijnen.
5387 Hij is rood en erg gevoelig, ze schreeuwt het gewoon uit als ik haar knie aanraak. Ze kan nauwelijks lopen. Ik weet niet wat ik moet beginnen. Vrouwe Imeyne zou het alleen maar erger maken met haar zalfjes en Eliwys is in gedachten verzonken en heeft andere dingen aan haar hoofd.
5388 Eliwys is vanmorgen al vijf keer naar de deur gegaan om naar buiten te kijken en ze is al even humeurig als Rosemund was in het bos. Ze vroeg zojuist aan Imeyne of ze er zeker van was dat de aartsdiaken in Cirencestre verbleef. Ze is natuurlijk bang dat Gawyn anders toch zelf naar Bath gaat.
5389 Ze kon helemaal niet lopen en ik zag een rode streep onder de huid erboven. Het is moeilijk te zien, want de hele knie is rood en opgezet, maar ik durfde niet langer te wachten. Ze hadden in 1320 geen middel tegen bloedvergiftiging en het is mijn schuld dat de wond is ontstoken.
5390 Ze zou niet zijn gevallen als ik niet met alle geweld naar het rendez vous had gewild. Ik weet wel dat mijn aanwezigheid volgens de paradoxen geen invloed kan hebben op wat er met de mensen gebeurt, maar daar durf ik niet op te vertrouwen. Ik had zelf immers ook niet ziek mogen worden.
5391 Ik vraag me af of hij God en de hemel net zo duidelijk voor zich ziet als ik u en Oxford, met de regen op de binnenplaats en uw brilleglazen die telkens beslaan, zodat u ze aan uw sjaal moet droogwrijven. Voor mij bent u ook heel dichtbij en tegelijkertijd onbereikbaar ver weg.
5392 Veel lichter was het er niet. Zijn huis is nauwelijks groter dan de hut waarin ik heb geschuild en niet hoger. Hij moest de hele tijd gebukt blijven staan om zijn hoofd niet te stoten. Hij maakte het luik voor het enige raam open, waardoor de regen naar binnen werd geblazen.
5393 Hij vond het maar kwakzalverij dat ze tijdens de Zwarte Dood aan aderlating deden en de zieken met arsenicum en urine van geiten behandelden, maar wat had hij anders verwacht? Ze hadden geen vaccins of antimicrobia bij de hand. Ze wisten niet eens wat de pest veroorzaakte.
5394 Kivrin trok haar kap over haar hoofd en holde naar de kerk aan de overkant om het tegen Vader Roche te zeggen, maar die was er niet. Noch Imeyne, noch Eliwys had gemerkt dat Agnes last van haar knie had. Ze waren zich druk aan het voorbereiden op de eventuele komst van heer Bloets familie.
5395 Ze maakten de bovenkamer schoon zodat de vrouwen daar konden slapen, strooiden rozeblaadjes op de matten in de hal en bakten een verbazingwekkend assortiment manchetbroden, puddingen en taarten, waarvan er een het Christuskind in de kribbe voorstelde, met deegringetjes als zwachtels.
5396 Imeyne was er niet – ze was in de keuken het kerstkind aan het bakken – en Kivrin liet hem binnen en hing zijn kleren te drogen bij het vuur. Ze riep Maisry en toen die niet kwam opdagen ging ze over de binnenplaats naar de keuken om een kroes gloeiend eelbier voor hem te halen.
5397 Toen ze terugkwam zat Maisry naast Roche op de bank. Ze hield haar verwarde vuile haar tegen met haar hand en Roche smeerde ganzevet op haar oor. Zodra ze Kivrin zag sloeg ze haar hand over haar oor, waardoor ze vermoedelijk de hele behandeling bedierf, en maakte dat ze wegkwam.
5398 Ze klonk opgelucht. Kivrin moest het beamen. Er was die nacht bijna dertig centimeter sneeuw gevallen en de bui hield nog steeds aan. Zelfs Imeyne leek zich erbij te hebben neergelegd, hoewel ze doorging met de voorbereidingen, tinnen borden uit de bovenkamer haalde en voortdurend om Maisry riep.
5399 Ze kon het niet gewoon zo laten, het ruw afgesneden haar zag er verschrikkelijk uit. Eliwys was het blijkbaar met haar eens. Ze beet op haar lip toen Kivrin met de meisjes weer naar beneden kwam en stuurde Maisry naar de bovenkamer om een dunne, bijna doorzichtige sluier te halen.
5400 Roche was er niet. Midden op het altaar stond een grote gele kaars met strepen erop. Die zou hij bij zonsondergang aansteken om er het verstrijken van de uren tot middernacht mee bij te houden. Op zijn knieën in de ijskoude kerk. Ook thuis was hij niet. Kivrin legde de kaarsen op tafel.
5401 Een grote vrouw met een reusachtige stijve haarkap tilde Agnes van de grond en kuste haar, terwijl drie jonge meisjes verrukt rond Rosemund dansten. In hun beste kledij uitgedoste dienstknechten droegen afgedekte manden en een enorme gans naar de keuken en brachten de paarden naar de stal.
5402 Imeyne zag er echter niet ontevreden uit, dus waarschijnlijk had hij de boodschap aan de aartsdiaken overgebracht. Ze draaide zich om naar een jonge vrouw in een mantel die nog feller blauw was dan Kivrins kleed. Ze hielp de vrouw uit het zadel en bracht haar glimlachend naar Eliwys.
5403 Ook Eliwys glimlachte. Kivrin probeerde te ontdekken wie heer Bloet was, maar de vijf of zes bereden mannen droegen allemaal bontmantels en het tuig van hun paarden was met zilver beslagen. Gelukkig zag geen van hen er haveloos uit en een paar waren zelfs heel presentabel.
5404 Het was een ronde koperen bel, als van een paard, met een metalen oog erbovenop. Agnes zeurde net zo lang tot Kivrin haar meenam naar haar kamer om een lint te halen dat ze aan het oog van de bel wilde binden, zodat ze hem als een soort armband aan haar pols kon dragen.
5405 De drukte had zich naar binnen verplaatst, waar de bedienden bezig waren kisten, slaapmatten en de voorlopers van weekendtassen naar de hal te brengen. Kivrin had zich geen zorgen hoeven te maken over heer Bloet en aanhang. Zo te zien zouden ze hier de hele winter blijven.
5406 Ook over haar eigen lot had ze niet hoeven in te zitten. Niemand keurde haar ook maar een blik waardig, zelfs toen Agnes erop stond haar armband aan haar moeder te laten zien. Eliwys was druk in gesprek met Bloet, Gawyn en de aardig uitziende jongeman, die een zoon of een neef moest zijn.
5407 Eliwys zat weer met haar handen te wringen. Ze had zeker slecht nieuws uit Bath gekregen. Vrouwe Imeyne zat bij de muur te praten met de kloeke vrouw en een bleke man die als een geestelijke was gekleed. De uitdrukking op haar gezicht verried dat ze zich beklaagde over Vader Roche.
5408 Kivrin maakte van het lawaai en de verwarring gebruik om Rosemund bij de andere meisjes weg te halen en haar te vragen wie iedereen was. De bleke man was de huiskapelaan van heer Bloet, zoals ze al had verondersteld. De vrouw met de felblauwe mantel was zijn aangenomen dochter.
5409 De twee roodharige jongemannen en de giechelende meisjes waren allemaal kinderen van haar. Heer Bloet had zelf geen kinderen. Dat was natuurlijk de reden waarom hij een kind huwde, blijkbaar met ieders instemming. In 1320 was de voortzetting van het geslacht de voornaamste levenstaak.
5410 Eliwys en Imeyne hadden nauwelijks bedienden en moesten bijna het hele dorp in de arm nemen om op tijd klaar te zijn voor het kerstfeest. Kivrin wist dat de familie in kommervolle omstandigheden leefde, maar ze had ook gedacht dat het aantal knechten van de landadel overdreven was.
5411 De vrouwen deinsden lachend terug en de kinderen gilden het opgetogen uit. Rosemund was het oudste kind en mocht het blok verder aansteken met een spaander die van het joelblok van het jaar daarvoor was overgebleven. Ze hield de vlam voorzichtig bij het uiteinde van een kromme wortel.
5412 Af en toe gingen ze allemaal, behalve de kapelaan, naar buiten. Bij hun terugkeer stampten ze lachend de sneeuw van hun schoenen en aan hun rode gezichten en Imeynes afkeurende blik was te zien dat ze naar het bierhuis waren geweest en de regels van het vasten hadden overtreden.
5413 Nadat ze voor de derde keer buiten waren geweest ging Bloet voor de haard zitten, strekte zijn voeten uit naar het vuur en keek naar de meisjes. De drie giechelende kinderen en Rosemund speelden blindemannetje. Toen Rosemund met de blinddoek voor bij de banken kwam trok Bloet haar op zijn schoot.
5414 En hij zat nu op zijn knieën in de ijskoude kerk, dacht Kivrin, terwijl de kapelaan zijn handen warmde aan het vuur en afkeurend zijn hoofd schudde. In de haard waren alleen nog gloeiende spaanders overgebleven. Rosemund liet zich van Bloets knieën glijden en ging terug naar haar vriendinnen.
5415 Gawyn verhaalde van zijn avontuur met de zes wolven zonder zijn blik van Eliwys af te houden. De kapelaan vertelde over een vrouw die op haar sterfbed een valse biecht had afgelegd. Toen hij haar voorhoofd met het Heilig Oliesel wilde bestrijken was haar huid voor zijn ogen zwart geblakerd.
5416 Gawyn ging zitten, veegde het stro van zijn broek en trok de laars weer aan. Daarna keek hij op en zei iets. Eliwys draaide haar hoofd om en Kivrin kon haar gezicht in het halfdonker niet zien, maar ze zag wel het gezicht van Gawyn. Net als alle anderen hier, dacht Kivrin.
5417 Ze keek snel om zich heen om te zien of anderen op het tweetal letten. Imeyne zat zich nog steeds te beklagen tegenover de kapelaan, maar de zuster van heer Bloet keek met afkeurend samengeknepen lippen toe, net als Bloet en de rest van de mannen aan de andere kant van de haard.
5418 In sommige dorpen werden de klokken geluid voor elk jaar sinds de geboorte van Christus. Meestal waren ze alleen in het uur voor middernacht te horen en Kivrin betwijfelde of Roche en zelfs de kapelaan in staat was dat aantal jaren te tellen, maar ze begon de slagen toch bij te houden.
5419 Het vuur laaide fel op en wierp enorme, grillige schaduwen op de muren. Agnes sprong op en wees naar een van de neven van heer Bloet, die met zijn handen een konijn op de muur liet verschijnen. Latimer had verteld dat de middeleeuwers de toekomst voorspelden uit de schaduwen die het joelblok wierp.
5420 Het oordeel is al geveld, heer Guillaume is thuisgekomen en hij heeft ontdekt wat er tussen Gawyn en Eliwys speelt. Rosemund is al vergeven aan heer Bloet. En Agnes is al groot geworden, getrouwd en in het kraambed gestorven, of anders wel aan bloedvergiftiging, cholera of longontsteking.
5421 Ze vroeg zich af of die in haar eigen tijd nu ook te horen waren. Heer Bloet hees zich overeind en hielp zijn zuster met opstaan. Een van hun bedienden kwam snel aanlopen om hun mantels aan te geven, waarvan er een met eekhoornbont was gevoerd. De meisjes pakten luid kletsend hun eigen mantels.
5422 Imeyne beduidde Kivrin en de kinderen aan te sluiten, waarna ze zelf met de zuster van heer Bloet en de rest van diens entourage de staart van de processie vormde. Vrouwe Eliwys en heer Bloet liepen de voorhof over naar de poort en kwamen op het veld. Het sneeuwde niet meer en het was opgeklaard.
5423 De armoedige hutjes en wankele hekjes zagen er anders uit, zachter en sierlijker in de sneeuw. De witte vlokken fonkelden als kristal in het licht van de lantarens en Kivrin keek ademloos naar de sterren, honderden en duizenden sterren als gloeiende diamanten aan de hemel.
5424 Hun gezichten, rood van de kou en van onderen beschenen, hadden iets sinisters. Meneer Dunworthy zou denken dat het een opgehitste menigte was, dacht Kivrin, die een arme martelaar naar de brandstapel bracht. Het kwam door het licht. Bij een fakkel zag iedereen er als een moordenaar uit.
5425 Iedereen liep rond om warm te blijven en een man met een zwarte baard lachte zo uitbundig dat hij met zijn fakkel bijna de kap van de vrouw van de meier in brand stak. Nachtmissen zouden later door de kerk worden verboden vanwege het overdadige drankgebruik en andere uitspattingen.
5426 Ze hervatten hun gesprekken op zachtere toon en sloten zich bij het gezelschap aan. Heer Bloet gespte bij de deur zijn zwaard los en gaf het aan een knecht, waarna hij met vrouwe Eliwys op de drempel neerknielde en een kruisteken maakte. Samen liepen ze bijna tot aan het koorhek en knielden opnieuw.
5427 Kivrin en de meisjes volgden. Agnes sloeg een kruis en haar bel tinkelde luid in de kerk. Kivrin wilde hem van haar pols halen, maar vrouwe Imeyne stond bij de deur al ongeduldig te wachten met de zuster van heer Bloet en Kivrin durfde Agnes niet mee te nemen naar de tombe van Imeynes gemaal.
5428 Kivrin ging met de meisjes naast Eliwys staan. Vrouwe Imeyne knielde neer, maar Yvolde volstond met een lichte buiging. Zodra Imeyne opstond, haastte een knecht zich een kussentje van donker fluweel naast Rosemund op de grond te leggen, zodat vrouwe Yvolde daarop kon knielen.
5429 Ze besefte nu pas wat een zegen die uitvinding was, net als de harde houten banken. Zelf zou ze de hele mis staande moeten bijwonen. De vloer was koud. De hele kerk was koud, ondanks alle verlichting. Lampjes waren langs de wanden geplaatst en voor het met hulst versierde beeld van Sinte Katherine.
5430 Haar afkeurend op elkaar geperste lippen maakten duidelijk dat ze haar kaarsen liever ergens anders had zien staan, maar Kivrin vond het koorhek precies de goede plaats. Ze verspreidden een helder licht en beschenen het kruisbeeld en de schilderingen van het Laatste Oordeel.
5431 De dienst zou beginnen met een kleine processie, waarbij Vader Roche en zijn misdienaars – als hij die tenminste had – onder het zingen van het Asperges met het wijwater naar het altaar ging. Kivrin peuterde aan de knoop, die met geen mogelijkheid meer los te krijgen was.
5432 De klok zweeg, maar Vader Roche was nog niet te zien en er was trouwens ook geen ruimte voor hem om naar het altaar te gaan. De hele kerk stond vol met dorpelingen. Iemand had een jongetje op de tombe van Imeynes gemaal gezet om hem te laten meekijken, maar er viel nog niets te zien.
5433 Kivrin fluisterde met hem mee, maar hij maakte geen vergissingen meer. Kivrin was er wat geruster op, hoewel ze hem nauwgezet in het oog hield terwijl hij naar het altaar ging voor het Oramus te. Hij droeg een zwarte kazuifel onder zijn witte kleed, beide gewaden waren van kostbare stof gemaakt.
5434 Ze had het plastic kussentje weggeschoven en was op haar knieën op de stenen vloer gaan liggen om zich voor te stellen hoe het in de middeleeuwen moest zijn geweest. Meneer Dunworthy had haar gezegd dat de werkelijkheid heel anders zou zijn dan ze zich had voorgesteld en natuurlijk had hij gelijk.
5435 Hij had altijd gelijk. Maar zelfs hij, met al zijn ziektes, moordenaars en brandstapels, had zich nooit kunnen voorstellen dat ze zou kunnen verdwalen, dat ze niet wist waar ze over nog geen week moest zijn om terug naar huis te gaan. Ze keek naar Gawyn, die zijn blik op Eliwys gericht hield.
5436 Na de mis moest ze hem aanspreken. Vader Roche ging naar het altaar voor het begin van de eigenlijke mis. Agnes leunde tegen Kivrin aan en ze sloeg een arm om het meisje heen. Het arme kind moest uitgeput zijn. Ze was al voor dag en dauw opgestaan en was al die tijd druk in de weer geweest.
5437 Zij hadden Kerstmis al drie dagen na haar aankomst gevierd, toen ze nog ziek was. Bij hen moest het nu 2 januari zijn, bijna het eind van de vakantie. Alle versieringen waren al weggehaald. Het begon warm te worden in de kerk en de kaarsvlammen leken alle zuurstof op te zuigen.
5438 Ze probeerde zich Oxford op 2 januari voor te stellen, met de winkels die uitverkoop hielden en het carillon van Carfax dat niet meer te horen was. Dokter Ahrens zou vooral patiënten met maagklachten krijgen en meneer Dunworthy zou zich voorbereiden op het nieuwe semester.
5439 Vader Roche hield de miskelk omhoog, knielde en kuste het altaar. Kivrin hoorde wat geschuifel en gefluister aan de kant van de mannen. Ze draaide haar hoofd om. Gawyn had een verveeld gezicht en was er wat gemakkelijker bij gaan zitten. Heer Bloet was in slaap gevallen.
5440 Ze probeerde het niet eens. Toen de anderen gingen staan, maakte ze van de gelegenheid gebruik om Agnes in haar armen te nemen. Kivrin kreeg last van haar knie, die precies tussen twee tegels op de grond rustte. Ze tilde hem een stukje op en schoof een plooi van haar mantel eronder.
5441 Het belangrijkste van de voorstelling was achter de rug en de eerste mensen gingen weg om uit de drukte te komen. Blijkbaar hoefde bij het weggaan niemand op de familie van de landheer te wachten. De gesprekken werden al hervat voordat ze de kerk uit waren. Kivrin kon de zegen nauwelijks verstaan.
5442 De dorpelingen sloten zich pratend en lachend bij de vrouwen aan. Tegen de tijd dat heer Bloet zijn zware lijf steunend en blazend overeind had gehesen, zouden de anderen al in de ridderzaal zijn. Kivrin kwam zelf maar met moeite overeind. Haar ene voet sliep en Agnes was nog steeds van de wereld.
5443 De kerk was bijna leeggestroomd. Cob deed de ronde om de kaarsen met zijn ruwe vingers te snuiten. Gawyn en de neven van heer Bloet stonden achterin hun zwaarden om te gespen. Vader Roche was nergens te zien. Kivrin vroeg zich af of hij degene was die zo uitbundig de klok luidde.
5444 Ze schoof hem heen en weer in haar dunne schoen en zette haar gewicht erop. Het was een vervelend gevoel, maar ze kon erop staan. Ze schoof Agnes over haar schouder en probeerde rechtop te gaan staan. Haar voet haakte achter de zoom van haar kleed en ze viel naar voren.
5445 Ze waren helemaal alleen op het open veld. De rest van de familie had bijna de poort van het riddergoed bereikt. De meier hield zijn lantaren omhoog voor Imeyne en Yvolde. Voor de kerk stonden nog veel mensen, net als langs het pad, waar iemand een vreugdevuur had aangestoken.
5446 De lichten waren lantarens van vijf of zes ruiters, die langs de kerk en door het dorp draafden en vlak bij vrouwe Eliwys en de anderen inhielden. Dat is Guillaume, dacht Kivrin. Voor ze er echter erg in had, stopte Gawyn Agnes in haar armen en rende er met getrokken zwaard op af.
5447 Daarom wilde Eliwys niet dat heer Bloet van hun komst op de hoogte was. De drie ruiters met de lantarens waren afgestegen. Eliwys ging naar een van de drie anderen, die op hun paard waren blijven zitten, en viel plotseling op haar knieën, alsof ze een klap had gekregen.
5448 O nee, dacht Kivrin. Ze holde ademloos door. Het belletje van Agnes rinkelde wild. Ze zag het zwaard van Gawyn schitteren in het lamplicht, maar ook hij viel op zijn knieën. Eliwys ging staan en stak haar armen uit in een gebaar van verwelkoming. Kivrin bleef staan en snakte naar adem.
5449 Ze kwamen kort na de nachtmis. Vrouwe Imeyne is in de wolken. Ze denkt dat de bisschop haar een nieuwe kapelaan heeft gestuurd, maar daar ben ik nog niet zo zeker van. Ze hebben helemaal geen bedienden bij zich en ze zijn erg gespannen, alsof ze op een geheime missie zijn.
5450 Wat de reden voor hun komst ook is, het is goed te merken dat ze er zijn. Agnes dacht eerst dat ze de drie wijzen uit het oosten waren en ze maken ook een koninklijke indruk. De gezant van de bisschop heeft een mager, aristocratisch gezicht, en alle drie zijn ze gekleed als koningen.
5451 De gezant droeg een eveneens zeer fraaie rode mantel, versierd met goudstiksel en een zoom van sabelbont. De derde geestelijke is een cisterciënzer monnik. Hij draagt althans een wit habijt, maar dat is van nog fijnere wol dan mijn eigen mantel, met een zijden koord als ceintuur.
5452 Hij heeft een prachtige ring aan elk van zijn dikke vingers en hij gedraagt zich helemaal niet als een monnik. Net als de gezant begon hij al om wijn te roepen voordat hij van zijn paard was gestegen en de schrijver had blijkbaar al het nodige gedronken voordat hij op weg ging.
5453 Imeyne ging zelf wijn voor ze halen, maar hun kommen zijn al leeg en nu willen ze nog meer hebben. De schrijver pakte Maisry bij haar kleed toen ze de kan kwam brengen, trok haar langzaam naar zich toe en stak zijn hand in haar hemd. Maisry sloeg haar handen natuurlijk meteen over haar oren.
5454 Vijf jaar verschil, dan zou Kivrin in het jaar 1325 zijn. De pest was toen nog niet eens in China uitgebroken en Badri had tegen Gilchrist gezegd dat er maar een minimale verschuiving was opgetreden. En aan de coördinaten kon het niet liggen, die had Badri nagerekend voordat hij ziek werd.
5455 Het regende niet meer zo hard en de mensen waagden zich weer op straat, de meesten met hun masker voor, om inkopen te doen bij de groentenwinkel en vooral bij de drogist. Toch was het onnatuurlijk stil buiten. Iemand heeft het carillon uitgezet, dacht Dunworthy. Hij vond het bijna jammer.
5456 Misschien door een Nieuw Hindoe of een Aardling of iemand anders die niet in vaccins en moderne geneeskunde gelooft. Misschien herinner je je nog dat de Canadese ganzen griep van 2010 ontstond in een commune van Christian Science. Er moet een haard zijn en die vinden we wel.
5457 Het regende weer hard toen hij bij Brasenose kwam. Het groepje betogers stond rillend onder het spandoek. De portier was bezig de versieringen van de kleine kerstboom te halen. Hij keek met een geschrokken gezicht naar Dunworthy, die langs de portiersloge door de poort liep.
5458 In opgeloste vorm worden ze weer actief. Er zijn kristallen gevonden van het tabaksmozaïekvirus uit de zestiende eeuw. Statistisch gezien is er een significante mogelijkheid dat het virus door het net is gekomen en onder deze omstandigheden kan ik onmogelijk toestaan dat het net wordt gebruikt.
5459 Hij wil alleen maar een wit voetje halen bij Basingame. Gilchrist was waarnemend hoofd in Basingames afwezigheid en hij had zo snel mogelijk de veertiende eeuw opengesteld en zo snel mogelijk een reis georganiseerd, alleen om Basingame een schitterende prestatie te kunnen aanbieden.
5460 Niemand had een poging gedaan de gegevens te ordenen, afgezien van mogelijke Amerikaanse contacten, en er waren veel te veel namen. Van de eerste patiënten was de helft op het feest in Headington geweest, had twee derde boodschappen in het centrum gedaan en op twee na iedereen de metro genomen.
5461 Het was zoeken naar een naald in een hooiberg. Het kostte hem de halve nacht om de godsdienstige overtuiging van de zieken vast te stellen. Tweeënveertig patiënten behoorden tot de Anglicaanse Kerk, negen tot de Heilige Hervormden, zeventien waren nergens bij aangesloten.
5462 Ik kan het laboratorium niet in, ik kan geen ingenieur naar Oxford halen en ik kan Basingame niet vinden. Hij probeerde te bedenken wie hij nog meer kon inschakelen. Hij had alle reisbureaus, gidsen en bootverhuurders in Schotland gebeld. Er was geen spoor van Basingame te vinden.
5463 Hij had helemaal niet meer aan haar gedacht. Hij had haar sinds de dienst op kerstavond niet meer gezien. Toen was zij ook nog op zoek naar Basingame, want ze had zijn handtekening nodig om naar Skendgate te kunnen. De volgende dag had ze gebeld om te vragen of Basingame op forel of op zalm was.
5464 Wist ze eigenlijk wel dat hij ook op zoek was naar Basingame? Als Montoya iets over de quarantaine had gezegd, zou Basingame ongetwijfeld meteen zijn teruggekomen, tenzij hij werd opgehouden door slecht weer of onbegaanbare wegen. Maar misschien had Montoya hem helemaal niets verteld.
5465 Het dorp werd opgegraven op een boerderij van Monumentenzorg in de buurt van Witney. Misschien hielden ze daar eenden, kippen of varkens of alle drie. En Badri had er anderhalve dag in de modder gegraven, een uitstekende manier om met een oud virus in aanraking te komen.
5466 Taylor had het optreden op kerstavond in Norwich moeten afzeggen, maar ze had de moed niet opgegeven en nu gaf ze een even oorverdovende als feestelijke uitvoering, alsof ze een overwinning had te vieren. Dit was de echte kerstsfeer. Ja, hij zou Montoya en Basingame wel vinden.
5467 Overal stonden grote plassen. Montoya had dekkleden en plasteenlakens opgehangen, maar de regen drong door de kieren en gaten en stroomde er bij de hoeken vanaf. Alles zat onder de modder: de grafstenen, de lampen die ze had opgehangen, de spaden die tegen de muur stonden.
5468 Dat moest de tombe zijn waarvan zij en Badri het deksel bijna hadden laten vallen. In het deksel was de beeltenis van een ridder in volle wapenrusting uitgehouwen, met gekruiste armen over zijn maliënkolder, zijn zware handschoenen op zijn schouders en een zwaard aan zijn voeten.
5469 Requiescat in pace. Blijkbaar had ze gevonden wat ze zocht, een onregelmatig bot ter grootte van een walnoot, met een ronde zijkant. Ze gooide de rest terug in de bak, zocht in haar jaszak naar een tandenborstel met een kort handvat en begon fronsend de ronde randen te poetsen.
5470 Gilchrist zou nooit spontane mutatie als een bron accepteren. Hij was te zeer gesteld op de theorie dat een of ander veertiende eeuws virus door het net was gekomen. En hij was te zeer gesteld op zijn gezag als waarnemend hoofd van Geschiedenis om zijn theorie te laten varen.
5471 Ik probeer ze continu te bereiken, maar de lijn is steeds bezet. Zou u ernaartoe kunnen gaan om ze te vertellen dat ik hulp nodig heb? Zeg maar dat deze opgraving van onschatbaar historisch belang is en dat alles onherroepelijk verloren gaat als ze mij niet minstens vijf mensen sturen.
5472 Ze zag er even geconcentreerd uit als Colin wanneer hij zijn toverbal bestudeerde. Hij vroeg zich af of ze nog wist dat Kivrin in het verleden was, of dat ze haar was vergeten zoals ze de epidemie scheen te zijn vergeten. Hij hing op en vroeg zich af of Montoya het wel zou merken.
5473 Daarna ging hij terug naar het ziekenhuis om Mary te vertellen wat hij had ontdekt en om de secundaire contacten opnieuw te ondervragen in de hoop de bron te achterhalen. Het regende hard, water stroomde uit de afvoerpijpen en spoelde zaken van onschatbare historische waarde weg.
5474 Toen ik daarnet terugkwam uit de keuken, zei Rosemund dat vrouwe Imeyne me wilde spreken. Ze was diep in een ernstig gesprek gewikkeld met de gezant van de bisschop en ik veronderstelde op grond van haar gezichtsuitdrukking dat ze de zonden van Vader Roche aan het inventariseren was.
5475 Kivrin had geen tijd om haar bestraffend toe te spreken. De ene gang na de andere moest uit de keuken aan de andere kant van de binnenplaats gebracht worden, schotels met wildbraad en varkensvlees en een enorme taart waarin een stripteasedanseres zich gemakkelijk had kunnen verbergen.
5476 De gezant was nog de zwaarste drinker van het stel, na elke beker zwaaide hij uitbundig naar Rosemund om te beduiden dat ze de karaf met wijn moest brengen. Kivrin hoopte dat hij door de drank zou vergeten dat hij haar van vrouw Imeyne naar het klooster in Godstow moest brengen.
5477 Ze ging met de karaf naar Gawyn, in de hoop dat ze hem onder vier ogen kon spreken, maar hij zat te praten met het gevolg van heer Bloet en vroeg om bier en vlees. Agnes was inmiddels in slaap gevallen, met haar gezicht bijna in haar eten. Kivrin pakte haar voorzichtig op en droeg haar naar boven.
5478 Ze ging terug naar de schuur. Misschien was Gawyn ergens anders heen gegaan met Maisry of vierde hij feest met de dorpelingen. Ze hoorde gelach terwijl ze stro op de kale planken uitstrooide. Ze legde de dekens op het stro en ging naar buiten om te zien of ze Gawyn kon vinden.
5479 Of om Rosemunds verloving met heer Bloet te verbreken? Guillaume kon het zich niet veroorloven zijn woord te breken en heer Bloet met zijn machtige vrienden voor het hoofd te stoten. Kivrin nam Rosemund mee naar de keuken en liet Maisry een beker warme wijn voor het meisje klaarmaken.
5480 Misschien had Imeyne hem weer op een of andere opdracht uitgestuurd. Maar Imeyne zat indringend te praten tegen de met grote tegenzin luisterende gezant en Gawyn was bij het vuur in gesprek met de mannen van heer Bloet, inclusief de twee die uit het privaat waren gekomen.
5481 Hij zou het arme hondje nog doodknijpen als Kivrin niet snel iets deed. Bovendien had het geen zin naar Gawyns verhaal over de Maagd in het Woud te blijven luisteren, want dat was overduidelijk alleen maar bedoeld om indruk op Eliwys te maken. Ze ging naar de kinderen toe.
5482 Agnes bewoog in haar slaap. Kivrin sloeg haar armen om het meisje heen. Eigenlijk moest ze naar beneden gaan om Gawyn te zoeken. Het rendez vous was al binnen een week. Agnes schoof tegen haar aan, haar haar tegen Kivrins wang. Hoe kan ik jou in de steek laten? dacht Kivrin.
5483 Kivrin stond op, klom stil naar beneden en liep over de grijze voorhof. Ze was bang dat ze de ochtendmis had verzuimd, maar in de grote zaal was Gawyn nog met het relaas over zijn heldendaden bezig en de gezant van de bisschop zat nog steeds op de ereplaats naar vrouwe Imeyne te luisteren.
5484 Het maakte trouwens weinig uit, want op Eliwys kon hij geen indruk meer maken, zij was niet meer in de zaal. Ook de rest van zijn gehoor toonde weinig belangstelling. Twee mannen zaten lusteloos op een bank te dobbelen en heer Bloet zat te slapen met zijn kin op zijn massieve borst.
5485 Jij bent tien van zulke lui waard. Imeyne had gezegd dat de gezant de mis zou opdragen, niet in het minst gehinderd door het feit dat de geestelijke niet had gevast en niet de moeite had genomen naar de kerk te gaan om de mis voor te bereiden. Jij bent vijftig van zulke lui waard, dacht Kivrin.
5486 Ik heb haar soep gebracht, maar ze wilde niet eten. Walthef moest overgeven na al het drinken en dansen. Gytha brandde haar vingers toen ze een tak uit het vreugdevuur wilde halen. Ik zal niet bevreesd zijn, ook al zijn dit de dagen van toorn en van oordeel, want U heeft een grote hulp gezonden.
5487 Hij zou weinig aan haar hebben als ze daar nog veel langer bleef staan. De zon was opgekomen en in het roze en gele licht zag Kivrin de was die op de kaarsen en op het altaarkleed was gestold en aangekoekt. Als Imeyne dit zou zien, zouden het inderdaad de dagen van toorn en van oordeel worden.
5488 Kivrin begon snel de aangekoekte was op het altaarkleed weg te schrapen, bang dat ze niet op tijd klaar zouden zijn. De gezant van de bisschop had nog geen aanstalten gemaakt om zich uit zijn hoge stoel te verheffen en naar de kerk te gaan, maar je wist nooit hoe lang hij Imeyne kon weerstaan.
5489 Hij zou wel kunnen gaan jagen, of op zoek gaan naar andere schone maagden die hij kon redden, of de gezant van de bisschop kon besluiten weg te gaan en haar mee te nemen als alle wijn op was. Volgens Roche mochten Gods dienaren overal gaan, maar dat gold niet voor het rendez vous.
5490 Ze zette de kandelaars aan de uiteinden van het altaar. Ze glansden dof in het bonte licht dat door de ramen naar binnen viel. Ze stak in elk ervan drie van Imeynes waskaarsen. Kivrin kon niets verbeteren aan Roches mantel, want een andere had hij niet, zoals Imeyne heel goed wist.
5491 Er was nog steeds niemand te zien, maar uit sommige hutten kwam rook en de koe was vrijgelaten. Het dier graasde in het gras dicht bij het smeulende vuur. Misschien zijn ze allemaal in slaap gevallen en kan ik Gawyn wakker maken om hem naar de open plek te vragen, dacht ze.
5492 Kivrin keek over haar schouder om te zien of hij ergens achter in de kerk stond, maar ze kon hem tussen de dorpelingen niet ontdekken. De meeste kerkgangers hadden zo te zien weinig slaap gehad en sommigen hadden blijkbaar een zware kater. Dat gold ook voor de gezant van de bisschop.
5493 Ze keek voldaan rond in de wetenschap dat dit moois aan haar te danken was en ze knikte goedkeurend tijdens de preek, die was gewijd aan het verzaken van de wereld. Maar toen iedereen na afloop naar buiten ging, bleef ze bij de deur staan en keek met samengeperste lippen naar de klokketoren.
5494 Nee, ze mogen niet weggaan. Ik weet niet waar het rendez vous is. De cisterciënzer kwam naar buiten, met een mantel over zijn witte habijt. Cob ging de stal weer in en kwam even later terug met een zadel en met de merrie waarop Kivrin had gereden toen ze in het bos hulst waren gaan zoeken.
5495 Heer Bloet ging weg en dat was het enige belangrijke voor het meisje. Rosemund liep opgewekt verder door het gewoel van de knechten die de bagage op de paarden aan het laden waren. De gezant van de bisschop zei iets tegen een van de bedienden en Eliwys keek fronsend naar hem.
5496 De gezant keurde Kivrin geen blik waardig en ze vroeg zich af of hij in zijn haast zijn belofte aan vrouwe Imeyne was vergeten. Ze keek gespannen naar de poort. Hopelijk was Imeyne nog bezig Vader Roche de les te lezen en kwam ze niet ineens opdagen om de gezant eraan te herinneren.
5497 Kivrin ging terug naar de deur en keek naar buiten. Ze kon het pad naar het open veld niet zien. De gezant liet een hand op de voorste zadelboog van de merrie rusten terwijl hij luisterde naar de monnik, die hem iets in het oor fluisterde. Kivrin keek naar de dichte deur van de bovenkamer.
5498 Het was nog geen halve dag rijden naar Courcy. Hij kon tegen de avond alweer terug zijn. Iedereen leek opgelucht te zijn, maar ook een beetje katterig en uitgeput door het gebrek aan slaap. Niemand maakte aanstalten de tafels op te ruimen, die nog vol stonden met vuile borden en halflege schalen.
5499 Eliwys liet haar hoofd tegen de bewerkte rugleuning zakken en sloot haar ogen. Rosemund ging haar slaapplaats opzoeken en Agnes kwam bij Kivrin naast het vuur zitten. Het meisje legde haar hoofd in Kivrins schoot en speelde lusteloos met haar bel. Alleen vrouwe Imeyne wilde van geen rust weten.
5500 Ze wachtte even en klopte opnieuw, maar er gebeurde niets. Ze kwam naar beneden en knielde onder aan de trap neer om uit haar getijdenboek te lezen en tegelijkertijd de deur in de gaten te houden, zodat ze de klerk meteen kon aanklampen zodra hij uit de bovenkamer kwam.
5501 Misschien had de gezant toch niet gelogen en was de klerk inderdaad de nieuwe kapelaan, of hij het wilde of niet. Kivrin ging met de spade en het verstijfde lichaam van het hondje naar de achterzijde van de kerk. Ze legde Blackie op de grond en begon de ijzige sneeuw weg te scheppen.
5502 Langzaam liep ze terug over het veld en luisterde of ze zijn paard kon horen. Gawyn zou wel over de hoofdweg komen. Ze zette de spade tegen de omheining van het varkenskot en liep langs de muur van het riddergoed naar de poort. Er was geen hoefgetrappel te horen. Het begon langzaam te schemeren.
5503 Over een halfuur zou Vader Roche de klok luiden en iedereen wakker maken voor de vesper. Maar Gawyn zou hoe dan ook eerst naar de stal gaan om zijn paard weg te brengen, ze zou hem daar kunnen aanschieten en vragen of hij haar de volgende ochtend naar het bos wilde brengen.
5504 Maisry stond angstig af te wachten bij het venster. Vrouwe Imeyne lag op haar knieën aan het voeteneind van het bed, naast haar kistje met kruiden, waaruit ze een naar mosterd en prei stinkend zalfje bereidde. Maar nog sterker was de afschuwelijke stank die de zieke verspreidde.
5505 Kivrin dacht even dat ze de klerk had aangestoken en dat hij was gestorven, maar dat was idioot. Ze was hier al bijna twee weken en in die tijd was geen van de anderen ziek geworden, zelfs Vader Roche en Eliwys niet, die toch de hele tijd aan haar ziekbed hadden gezeten.
5506 Hij lag op de deken met alleen een lang onderhemd aan. De rest van zijn kleren lag bij zijn voeten en zijn paarse mantel hing op de grond. Zijn hemd van gele zijde hing open, maar Kivrin had geen oog voor zijn onbehaarde borst of voor het hermelijnbont waarmee zijn mouwen waren afgezet.
5507 Hij zag er doodziek uit. Zo erg ben ik er nooit aan toe geweest, dacht Kivrin, zelfs niet toen ik op sterven lag. Ze ging naar het bed. Ze stootte een halfvolle wijnkruik om en de klerk schrok van het geluid. Een tweede kruik, met de stop er nog op, stond bij het hoofdeinde op de grond.
5508 Hij was ziek, heel erg ziek. Hij lag met zijn tong uit zijn mond hijgend adem te halen, net als die arme Blackie. Zijn tong was rood en enigszins gezwollen. Zijn gezicht was nog roder en er lag een verwrongen trek op, alsof hij doodsbang was. Kivrin vroeg zich af of hij vergiftigd kon zijn.
5509 Onverklaarbare sterfgevallen deden zich voor in kloosters en kathedralen. Sterfgevallen die anderen goed uitkwamen. Maar het kon haast niet waar zijn. Gif werd gebruikt om de verschijnselen van buikvliesontsteking of een van de talloze andere middeleeuwse infectieziekten na te bootsen.
5510 De gezant en de monnik zouden derhalve geen reden hebben gehad om in allerijl te vertrekken en te zeggen dat het slachtoffer met rust gelaten moest worden. De gezant had zijn ondergeschikte even goed hebben kunnen ontslaan, net zo makkelijk als vrouwe Imeyne Vader Roche kon laten vervangen.
5511 Erg ziek kon hij nog niet zijn geweest en tyfus zette ook langzaam door, met in het begin hoofdpijn en een lichte verhoging die pas in de derde week opliep tot 39 graden. Kivrin boog zich voorover en schoof zijn hemd wat opzij. Zijn huid vertoonde geen spoor van de roze uitslag die bij tyfus hoorde.
5512 De zijkant van zijn hals leek enigszins gezwollen, maar opgezette lymfklieren waren een symptoom van bijna elke ontsteking. Ze trok een van zijn mouwen omhoog. Ook op zijn arm waren geen vlekken te zien, maar zijn vingernagels waren blauwig bruin, wat op een gebrek aan zuurstof wees.
5513 Rosemund gaf haar de doek, die kletsnat was. Kivrin legde hem op het voorhoofd van de klerk. Plotseling gooide hij zijn armen omhoog, sloeg de doek uit haar hand en begon naar haar te slaan en te schoppen. Hij raakte haar hard tegen haar been en ze viel bijna over hem heen.
5514 Maisry was op de vensterbank gaan zitten, met haar handen tegen haar oren en haar ogen stijf dichtgeknepen. Rosemund had de druipende doek opgeraapt en hield hem nog steeds in haar uitgestrekte hand. Agnes staarde met open mond naar de bijna naakte geestelijke op het bed.
5515 De familie was hier niet gekomen vanwege het proces, niet omdat heer Guillaume onmin had met de koning. Guillaume had hen hierheen gestuurd vanwege de ziekte die in Bath heerste. Agnes had gezegd dat de kindermeid was gestorven, net als broeder Hubard, de kapelaan van Imeyne.
5516 Gestorven aan de blauwe ziekte. En heer Bloet had gezegd dat het proces was verdaagd omdat de rechter ziek was. Daarom had Eliwys niemand naar Courcy willen sturen, daarom was ze zo kwaad geweest toen Imeyne Gawyn naar de bisschop had gezonden. Omdat de ziekte in Bath heerste.
5517 Hij en Finch hadden elk hotel in Schotland gebeld en daarna elk pension en vakantiehuis. William had de rekeningafschriften van Basingame opgeduikeld, maar de rector had geen aas of laarzen in een of ander Schots dorpje gekocht en de laatste betalingen dateerden van vijftien december.
5518 William was erin geslaagd beslag te leggen op de vertrouwelijke medische gegevens van de eerste zieken. Een van hen had bij de tandarts een röntgenfoto van zijn gebit laten maken, maar dat bleek pas op de vierentwintigste te zijn gebeurd, na het uitbreken van de ziekte.
5519 Dunworthy ging naar het ziekenhuis om de patiënten te vragen of ze huisdieren hadden of onlangs nog op eendejacht waren geweest. Overal in de gangen stonden stretchers met zieken erop, zelfs voor de deuren. Dunworthy zag geen kans om bij de lift te komen en nam de trap.
5520 In 1325 was de pest zelfs in China nog niet uitgebroken. De ingenieur had gezegd dat het net de reis niet automatisch zou afbreken als er een fout was met het tijdsverschil of met de coördinaten, maar Badri had de berekeningen van Puhalski gecontroleerd en geen vergissingen ontdekt.
5521 Hij vond de afdeling waar hij moest zijn. Er zat niemand achter de balie. Hij drukte op de bel. Dunworthy had Badri meer dan eens naar de coördinaten gevraagd, maar de laatste keer had de ingenieur koortsachtig met zijn vingers op het laken zitten te tikken, alsof hij achter zijn computer zat.
5522 Er is iets mis. Hij drukte nogmaals op de bel en een zuster kwam uit de voorraadkamer. Ze was blijkbaar opgeroepen om tijdens de epidemie bij te springen, want ze was zeker negentig jaar oud. Haar witte uniform was vergeeld en kraakte van het stijfsel toen ze zijn lijst aanpakte.
5523 Ondanks alle vragen die ze aan de patiënten hadden gesteld en alle verkeerde sporen die ze hadden gevolgd, moest Badri nog steeds beschouwd worden als de bron van de besmetting. Vier tot zes dagen voor Kivrins vertrek moest hij ergens met het virus zijn besmet. Dunworthy ging naar boven.
5524 Dunworthy keek fronsend naar hem, maar toen hij de hand losliet begon Badri met zijn uitgemergelde vingers alleen maar in zijn eigen hand en pols te knijpen. Dunworthy schaamde zich ineens dat hij Badri met vragen zat te kwellen. De ingenieur hoorde hem niet eens, wist niet dat hij er was.
5525 Na een gespannen blik op Badri wijzigde hij de toevoer nogmaals en ging tenslotte de kamer uit. Dunworthy bleef naar Badri kijken, die vruchteloos het laken probeerde beet te pakken. Het was alsof hij zich ergens aan wilde vastklampen. Af en toe mompelde hij iets onverstaanbaars.
5526 Hij ging terug naar Salvin. De klok van Magdalen sloeg het hele uur. In de onophoudelijk neervallende regen klonk het als een doodsklok. Mevrouw Piantini had het ook gehoord. Ze stond in haar nachthemd op de binnenplaats en zwaaide plechtig met haar armen in een onduidelijk ritme.
5527 De zoemtoon klonk anders, verder weg. Dunworthy dacht aan Kivrin. De pest had niet overal tegelijk toegeslagen. De ziekte had rond de kerstdagen Oxford bereikt, maar dat zei helemaal niets over Skendgate. Er werd niet opgenomen. Hij liet de telefoon tien, elf keer overgaan.
5528 Een van hen kwam met een stencil op Dunworthy af. Colin had gelijk. Het zou niets uithalen Gilchrist te vertellen waar het virus vandaan kwam. Hij zou ervan overtuigd blijven dat het door het net was gekomen en bang zijn dat hij de pest zou binnenhalen als hij het lab openstelde.
5529 Het goot tegen de tijd dat hij bij Brasenose kwam en er stond een ijzige wind. Dunworthy was koud tot op het bot. Gelukkig had de regen de demonstranten hier verjaagd. Voor de poort van Brasenose lagen alleen nog een paar natte pamfletten. De poort was afgesloten met een metalen schuifhek.
5530 Hij was bang geweest dat Kivrin ergens op de koude grond had moeten slapen, maar nu bleek dat ze in de hel terecht was gekomen. Mensen stierven van de kou omdat er niemand meer was om hout te hakken en de dieren stierven in de wei omdat ze niet meer naar de stal werden gebracht.
5531 Kivrin zou ongetwijfeld naar het rendez vous zijn teruggegaan zodra ze besefte dat ze zich in het jaar 1348 bevond. Dat betekende dat ze daar al een hele tijd moest hebben gewacht tot ze haar kwamen halen, ongerust omdat het zo lang duurde. Als ze het tenminste zelf wist.
5532 Badri had tegen haar gezegd dat er hooguit een paar dagen verschil zouden zijn. Aan de hand van de feestdagen kon ze de juiste datum hebben vastgesteld, maar het zou nooit in haar zijn opgekomen naar het jaar te vragen. Ze zou denken dat ze in 1320 was en intussen kwam de pest steeds dichterbij.
5533 Hij had zich zorgen gemaakt over dieven en moordenaars en al die tijd was Kivrin in 1348 geweest, het jaar waarin overal lijken lagen, waarin joden en vreemdelingen naar de brandstapel waren gebracht. Hij had zich zorgen gemaakt over de parameters die Gilchrist niet had laten controleren.
5534 Voor de ingang van het laboratorium was een geel plastic lint gespannen. Dunworthy trok het weg terwijl de portier met zijn vrije hand in zijn zakken zocht. Hij keek om naar de kamer van Gilchrist, die op de binnenplaats uitkeek. Er brandde licht, maar er was niemand te zien.
5535 In de veertiende eeuw wisten ze niets van bacteriën af, niets van de manier waarop ziekten werden overgedragen. De mensen dachten dat de Zwarte Dood een straf van God was. Dat de pest zich verbreidde door een giftige nevel die boven het land hing, door de blik van dode ogen, door zwarte kunst.
5536 Kivrin deed de deur dicht en schoof de grendel ervoor. Agnes mocht niet in de kamer komen, net zomin als Rosemund of wie dan ook. Ze mochten niet aangestoken worden. Er bestond geen medicijn tegen de Zwarte Dood, je kon alleen proberen te verhinderen dat je besmet werd.
5537 De gewone pest verspreidde zich met de bloedsomloop en was binnen enkele uren dodelijk. De builenpest werd overgebracht door rattevlooien en veroorzaakte de kenmerkende zwellingen. De derde vorm was longpest, waarbij het slachtoffer hoestte en bloed opgaf en zijn hele omgeving kon aansteken.
5538 Hij nam gretig een paar slokken, maar ineens verslikte hij zich en spuwde midden in haar gezicht. Ze deinsde terug en rukte de natte doek van haar gezicht. Met trillende vingers probeerde ze zich schoon te vegen. Dit is de builenpest, dacht ze, je kan het niet krijgen van speeksel.
5539 Volgens Dunworthy had Gilchrist geen idee waar hij mee bezig was en er was werkelijk iets fout gegaan, ze was in 1348 beland, maar waarom hadden ze de reis niet afgebroken zodra ze zagen dat de datum verkeerd was? Gilchrist mocht dan geen idee hebben, Dunworthy had dat maar al te goed.
5540 Hij was van het begin af aan al tegen de reis gekant geweest. Waarom had hij het net niet opnieuw geopend? Omdat ik al was weggegaan, dacht ze. Het had minstens twee uur geduurd om precies te bepalen waar ze was en tegen die tijd was Kivrin al op zoek gegaan naar het dorp.
5541 Hij zou het net voor haar openhouden. Ze ging snel naar de deur en tilde de grendel op. Ze moest Gawyn zien te vinden. Hij moest haar vertellen waar de open plek was. De klerk ging overeind zitten en zwaaide een van zijn blote benen over de bedrand, alsof hij met haar mee wilde.
5542 Net als ik. Ook zij had een ziekte meegebracht en het was niet aan haar te danken dat er niemand aan was bezweken. Ze hadden haar allemaal geholpen, Eliwys, Imeyne en Roche. Ze had iedereen kunnen aansteken. Roche had haar de laatste sacramenten toegediend, hij had haar hand vastgehouden.
5543 Ze moeten beneden blijven en niemand binnenlaten. Ook de dorpelingen moeten in huis blijven en ze mogen geen dode ratten aanraken. Er mag op het open veld niet meer gefeest of gedanst worden. De mensen mogen niet hier of in de kerk komen. Ze moeten zoveel mogelijk bij elkaar uit de buurt blijven.
5544 Ze probeerde zich te herinneren welke remedies de middeleeuwers hadden geprobeerd. Ze hadden met sterk ruikende bloemen rondgelopen en fijngestampte smaragd geslikt en bloedzuigers op de builen gezet, dingen die allemaal niets uithaalden. Volgens dokter Ahrens hadden ze ook niets kunnen doen.
5545 De geestelijke was niet in staat om te biechten en zijn gezicht vertrok van pijn toen Roche de olie op zijn handpalmen streek. Zijn ademhaling werd onrustiger. Roche tilde zijn hoofd op en keek naar de klerk. Op zijn armen waren paarsblauwe vlekjes van bloeduitstortingen te zien.
5546 En hierna zal er een prachtige tijd aanbreken. De renaissance, sociale hervormingen en nieuwe muziek. Een prachtige tijd. Er zullen nieuwe medicijnen komen, zodat niemand meer hoeft te sterven aan pokken of longontsteking. En iedereen zal genoeg te eten hebben en een warm huis, zelfs in de winter.
5547 Kivrin scheurde het linnen in brede stroken en bond een ervan voor haar gezicht. De klerk was wakker geworden en vroeg herhaaldelijk om water, zodat ook de tweede bak al snel leeg was. Kivrin hield de kom aan zijn lippen en probeerde Roche zoveel mogelijk bij de zieke weg te houden.
5548 Kivrin deed de deur achter hem dicht. Van beneden klonk geen enkel geluid. Misschien ligt iedereen te slapen, dacht ze. Als ze maar niet ziek zijn. Imeyne had zich met haar zalf over de klerk heen gebogen, Agnes had dicht bij het bed gestaan, Rosemund was met de klerk op de grond gevallen.
5549 Wat was de incubatietijd? Twee weken? Nee, dat was de tijd die het vaccin nodig had om werkzaam te worden. Twee of drie dagen? Ze kon het zich niet herinneren. Met wie was de klerk nog meer in contact geweest? Ze had niet op hem gelet tijdens het eten en drinken, ze had alleen op Gawyn gelet.
5550 Er was een kans dat hij niemand had aangestoken, maar zodra Roche terugkwam liet ze hem alleen met de klerk en nam de stoof mee om nieuwe kolen te halen en om te zien hoe de anderen het maakten. Rosemund en Eliwys zaten bij het vuur te borduren en vrouwe Imeyne las voor uit haar getijdenboek.
5551 Het had een heel gewone avond in de ridderzaal kunnen zijn. Eliwys zat een linnen doek aan repen te snijden en ze keek telkens in de richting van de deur. Imeyne zat met een wat bezorgde stem te prevelen en Rosemund keek ongerust naar haar moeder. Eliwys stond op en ging naar de deur.
5552 Iedereen was opgestaan en keek naar Kivrin. Een stuk van het joelblok lag nog op het vuur. Kivrin gebruikte een plooi van haar kleed om het deksel van de stoof te lichten en gooide de grijze kolen in het vuur. Een wolkje as steeg op en een van de kolen ketste af op het hout en rolde over de vloer.
5553 Hij lag te woelen en reciteerde op luide toon zinnen uit de mis voor de doden. Hij vroeg telkens om water en Roche en Kivrin moesten om beurten naar de put in de voorhof om een emmer te vullen. Kivrin liep op haar tenen de trap af, met de emmer en een kaars in haar handen.
5554 Kivrin ging naar buiten. De voorhof lag in het donker. Ze hoorde twee klokken luiden, niet precies in de maat, en ze vroeg zich af of het voor het avondgebed was of voor een begrafenis. Bij de put stond een andere emmer, half gevuld, maar ze gooide hem leeg op de stenen en vulde hem met vers water.
5555 Zijn koorts was afgenomen toen hij ontwaakte. Samen met Roche duwde ze de kist naar het bed en zette er een talglampje op. Om beurten waakten ze bij de klerk en rustten uit op de bank bij het venster. Het was te koud om echt te kunnen slapen, maar Kivrin sloot haar ogen en doezelde wat.
5556 Telkens wanneer ze naar de klerk keek, leek zijn toestand verbeterd te zijn. Bij haar studie had ze geleerd dat zieken soms overleefden als hun builen werden doorgeprikt. Er kwam geen bloed of etter meer uit de buil onder zijn oksel en de ruis was uit zijn ademhaling verdwenen.
5557 Volgens Gilchrist waren de statistieken uit angst en gebrek aan inzicht schromelijk overdreven, maar zelfs als de getallen correct waren, had de pest niet in alle dorpen even erg huisgehouden. In sommige plaatsen waren maar een of twee zieken geweest, in andere was helemaal niemand gestorven.
5558 De klerk was vrij snel naar de ziekenkamer gegaan en Kivrin had ervoor gezorgd dat zelfs Roche zo min mogelijk met hem in aanraking kwam. Ze hadden al het mogelijke gedaan en de longen van de klerk waren niet aangetast. Misschien was dat al voldoende om verdere besmetting te voorkomen.
5559 Kivrin moest zorgen dat er geen vreemden meer in het dorp werden toegelaten, misschien zou de epidemie Skendgate dan ongemoeid laten. Hele dorpen waren van de ziekte gevrijwaard en in sommige streken in Schotland was de pest helemaal niet uitgebroken. Ze viel ongemerkt toch in slaap.
5560 Toen ze wakker werd begon het licht te worden en was Roche verdwenen. Ze keek naar het bed. De klerk lag volstrekt roerloos met opengesperde ogen. Hij is dood en Roche is een graf aan het graven, dacht ze, maar tegelijkertijd zag ze het laken op zijn borst licht op en neer gaan.
5561 Zijn gezwollen tong stak uit zijn mond en had een walgelijk paarse kleur gekregen. De stank van het ziekbed was bijna ondraaglijk. Kivrin ging op het bankje staan om het stijve linnen voor het venster weg te halen. Ze stak haar hoofd naar buiten om de koude, maar heerlijk frisse lucht op te snuiven.
5562 Ze zei iets tegen Roche, die bleef staan om zijn masker voor te doen voordat hij naar haar toe ging. Gelukkig, dacht Kivrin, hij heeft mijn waarschuwing begrepen. De priester ging naar binnen terwijl Eliwys naar de put liep. Kivrin keek om zich heen om iets te vinden dat ze als waaier kon gebruiken.
5563 Gawyn liep de voorhof op, zijn paard aan de teugel meevoerend. Hij bleef abrupt staan toen hij haar zag. Gringolet botste tegen hem aan en schudde geschrokken met zijn hoofd. Gawyn had nog dezelfde uitdrukking op zijn gezicht, vol hoop en verlangen, en Kivrin ergerde zich eraan.
5564 Hij weet nog niet eens wat er aan de hand is, dacht ze. Hij is net terug uit Courcy. Ze kreeg bijna medelijden met hem nu Eliwys het hem zou moeten vertellen. Eliwys haalde de emmer op naar de rand van de put. Gawyn deed een stap in haar richting, met de teugel nog in zijn hand, en bleef staan.
5565 Hij weet het al, dacht Kivrin. Hij weet het. De gezant van de bisschop is ook ziek geworden en Gawyn is teruggekomen om de anderen te waarschuwen. Plotseling besefte ze dat hij geen andere paarden had meegenomen. Dan is de monnik ook ziek geworden, dacht ze, en de rest is op de vlucht geslagen.
5566 Hij zou alles voor haar doen, dacht Kivrin, hij zou het tegen duizend struikrovers opnemen om haar te redden, maar tegen de pest kan hij niets beginnen. Gringolet rook de stal en schudde ongeduldig met zijn hoofd. Gawyn legde een hand op de neus van het dier, maar het was te laat.
5567 Eliwys had hem al gezien. Ze liet het touw los en de emmer viel met een zware plons in de put. Eliwys rende naar Gawyn toe en wierp zich in zijn armen. Kivrin sloeg een hand tegen haar mond. Er werd zacht op de deur geklopt. Kivrin sprong van de bank en deed open. Het was Agnes.
5568 Ik zal alles doen om dat te voorkomen. Ze deed de deur dicht en leunde tegen het houtwerk. De klerk lag nog steeds voor zich uit te staren, helemaal in beslag genomen door de strijd tegen een onbekende ziekte waar zijn afweersysteem niet tegen bestand was. Er werd opnieuw geklopt.
5569 Kivrin had de kom van hem aangenomen. Er zat een dikke lauwe soep in die afschuwelijk rook. Toch zat er iets in waardoor de koorts afnam. Roche stond op en ging met haar naar het bed. Ze probeerden de klerk te laten eten, maar het meeste liep van zijn dikke tong weer uit zijn mond.
5570 Rosemund liet haar arm zakken, maar haar gezicht vertrok van pijn. Haar gezicht werd bleek en het zweet brak haar uit. Ze moet haar arm gebroken hebben, dacht Kivrin. Ze stak haar hand uit, maar Rosemund deinsde terug en voor Kivrin er erg in had, viel het meisje van de bank.
5571 Ze legde haar hand op Rosemunds gewonde arm. De huid voelde gloeiend aan. Rosemund had haar ogen weer gesloten en ze haalde langzaam en gelijkmatig adem, alsof ze in slaap was gevallen. Kivrin trok de zware mouw op tot over de schouder van het meisje en tilde de arm op om naar haar oksel te kijken.
5572 Hij heeft Rosemund aangestoken, de dochter van heer Guillaume. Zij werd ziek op tweede kerstdag, geloof ik. Ik heb geen idee meer welke dag het is. De klerk en het meisje hebben allebei builenpest. De buil van de klerk is opengegaan, die van Rosemund is hard en wordt steeds groter.
5573 Hij heeft nu ongeveer de omvang van een walnoot. De huid eromheen is rood. Ze hebben allebei hoge koorts en af en toe liggen ze te ijlen. Vader Roche en ik hebben ze in de ziekenkamer gelegd en de dorpelingen gewaarschuwd binnen te blijven, maar ik ben bang dat het al te laat is.
5574 Bijna iedereen was voor het kerstfeest in de kerk of op het open veld en de hele familie van heer Guillaume is met de klerk in aanraking geweest. Ik kan me jammer genoeg niet herinneren of de ziekte al besmettelijk is voordat de symptomen optreden en hoe lang de incubatietijd is.
5575 Ik ben natuurlijk tegen de pest ingeënt, maar ondanks al die andere vaccins ben ik in het begin toch ook ziek geweest en het zweet breekt me uit als de klerk mij aanraakt. Vader Roche vergeet telkens zijn masker voor te doen en ik ben erg bang dat hij het ook zal krijgen, of Agnes.
5576 Kivrin legde een paar dekens over Rosemund heen, stopte haar goed in en legde de bontsprei weer op het bed. De klerk was nog steeds heel rustig, maar het ruisen in zijn borst was weer begonnen en af en toe hoestte hij. Zijn mond hing open en zijn tong was wit uitgeslagen.
5577 Er moest toch iets zijn wat ze kon doen. De pest werd veroorzaakt door een bacterie die niet bestand was tegen streptomycine en sulfapreparaten, maar dat waren middelen die ze niet zelf kon bereiden en ze wist ook niet waar het rendez vous was. En Gawyn was naar Bath vertrokken.
5578 Natuurlijk was hij gegaan. Eliwys had haar armen om hem heen geslagen en hij zou alles doen wat ze maar wilde, zelfs haar echtgenoot halen. Ze probeerde uit te rekenen hoe lang Gawyn nodig zou hebben om uit Bath terug te komen. Het was zeventig kilometer, minstens anderhalve dag rijden.
5579 Heen en terug minstens drie dagen, als hij geen oponthoud kreeg, als hij heer Guillaume meteen kon vinden, als hij niet ziek werd. Volgens dokter Ahrens stierven pestlijders zonder behandeling binnen vier of vijf dagen, maar ze dacht niet dat de klerk het zo lang zou uithouden.
5580 Vlooienkruid hielp misschien om de insekten te verjagen, maar in geen van de linnen zakjes kon ze de roze of paarse bloemetjes van die plant ontdekken. Ze vroeg Roche naar de beek te gaan om wilgetakken te halen en daar brouwde ze een bittere thee van. Roche nam een slokje en trok een vies gezicht.
5581 Rosemund kreeg daarentegen steeds heviger koorts en aan het eind van de middag lag ze te rillen. Ze gloeide helemaal toen Roche wegging voor het avondgebed. Kivrin haalde de dekens van haar af en probeerde haar armen en benen met fris water te besprenkelen, maar Rosemund sloeg haar hand boos weg.
5582 De klok had al een halfuur geleden voor de vespers geluid. Misschien was hij in de keuken om soep te maken of was hij Eliwys gaan zeggen hoe Rosemund het maakte. Hij was niet ziek geworden. Maar ze stond toch op en klom op de bank om door het venster naar buiten te kijken.
5583 Of nee, dat was niet waar. De baljuw had tenminste geen longpest, dus er was een kans dat hij zijn vrouw en twee zoons niet zou aansteken. Maar van wie had hij zelf de ziekte gekregen? Ulf kon niet in de buurt van de klerk zijn geweest, dus het moest een van de bedienden zijn.
5584 Er konden al drie of vier anderen in het dorp ziek zijn. Of tien. Ze ging op de bank zitten en vroeg zich af wat ze moest doen. Niets, dacht ze. Je kunt helemaal niets doen. De pest verspreidde zich van de ene plaats naar de andere en roeide hele families, hele steden uit.
5585 Roche haalde nieuwe kolen voor de stoof en Kivrin klom op de bank om het stijve linnen weer voor het venster te spannen, maar het hielp weinig. Kivrin en Roche probeerden om beurten bij de stoof wat te slapen en zaten bij het ontwaken net zo hard te rillen als Rosemund.
5586 Kivrin probeerde iets te verzinnen om haar bezig te houden. De zoldering was te hoog om gordijnen aan op te hangen, zelfs onder de bovenkamer, bovendien waren alle dekens en doeken al in gebruik. Ze kantelde een paar van de banken en schoof ze tegen elkaar om een barricade te vormen.
5587 Kivrin trok het joelblok half uit het vuur en legde er nieuw brandhout voor in de plaats. Ze ontblootte de voeten van de klerk om ze warm te houden. Tijdens de Zwarte Dood was de paus op aanraden van zijn lijfarts tussen twee laaiende haardvuren gaan zitten en hij was niet ziek geworden.
5588 Alles was de moeite van het proberen waard, dacht ze, naar Rosemund kijkend. Ze legde nog meer hout op het vuur. Vader Roche ging naar de kerk voor de metten, hoewel het daar eigenlijk al te laat voor was. Agnes werd wakker van het klokgelui. Ze holde naar de barricade.
5589 Zij was de enige die geen builen of gezwollen lymfklieren had. Kivrin en Roche gingen naar haar toe. Ze gaf haar baby de borst en haar ingevallen gezicht was nog scherper geworden. Ze hoestte niet en Kivrin hoopte dat de builen nog geen tijd hadden gehad om zich te ontwikkelen.
5590 Ze was niet meer bij de barricade geweest sinds Kivrin haar had afgesnauwd. Ze had een tijdje bij haar grootmoeder gezeten, af en toe een vuile blik naar Kivrin werpend die onder andere omstandigheden komisch zou zijn geweest, en was ten slotte haar wagentje van de zolder gaan halen.
5591 Ze zou Roche moeten gaan helpen met het verzorgen van de zieke kinderen, of er in elk geval op toezien dat hij zijn masker droeg en zijn handen waste, maar ze voelde zich ineens te moe om op te staan. Als ik maar even tot rust kon komen, dacht ze, dan zou ik misschien iets kunnen bedenken.
5592 Haar mantel hing als een waaier om haar heen en ze klemde het karretje tegen haar borst. Kivrin had haar het liefst toegedekt, maar dat durfde ze niet. Alle dekens zaten onder de bacillen. Ze keek naar vrouwe Imeyne, die met haar gezicht naar de muur in de hoek zat te bidden.
5593 Zijn hele tong was nu wit uitgeslagen en zijn adem stonk zo erg dat Kivrin haar hoofd moest afwenden. Zijn buil was weer opengegaan en er kwam een donker, stroperig vocht uit dat naar rottend vlees stonk. Kivrin zat bijna te kokhalzen terwijl ze een ander verband aanlegde.
5594 Zij was het die de bisschop om een nieuwe kapelaan had gevraagd en die bekend had gemaakt waar ze waren, maar ze kon niet aanvaarden dat ze verantwoordelijk was. Kivrin voelde niet het geringste medelijden. Je hebt het recht niet Roche iets te verwijten, dacht ze, hij heeft alles gedaan wat hij kon.
5595 Hij hoestte weer en zijn hele lichaam schokte, maar hij gaf geen bloed of speeksel op. Rosemund werd wakker van het lawaai en begon zachtjes te kreunen. Het is dan misschien geen straf, dacht Kivrin, maar het lijkt er wel verdacht veel op. Rosemund was niet opgeknapt van het slapen.
5596 De geringste beweging leek haar pijn te doen. Ze redt het niet, dacht Kivrin. Ik moet iets doen. Ze liet Roche bij de kinderen achter en haalde het kruidenkistje van Imeyne uit de bovenkamer. Imeyne zat in stilte te bidden toen Kivrin het voor haar neerzette en vroeg wat er in de linnen zakjes zat.
5597 Er zat longkruid bij, smeerwortel en fijngestampte blaadjes wormkruid. Een van de zakjes bevatte kwiksulfide, wat je geen patiënt zou toewensen, een ander het bijna net zo gevaarlijke vingerhoedskruid. Kivrin bracht water aan de kook en maakte een extract van alle kruiden die ze kende.
5598 Het aftreksel geurde even verrukkelijk als een zomerbries en smaakte niet slechter dan de wilgethee, maar haalde net zo weinig uit. Tegen de avond lag de klerk onafgebroken te hoesten en Rosemund had rode vlekken op haar buik en armen gekregen. Haar buil was net zo groot en hard als een ei geworden.
5599 Tijdens de Zwarte Dood hadden dokters de builen met zalf ingesmeerd of doorgeprikt. Maar ze hadden ook aan aderlating gedaan en arsenicum als pijnstiller gebruikt, dacht Kivrin. Toch was de toestand van de klerk verbeterd nadat zijn buil was opengegaan en hij leefde nog steeds.
5600 Maar doorprikken zou ook het besmettingsgevaar vergroten en het risico met zich meebrengen dat het bloed werd geïnfecteerd. Ze drenkte een paar doeken in lauw water, maar Rosemund gaf een schreeuw van pijn toen ze die op de buil legde, en koude omslagen hadden niet de minste uitwerking.
5601 Het helpt allemaal niets, dacht Kivrin terwijl ze de natte koude doek tegen de buil hield. Wat ik ook doe. Ze moest de open plek zien te vinden, maar het bos was zo groot, er waren overal eikebomen en open plekken. Ze zou hem nooit terugvinden. En ze kon Rosemund niet aan haar lot overlaten.
5602 Sommige steden hadden de poorten gesloten, dus misschien kon hij Bath niet binnenkomen of had hij van andere reizigers gehoord dat heer Guillaume dood was. Laat hem terugkomen, bad ze. Snel. Kivrin deed Imeynes kistje weer open en proefde de inhoud van de zakjes. Het gele poeder was zwavel.
5603 Maisry rende hoestend in haar schort naar buiten en Eliwys nam Imeyne en Agnes mee naar de zolderkamer om eraan te ontsnappen. Kivrin zette de deur open en zwaaide een van de keukendoeken heen en weer, en na een tijdje klaarde de lucht wat op, al was haar keel nog steeds uitgedroogd.
5604 Roche kwam terug met een mes, dat ze met water uit de emmer afspoelde. Met haar vingernagels krabde ze het vuil bij het gevest weg. Daarna wikkelde ze het heft in een plooi van haar schort en hield het lemmet in het vuur. Ten slotte gooide ze er kokend water, wijn en nog een keer water overheen.
5605 Roche knielde achter Rosemund neer en Kivrin schoof de mouw voorzichtig over haar arm naar boven. Roche tilde de arm van het meisje op. De buil was zo groot als een appel geworden en het hele schoudergewricht was ontstoken en opgezet. De randen van de buil waren week, maar het midden was nog hard.
5606 Roche pakte de pols van Rosemund stevig vast en drukte haar arm plat tegen de grond. Rosemund gaf nog steeds geen kik. Twee snelle inkepingen, dacht Kivrin. Ze haalde diep adem en zette de punt van het mes op de buil. Rosemunds arm schokte en haar kleine hand balde zich tot een klauw.
5607 Na de eerste druppel begon het bloed uit de wond te gutsen en Kivrin dacht dat ze een slagader had geraakt. Ze pakte snel een stel doeken en drukte die tegen de wond. Het linnen was meteen doordrenkt en het bloed stroomde uit de kleine snede toen ze andere doeken van Roche aanpakte.
5608 Ze hield de punt van haar kleed ertegen terwijl ze tot tweehonderd telde, waarna ze langzaam een hoekje optilde om naar de wond te kijken. Er kwam nog steeds wat bloed uit de snede, vermengd met een dikke, geelgrijze etter. Roche wilde het wegvegen met een doek, maar Kivrin hield hem tegen.
5609 Kivrin hield de wijnkruik voorzichtig schuin en goot wat van de donkere vloeistof in de wond. Rosemund verroerde zich niet. Al het bloed leek uit haar gezicht te zijn weggetrokken, wat ook het geval was. Ik kan haar geen bloedtransfusie geven, dacht Kivrin. Ik heb niet eens een schone doek.
5610 Ze is erg bleek en ik kan bijna geen polsslag meer voelen. Ook de klerk is er slechter aan toe. Hij heeft telkens nieuwe bloeduitstortingen en het einde nadert. Dokter Ahrens zei dat pestlijders binnen vier of vijf dagen stierven, maar zo lang kan hij het onmogelijk uithouden.
5611 Vrouwe Eliwys, vrouwe Imeyne en Agnes zijn nog steeds gezond, hoewel Imeyne wel krankzinnig lijkt te zijn geworden. Ze ziet in iedereen een zondebok. Vanmorgen gaf ze Maisry een oorvijg en zei dat haar luiheid en stommiteiten de plaag over ons hebben gebracht. Maisry is echt lui en stompzinnig.
5612 En hoe moet ik mezelf verdedigen als ze mij beschuldigt? Door te zeggen dat ik uit de toekomst ben gekomen waar we alles weten, behalve hoe je zonder streptomycine de pest bestrijdt en hoe je in je eigen tijd terug moet komen? Gawyn is nog altijd niet terug. Eliwys is op van de zenuwen.
5613 Ik moet Roche er voortdurend aan herinneren dat hij zijn masker moet dragen en de zieken zo min mogelijk moet aanraken. De middeleeuwers zouden zich tijdens de Zwarte Dood als lafaards hebben gedragen en in paniek op de vlucht zijn gegaan, met de priesters voorop, maar daar is geen sprake van.
5614 Iedereen is bang, maar ze doen allemaal wat ze kunnen en Roche is gewoon fantastisch. Hij hield de hand van de zieke vrouw vast terwijl ik haar onderzocht en hij schuwt ook de akeligste werkjes niet, zoals het uitspoelen van Rosemunds wond en het schoonmaken van kamerpotten.
5615 Ik weet niet waar hij die moed vandaan haalt. Intussen zegt hij ook al zijn dagelijkse gebeden, waarbij hij God vertelt hoe het met Rosemund gaat en wie er nog meer ziek is geworden, compleet met alle symptomen. Hij praat alsof God tegenover hem zit, net zoals ik tegen u praat.
5616 In elk dorp wordt na een begrafenis de doodsklok geluid, negen slagen voor een man, drie voor een vrouw en een voor een zuigeling, gevolgd door een vol uur onafgebroken gelui. De klok van Esthcote heeft vanmorgen twee keer geklonken en Osney horen we sinds gisteren onafgebroken.
5617 Rosemund leek er helemaal niet op vooruit te zijn gegaan, hoewel Roche beweerde dat haar polsslag krachtiger was. Ze zag heel bleek, alsof al het bloed uit haar gezicht was getrokken, en ze lag roerloos op haar bed. En de jongen zag er niet naar uit dat hij enig bloedverlies kon verdragen.
5618 De vlammen reikten niet hoger dan die eerste keer, toen ze te zwak was geweest om verder naar de open plek te zoeken. Het was niet genoeg om de jongen warm te houden en ze durfde de moeder niet te vragen hout te gaan sprokkelen uit vrees dat ze iemand anders zou aansteken.
5619 Er was nog eten over van het feestmaal, maar de rest van de voorraden begon zienderogen te slinken. Het meeste brandhout was al opgestookt om Rosemund en de klerk warm te houden en ze kon niemand vragen de blokken klein te hakken die tegen de keukenmuur waren opgestapeld.
5620 Kivrin ging wat van hun eigen brandhout halen en stukken schors voor het aanmaken en bracht alles naar de hut. Ze had de jongen het liefst naar de ridderzaal gebracht, maar Eliwys had haar handen vol aan de klerk en Rosemund en zag eruit alsof ze zelf elk moment een inzinking kon krijgen.
5621 Ze had steeds naar de tussenmuur gekeken en herhaaldelijk was ze naar de deur gelopen, alsof ze iemand had horen komen. Met haar donkere haar, dat nu los over haar schouders viel, zag ze er niet ouder uit dan Rosemund. Kivrin legde het brandhout op de grond naast de kooi.
5622 Ze knielde neer en stookte het vuur op met het nieuwe hout. Kivrin onderzocht de jongen nog een keer. Uit de buil kwam nog steeds een heldere, waterige afscheiding, wat een goed teken was. Rosemund had de halve nacht gebloed en daarna was de buil weer gaan zwellen en hard geworden.
5623 Ze ging terug naar het grote huis en vroeg zich af of ze Eliwys moest gaan aflossen of proberen zelf hout te hakken. Roche kwam net uit de hut van de meier en vertelde dat twee andere kinderen eveneens ziek waren geworden. Het waren de twee jongste zoons, die allebei longpest hadden.
5624 De Heer zij geprezen. Kivrin ging terug naar de zaal. Er hing nog steeds een nevel en in het gele licht leken de armen van de klerk helemaal zwart. Het haardvuur was al even flauw als dat in de hut. Kivrin bracht het laatste brandhout naar binnen en zei tegen Eliwys dat ze kon gaan rusten.
5625 Hij zou vandaag terug kunnen zijn als hij heer Guillaume onmiddellijk had gevonden. Als hij van plan was om terug te komen, dacht Kivrin. Eliwys draaide haar hoofd opnieuw om naar de deur, alsof ze iets had gehoord, maar alleen Agnes zat zachtjes tegen haar wagen te praten.
5626 Kivrin besteedde de rest van de dag aan huishoudelijke taken, water putten, bouillon trekken van het overgebleven vlees, de nachtpotten legen. De koe van de meier kwam loeiend en met een volle uier de voorhof op en liep achter haar aan, haar aanstotend tot Kivrin eindelijk besloot haar te melken.
5627 Roche zag kans hout te hakken tussen zijn bezoeken aan de meier en de zieke jongen door, maar Kivrin slaagde er nauwelijks in de grote blokken klein te krijgen. Ze wou dat ze had geleerd met een bijl om te gaan. De meier kwam hen aan het eind van de dag opnieuw halen, nu voor zijn jongste dochter.
5628 Een derde tot de helft van alle Europeanen zou aan de pest zijn gestorven en Gilchrist dacht dat die getallen overdreven waren. Een derde zou neerkomen op nog eens vijf zieken in Skendgate. Bij de helft zouden er nog twaalf bijkomen en de kinderen van de meier waren allemaal al besmet.
5629 Nog dertien. Laat het er niet meer dan twintig worden, bad ze in stilte. Het komt door het gebrek aan slaap, dacht ze, daar worden we allemaal gevoelloos door. Ze ging bij het vuur liggen en deed haar ogen dicht, maar ondanks alles kon ze de slaap niet vatten. Ze voelde zich zelfs niet moe meer.
5630 Nog acht zieken, dacht ze. De vrouw van de meier, de vrouw van de baljuw en haar kinderen. Nog vier. Laat het niet Agnes of Eliwys zijn. Of Roche. De volgende morgen vond de priester de kokkin in de sneeuw voor haar hut. Ze was verstijfd van de kou en gaf bloed op. Negen, dacht Kivrin.
5631 Zijn hele lichaam zat onder de bloeduitstortingen, met paarsblauwe vlekken op zijn borst en armen en benen die bijna egaal zwart waren. Zijn wangen waren bedekt met donkere stoppels, die bijna ook al een symptoom leken te zijn, en de huid daaronder begon zwart te worden.
5632 Met plotselinge hoop bedacht ze dat het misschien meneer Dunworthy wel was. Roche tilde de zware grendel op en schoof hem weg. We hebben streptomycine en chloor nodig en hij moet Rosemund naar een ziekenhuis brengen. Ze moet een bloedtransfusie hebben. Roche duwde tegen de poort.
5633 De zwarte hengst leek wel op Gringolet, maar de ruiter was een jonge knaap. Hij kon niet ouder zijn dan Rosemund en zijn gezicht en kleren zaten onder de modder. Ook zijn paard was besmeurd en had het schuim op de lippen. De jongen snakte naar adem en zijn neus en oren waren rood van de kou.
5634 Ze liet zich door Kivrin naar binnen brengen. Kivrin liet haar bij het vuur plaatsnemen en ging naar de schuur. Agnes was er niet, maar ze vond wel haar eigen mantel die ze daar op kerstavond had laten liggen. Ze gooide hem over haar schouders en klom naar de hooizolder.
5635 Ze keek achter de stoelen en onder het bed in de bovenkamer. Maisry lag nog op dezelfde plaats te murmelen en Kivrin moest zich bedwingen om haar geen schop te geven. Ze vroeg vrouwe Imeyne, die bij de muur op haar knieën lag, of ze Agnes gezien had. De oude vrouw sloeg geen acht op haar.
5636 Het begon laat te worden en de wind floot in het portaal. Kivrin rende naar buiten en volgde het pad naar het dorp. Het was net als toen ze de open plek had gezocht. Er was geen mens te zien op het besneeuwde veld en de wind rukte aan haar kleren terwijl ze naar de kerk holde.
5637 Ver weg in het noordoosten hoorde ze langzaam een klok luiden, een doodsklok. Agnes was altijd gek geweest op de klokketoren. Kivrin ging naar binnen en riep haar naam, hoewel ze al had gezien dat er niemand in de toren was. Ze ging weer naar buiten en bleef even staan.
5638 Blackie. Ze had het graf van haar hondje willen zien. Kivrin had haar niet verteld dat ze hem in het bos had gelegd. Agnes had gezegd dat Blackie op het kerkhof begraven moest worden. Kivrin zag niemand op de begraafplaats, maar ze ging toch door het hek naar binnen. Agnes was er wel geweest.
5639 Als Agnes nu eens het bos in was gegaan? Dan zouden ze haar nooit meer terugvinden. Ze holde de hoek om en volgde de voetstappen, die langs de kerk naar de ingang leidden. Kivrin deed de deur open. Het was bijna helemaal donker binnen en nog kouder dan op de winderige begraafplaats.
5640 Agnes rilde omdat ze al die tijd in de ijskoude kerk was geweest, maar haar gezicht gloeide tegen Kivrins huid. Dat komt alleen maar van het huilen, dacht Kivrin. Ze vroeg of het meisje hoofdpijn had. Agnes maakte alleen een beweging met haar hoofd zonder iets te zeggen.
5641 Roche luidde de klok niet. Hij kwam terug met een gerafelde sprei die blijkbaar van zijn eigen bed afkomstig was en legde Agnes daarop. Kivrin hoorde wel de klokken van andere kerken, van Oxford en Godstow en van het dorp in het zuidwesten. De dubbele klok van Courcy zweeg.
5642 Sindsdien scheen er een eindeloze tijd te zijn verstreken, maar het waren slechts vier dagen. Ze had juist met de kerstdagen willen komen omdat de datum dan gemakkelijk vast te stellen zou zijn, zelfs als ze tussen ongeletterde boeren terecht zou komen, en ze het rendez vous onmogelijk kon mislopen.
5643 Door alle zorgen om Rosemund en het verdwijnen van Agnes was ik de tel kwijtgeraakt en ik wist ook niet waar de open plek was. U moet wel doodsbenauwd zijn, meneer Dunworthy. U denkt vast dat ik tussen rovers en moordenaars terecht ben gekomen. En dat is ook zo. Ze hebben Agnes te pakken gekregen.
5644 Alleen die hoge koorts. Ze herkent me niet en roept steeds dat ik bij haar moet komen. Roche en ik hebben geprobeerd de koorts te verlagen door koude omslagen, maar dat heeft niet geholpen. (Pauze) Vrouwe Imeyne is ziek geworden. Vader Roche vond haar vanochtend op de grond in haar hoek.
5645 Vanmiddag zijn de vrouw van de meier en de jongen die voor me op de loop ging gestorven. De meier is bezig een graf te graven, hoewel de grond keihard bevroren is. Met Rosemund en Lefric gaat het slechter. Rosemund kan nauwelijks nog slikken en haar polsslag is zwak en onregelmatig.
5646 Het was licht buiten, maar het licht wierp geen schaduwen. Het kon middag of halverwege de ochtend zijn. Er was geen klok in de kamer en hij was te zwak om zich om te draaien en op de beeldschermen aan de muur te kijken. Het raam was te hoog om veel te kunnen zien, behalve dat het regende.
5647 Eigenlijk had hij het al geweten voordat ze het zei, voordat hij het knopje had gezocht. In zijn delirium waren al die koortsige dagen en nachten tot één regenachtige middag samengesmolten, maar zijn biologische klok had de uren en dagen bijgehouden en daardoor had hij het al geweten.
5648 Hij sloot dankbaar zijn ogen. Hij had misschien een minuut geslapen, of een dag, of een maand. Het licht was nog precies hetzelfde toen hij wakker werd, net als de regen en de afwezigheid van schaduw. Colin zat op de stoel naast het bed in zijn boek over de riddertijd te lezen en te snoepen.
5649 Het was ongelooflijk zwaar, zo zwaar dat hij het tegen de bedrand moest zetten om de bladzijden te kunnen omslaan. Hij moest zijn hoofd helemaal opzij draaien om iets te kunnen lezen, maar eindelijk vond hij wat hij zocht. De Zwarte Dood had Oxford rond de kerstdagen bereikt.
5650 Duizenden waren in de stad gestorven, huizen bleven verlaten achter en er waren niet genoeg mensen achtergebleven om de doden te begraven. De overlevenden sloten zichzelf op en zochten een zondebok. Hij viel in slaap met zijn bril op zijn neus, maar hij werd wakker toen de zuster hem wilde afzetten.
5651 Het had niet langer moeten duren. Zelfs met antimicrobia en afweerversterking werd een sterftecijfer van 32 procent verwacht, zonder rekening te houden met het gebrek aan voorraden en personeel. We zitten nu op bijna 19 procent en er zijn nog heel wat kritieke gevallen.
5652 Het regende nog wel, maar er waren schaduwen in de kamer en hij hoorde een klok vier uur slaan. De blonde zuster hielp hem naar de badkamer te gaan. Het boek was weg en hij vroeg zich af of Colin ongemerkt op bezoek was geweest, maar hij zag het in de la liggen toen de zuster zijn pantoffels pakte.
5653 De plaatscoördinaten waren hoogstens een paar kilometer verschoven en ze had de weg van Oxford naar Bath gevonden, ze had Skendgate gevonden. En ze was er gestorven aan de influenza die ze al voor haar vertrek had opgelopen, of aan honger of aan de pest, of aan wanhoop.
5654 Ze had de pony van Agnes meegenomen. Ze zal de ziekte alleen maar verspreiden of niet verder komen dan een ander dorp waar de pest al heerst. De ziekte is overal. We horen de klokken luiden, een beetje zoals voor de vesper maar dan uit de maat, alsof de klokkeluiders gek zijn geworden.
5655 Je kunt niet uitmaken of het negen of drie slagen zijn. Vanochtend liet de dubbele klok van Courcy een enkele slag horen. Zou het voor de baby zijn of voor een van de praatzieke meisjes? Rosemund is nog steeds bewusteloos en haar pols is heel zwak. Agnes ligt te ijlen, ze woelt en schreeuwt het uit.
5656 Maisry is niet teruggekomen. Misschien is ze een verlaten hofstede binnengedrongen en ligt ze nu op de verhoging te slapen. Wie weet wordt ze nog de stammoeder van een adellijk huis als de epidemie voorbij is. Misschien is dat het gebrek van onze eigen tijd, meneer Dunworthy.
5657 Zij verwijt het God, ik verwijt het haar. Maar geen van beiden draagt schuld. Het is een ziekte. De miswijn is op en er is geen olijfolie meer. Roche gebruikt nu olie uit de keuken, die smerig ruikt. Imeynes huid wordt zwart als hij haar slapen en handpalmen aanraakt. Het is een ziekte.
5658 Dat denk ik niet. In Tournai hadden de geestelijken het luiden verboden omdat de mensen er bang van werden. Misschien had de bisschop van Bath hetzelfde gedaan. Het was ook werkelijk om bang van te worden, maar de stilte is nog erger. Het lijkt wel het einde van de wereld.
5659 Ze wilde me niet eens bij u laten toen u aan de beterende hand was. En mevrouw Godsamme, natuurlijk. Die zei steeds tegen me dat God de onrechtvaardigen straft. Meneer Finch belde mijn moeder, maar die kon niet komen, daarom heeft hij alles voor de begrafenis geregeld. Hij was erg aardig.
5660 Kivrin had tegen Montoya gezegd dat ze zich op het kerkhof zou laten begraven, maar de kerkhoven waren al snel te klein gebleken. De doden waren in greppels gelegd of in het water gegooid en op het laatst waren ze helemaal niet meer begraven, maar op stapels gelegd en in brand gestoken.
5661 Helemaal niet. Mary moest bij hem zijn geweest om hem zijn koortspil te geven en angstig naar de schermen te kijken, maar hij kon er zich niets van herinneren. Colin had met zijn nieuwe jack en sjaal bij zijn bed gestaan en gezegd dat zijn tante dood was, maar hij had hem niet eens gehoord.
5662 Mary had gezegd dat hij helemaal verlamd was. Hij deed de deur open. Latimer lag languit op zijn rug, zijn gebogen linkerarm vol met sensoren en infuusnaalden. Er zaten slangetjes in zijn neus en keel en nog meer sensoren op zijn hoofd en borst, verbonden met de monitoren boven het bed.
5663 Colin had hem verteld dat Mary dood was, maar hij was te ziek geweest om iets te horen. Hij had er net zo bij gelegen als Latimer, zonder interesse, zonder iets te beseffen. Colin zal het me nooit vergeven, dacht hij. Hij zal ook nooit zijn moeder vergeven dat ze niet op de begrafenis wilde komen.
5664 En Kivrin ook niet. Zij is ouder dan Colin, ze zal allerlei verzachtende omstandigheden kunnen bedenken, ook dat hij ziek was geworden. Maar in haar hart, te midden van moordenaars en dieven en plagen, zal ze niet geloven dat ik haar niet kon komen halen. Als ik maar had gewild.
5665 Hij laat de Amerikaansen op alle uren van de dag oefenen en toen ik me over het lawaai beklaagde was hij ronduit grof tegen me. En hij heeft mijn Willy op de ziekenzaal laten werken. Op de ziekenzaal! Terwijl Willy altijd zo vatbaar is geweest. Het is een wonder dat hij niet besmet is geraakt.
5666 Kivrin waste het kleine lichaam, dat bijna helemaal was bedekt met paarsblauwe bloeduitstortingen. Haar hand was zwart geworden onder de aanraking van Eliwys. Het was net of ze was afgetuigd. En dat is ook zo, dacht Kivrin. Ze is geslagen en gemarteld en tenslotte vermoord.
5667 Een van de onnozele kinderen. Haar kleed en hemdje waren stijf van het bloed en braaksel en haar andere kleren waren allang aan repen gescheurd. Kivrin wikkelde haar in haar eigen witte mantel en Roche en de meier legden haar in een graf. Eliwys was er niet bij aanwezig.
5668 Het was erg koud. De adem kwam in wolkjes uit de mond van Roche en de meier toen ze Agnes in het graf legden, een gezicht dat Kivrin woedend maakte. Ze weegt niet meer dan een veertje, dacht ze bitter, je kunt haar met één hand dragen. Ook de aanblik van al die graven maakte haar woedend.
5669 De meier begon de kuil boven het kleine lichaam dicht te gooien. U had gelijk, meneer Dunworthy, dacht ze verbitterd. Witte kleren worden hier maar vuil. U wist het toch allemaal zo goed? Ik had hier niet moeten komen, er zouden verschrikkelijke dingen gebeuren. Nou, die zijn ook gebeurd.
5670 Ze wachtte niet tot de meier het graf had gedicht of tot Vader Roche zijn vertrouwelijke praatje met God had beëindigd. Ze liep weg over het open veld, woedend op de meier die klaar was om het volgende graf te gaan delven, op Eliwys die niet wilde komen, op Gawyn die niet terugkeerde.
5671 Ze deed Imeynes kistje weer open om iets te zoeken dat de pijn kon bestrijden. Ze vond geen opiumpoeder en ze wist ook niet of de papaver in 1348 al in Engeland voorkwam. Er waren wel een paar gedroogde oranjekleurige blaadjes die er enigszins als papaverblaadjes uitzagen.
5672 Ze maakte er een aftreksel van, maar de klerk kon niets door zijn keel krijgen. Zijn mond zat onder de zweren en zijn tanden en tong waren bedekt met gestold bloed. Dit heeft hij niet verdiend, dacht Kivrin, zelfs al heeft hij de pest meegebracht. Niemand heeft dit verdiend.
5673 De klerk begon donkere gal en bloed op te geven. Het sneeuwde de twee volgende dagen en Eliwys ging langzaam achteruit. Toch leek ze niet de pest te hebben, ze had geen builen en hoestte niet. Kivrin vroeg zich af of ze werkelijk ziek was of alleen aan schuldgevoel of verdriet leed.
5674 Ik moet iets doen. Maar ze kon niets bedenken. Alleen vluchten kon misschien baten, maar de familie was al gevlucht zonder dat het had geholpen en Rosemund en Eliwys waren niet in staat om weg te gaan. Maar Rosemund gaat elke dag vooruit, dacht Kivrin, en Eliwys is niet besmet.
5675 Baron Garnier had zijn vrouw twintig jaar lang aan de ketting gelegd. De graaf van Anjou had zijn bruid levend verbrand. En Rosemund zou geen familie en geen vrienden hebben om haar te beschermen en voor haar te zorgen als ze ziek was. Ik zal haar meenemen, dacht Kivrin ineens.
5676 Er komt niemand meer. Zelfs meneer Dunworthy niet. Het maakte niet uit dat ze het rendez vous was misgelopen, er zou niemand zijn geweest. Omdat ze niet wisten dat ze in 1348 was. Als ze het wel wisten, zouden ze haar eerder hebben teruggehaald. Er moest iets aan de hand zijn met het net.
5677 Toen het was gaan sneeuwen had ze opgelucht gezegd dat Gawyn zou wachten tot de storm voorbij was en ze was bij Rosemund gaan zitten. Maar die middag was ze weer gaan liggen en haar koorts werd geleidelijk aan heviger. Roche nam haar de biecht af. Hij zag er afgemat uit, net als alle anderen.
5678 Terwijl Kivrin de banken verschoof om de tocht uit het portaal te weren, begon de klerk ineens te schreeuwen. Zijn hele lichaam verkrampte alsof hij een stroomstoot had gekregen en zijn gezicht werd een gruwelijk masker. Zijn zwerende oog staarde strak naar het plafond.
5679 Ze keek naar zijn etterende, halfgesloten oog, naar zijn gezwollen en zwart uitgeslagen gezicht met de donkere baardstoppels. Zijn handen waren tot vuisten gebald. Hij had niets menselijks meer zoals hij daar lag en Kivrin legde een ruwe deken over hem heen, bang dat Rosemund hem zou zien.
5680 Roche was niet op de binnenhof of in de keuken. De koe stond te grazen bij het varkenskot en liep achter haar aan toen ze het open veld overstak. De meier was bij het kerkhof een graf aan het delven. Alleen zijn schouders en hoofd staken boven de besneeuwde rand van de kuil uit.
5681 De koe liep weg langs de graven en Kivrin zag dat die niet allemaal even groot waren. De middelste kuil was het graf voor een kind en die waarin de meier stond was nauwelijks groter. Ik zei tegen Rosemund dat hij niet haar graf aan het delven was, dacht ze, maar dat deed hij juist wel.
5682 Die nacht stierf Eliwys. De meier moest het graf van Rosemund langer maken en toen ze haar in de kuil legden, zag Kivrin dat hij een ander gat voor Rosemund aan het delven was. We moeten hier weg, dacht Kivrin. De meier stond met zijn spade over zijn schouder toe te kijken.
5683 Zodra hij de kuil van Eliwys had gedicht ging hij verder met het graf van Rosemund. Ik moet ze in veiligheid brengen voordat ze allemaal ziek zijn geworden. Want ze zouden allemaal de pest krijgen. De bacillen zaten in hun kleren, in de dekens, in de lucht die ze uitademden.
5684 Later die avond dacht ze aan de kar waarmee ze was doorgekomen. Misschien kon de meier haar helpen hem te herstellen. Ze stak een olielampje aan en ging naar de stal. De ezel balkte toen ze de deur opende en ze hoorde een krabbelend geluid toen ze het rokerige lampje boven haar hoofd hield.
5685 De verbrijzelde kisten lagen rond de kar en ze zag meteen dat het onbegonnen werk was. De kar was te groot voor de ezel en bovendien was de houten as weg. Die was vermoedelijk door een ondernemende dorpeling meegenomen om een schutting te bouwen of als brandhout te gebruiken.
5686 Of om de pest mee te lijf te gaan, dacht Kivrin. Het was helemaal donker toen ze weer naar buiten kwam en de sterren waren even helder als op kerstavond. Ze dacht aan Agnes die met haar belletje tegen haar schouder in slaap was gevallen, aan de kerkklokken die het laatste uur hadden geslagen.
5687 De zon stond nog maar net boven de horizon en gaf de wolken en de sneeuw een roze tint. Roche liep al over het paadje naar het open veld. Kivrin sloeg de deken over haar schouders en holde achter hem aan. De koe stond met haar kop door de spijlen in het hek van het kot te grazen.
5688 Hij liep naar de verse graven bij het hek en ze bedacht ineens opgelucht dat de meier zijn zoon zonder priester wilde begraven. Het kleinste graf was dichtgegooid met besneeuwde aarde. Het graf van Rosemund lag nog open en daarnaast had de meier een derde kuil gegraven, groter.
5689 Wat er ook gebeurt, welke verschrikkingen zich ook voordoen, Roche gelooft nog steeds in God. Hij heeft de meier gevonden toen hij op weg was naar de kerk voor de metten en als ze allemaal dood zijn zal hij nog steeds zijn gebeden gaan zeggen en er niets ongerijmds in zien.
5690 Met moeite legden ze het al verstijfde lichaam van de meier recht in de kuil, zonder hem in een lijkwade te wikkelen. Roche legde een zwarte doek over zijn gezicht en om beurten namen ze de spade om het graf te dichten. De bevroren aardkluiten vielen als stenen in de kuil.
5691 Hij had zijn vrouw en zijn zes kinderen en bijna al zijn kennissen begraven en uiteindelijk was het toch de pest die hem te pakken had gekregen, zelfs als hij uit vrije wil in de kuil was gaan liggen om dood te vriezen. Hij verdiende niet het graf van een zelfmoordenaar.
5692 Hij had met ons mee kunnen gaan naar Schotland. Ze voelde zich beschaamd onder de opluchting die haar ineens overmande. Nu kunnen we naar Schotland, dacht ze, naar het graf kijkend dat hij voor Rosemund had gedolven. Rosemund kan op de ezel zitten en Roche en ik dragen de dekens en het eten.
5693 Daar is geen tijd voor, dacht Kivrin, maar ze haastte zich terug naar de ridderzaal. Ze kon alvast gaan pakken terwijl Roche de doodsklok luidde en hem daarna vertellen wat ze van plan was. Dan hoefden ze alleen Rosemund nog maar op de ezel te zetten. Ze holde over de voorhof naar het huis.
5694 Ze kon Imeynes kistje gebruiken om kolen mee te nemen, zodat ze vuur konden maken. Ze ging naar binnen. Rosemund lag gelukkig nog te slapen. Het had geen zin haar te wekken voordat ze klaar waren om te gaan. Ze liep op haar tenen langs het meisje en maakte het kistje leeg.
5695 Roche luidde de klok met trage, gelijkmatige slagen. Schiet op, dacht ze, we hebben niet veel tijd. Ze doorzocht de keuken en vond een ronde kaas en nog een heel stel manchetbroden. Ze stopte alles in een zak en nam die mee naar de put. Rosemund stond in de deuropening en leunde tegen de post.
5696 Kivrin deed de zak open en zocht er een die nog gaaf was. Ze vond een groenrode, wreef hem op aan haar leren broek en bracht hem naar Rosemund. Glimlachend dacht ze aan de smaak van een appel die ze had geproefd toen ze zelf als kind ziek was geweest, maar Rosemund volstond met een klein hapje.
5697 Roche was nog steeds de klok aan het luiden. Kivrin zocht appels uit die goed genoeg waren om mee op reis te nemen en vroeg zich af hoeveel de ezel kon dragen. Ze moesten ook eten meenemen voor het dier, want er lag overal sneeuw en misschien kon de ezel pas in Schotland weer grazen.
5698 Ze zette de zak met goede appels naast de andere levensmiddelen. De klok zweeg, maar de laatste slagen weergalmden nog in de koude lucht. Kivrin pakte de emmer en liet hem in de put zakken. Ze kon pap koken en daar de rest van de appels in doen, dan konden ze met een gevulde maag op weg.
5699 Eigenlijk is het zinloos om dat te zeggen, want u zult nooit horen wat er op deze recorder staat. Maar misschien vindt iemand hem op een dag ergens op de heide of gaat Montoya naar Schotland als ze klaar is in Skendgate en in dat geval wil ik dat u weet hoe het ons is vergaan.
5700 Ik weet wel dat vluchten waarschijnlijk een verkeerde keuze is, maar Vader Roche kan hier niet blijven. Het hele dorp is besmet, de bedden, de kleren, de lucht in huis, en overal zijn ratten. Ik zag er eentje in de kerk toen ik zijn miskleed ging halen voor de begrafenis van Rosemund.
5701 We hebben voor een week eten bij ons en tegen die tijd kunnen we ver genoeg in het noorden zijn om ergens voedsel te kopen. De klerk had een beurs met zilvergeld bij zich. En u hoeft zich geen zorgen te maken, wij redden ons wel. Zoals Gilchrist zou zeggen: Ik heb alle mogelijke voorzorgen genomen.
5702 Hij moest zich laten inenten tegen de pest. Hij vroeg zich af hoe snel het vaccin werkzaam zou zijn. Mary had Kivrin ingeënt toen ze in het ziekenhuis was om haar recorder in haar pols te laten zetten. Dat was twee weken voor haar vertrek geweest, maar misschien had het vaccin niet zo lang nodig.
5703 Er was trouwens ook geen tijd voor het vaccin tegen de pest. Kivrin was al ruim drie weken weg en elke dag verminderde haar kans op overleven. Zelf moest hij ook nog uit het ziekenhuis zien te komen. Zodra Colin weg was, liet hij de blonde zuster komen en vroeg de behandelend arts te spreken.
5704 Het tijdsverschil was noodzakelijk om te voorkomen dat de geschiedenis werd veranderd. Vijf minuten verschil betekende dat er geen anachronisme kon optreden, geen kritieke ontmoeting die het continuüm in gevaar kon brengen. Het betekende dat hij in onbewoond gebied terecht zou komen.
5705 Een paar waren gestorven, net als de enige die hem zeker zou hebben geholpen met de inentingen en het ontslag uit het ziekenhuis. Colin had gezegd dat zijn tante Kivrin nooit zou hebben laten stikken. Dat was waar, dacht hij, ondanks de zuster, mevrouw Gaddson en een benauwd gevoel in de borst.
5706 Dunworthy ging op weg naar de telefoon om Balliol te bellen, maar de zuster betrapte hem halverwege en bracht hem terug naar zijn kamer. Mevrouw Gaddson mocht blijkbaar ook niet meer op bezoek komen, of anders was ze nog boos op hem over William, want zij liet zich de hele middag niet meer zien.
5707 Hij vroeg zich af waarom hij op dit vreemde tijdstip werd ontslagen en waar de hoofdzuster was. Colin ging naar de deur en keek om het hoekje. Hij knipte de lamp uit, stak hem in de zak van zijn veel te grote jas en deed zachtjes de deur dicht. Dunworthy hield zijn adem in.
5708 Colin liep op zijn tenen tot het eind van de gang, waarna hij er zo verschrikkelijk de vaart in zette dat zijn patiënt blijkbaar hoognodig naar de badkamer moest. Via een tweede gang kwamen ze bij de zijdeur die ze al eerder hadden gebruikt. Het was pikdonker in het straatje en het regende hard.
5709 Dunworthy deed zijn badjas uit en trok het hemd aan. Hij viel bijna omver toen de ambulance optrok. Hij ging op het bankje zitten en leunde tegen de zijwand om de zwarte maillot aan te trekken. De verpleegster had beter de sirene kunnen aanzetten, zo snel scheurden ze door de straten.
5710 Badri zat achter de computer en Montoya keek over zijn schouder naar de monitor, gehuld in haar kapersjack en modderige spijkerbroek. Badri zei iets tegen haar en ze schudde haar hoofd en keek op haar horloge. Toen ze Dunworthy zag, kwam er een trek van medelijden op haar gezicht.
5711 In de verte hoorde hij het bellenkoor, dat bijna harmonisch klonk als de deur dicht was. Het klonk veel wilder toen Colin de deur opende en een tweede koffer naar binnen bracht. Colin bracht de koffer naar de verpleegster en ging vervolgens bij Montoya voor het paneel staan.
5712 Dunworthy was achteraf liever gaan zitten. Zijn voeten zaten bekneld in de stijve laarzen en het roerloos staan was vermoeiend. Badri zei iets in de microfoon en de sluiers daalden neer tot ze de vloer raakten. Colin zei iets tegen Montoya, die fronsend omkeek en knikte.
5713 Dunworthy keek naar de monitoren, maar zonder bril kon hij niets onderscheiden. Montoya was een wazige vlek. Ze boog zich over Badri heen en keek op haar horloge. Badri zei iets in de microfoon. Dunworthy deed zijn ogen dicht. Hij hoorde het bellenkoor hevig tekeergaan.
5714 Het kostte al zoveel moeite om Rosemund naar het open veld te dragen. Ze legde haar naast het graf neer. Ze zag er afschuwelijk mager uit in haar mantel, bijna helemaal weggeteerd. De vingers van haar rechterhand, nog gekromd om de weggerolde appel tegen te houden, waren weinig meer dan botjes.
5715 Kivrin maakte de liefdeknoop los die heer Bloet aan Rosemund had gegeven en wikkelde de mantel helemaal om haar heen. Roche nam haar als een slapend kind in zijn armen en legde haar in het graf. Kivrin moest zijn grote hand beetpakken om hem te helpen uit de kuil te klimmen.
5716 Het was nog ochtend. Als ze vlug op weg gingen, konden ze door het bos trekken, de hoofdweg naar Bath oversteken en in de vlakte een eerste kamp opslaan. Binnen een week konden ze in Schotland zijn, in de buurt van Invercassley of Dornoch, waar de pest niet was doorgedrongen.
5717 Ze wilde weg, nu meteen, voordat er iets kon gebeuren, alsof de pest als een boeman in de kerk of het bierhuis of de schuur op de loer lag, klaar om hen te bespringen. Ze holde naar de stal, bracht de ezel naar buiten en hing de draagmanden over zijn rug. Ze hoorde de klok twee keer slaan.
5718 Het touw was met een zware knoop vastgemaakt en ze moest naar de keuken rennen om een mes te halen. Daarna pakte ze de zakken met eten die ze bij de put had gezet. Ze sneed nog een paar stukken van het touw, liet het mes vallen en ging naar de ezel. Het dier probeerde de haverzak open te bijten.
5719 Ze bond de zakken op de rug van de ezel en nam hem mee over het open veld naar de kerk. Roche was nergens te zien. Kivrin moest de dekens en de kaarsen nog halen, maar ze wilde eerst de sacramenten in de manden doen. Eten, haver, dekens, kaarsen. Wat was ze nog vergeten? Roche deed de kerkdeur open.
5720 Ze holde weer naar buiten met het beddegoed nog in haar armen. Hij was niet in de klokketoren of op het kerkhof en hij kon onmogelijk naar de ridderzaal zijn gegaan. Ze ging terug naar de kerk en liep naar voren. Daar zag ze hem, geknield voor het beeld van Sinte Katherine.
5721 Ze zag de adem van Roche toen hij zich in zijn slaap omdraaide en zuchtte. Ze sloopte het hek bij een van de hutten en maakte een vuur van de palen, maar de rook vulde de hele ruimte, zelfs als ze de twee deuren openzette. Roche begon te hoesten en gaf weer over. Ze zag bijna alleen maar bloed.
5722 Ze stak ze aan toen Roche weer over het donker begon en legde de dekens over hem heen, waarna hij iets rustiger werd. Zijn koorts werd steeds heviger en hij lag te klappertanden onder de dikke dekens. Zijn huid scheen al donker te worden door de bloeduitstortingen. Alstublieft, doe hem dit niet aan.
5723 Voor het donker werd ging ze een nieuwe emmer water halen. Sommige zieken herstelden spontaan en andere werden door gebed behouden. Ze stierven niet allemaal. Het sterftecijfer voor longpest was maar 90 procent. Hij was wakker toen ze terugkwam, vaag zichtbaar in het licht van een venster.
5724 We hebben Rosemund verzorgd en een arme bode uit het dorp geweerd en een baby van zes maanden begraven. Dit is het einde van de wereld. Dan mag je best vleselijke begeerte voelen. Ze maakte een machteloos gebaar, niet in staat hem de absolutie te schenken, maar hij leek het niet te merken.
5725 Je bent zelf een heilige, dacht ze, en wat doet God voor je? Waarom komt Hij je niet redden? Er was geen olie meer. Ze stak haar vingers in het water en raakte zijn ogen en oren aan, zijn neus en mond, zijn handen waarmee hij haar had getroost toen ze zelf op sterven lag.
5726 Ze boog naar voren om het bloed te stelpen dat uit zijn mond stroomde. De rest van de nacht en een groot deel van de volgende dag bleef hij bloed opgeven. In de middag raakte hij bewusteloos en haalde nog maar oppervlakkig en onregelmatig adem. Kivrin zat naast hem en bette zijn gloeiende voorhoofd.
5727 Kivrin pakte zijn hand voorzichtig beet om zijn huid niet te beschadigen en legde hem tegen haar wang. Terug naar waar je vandaan komt. Kon ik dat maar, dacht ze. Ze vroeg zich af hoe lang het net open was gebleven voordat ze het opgaven. Vier dagen? Een week? Misschien was het nog steeds open.
5728 Hij had zijn handen vol gehad aan de ezel, die op de top van de heuvel stond te balken en geen stap meer wilde verzetten. Omdat ook het dier haar had zien doorkomen. Roche was het dus die vlak bij haar had gestaan toen ze met haar arm voor haar gezicht op de open plek lag.
5729 Hij had haar zien doorkomen en was dichterbij gekomen toen ze met gesloten ogen bleef liggen. Hij had haar op zijn ezel gelegd toen ze ziek was. En ze had er geen idee van gehad, zelfs niet toen ze hem in de kerk zag of toen Agnes zei dat hij dacht dat ze een heilige was.
5730 Ze legde zijn handen op zijn borst en probeerde de sprei weer over hem heen te trekken, maar hij duwde haar weg. Hij trok de tuniek uit zijn broek en voelde weer tussen zijn benen. Er trok een huivering door hem heen en Kivrin moest ineens aan Rosemund denken. Ze dacht fronsend na.
5731 Hij droeg een broek van grof geweven wol, die strak om zijn middel zat. Ze zou hem nooit omlaag kunnen krijgen zonder Roche op te tillen en door de stof heen kon ze niets zien. Heel voorzichtig legde ze een hand op zijn dijbeen, want ze herinnerde zich hoe gevoelig Rosemunds arm was geweest.
5732 Hij slaakte een kreet en trok met een ruk zijn knieën op, maar Kivrin was al teruggedeinsd en sloeg een hand voor haar mond. De buil aan de binnenkant van zijn dij was reusachtig groot en gloeiend heet. Ze had hem uren geleden al moeten doorprikken. Roche was zelfs nu nog niet wakker geworden.
5733 Zijn gezicht was vlekkerig en hij haalde luidruchtig adem. Door de onverhoedse beweging was de sprei weer van hem afgegleden. Kivrin dekte hem toe. Hij trok zijn knieën weer op, maar nu langzaam. Ze pakte de laatste kaars van het koorhek, zette die in de lantaren en stak hem aan.
5734 De lucht was bewolkt, maar er stond wat wind en het was buiten warmer dan in de kerk. Ze hield haar hand voor de open lantaren en holde over het open veld. In de schuur lag nog het scherpe mes waarmee ze het touw aan stukken had gesneden. Ze moest het ontsmetten voordat ze er de buil mee doorprikte.
5735 De gezwollen lymfklier kon elk moment barsten. Hij zat heel dicht bij de dijbeenslagader en al het gif zou rechtstreeks in zijn bloedbaan terechtkomen, als Roche niet onmiddellijk doodbloedde. Ze had het uren geleden moeten doen. Ze rende langs het lege varkenskot naar de voorhof.
5736 Ze ging naar de put en pakte de emmer. Er stond nog maar een paar centimeter water in, bedekt met een dun laagje ijs. Het was niet genoeg om het mes schoon te maken en dan moest ze eerst nog een vuur maken en het water aan de kook brengen. Daar was geen tijd voor. De buil kon intussen opengaan.
5737 Ze nam de lantaren mee en duwde de deur van de ridderzaal open. Het was donker in het portaal, maar in de zaal zelf viel het zonlicht in stoffige gouden bundels door de vensteropeningen en bescheen de koude haardstenen en de tafel op de verhoging waarop Kivrin de zak met appels had neergelegd.
5738 Ze keken even op toen Kivrin binnenkwam, snuivend met hun zwarte neusjes, en deden zich verder te goed aan de appels. Er zaten er zeker twintig op de tafel en Kivrin zag er nog een op het driepotige krukje van Agnes, met zijn dunne pootjes voor zijn snuit alsof hij zat te bidden.
5739 De linnen doek voor het venster was losgeraakt. De gordijnen rond het bed waren door de klerk half naar beneden getrokken en de matras lag schuin op de grond. Kivrin lette niet op het gescharrel onder het bed. De kist bij het voeteneind was open, met het bewerkte deksel ernaast.
5740 De zware paarse mantel van de klerk lag erin. De wijnfles was onder het bed gerold. Kivrin ging op de grond liggen en probeerde hem te grijpen, maar hij rolde weg en ze moest half onder het bed kruipen om hem te pakken. De kurk was eraf gegaan, waarschijnlijk toen ze tegen de fles had geschopt.
5741 Plotseling herinnerde ze zich dat Roche haar een kruik had gegeven om de knie van Agnes te behandelen. Ze kroop weer onder het bed en tastte voorzichtig de vloer af, bang de kruik om te stoten. Ze wist niet meer hoeveel erin zat, maar ze dacht niet dat ze alle wijn had gebruikt.
5742 Hij was bijna halfvol. Ze stak het mes onder haar gordel en nam de kruik en de mantel van de klerk mee naar beneden. De ratten zaten alweer op de tafel, maar nu vlogen ze weg zodra Kivrin de trap afkwam. De koe zat nog steeds klem in de deuropening en versperde haar de weg.
5743 Zijn lichaam was slap. Zijn lange benen waren gespreid en zijn handen lagen met de palmen naar boven naast zijn lichaam. Het was of hij bewusteloos was geslagen. Zijn ademhaling was zwaar en ongelijkmatig, alsof hij lag te rillen. Kivrin legde de zware paarse mantel over hem heen.
5744 Ze pakte de kaars uit de lantaren en stak er de andere kaarsen weer mee aan. Er waren nog maar drie halve waskaarsen van vrouwe Imeyne over. Ze stak ook de bieslampjes aan en de grote talgkaars in de nis bij het beeld van Katherine en zette ze dicht bij Roche neer, zodat ze de buil goed kon zien.
5745 Ze wist niet of hij zijn spieren nog wel beheerste, misschien was hij net als de klerk verkrampt, maar ze wilde niet wachten tot de aanval voorbij was. De buil kon elk moment barsten. Ze wachtte een minuut en knielde daarna tussen zijn voeten neer, het mes in haar hand.
5746 Ze stak haar hand naar voren, heel langzaam en voorzichtig, tot de punt van het mes de buil raakte. Zijn voet schoot uit en trof haar hard tegen haar ribben. Het mes viel uit haar hand en gleed rammelend over de stenen vloer. Alle lucht was uit haar longen gedreven en Kivrin haalde gierend adem.
5747 Ze probeerde rechtop te gaan zitten, maar een pijnscheut trok door haar rechterzij en ze bleef liggen met haar handen tegen haar ribben gedrukt. Roche schreeuwde onafgebroken, als een gefolterd dier. Kivrin draaide zich voorzichtig op haar andere zij om naar hem te kijken.
5748 Nog steeds schreeuwend lag hij te wiegen als een kind, zijn benen helemaal opgetrokken tot op zijn borst. Ze kon de buil niet zien. Kivrin duwde zichzelf behoedzaam overeind en ging op haar knieën zitten. De beweging ontlokte haar een kreet van pijn, die overstemd werd door Roche.
5749 Kivrin pakte een rode kaars en hield die omhoog boven zijn naakte middel. Ze zag de buil, donker en hard in het licht van de kaars. Het mes had de huid niet eens geschramd. Ze hield de kaars nog hoger om te zien waar het mes was gebleven. Het moest ergens bij de tombe liggen.
5750 Buiten was het donker geworden en er viel geen licht meer door de smalle ramen. De kaars van vrouwe Imeyne sputterde even en laaide weer op. Ze verlegde het hoofd van de priester iets om haar ribben niet te voelen. Hij kreunde en probeerde zijn hand weg te trekken, maar ze liet hem niet los.
5751 Ik weet dat u me zou hebben teruggehaald als u had gekund, maar ik had Agnes nooit ziek kunnen achterlaten. Ik wilde zelf naar de middeleeuwen en anders zouden ze helemaal alleen zijn geweest en niemand zou ooit hebben geweten hoe angstig en moedig en hoe uniek ze waren.
5752 Hij had verwacht dat ze er zou zijn, wat natuurlijk belachelijk was. Het net was al eerder geopend zonder dat ze er was, maar hij had gehoopt dat ze zou terugkomen en wachten zodra ze besefte waar ze was. Maar ze was er niet en er was geen enkel teken dat ze hier ooit was geweest.
5753 Het was nauwelijks breder dan een koeienpad en bedekt met maagdelijke sneeuw, slechts hier en daar onderbroken door de afdrukken van eekhoorns en een hond of een wolf. Colin bleef netjes naast Dunworthy lopen, maar halverwege de heuvel kon hij zich niet meer inhouden en rende naar boven.
5754 De kale bomen en de wegen staken er donker tegen af, als tekens op een kaart. De weg naar Bath was een rechte zwarte lijn die de besneeuwde vlakte doormidden sneed en Oxford was net een pentekening. Dunworthy zag witte daken en de vierkante toren van St. Michael boven de donkere wallen uitsteken.
5755 De stad zag er sereen en onaangetast uit, het oude Oxford van de legenden. Dunworthy kon zich niet voorstellen dat de pest er was uitgebroken, met volle lijkwagens die door de smalle straten werden getrokken, de collegegebouwen dichtgetimmerd of verlaten, en overal stervenden en doden.
5756 Bij elke stap zakten ze met hun voeten door het laagje ijs. Dunworthy keek gespannen voor zich uit, maar het bos was te dicht om ver te kunnen kijken. Door de sneeuw kwam hij maar langzaam vooruit. Hij was al buiten adem en de beklemming op zijn borst werd steeds heviger.
5757 Ze moesten bijna de hele weg weer terug. In die tijd zouden ze Kivrin zeker niet vinden en hij wist niet of hij daarna nog de kracht zou hebben om verder te gaan. Hij kreeg nu al bijna geen lucht meer en voelde een scherpe pijn in zijn borst. Hij draaide zich om en keek aarzelend naar de bocht.
5758 De zwarte hengst was aan een doornstruik vastgebonden. Dunworthy dook snel weg achter een spar en bleef roerloos staan. Er was geen ruiter te zien. Met ingehouden adem luisterde hij. Er was geen mens op het pad en hij hoorde alleen het paard onrustig heen en weer lopen.
5759 Het dier was gezadeld en de teugels waren met zilver beslagen, maar het was erg mager. Dunworthy zag de ribben uitsteken bij de buikriem. De riem was losgeschoten en het zadel hing een beetje scheef. De hengst schudde zijn hoofd en trok aan de teugels waarmee hij vastzat.
5760 Hij stak zijn arm uit en wees naar een groepje essen, waarachter een donkergrijs dak tegen de bewolkte lucht afstak. Het kon een kerk of een stal zijn. Het lag iets verder naar het oosten en ze bereikten al snel een zijpad, dat naar een beek met een gammele houten plank erover leidde.
5761 Daarachter lag een smalle weide. De hengst stak zijn oren niet op en ging niet sneller lopen, waaruit Dunworthy concludeerde dat het dier niet uit dit dorp kwam. Dat is maar goed ook, dacht hij, anders worden we hier nog als een stel paardendieven opgehangen voor we kunnen vragen waar Kivrin is.
5762 Hij gaf het paard de sporen en ze reden voorbij de laatste bomen het dorp in. Het leek helemaal niet op de illustraties in Colins boek, met gebouwen rond een open veld. De huizen stonden her en der tussen de bomen. Af en toe zag hij een rieten dak en verderop de kerk tussen een paar essen.
5763 De deur stond op een kier. Hij bukte en ging door de smalle opening naar binnen. Het was er ijskoud en zo donker dat hij alleen nog de sneeuw op zijn netvlies zag branden. Hij duwde de deur helemaal open, maar er viel nauwelijks licht naar binnen en alles had een rode gloed.
5764 Er waren twee kamers met een houten schot ertussen en op de vloer lagen matten. De tafel was leeg en het haardvuur had al dagen niet meer gebrand. De kleine ruimte stonk naar koude as. De meier en zijn familie waren gevlucht, net als de andere dorpelingen waarschijnlijk.
5765 Ze hadden ongetwijfeld de pest met zich meegenomen. En Kivrin ook. Hij leunde tegen de deurpost en voelde de pijn in zijn borst weer opkomen. Hij had zich de verschrikkelijkste dingen voorgesteld, maar het was nooit bij hem opgekomen dat Kivrin weg kon zijn. Hij keek in de tweede kamer.
5766 Hij lag op zijn rug in een zwarte plas. Een dun laagje sneeuw bedekte zijn gezicht. Zijn builen zijn opengegaan, dacht Dunworthy. Hij keek naar Colin. De jongen keek niet naar het lijk, maar naar de open plek daarachter. Het veld was iets groter dan dat bij het huis van de meier.
5767 Ze waren niet meer begraven, hoewel er bij de kerk een ondiepe kuil was met een besneeuwde hoop aarde ernaast. Sommige doden waren naar het kerkhof gesleept, want er waren lange sporen in de sneeuw te zien, en een van de slachtoffers lag precies op de drempel van een hut.
5768 Er lagen vier lijken in de ondiepe kuil en in de twee graven ernaast, bedekt door sneeuw. Misschien waren dit de eerste slachtoffers, toen er nog mensen waren om ze te begraven. Hij ging naar de kerkdeur. Voor de ingang lagen nog twee lijken, boven op elkaar, met hun gezicht naar beneden.
5769 De man had zijn armen over de schouders van de vrouw geslagen. Dunworthy tilde voorzichtig een arm van de man op en het lichaam schoof met de mantel opzij. Het kleed van de vrouw was vuil en besmeurd met bloed, maar hij zag nog iets van de helblauwe kleur. Hij trok de kap van haar hoofd.
5770 Ook de vingers en de pols zaten onder het bloed. Haar arm was gebogen alsof ze haar val had willen breken. Hij hoefde alleen maar haar elleboog te pakken om haar op haar rug te draaien. Hij pakte de hand. Die was stijf en koud. De vuile huid was rood en geschaafd en overal gebarsten.
5771 Het kon onmogelijk Kivrin zijn. Wat had ze anders in die twee weken niet moeten doorstaan om zo toegetakeld te zijn? Het zou allemaal op de recorder staan. Hij draaide haar hand voorzichtig om en keek naar de pols, maar die zat onder het vuil en hij kon geen litteken van de implantatie zien.
5772 Ze was aan de builenpest gestorven. Een gore gele vlek zat op haar blauwe kleed, vlak bij haar oksel. Haar tong was zwart en helemaal gezwollen, alsof iemand haar op een verschrikkelijke manier had laten stikken, en haar bleke gezicht was opgezet en verwrongen. Het was Kivrin niet.
5773 De hengst stond luidruchtig te knabbelen aan de gemorste graankorrels. Dunworthy kwam overeind, hield zich vast aan de ruwe draagbalk en ging naar het kistje. Het koperbeslag was dof geworden en er zat een snee in het leren deksel, maar verder zag het er gloednieuw uit.
5774 Hij ging zitten en maakte het open. De meier bewaarde er zijn werktuigen in. Dunworthy zag een rol leer en de roestige punt van een houweel, die de blauwe stof aan de binnenkant had gescheurd. De blauwe stof waarover Gilchrist in de pub had gesproken. Colin kwam terug met de emmer.
5775 Het was een tamelijk breed pad, dat over een heuvel liep en tussen de dennebomen verdween. Ze waren nog maar net in het bos toen ze bij een splitsing kwamen en Colin keek vragend over zijn schouder naar Dunworthy. De hengst aarzelde niet en begon het pad te volgen dat naar rechts ging.
5776 Hij sloot zijn ogen om niet misselijk te worden van het deinende landschap. Het was duidelijk dat het paard de stal rook en dat wilde hij tegen Colin zeggen, maar hij voelde zich zieker worden en hij durfde de jongen geen moment los te laten uit angst om te vallen. Hij had het ijskoud.
5777 Het paard merkte het niet eens en liep gestaag verder door het steeds dichtere bos. Ze kwamen bij een volgende splitsing en nog een, en elke keer raadpleegde Colin de kaart en zijn lokator. Dunworthy kon niet zien of Colin het pad koos of dat het paard hen naar zijn stal leidde.
5778 Dunworthy begon de uitwerking van de aspirine te voelen. Hij ging wat rechter zitten en trok zijn cape om zich heen. Hij veegde zijn glazen schoon. Zijn vingers waren verdoofd en vuurrood. Hij wreef in zijn handen en blies ertegen. Ze reden nog steeds door het bos en het pad begon smaller te worden.
5779 Hij keek naar het kerkhof. Er waren verse graven gedolven en haastig dichtgegooid, nog niet helemaal bedekt door de sneeuw. Hopelijk zijn ze allemaal begraven, dacht hij, en op hetzelfde moment zag hij het lijk. Het was een kleine jongen die met zijn rug tegen een grafsteen zat, alsof hij uitrustte.
5780 Hij ging rechtop staan en stak zijn hand met de palm naar boven naar voren. De jongen had een smerig gezicht, vol met modder en bloed, ook zijn tuniek en opgerolde broek zaten onder de troep. Met een pijnlijk gezicht bukte hij om een stok op te rapen die half onder de sneeuw lag.
5781 Het was kleiner en smaller dan de andere, het graf van een kind. Ze keek weer naar Dunworthy en ook haar gezicht was zonder uitdrukking. Ik ben te laat, dacht hij radeloos. Hij zag haar te midden van die graven staan met haar bloederige tuniek. Ze hebben haar al gekruisigd.
5782 Dunworthy knipperde met zijn ogen in het donker. Er viel helemaal geen licht door de smalle vensters, hij zag alleen de omtrekken ervan. Aan de linkerkant zag hij een lage, zware gedaante, misschien een lijk, en de donkerder omtrekken van de pilaren. De rest van de kerk lag helemaal in het duister.
5783 Colin richtte zijn lamp die kant op. Kivrin knielde neer bij iemand die bij het koorhek op de vloer lag. Het was een man, zag Dunworthy toen hij dichterbij kwam. Zijn benen en onderlichaam waren bedekt met een paarse deken en zijn grote handen lagen kruislings op zijn borst.
5784 Badri wist niet precies hoe lang hij het net open kon houden. Minstens vierentwintig uur, maar hij leek niet sterk genoeg om het zo lang vol te houden en er waren al acht uur verstreken. De grond was bevroren, Kivrin had gebroken ribben en de aspirine was bijna uitgewerkt.
5785 Het was inderdaad donkerder geworden terwijl ze in de kerk waren en er zat nog meer sneeuw in de lucht. Hij liep snel over het kerkhof naar de klokketoren. De koe die ze bij hun komst hadden gezien dook onder het hek door en liep langs de graven naar hen toe, met haar hoeven wegzakkend in de sneeuw.
5786 Een en omhoog. Hij zakte door zijn knieën en trok het touw recht naar beneden. Twee en omhoog. En drie. Hij vroeg zich af hoe Kivrin drie slagen had kunnen luiden met die pijnlijke ribben. De klok was veel zwaarder en het geluid veel harder dan hij zich ooit had kunnen indenken.
5787 Vijf. Hij besefte nu pas hoe moeilijk het was. Bij elke ruk aan het touw leek de lucht uit zijn longen geperst te worden. Zes. Hij wilde niets liever dan even rusten, maar Kivrin luisterde naar hem in de kerk en ze mocht niet denken dat hij bij zes ophield, hij wilde de negen slagen afmaken.
5788 Taylor was flauwgevallen en het touw van haar klok was wild gaan slingeren. Het had zich om de nek van Finch gewikkeld en hem bijna gewurgd. Hij moest tot elke prijs volhouden. Hij trok het touw omlaag en bleef eraan hangen tot hij zeker wist dat hij op zijn voeten kon blijven staan.
5789 Dunworthy keek om. Het dier stootte een laatste klacht uit en ging terug naar het dorp. Op de top van de heuvel sneeuwde het niet zo hard meer, maar beneden in het dorp waren de graven compleet bedekt en de kerk met de klokketoren was nauwelijks nog te zien. Kivrin keek niet meer om.
5790 Ze reed gestaag door, stijf rechtop zittend. Colin hield zich niet aan haar vast, maar aan de hoge rug van het zadel. Het sneeuwde bijna niet meer toen ze het dichte bos hadden bereikt. Dunworthy volgde het paard en probeerde het tempo bij te houden. Hij voelde de koorts weer opkomen.
5791 Gilchrist deed net of hij het met opzet had gedaan, hij wilde me niet eens helpen. Meneer Dunworthy rilde als een gek en hij had koorts. Ik riep de hele tijd zijn naam, maar hij kon me niet horen. En Gilchrist zei alleen maar dat hij hem persoonlijk verantwoordelijk hield.
5792 Toen hij eenmaal zat kon hij zelfs Colin een hand toesteken en de jongen klom op de rug van het paard en ging voor hem zitten. Hij rilde niet meer, maar hij wist eigenlijk niet of dat wel een goed teken was. Kivrin was op de schommelende ezel gaan zitten en ze gingen weer op weg.
5793 Het was bijna donker en ze zaten ergens in de middeleeuwen in een groot bos, twee lammen en een kind, terwijl een derde lamme, Badri, het net probeerde open te houden tot hij zelf instortte. Maar hij was niet bang of zelfs maar bezorgd. Colin had de lokator en Kivrin wist waar het rendez vous was.
5794 Ze zouden het wel redden, zelfs als ze het rendez vous niet terugvonden, zelfs als Kivrin hem niet kon vergeven. Kivrin zou hen meenemen naar Schotland, waar de pest niet zou komen, en Colin zou een paar vishaken en een braadpan uit zijn toverzak halen om forel en zalm te kunnen eten.

Связаться
Выделить
Выделите фрагменты страницы, относящиеся к вашему сообщению
Скрыть сведения
Скрыть всю личную информацию
Отмена